Details





Titel:

30 JUNI 2006. - Decreet betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs. (VERTALING) (NOTA : geleidelijk opgeheven bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20 van de gewijzigde tekst, bij DFG2019-05-03/54, art. 4, 7°, 017; Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-08-2006 en tekstbijwerking tot 27-01-2023)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
TITEL II. - De pedagogische organisatie van de eerste graad.
HOOFDSTUK I. - Structuur.
Art. 3-5
HOOFDSTUK II. - Toelatingsvoorwaarden.
Art. 6, 6bis, 6ter, 6quater
HOOFDSTUK III. - Uurregelingen.
Art. 7, 7bis, 8-10, 10/1, 11-12
Hoofdstuk IV. [1 - Gebarentaalbadonderwijs en onderwijs in het schriftelijke Frans in tweetalige klassen Frans-gebarentaal.]1
Art. 12bis, 12ter
TITEL III. - [1 Organisatie van een bijkomend jaar op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs]1.
Art. 13-15
TITEL IV. - Organisatie van een gedifferentieerde eerste graad van het secundair onderwijs. <DFG 2007-12-07/82, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art. 16-18
TITEL V. - Organisatie van een specifiek differentiatie- en oriëntatiejaar op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs. <DFG 2007-12-07/82, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art. 19-21
TITEL VI. - Beslissingen van de klassenraad, uitreiking van getuigschriften en oriëntatie op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs. <DFG 2007-12-07/82, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art. 22-28, 28bis, 29-31
TITEL VII. [1 - Overgangsbepalingen]1
Art. 32-34
TITEL VIII. - Inwerkingtreding. <Vorige Titel V impliciet vernummerd als Titel VIII bij DFG 2007-12-07/82, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art. 35



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1971071904  1984010415  1992029525 





Artikels:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit decreet is van toepassing op het gewoon secundair onderwijs en het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Art.2.Voor de toepassing van dit decreet,
  1° wordt verstaan onder :
  - " Takendecreet " : het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;
  - [2 ...]2
  - [2 ...]2
  [1 - "Tweetalige klas Frans-gebarentaal" : klas binnen welke een deel van de leerlingen onderwijs in de Franse taal geniet terwijl gelijktijdig dove of slechthorende leerlingen gebarentaalbadonderwijs en onderwijs in het schriftelijke Frans genieten.
   - "Leraar dovencultuur" : leerkracht die de culturele specificiteit van de gebarentaal beheerst en van wie de moedertaal de gebarentaal is.]1
  2° De lestijden en de aanvullende activiteitsperiodes duren 50 minuten [2 , onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs]2.
  ----------
  (1)<DFG 2013-10-17/21, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<DFG 2014-04-11/32, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

TITEL II. - De pedagogische organisatie van de eerste graad.
HOOFDSTUK I. - Structuur.
Art.3. De eerste graad van het secundair onderwijs vormt de derde stap van het pedagogisch continuüm zoals bedoeld in artikel 13 van het Takendecreet.
  De bovenvermelde graad heeft ten doel het geheel van de leerlingen tot de beheersing van de basisvaardigheden bedoeld in artikel 16 van het Takendecreet te leiden.

Art.4. De eerste graad van het secundair onderwijs bestaat in één enkele cyclus van twee studiejaren die gemeen zijn aan het geheel van de leerlingen bedoeld in artikel 6, " eerste gemeenschappelijk leerjaar " en " tweede gemeenschappelijk leerjaar " genoemd.

Art.5. De eerste twee jaren van het secundair onderwijs kunnen georganiseerd worden in de vorm van een eerste gedifferentieerde graad voor de leerlingen die niet onder de voorwaarden vallen van artikel 6, § 1. De organisatie van een eerste gedifferentieerde graad heeft ten doel de betrokken leerlingen in de eerste graad bedoeld in artikel 4 te integreren met het oog op de beheersing van de bedoelde basisvaardigheden op 14 jaar zoals bepaald in het decreet van 19 juli 2001 tot bekrachtiging van de basisvaardigheden zoals bedoeld in artikel 16 van het Takendecreet.
  Daarom zal eerst ervoor gezorgd worden dat de betrokken leerlingen de bedoelde basisvaardigheden op 12 jaar beheersen zoals bepaald in het bovenvermelde decreet van 19 juli 2001.

HOOFDSTUK II. - Toelatingsvoorwaarden.
Art.6.§ 1. Het eerste gemeenschappelijk leerjaar is toegankelijk voor elke leerling die houder is van het Getuigschrift van basisonderwijs.
  § 2. Het eerste gemeenschappelijk leerjaar is ook toegankelijk [1 vóór 15 november van het lopende schooljaar voor de leerlingen die in het gedifferentieerde eerste jaar ingeschreven zijn]1, mits toestemming van de ouders of van de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor elke leerling die aan de drie volgende voorwaarden beantwoordt :
  1° minstens 12 jaar oud zijn op 31 december volgend op het begin van het lopende schooljaar;
  2° een zesde jaar lager onderwijs hebben gevolgd;
  3° een gunstig advies hebben gekregen van de Toelatingsklassenraad bedoeld in artikel 7, 2° van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.
  § 3. De inschrijving in het eerste gemeenschappelijk leerjaar volgens de nadere regels bepaald in § 2 moet vóór 15 november van het lopende schooljaar gebeuren.
  ----------
  (1)<DFG 2011-07-19/19, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Art. 6bis.[1 Onverminderd de bepalingen bedoeld bij het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, is het tweede gemeenschappelijk jaar toegankelijk voor elke regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 9°, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 juni 1984:
   1° die ofwel het eerste gemeenschappelijk jaar heeft gevolgd;
   2° die ofwel het eerste gemeenschappelijk jaar heeft gevolgd in een inrichting die georganiseerd, gesubsidieerd of erkend wordt door de Vlaamse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap.]1
  ----------
  (1)<DFG 2016-02-04/02, art. 91, 011; Inwerkingtreding : 03-03-2016>

Art. 6ter.<Ingevoegd bij DFG 2007-12-07/82, art. 3; Inwerkingtreding : 01-09-2008> De leerling mag niet blijven zitten in één van de jaren waaruit de gemeenschappelijke eerste graad of de gedifferentieerde eerste graad bestaat zoals bepaald bij dit decreet, behalve als een afwijking door de Regering wordt toegekend in geval van met redenen omklede langdurige afwezigheid.
  De leerling mag in de eerste graad van het secundair onderwijs niet gedurende meer dan drie schooljaren [1 onverminderd artikel 63 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs]1 blijven zitten.
  ----------
  (1)<DFG 2008-12-12/00, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>

Art. 6quater.[1 Binnen de eerste graad, wanneer tegen een leerling een beslissing tot definitieve uitsluiting wordt uitgesproken na 15 januari volgens de procedure bepaald in hoofdstuk IX van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, reikt de Klassenraad, op grond van het in artikel 22 bedoelde verslag, een oriëntatieattest uit met inachtneming van de in de artikelen 23 tot 30 bedoelde bepalingen. In dat geval kan de Klassenraad echter het onderwijsgetuigschrift van de eerste graad of het getuigschrift basisstudies niet uitreiken. Over het uitreiken van dat attest, dat bij het schooldossier van de leerling wordt gevoegd, kan geen beroep worden ingediend.
   Het in het vorige lid bedoelde attest heeft uitwerking met ingang van [2 de eerste dag]2 van het volgende schooljaar, behalve als de leerling, na zijn definitieve uitsluiting, een beslissing van een klassenraad in een andere schoolinrichting geniet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2011-07-19/19, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 88, 018; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

HOOFDSTUK III. - Uurregelingen.
Art.7.§ 1. Tijdens het eerste gemeenschappelijk leerjaar en het tweede gemeenschappelijk leerjaar wordt de uurregeling als volgt samengesteld :
  - de gemeenschappelijke vorming bedoeld in artikel 8, tegen 28 wekelijkse lestijden;
  - de aanvullende activiteiten bedoeld in artikel 10, [2 tegen 2 tot 4 wekelijkse lestijden]2.
  [2 Onverminderd de bepalingen van artikel 20, § 1 en § 4, van het decreet van 29 juli 1992 tot organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, zelfs ingeval de wekelijkse uurregeling van de leerlingen uit de 28 lestijden gemeenschappelijke opleiding en 2 of 3 lestijden aanvullende activiteiten bestaat, blijft het totaal aantal lestijden-leraar toekenbaar voor de eerste graad bestemd voor pedagogische activiteiten georganiseerd op de eerste graad in aanwezigheid van leerlingen.
   Daarbij, kunnen één of twee bijkomende lestijden remediëring ingericht worden naast het uurrooster bedoeld bij het eerste lid.]2
  § 2. [2 Onverminderd het globale evenwicht van de opleiding over de cyclus voortkomend uit § 1 alsook de inachtneming van de doelstellingen bepaald in de artikelen 6 en 16, § 1, van het "takendecreet", in het kader van haar collectief actieprogramma (PAC - plan d'actions collectives) bedoeld bij artikel 67/1 van het "takendecreet", kan iedere inrichting de organisatie van de leeractiviteiten aanpassen om voor de verwezenlijking van interdisciplinaire of culturele projecten te zorgen, alsook de organisatie van activiteiten van remediëring of systemen voor specifieke steunverlening.
   Met het oog op de opbouw van hun oriëntatieproject, biedt elke inrichting aan de leerlingen van de eerste graad, activiteiten tot rijpwording van hun persoonlijke keuzen, in medewerking met het team van het PMS-centrum. Deze activiteiten worden ingericht overeenkomstig artikel 23 van het "takendecreet". Elke inrichting zorgt voor de organisatie van deze activiteiten gedurende minstens het equivalent van drie dagen over de graad.]2
  § 3. [2 ...]2
  [1 § 4. In afwijking van de eerste paragraaf, in de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, omvat de lesrooster voor de dove of slechthorende leerlingen :
   1° de gemeenschappelijke opleiding, naar rata van 30 lestijden per week, waaronder 2 lestijden voorbehouden voor het gebarentaalonderwijs en het dovencultuuronderwijs;
   2° aanvullende activiteiten in het enkele studiegebied Frans, naar rata van 2 lestijden per week.]1
  ----------
  (1)<DFG 2013-10-17/21, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<DFG 2014-04-11/32, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.7bis.[1 § 1. Het geïndividualiseerd leerplan (PIA - plan individualisé d'apprentissage) steunt op een instrument in medewerking opgebouwd door het opvoedend team en het directieteam met als doel de inachtneming, enerzijds, van de bijzondere leermoeilijkheden en, anderzijds, van de specifieke behoeften van de leerlingen die uit het gespecialiseerd onderwijs voortkomen of die een inschakelingproces ondergaan in het kader van het systeem bedoeld bij afkomstig zijn X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
   Het geïndividualiseerd leerplan wordt door de Klassenraad opgesteld ten behoeve van een leerling die moeilijkheden ondervindt, die vertraging oploopt in zijn leeractiviteiten in verband met de verwachte competenties op het einde van de derde stap van het pedagogische continuüm en/of, in voorkomend geval, op het einde van de tweede stap, overeenkomstig artikel 16, § 1, van het "takendecreet", inzonderheid in de vakken bedoeld bij artikel 8, 1° tot 3°. Het wordt aangepast in functie van de op- en aanmerkingen van de Klassenraad.
   Het geïndividualiseerd leerplan moet de leerlingen toelaten :
   - hun vastgestelde leemten te verhelpen;
   - zich doeltreffendere leerstrategieën eigen te maken.
   De Klassenraad belast met het opmaken van een geïndividualiseerd leerplan kan leden van de Klassenraad van de oorspronkelijke klasse van de leerling bij zijn activiteiten betrekken.
   Het geïndividualiseerd leerplan vermeldt bijzondere doelstellingen gedurende een periode bepaald door de Klassenraad. Deze periode wordt meegedeeld in het geïndividualiseerd leerplan. Het zorgt voor specifieke remediëringacties, acties om de leerling opnieuw op niveau te brengen, of acties tot structurering van leerresultaten, tot opbouw van een schoolproject. Het vermeldt verder de nadere regels voor de organisatie, en de nadere regels om ze te bereiken, overeenkomstig paragraaf 5.
   [6 Ter informatie stellen de Diensten van de Regering een repertorium van praktijken inzake geïndividualiseerd leerplan en instrumenten voor het beheer van de geïndividualiseerde leerplannen die in verschillende scholen efficiënt zijn gebleken, ter beschikking van de opvoedende teams alsook van de steun- en begeleidingscellen, bedoeld bij het decreet van 28 maart 2019 betreffende steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, en het statuut van Steun- en begeleidingsadviseurs.]6
   § 2. De toekenning van een geïndividualiseerd leerplan aan een leerling steunt op de vaststelling van bijzondere leermoeilijkheden of behoeften die bewezen worden op basis van ofwel :
   1° de op- en aanmerkingen van de Klassenraad;
   2° een competentieverslag of een geïndividualiseerd leerplan uitgereikt door de Klassenraad van het vorige jaar;
   3° een advies uitgebracht door een PMS-centrum of een dienst voor gezondheidspromotie op school;
   4° informatie overgezonden door de oorspronkelijke school voor lager onderwijs van de leerling, met toepassing van artikel 29, § 4, van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift basisstudies na het lager onderwijs of van artikel 28, eerste lid, van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
   5° een diagnose opgesteld door een medische dienst of een psycho-medische gespecialiseerde, ziekenhuisverpleegkundige of niet-ziekenhuisverpleegkundige dienst.
   § 3. Vóór 15 oktober van het betrokken schooljaar, draagt de Klassenraad een geïndividualiseerd leerplan voor ten behoeve van :
   1° de leerlingen ingeschreven voor een eerste gemeenschappelijk jaar na een eerste gedifferentieerd schooljaar op het einde waarvan ze het getuigschrift basisstudies (CEB - Certificat d'Etudes de Base) hebben behaald;
   2° de leerlingen ingeschreven voor het tweede gemeenschappelijke studiejaar voor wie de Klassenraad, overeenkomstig artikel 23, vermeld heeft dat ze een geïndividualiseerd leerplan voorgesteld zou worden;
   3° de leerlingen ingeschreven voor het eerste gedifferentieerde jaar of het tweede gedifferentieerde jaar die, zonder houder te zijn van het getuigschrift basisstudies, voor sommige delen van de gemeenschappelijke externe proef bedoeld bij artikel 19 van het voormelde decreet van 2 juni 2006 geslaagd zijn;
   4° de leerlingen afkomstig uit het gespecialiseerd onderwijs van type 8;
   5° de leerlingen die aan gediagnosticeerde leerstoornissen lijden die bewezen worden door een medisch attest of een multidisciplinair attest, ingediend door de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent;
   6° de leerlingen die het voorwerp uitmaken van een project van inschakeling in het gewoon onderwijs, in het kader van het systeem bedoeld bij hoofdstuk X van het voornoemde decreet van 3 maart 2004;
   7° de leerlingen ingeschreven voor het bijkomend jaar ingericht op het einde van de eerste graad, overeenkomstig artikel 15;
   8° de leerlingen ingeschreven voor een derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld bij titel V.
   De Klassenraad kan een geïndividualiseerd leerplan opstellen voor elke andere leerling voor wie de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent een aanvraag daartoe hebben ingediend of voor wie een lid van het team van het psycho-medisch-sociaal centrum het aanbeveelt.
   De Klassenraad vergadert minstens drie keer om het schooljaar om de toestand van de leerlingen te onderzoeken voor wie hij van mening is dat ze bijzondere leermoeilijkheden ondervinden, of specifieke behoeften, en inzonderheid, deze van de leerlingen aan wie een geïndividualiseerd leerplan werd toegekend : op het begin van het schooljaar, inzonderheid voor de leerlingen bedoeld bij het eerste lid, vóór 15 januari en op het begin van het derde kwartaal.
   Op elk ogenblik van het schooljaar en, in elk geval, op iedere gelegenheid bedoeld bij het vorige lid, kan de Klassenraad een geïndividualiseerd leerplan goedkeuren, wijzigen of schorsen mits inachtneming van de bepalingen van paragraaf 4.
   § 4. De ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, worden in overleg geraadpleegd over elk voorstel betreffende de instelling, het bijstellen of de schorsing van een geïndividualiseerd leerplan. De leerling, zijn ouders of de persoon die met het ouderlijk gezag bekleed wordt, worden ertoe uitgenodigd, in de mate van hun mogelijkheden, aan de opstelfase van het geïndividualiseerd leerplan deel te nemen.
   Indien de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent niet binnen de 15 kalenderdagen reageren vanaf de mededeling van het voorstel, stelt de Klassenraad het geïndividualiseerd leerplan in, stelt het bij of schorst het.
   § 5. Het wekelijkse uurrooster van de leerlingen die een geïndividualiseerd leerplan genieten, kan aangepast worden om aan bijzondere leermoeilijkheden of specifieke behoeften te beantwoorden. [2 Naast de lestijden godsdienst of niet confessionele zedenleer [4 of filosofie en burgerzin]4, bedoeld bij artikel 8 van de voornoemde wet van 29 mei 1959 [4 ...]4]2, bevat het van 28 tot 30 lestijden waaronder minstens 2 lestijden besteed aan de lichamelijke opvoeding.
   Daarenboven, kunnen één of twee bijkomende remediëringslestijden hem opgelegd worden naast het uurrooster bedoeld bij het vorige lid.
   § 6. De leden van het opvoedend team en van het team van het psycho-medisch-sociaal centrum implementeren het systeem zoals beschreven in het geïndividualiseerd leerplan.
   De actieve medewerking van de ouders en het team van het psycho-medisch-sociaal centrum voor de verwezenlijking van het geïndividualiseerd leerplan wordt door het opvoedend team nagestreefd.
   Aan iedere leerling die een geïndividualiseerd leerplan geniet, wordt een referentiepersoon toegewezen, onder de leden van de Klassenraad [3 of leerkrachten, toezichters - opvoeders en PMS-ambtenaren die werkzaam zijn bij de eerste graad]3, persoon die belast wordt met de individuele en/of collectieve begeleiding van de leerlingen die een geïndividualiseerd leerplan genieten.
   Wanneer deze referentiepersoon lestijden-leraar toegewezen krijgt om zich van haar opdracht te kwijten, worden deze lestijden niet meegeteld in [5 het percentage bedoeld]5 bij artikel 20, § 4, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan.
   De Klassenraad heeft als opdracht voor de evaluatie van de vooruitgang en de resultaten van de leerlingen die een geïndividualiseerd leerplan genieten, te zorgen, en, desgevallend, met inachtneming van de bepalingen van paragraaf 4, aan het geïndividualiseerd leerplan de nodige aanpassingen te brengen.
   § 7. Het inrichtingshoofd houdt alle documenten in verband met het implementeren van het geïndividualiseerd leerplan ter beschikking van de Inspectiedienst. De leden van de Inspectiedienst kunnen deze documenten ter plaatste raadplegen.
   § 8. Het geïndividualiseerd leerplan maakt deel uit van het schooldossier van de leerling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2014-04-11/32, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2015-07-14/03, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DFG 2016-02-04/02, art. 92, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (4)<DFG 2017-07-19/35, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (5)<DFG 2019-03-14/07, art. 46, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (6)<DFG 2019-03-28/43, art. 40, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.8.[2 Naast de lestijden godsdienst of niet confessionele zedenleer [4 of filosofie en burgerzin]4, bedoeld bij artikel 8 van de voornoemde wet van 29 mei 1959 [4 ...]4]2, heeft de gemeenschappelijke vorming betrekking op :
  1° het Frans tegen zes wekelijkse lestijden in het eerste jaar en vijf wekelijkse lestijden in het tweede jaar;
  2° de wiskundige opleiding tegen vier wekelijkse lestijden in het eerste jaar en vijf wekelijkse lestijden in het tweede jaar;
  3° het leren van een moderne taal 1 tegen vier wekelijkse lestijden;
  4° de opleiding geschiedenis en aardrijkskunde met de opleiding van het sociaal-economische leven tegen vier wekelijkse lestijden;
  5° de initiatie tot wetenschappen tegen drie wekelijkse lestijden;
  6° de lichamelijke opvoeding tegen drie wekelijkse lestijden;
  7° de opvoeding door technologie tegen één wekelijkse lestijd;
  8° de [3 plastische en/of muziekopvoeding]3 tegen één wekelijkse lestijd;
  [1 9° het gebarentaalonderwijs en dovencultuuronderwijs naar rata van 2 lestijden per week in de tweetalige klassen Frans-gebarentaal.]1
  ----------
  (1)<DFG 2013-10-17/21, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<DFG 2015-07-14/03, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DFG 2016-02-04/02, art. 93, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (4)<DFG 2017-07-19/35, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.9. De leerling gaat door op de eerste graad van het secundair onderwijs met het leren van een moderne taal die hij/zij al geleerd heeft in het lager onderwijs, onverminderd de bepalingen bedoeld in de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs.
  Nochtans kunnen de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, na het advies van het Inrichtingshoofd te hebben ingewonnen, bij de inschrijving in het eerste jaar, een moderne taalcursus kiezen die verschilt van de cursus gevolgd in het lager onderwijs.

Art.10.[1 § 1. Het doel van de aanvullende activiteiten is :
   1° de competenties van de gemeenschappelijke opleiding door gediversifieerde aanpakken te ontwikkelen;
   2° de verscheidenheid van de vaardigheden van de leerlingen te identificeren en te behartigen met als doel het vergemakkelijken van de persoonlijke en sociale ontwikkeling alsook het bevorderen van hun motivatie;
   3° het toelaten, enerzijds, voor de leerling zich beter te kennen en, anderzijds, voor de leden van het onderwijzend personeel zijn vaardigheden te identificeren en te ondersteunen in het kader van de begeleiding van zijn vordering inzake schooloriëntatie.
   Deze doelstellingen zijn eerst en vooral deze van de gemeenschappelijke opleiding; de aanvullende activiteiten dragen bij tot hun verwezenlijking volgens andere nadere regels of ritmes.
   Net zoals de cursussen van de gemeenschappelijke opleiding, verschaffen de aanvullende activiteiten de mogelijkheid om specifieke pedagogische strategieën en, inzonderheid, activiteiten voor te stellen inzake :
   a) het beheer van de werktools in leertoestanden;
   b) specifieke remediëring in verband met leermoeilijkheden of - stoornissen (orthopedagogie, logopedie,...);
   c) geestesbeheer in leertoestanden;
   d) opbouw van een persoonlijk project voor positieve oriëntatie met het oog op het voorkomen van de risico's op het gebied van het afwezig-zijn, het afhaken van school en het schoolverlaten.
   § 2. De aanvullende activiteiten worden georganiseerd volgens de volgende nadere regels :
   1° ze betekenen in geen enkel geval een voororiëntatie van de leerling of een vereiste voorkennis voor de toelating tot een studieoriëntatie van de tweede graad van het secundair onderwijs;
   2° ze behoren noodzakelijkerwijs tot één van de volgende zeven domeinen, met eventueel meerdere sferen :
   a) Domein Frans :
   De aanvullende activiteiten daaromtrent kunnen inzonderheid in de volgende activiteitensferen georganiseerd worden : initiatie tot het Latijn met inbegrip van eventueel de initiatie tot antiek cultuur, theater en toneelexpressie, activiteiten van poëtische expressie, schrijf- of leesateliers. De activiteiten in dit domein bevatten maximum vier wekelijkse lestijden.
   b) Domein Moderne taal : Een moderne taal.
   De aanvullende activiteiten daaromtrent (voor dezelfde taal als deze gekozen in de gemeenschappelijke vorming) kunnen inzonderheid in de volgende activiteitensferen georganiseerd worden : ateliers conversatie of toneelexpressie, initiatie tot de culturele elementen die specifiek zijn voor de landen, gewesten of gemeenschappen waar de gestudeerde taal de inheemse taal is. Elke sfeer in dit domein neemt maximum twee wekelijkse lestijden in beslag.
   c) Domein Wetenschappen en wiskunde :
   De aanvullende activiteiten betreffende dit domein kunnen, inzonderheid in de volgende activiteitensferen georganiseerd worden : wiskundige activiteiten, technisch-wetenschappelijke activiteiten, logische activiteiten, informatica. Elke sfeer in dit domein neemt maximum twee wekelijkse lestijden in beslag.
   d) Domein Menswetenschappen :
   De aanvullende activiteiten betreffende dit domein kunnen, inzonderheid in de volgende activiteitensferen georganiseerd worden : initiatie tot het economische en/of sociale leven, initiatie tot de beginsels van het burgerschap, opvoeding tot de eerbied voor het milieu. Elke sfeer in dit domein neemt maximum twee wekelijkse lestijden in beslag.
   e) Domein [2 plastische en/of muziekopvoeding]2 :
   De aanvullende activiteiten in dit domein hebben tot doel het ontwikkelen van de vaardigheden verworven in de lessen voor de opvoeding tot kunst en bevatten maximum twee wekelijkse lestijden.
   f) Domein Technische activiteiten :
   De aanvullende activiteiten in dit domein hebben tot doel het ontwikkelen van de vaardigheden verworven in de lessen voor de opvoeding door technologie; ze bevatten maximum twee wekelijkse lestijden.
   g) Domein Lichamelijke activiteiten :
   De aanvullende activiteiten in dit domein hebben tot doel het ontwikkelen van de vaardigheden verworven in de lessen voor lichamelijke opvoeding, inzonderheid door de initiatie tot het beoefenen van andere sportactiviteiten, de opvoeding tot medewerking en burgerschap door het sportspel. De activiteiten in dit domein bestrijken maximum twee wekelijkse lestijden.
   De inrichtingen die, tijdens het schooljaar 2013-2014, de aanvullende activiteiten organiseren bedoeld bij de punten e) en f) van dit decreet bovenop de twee wekelijkse lestijden worden ertoe gemachtigd ze gedurende drie schooljaren te organiseren. Op het einde van deze periode en op basis van de evaluatie bedoeld bij het volgende lid, zal de Regering aan dezelfde inrichtingen de vergunning geven deze organisatie voort te zetten, voor een duur die ze bepaalt.
   Op het einde van het schooljaar 2016-2017, zal de Sturingscommissie tot de kwalitatieve evaluatie overgaan van de organisatie van de aanvullende activiteiten zoals beschreven bij § 2, 2°, van dit artikel, met, inzonderheid, inachtneming van de verslagen van de Algemene inspectiedienst meer specifiek over de systemen tot steun en remediëring geïntegreerd in de aanvullende activiteiten ten bate van de leerlingen die moeilijkheden ondervinden tijdens de eerste gemeenschappelijke graad. Deze evaluatie zal tevens betrekking hebben op de inslag van de aanvullende activiteiten op het niveau van het werkelijke traject van de leerlingen. Op basis van de analyse van deze gegevens, zal de Sturingscommissie, indien ze het opportuun acht, aanbevelingen aan de Regering toezenden betreffende de organisatie van deze aanvullende activiteiten;
   3° wanneer een onderwijsinrichting een uurregeling voordraagt met drie of vier lestijden van eenzelfde domein aanvullende activiteiten, moet ze ook minstens een uurregeling voordragen die activiteiten bevat die onder twee of drie domeinen bedoeld bij 2° ressorteren.
   4° met als doel aanvullende activiteiten onder de beste voorwaarden te organiseren, kan de onderwijsinrichting overeenkomsten sluiten met één of meer andere onderwijsinrichtingen.
   § 3. De aanvullende activiteiten kunnen geheel of gedeeltelijk vervangen worden door :
   1° [4 ...]4 [3 de lestijden voor muziekonderwijs bedoeld bij artikel 1, § 3, 1°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs]3 ;
   2° lestijden training bedoeld bij artikel 1, § 3, 2°, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 juni 1984;
   3° een specifiek programma opgesteld in het kader van het geïndividualiseerd leerplan bedoeld bij artikel 7bis.]1
  [5 § 4. Wanneer het taalbadonderwijs in twee talen wordt georganiseerd en gevolgd, moeten de aanvullende activiteiten gedeeltelijk worden vervangen door minstens twee lestijden van leren in de tweede taalbadtaal die niet de moderne taal I is, overeenkomstig de bepalingen die voortvloeien uit het decreet van 1 december 2022 houdende diverse bepalingen om het leren van twee talen door taalbadonderwijs vanaf het eerste jaar van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs mogelijk te maken.]5
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2016-02-04/02, art. 94,1°, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (3)<DFG 2016-02-04/02, art. 94,2°, 011; Inwerkingtreding : 03-03-2016>
  (4)<DFG 2017-05-24/15, art. 30, 013; Inwerkingtreding : 03-07-2017>
  (5)<DFG 2022-12-01/17, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

Art. 10/1. [1 De lestijden van de cursus lichamelijke opvoeding van de gemeenschappelijke opleiding kunnen niet vervangen worden door de lestijden sporttraining bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het bovenvermelde koninklijk besluit van 29 juni 1984, behoudens afwijking toegestaan door de minister die bevoegd is voor het secundair onderwijs of zijn afgevaardigde op basis van een verslag opgesteld door het inrichtingshoofd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/26, art. 114, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.11. De Inspectiedienst van het Onderwijs wordt belast met de controle op de inachtneming van de bepalingen bedoeld in de artikelen 6 tot 10 (en 13 tot 31) van dit decreet. <DFG 2007-12-07/82, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>

Art.12.[1 De organisatie van de aanvullende activiteiten en hun volume alsook de organisatie van de gedifferentieerde eerste graad worden onderworpen]1 aan een gunstig en met de representatieve vakverenigingen overlegd advies. <DFG 2007-12-07/82, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  Het overleg met de representatieve vakverenigingen gebeurt als volgt :
  1° In het onderwijs van de Franse Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
  2° In het gesubsidieerd officieel onderwijs, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 85 tot 96 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs;
  3° In het gesubsidieerd vrij onderwijs, overeenkomstig de bepalingen betreffende de ondernemingsraden of, bij gebreke daarvan, het Comité voor bescherming op het werk of, bij gebreke daarvan, in alle plaatselijke overlegorganen of, bij gebreke daarvan, met alle vakbondsdelegaties.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Hoofdstuk IV. [1 - Gebarentaalbadonderwijs en onderwijs in het schriftelijke Frans in tweetalige klassen Frans-gebarentaal.]1   ----------   (1)
Art. 12bis.[1 § 1. In het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap, op de aanvraag van het inrichtingshoofd, na het advies te hebben ingewonnen van de participatieraad en na raadpleging van het basisoverlegcomité, kan de Regering een inrichting ertoe machtigen het geheel van de lessen en pedagogische activiteiten in het kader van tweetalige klassen Frans-gebarentaal in te richten.
   In het gesubsidieerd onderwijs, kan de Regering een inrichtende macht ertoe machtigen in één van de inrichtingen die hij inricht het geheel van de lessen en de pedagogische activiteiten van de lesrooster in het kader van tweetalige klassen Frans-gebarentaal in te richten. De aanvraag gaat samen met het advies van de participatieraad en met het resultaat van de raadpleging van de plaatselijke paritaire commissie voor de inrichtingen voor door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs, van de ondernemingsraad, of bij gebreke daaraan, de plaatselijke overleginstantie, of bij gebreke daaraan, van de syndicale delegaties voor de inrichtingen voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd vrij onderwijs.
   Per betrokken school, moet een minimum van 4 lestijden per week die onder de lessen Franse taal, de gebarentaallessen en/of de lessen moderne taal 1 ressorteren, door leerkrachten met dovencultuur verstrekt worden; indien deze lestijden niet aan leerkrachten met dovencultuur toegekend kunnen worden, kunnen deze lessen door leerkrachten die over bekwaamheidsbewijzen beschikken zoals bedoeld [2 bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 juni 2014 betreffende de ambten, bekwaamheidsbewijzen en barema's tot uitvoering van de artikelen 7, 16, 50 en 263 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs]2, verstrekt worden.
   Wanneer een school of een vestiging tweetalige klassen Frans-gebarentaal organiseert, wordt deze organisatie in het inrichtingsproject geïntegreerd.
   § 2. De leerling begint het gebarentaalbadonderwijs in tweetalige klassen Frans-gebarentaal op het niveau van het [3 ...]3 eerste jaar van het secundair onderwijs. Dit gebarentaalbadonderwijs in tweetalige klassen Frans-gebarentaal kadert in het pedagogische continuüm betreffende het gebarentaalbadonderwijs in tweetalige klassen Frans-gebarentaal ontwikkeld in het basisonderwijs ongeacht de inrichting.
   [3 In afwijking van het vorige lid, kan de klassenraad een leerling ertoe machtigen met dat onderwijs in de eerste graad te beginnen, voor zover hij het bewijs levert van de vereiste competenties.]3
   Een secundaire school die gebarentaalbadonderwijs in tweetalige klassen Frans-gebarentaal begint in te richten, doet het progressief [3 vanaf het begin van de eerste graad tot het einde van de eerste graad]3 en waarborgt dat een leerling die met het taalbadonderwijs is begonnen dit onderwijs kan voortzetten gedurende het vervolg van zijn studies binnen de eerste graad van dezelfde inrichting.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-10-17/21, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<DFG 2016-07-13/17, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (3)<DFG 2016-07-13/17, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Art. 12ter. [1 In het secundair onderwijs wordt voor het gebarentaalbadonderwijs in tweetalige klassen Frans-gebarentaal door leraren algemene vakken belast met gebarentaalbadlessen gezorgd.
   De werkingsmiddelen kunnen de aanwerving van tolken toelaten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, met een overeenkomst voor dienstverlening of met een samenwerkingsovereenkomst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-10-17/21, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

TITEL III. - [1 Organisatie van een bijkomend jaar op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs]1.   ----------   (1)
Art.13.[1 § 1. Er wordt een bijkomend jaar, genoemd 2B, ingericht :
   1° ten gunste van de leerlingen die, op het einde van het gemeenschappelijke tweede jaar, zo grote moeilijkheden ondervinden dat een bijkomend jaar in de eerste graad onontbeerlijk blijkt om ze toe te laten de competentiesokkels te beheersen bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogische continuüm, overeenkomstig artikel 16, § 1, van het "takendecreet";
   2° ten gunste van de leerlingen die al dan niet houder zijn van het getuigschrift basisstudies en die, op het einde van het gedifferentieerde tweede jaar, dergelijke moeilijkheden ondervinden dat een bijkomend jaar in de eerste graad onontbeerlijk blijkt om ze toe te laten de competentiesokkels te beheersen bedoeld op het einde van de tweede en/of derde stap van het pedagogische continuüm, overeenkomstig artikel 16, § 1, van het "takendecreet";
  [2 3° ten bate van de leerlingen die twee jaar gevolgd hebben binnen de eerste graad van een inrichting georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap.]2
   § 2. De schoolinrichting die een leerling naar het bijkomend jaar doorverwijst bedoeld bij paragraaf 1 wordt ertoe gehouden dit jaar in haar midden in te richten.
   § 3. Dit bijkomend jaar kan in geen geval een opnieuw volgen van het vorige jaar zijn.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2016-02-04/02, art. 95, 011; Inwerkingtreding : 03-03-2016>

Art.14.[1 § 1. Elke leerling die naar het bijkomend jaar bedoeld bij artikel 13 doorverwezen wordt, geniet een geïndividualiseerd leerplan opgesteld overeenkomstig artikel 7bis.
   § 2. Het geïndividualiseerd leerplan wordt besloten, gevolgd en aangepast met inachtneming van de voorwaarden bepaald bij artikel 7bis.
   Het wordt door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, vóór 15 oktober van het betrokken schooljaar, aan de leerling voorgesteld alsook aan zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent. Het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde kunnen vergezeld worden van een ander lid van het pedagogische team of een lid van het betrokken PMS-centrum.
   § 3. Het geïndividualiseerd leerplan bedoeld bij paragraaf 1 bepaalt de uurregeling van de leerling; deze kan geïndividualiseerd worden in functie van zijn bijzondere leermoeilijkheden of specifieke behoeften. Ze moet de leerling toelaten zijn leemtes in verband met de beoogde competenties op het einde van de tweede en/of derde stap van het pedagogische continuüm te verhelpen, overeenkomstig artikel 16, § 1, van het "takendecreet" en het decreet van 19 juli 2001. Ze moet ook de ontwikkeling bevorderen door de leerling van de competenties die voor hem geen moeilijkheden inhouden en het opmaken van een project voor positieve schooloriëntatie.
   [2 De uurregeling van het bijkomend jaar bedoeld bij artikel 13 omvat, naast de lestijden godsdienst of zedenleer [3 of filosofie en burgerzin]3 bedoeld bij artikel 8 van de voornoemde wet van 29 mei 1959 [3 ...]3, 28 tot dertig lestijden waarvan minstens twee aan de lichamelijke opvoeding besteed worden.]2
   De uurregeling van de leerlingen kan de deelneming aan lessen ingericht ten gunste van de leerlingen van het gemeenschappelijke tweede jaar, van het gedifferentieerde tweede jaar of van het derde jaar bevatten.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2015-07-14/03, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DFG 2017-07-19/35, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.15.[1 Het bijkomend jaar ingericht op het einde van de eerste graad is toegankelijk voor :
   "1° iedere regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 9°, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 juni 1984 die het gemeenschappelijke tweede jaar heeft gevolgd en voor wie een van de beslissingen bedoeld bij artikel 26, § 2, eerste lid, werd genomen;
   2° iedere regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 9°, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 juni 1984 die het gedifferentieerde tweede jaar heeft gevolgd en voor wie één van de beslissingen bedoeld bij artikel 28, § 1, eerste lid, 1°, b, 2°, eerste lid, b), en § 2, tweede lid, 1°, werd genomen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

TITEL IV. - Organisatie van een gedifferentieerde eerste graad van het secundair onderwijs.
Art.16.<DFG 2007-12-07/82, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008> § 1. De gedifferentieerde eerste graad bepaald in artikel 5 wordt georganiseerd in de vorm van twee studiejaren, " gedifferentieerd eerste jaar " en " gedifferentieerd tweede jaar " genoemd. Hij is slechts toegankelijk voor de leerlingen die geen houder zijn van het basisstudiegetuigschrift en die, ofwel het zesde leerjaar van het lager onderwijs hebben gevolgd of die vóór 31 december van het daarop volgende schooljaar ten minste twaalf jaar oud zijn, zonder het zesde leerjaar van het lager onderwijs te hebben gevolgd.
  [1 De inrichting die de leerlingen in de gedifferentieerde eerste graad opneemt, eist van hun oorspronkelijke school voor lager onderwijs :
   1° een afschrift van het competentieverslag over de beheersing van de competentiesokkels op 12 jarige leeftijd bedoeld bij artikel 29, § 4, van het voormelde decreet en bij artikel 28/1 van het voornoemde decreet van 3 maart 2004;
   2° een afschrift van het geïndividualiseerd leerplan, wanneer de leerling uit het gespecialiseerd lager onderwijs voortkomt.]1
  § 2. Iedere schoolinrichting kan de gedifferentieerde eerste graad organiseren onder de twee volgende voorwaarden :
  1° ten minste één leerling inschrijven die in het secundair onderwijs komt zonder het basisstudiegetuigschrift te hebben behaald;
  2° voldoen aan de voorwaarden vastgesteld bij artikel 12, § 1, eerste lid, 1°; tweede lid, 1°; derde lid, 1° en vierde lid, 1° van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 31 augustus 1992 ter uitvoering van het decreet d.d. 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan.
  [2 § 2/1. De voorwaarde bedoeld in § 2, 2°, van dit artikel is niet van toepassing op de inrichtingen die in het jaar van hun oprichting of in het jaar volgend op de oprichting, een eerste gemeenschappelijk jaar of een gemeenschappelijke eerste graad organiseren.]2
  § 3. [1 De inrichtingen die geen gemeenschappelijke eerste graad organiseren en die sedert 1 september 2008 ofwel een gedifferentieerd eerste jaar of een gedifferentieerd tweede jaar ofwel twee jaren van de gedifferentieerde eerste graad inrichten moeten]1, een overeenkomst sluiten met één of meer inrichtingen voor secundair onderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd, waarbij de leerling alle trajectmogelijkheden van de eerste graad worden gewaarborgd. De inrichting of de inrichtingen waarmee die overeenkomst wordt gesloten, moeten gelegen zijn in dezelfde zone in de zin van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan of in een aanpalende zone. In dit laatste geval bedraagt de afstand tussen de betrokken inrichtingen hoogstens tien kilometer. Die overeenkomst heeft betrekking op de pedagogische continuïteit die de leerling zal genieten die, na de gedifferentieerde eerste graad te hebben gevolgd en zijn basisgetuigschrift te hebben bekomen, in de gemeenschappelijke eerste graad zal treden.
  § 4. De bepalingen tot regeling van de overeenkomst bedoeld [1 in de derde paragraaf]1, met inbegrip van de nadere regels voor de organisatie van de gedifferentieerde eerste graad van de betrokken school zullen moeten worden toegelicht in het project van inrichting van elke school die deze overeenkomst heeft ondertekend.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2014-12-18/07, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.17.<DFG 2007-12-07/82, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008> [2 Naast de lestijden godsdienst of niet confessionele zedenleer [4 of filosofie en burgerzin van de voornoemde wet van 29 mei 1959]4 [4 ...]4]2, bedraagt de uurregeling van de gedifferentieerde eerste en tweede jaren dertig lestijden, die betrekking hebben op :
  1° Frans, alsook de vorming geschiedenis en aardrijkskunde, slaande op het maatschappelijk en economisch leven, met acht tot veertien lestijden per week, waaronder twee lestijden besteed zijn aan de vorming geschiedenis en aardrijkskunde, slaande op het maatschappelijk en economisch leven;
  2° de vorming wiskunde alsook de eerste wetenschappelijke vorming, met zes tot elf lestijden per week, waaronder twee lestijden besteed zijn aan de eerste wetenschappelijke opleiding;
  3° het leren van een moderne taal I, met twee tot veertien lestijden per week;
  4° de lichamelijke opvoeding, met drie tot vijf lestijden per week;
  5° de [3 plastische en/of muziekopvoeding]3, met twee tot vijf lestijden per week;
  6° [1 opvoeding door technologie, naar verhouding van twee tot negen lestijden per week, voor zover hoogstens drie wekelijkse lestijden besteed worden aan elk van de volgende activiteitssferen : de initiatie tot informatica, de technische tekening, de agronomie, de metaalbewerking, de houtbewerking, de initiatie tot elektriciteit, de bouwkunst of de diensten;]1
  [1 De uurregeling van de leerlingen van het gedifferentieerde tweede jaar die voor sommige delen geslaagd zijn van de gemeenschappelijke externe proef bedoeld bij artikel 18 kan lessen bevatten van 1A, 2A of 2B.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2015-07-14/03, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DFG 2016-02-04/02, art. 96, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (4)<DFG 2017-07-19/35, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.18.<DFG 2007-12-07/82, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008> § 1. Alle leerlingen die in de gedifferentieerde eerste en tweede jaren ingeschreven zijn, [1 ...]1 moeten de gemeenschappelijke externe proef afleggen die leidt tot het verkrijgen van het basisstudiegetuigschrift, zoals bepaald bij het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de kennis verworven door de leerlingen van het leerplichtonderwijs en het basisstudiegetuigschrift op het einde van het lager onderwijs.
  De bij artikel 6, § 2 bedoelde leerlingen moeten ook de proef afleggen die bij het eerste lid bedoeld is.
  De Regering bepaalt de nadere regels voor de inschrijving voor die proef.
  § 2. De klassenraad reikt het basisstudiegetuigschrift uit aan iedere leerling die slaagt vóór de gemeenschappelijke externe proef.
  § 3. De klassenraad kan het basisstudiegetuigschrift uitreiken aan de leerling die ingeschreven is voor het gemeenschappelijke eerste jaar en voor de jaren waaruit de gedifferentieerde eerste graad bestaan en die niet geslaagd is of die geheel of gedeeltelijk niet heeft kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke externe proef.
  De klassenraad steunt de beslissing bedoeld in het eerste lid over een dossier houdende het afschrift van de bulletins van het lopende schooljaar zoals ze werden meegedeeld aan de ouders van de betrokken leerling of aan de persoon die de ouderlijke macht ten aanzien van hem uitoefent, het omstandig verslag van de leerkrachten van de leerling alsook elk ander gegeven dat door de klassenraad als nuttig wordt geacht.
  De directie van de schoolinrichting stelt alle documenten betreffende de beslissing tot toekenning van het basisstudiegetuigschrift ter beschikking van de inspectiedienst. De leden van de inspectiedienst kunnen die ter plaatse raadplegen.
  De ouders van de leerling aan wie het basisstudiegetuigschrift werd afgewezen of de persoon die de ouderlijke macht ten aanzien van hem uitoefent, kunnen een beroep indienen volgens de in artikel 32 van het voormelde decreet van 2 juni 2006 nader bepaalde regels.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

TITEL V. - Organisatie van een specifiek differentiatie- en oriëntatiejaar op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs.
Art.19.<DFG 2007-12-07/82, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008> Er kan een specifiek jaar, derde differentiatie- en oriëntatiejaar genoemd, worden georganiseerd binnen de tweede graad ten voordele van de leerlingen die, op het einde van de eerste graad die in drie jaar werd gevolgd en die, onverminderd de bepaling bedoeld in artikel 26, § 2, tweede lid, 3°, niet de basisvaardigheden hebben verworven die bedoeld zijn op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 en het voormelde decreet van 19 juli 2001.
  [1 In het 3B-GO, worden de moeilijkheden die de leerling ondervindt en de bijzondere behoeften van de leerling in aanmerking genomen]1 om hem te helpen bij het voortzetten van de ondernomen ontwikkeling van de competenties om het beheersingsniveau bedoeld in het eerste lid te bereiken. De organisatie van het derde differentiatie- en oriëntatiejaar heeft tot doel iedere leerling te helpen bij het uitwerken van een persoonlijk project waarmee hij verder school kan blijven gaan. De uitwerking van het persoonlijk project van de leerling wordt verwezenlijkt in samenwerking met het betrokken psycho-medisch-sociaal centrum.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.20.[1 Het 3B-GO is toegankelijk voor iedere regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 9° van het voormelde koninklijk besluit van 29 juni 1984 die :
   1° ofwel het gemeenschappelijke tweede jaar heeft gevolgd, en ten aanzien van wie de beslissing bedoeld in artikel 26, § 2, tweede lid, 2°, wordt genomen;
   2° ofwel het gedifferentieerd tweede jaar heeft gevolgd, en ten aanzien van wie de beslissing bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, 2°, d, of § 2, eerste lid, 2°, wordt genomen;
   3° ofwel het bijkomend jaar georganiseerd op het einde van de eerste graad en ten aanzien van wie de beslissing bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 2°, wordt genomen, heeft gevolgd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.21.[1 § 1. Voor iedere regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 9°, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 juni 1984, die naar het 3B-GO wordt georiënteerd, maakt de Klassenraad het verslag bedoeld in artikel 22 op.
   § 2. Op basis van het verslag bedoeld bij paragraaf 1 en met inachtneming van artikel 7bis, § 4, stelt de Klassenraad van het 3B-GO aan iedere leerling die voor het 3B-GO ingeschreven is, het geïndividualiseerd leerplan voor bedoeld bij artikel 7bis.
   § 3. Het geïndividualiseerd leerplan wordt besloten, gevolgd en aangepast onder de voorwaarden bepaald in artikel 7bis.
   Dat individueel leerplan wordt, vóór 15 oktober van het betrokken schooljaar, aan de leerling alsook aan zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voorgesteld door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, eventueel begeleid door een ander lid van het pedagogisch team of een lid van het betrokken psycho-medisch-sociaal centrum.
   § 4. Het geïndividualiseerd leerplan bedoeld bij paragraaf 1 bepaalt de uurregeling van de betrokken leerling; deze kan geïndividualiseerd worden in functie van zijn bijzondere leermoeilijkheden of specifieke behoeften.
   In afwijking van artikel 7bis, § 5, eerste lid, [2 Naast de lestijden godsdienst of niet confessionele zedenleer [4 of filosofie en burgerzin]4 bedoeld bij artikel 8 van de voornoemde wet van 29 mei 1959 [4 ...]4]2, bedraagt de wekelijkse uurregeling van het 3B-GO tweeëndertig lestijden die betrekking hebben op :
   1° Frans alsook de vorming geschiedenis en aardrijkskunde, naar rata van negen tot veertien lestijden, waaronder twee of drie die besteed zijn aan de vorming geschiedenis en aardrijkskunde;
   2° de vorming wiskunde alsook de eerste wetenschappelijke vorming, met zes tot elf lestijden per week waarvan twee of drie besteed aan de eerste wetenschappelijke vorming;
   3° het leren van een moderne taal I, naar rata van twee tot vier lestijden per week;
   4° de lichamelijke opvoeding, naar rata van twee of drie lestijden per week;
   5° de [3 plastische en/of muziekopvoeding]3, naar rata van één tot vijf lestijden per week;
   6° een geïntegreerde vormingsmodule, naar rata van ten minste zes lestijden per week, die tot doel hebben de leerling concreet vertrouwd te maken met de beroepssfeer, de vakken, de vormingen, de diploma's die ertoe leiden, en met hem een levensproject uit te werken in verband met een oriëntatie zowel in het doorstromingsonderwijs als in het kwalificatieonderwijs.
   Hoogstens twee derde van de lestijden besteed aan die module kan besteed worden aan de deelneming aan technische cursussen of cursussen beroepspraktijk in gegroepeerde opties die onder één of meer sectoren ressorteren ingericht in het derde jaar. De inrichtingen kunnen overeenkomsten met één of meer andere inrichtingen sluiten om voor die activiteiten in de beste omstandigheden te zorgen.
   De uurregeling van de leerlingen kan ook gedeeltelijk de deelneming aan lessen ingericht ten gunste van de leerlingen van het 2B bevatten.
   Het 3B-GO kan in geen geval een herhaling door blijven zitten van het vorige jaar zijn.
   § 5. De directie van de schoolinrichting stelt alle documenten in verband met de toepassing van de bepalingen van dit artikel ter beschikking van de inspectiedienst. De leden van de inspectiedienst kunnen die ter plaatse raadplegen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2015-07-14/03, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DFG 2016-02-04/02, art. 97, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (4)<DFG 2017-07-19/35, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

TITEL VI. - Beslissingen van de klassenraad, uitreiking van getuigschriften en oriëntatie op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs.
Art.22.<Ingevoegd bij DFG 2007-12-07/82, art. 6; Inwerkingtreding : 01-10-2008> Op het einde van elk jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs, maakt de klassenraad voor iedere regelmatige leerling in de zin van artikel [1 2, 9°]1 van het voormelde koninklijk besluit van 29 juni 1984 een verslag op over de competenties die verworven zijn in het kader van het referentiesysteem voor de basisvaardigheden bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig [2 artikel 16, § 1]2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001 en, in voorkomend geval, de competenties bedoeld op het einde van de tweede stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig [2 artikel 16, § 1]2, van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001 voor de leerlingen die de gedifferentieerde eerste graad volgen.
  Het in het eerste lid bedoelde verslag dient als motivering van de beslissingen genomen door de klassenraad.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/26, art. 112, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DFG 2014-04-11/32, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.23.[1 Op het einde van het gemeenschappelijke eerste jaar, op basis van het verslag bedoeld bij artikel 22, verwijst de Klassenraad de leerling naar het gemeenschappelijke tweede jaar (2G), desgevallend met vermelding van het feit dat de Klassenraad van het 2A een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.24.[1 Op het einde van het gedifferentieerde eerste jaar, op grond van het in artikel 22 bepaalde verslag, oriënteert de Klassenraad de leerling :
   1° ofwel naar het gemeenschappelijke eerste jaar (1Gem), op voorwaarde dat hij houder is van het getuigschrift van basisstudies; in dat geval vermeldt hij dat de Klassenraad van 1G een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis;
   2° ofwel naar het gedifferentieerde tweede jaar overeenkomstig titel IV, als hij geen houder is van het getuigschrift van basisstudies; in dat geval vermeldt hij dat de Klassenraad van 2Ged een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis, met het oog op het voorzetten door de leerling van zijn voorbereiding voor het getuigschrift basisstudies door het ontwikkelen van de competenties die hij nog niet verworven heeft onder deze die door de competentiesokkels bedoeld op het einde van de tweede stap bepaald werden en, in voorkomend geval, op het verwerven van sommige van de competenties bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogische continuüm overeenkomstig artikel 16, § 1, van het decreet van 24 juli 1997.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 20, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.25.
  <Opgeheven bij DFG 2014-04-11/32, art. 21, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.26.<Ingevoegd bij DFG 2007-12-07/82, art. 6; Inwerkingtreding : 01-10-2008> § 1. Op het einde van het gemeenschappelijke tweede jaar, op grond van het verslag bedoeld in artikel 22 : <Ingevoegd bij DFG 2007-12-07/82, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  1° ofwel bekrachtigt de klassenraad dat de leerling geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs; [2 in dit geval, kent de klassenraad het getuigschrift basisstudies aan de leerling die er niet van houder is;]2
  2° ofwel bekrachtigt de klassenraad niet dat de leerling geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs en neemt hij één van de beslissingen bedoeld in § 2.
  § 2. [1 Voor de leerling bedoeld in § 1, 2° die de drie studiejaren van de eerste graad overeenkomstig artikel 6ter niet ten volle heeft benut, oriënteert de Klassenraad hem naar het bijkomend jaar georganiseerd op het einde van de eerste graad (2B) overeenkomstig titel III; in dat geval zal hij vermelden dat de Klassenraad van 2B een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis.
   Voor de leerling bedoeld in § 1, 2°, die de drie studiejaren van de eerste graad overeenkomstig artikel 6ter niet ten volle heeft benut, bepaalt de Klassenraad de vormen en afdelingen die hij in het derde jaar van het secundair onderwijs met volledig leerplan of van het alternerend secundair onderwijs kan volgen en brengt de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent daar op de hoogte van, en kiest één van de volgende oriëntaties :
   1 ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de Klassenraad.
   2 ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in titel V; in dat geval zal hij vermelden dat de Klassenraad van 2B een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis;
   3 ofwel, indien hij aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, het alternerend onderwijs bedoeld bij artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 houdende organisatie van het alternerend secundair onderwijs.
   Nochtans, behouden de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent de mogelijkheid om één van de twee oriëntaties bedoeld bij het vorige lid te kiezen die niet voor de leerling door de Klassenraad werd aanbevolen. Wanneer ze de keuze bedoeld bij het tweede lid, 1°, aannemen, deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.]1
  § 3. Tegen de beslissing waarbij wordt bekrachtigd dat de leerling niet geslaagd is, die krachtens § 1, 2° door de klassenraad werd genomen, kan een beroep worden ingesteld volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
  Tegen de bepaling, door de klassenraad, krachtens § 2, [1 tweede lid]1, van de vormen en afdelingen die de leerling kan volgen in het derde jaar van het secundair onderwijs kan een beroep worden ingesteld volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 22, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2016-02-04/02, art. 98, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.27.
  <Opgeheven bij DFG 2014-04-11/32, art. 23, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.28.[1 § 1. Op het einde van het gedifferentieerde tweede jaar, op basis van het verslag bedoeld bij artikel 22,
   1° [2 voor de leerling die houder is van het getuigschrift basisstudies, die de leeftijd van 16 jaar niet zal bereiken op 31 december van het volgende schooljaar, oriënteert de Klassenraad hem naar :
   a) ofwel het tweede gemeenschappelijk jaar; [3 in dat geval, vermeldt het verslag dat de Klassenraad 2C een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis,]3
   b) ofwel het bijkomend jaar georganiseerd op het einde van de eerste graad (2B) overeenkomstig titel III; in dat geval zal hij vermelden dat de Klassenraad van 2B een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis;
   c) ofwel, indien hij aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, het alternerend onderwijs bedoeld bij artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 houdende organisatie van het alternerend secundair onderwijs;
   d) ofwel het derde jaar van het technisch kwalificatieonderwijs of het derde jaar van het beroepsonderwijs.
   Nochtans, behouden de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent de mogelijkheid om één van de oriëntaties bedoeld bij punt 1° te kiezen die niet voor de leerling door de Klassenraad werd aanbevolen;]2
   2° voor de leerling die houder is van het getuigschrift basisstudies en die de leeftijd van 16 jaar zal hebben bereikt op 31 december van het volgende schooljaar, bepaalt de Klassenraad de vormen en afdelingen die hij in het derde jaar van het secundair onderwijs met volledig leerplan of van het alternerend secundair onderwijs kan volgen en brengt de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent daar op de hoogte van, en kiest één van de volgende oriëntaties :
   a) ofwel het bijkomend jaar georganiseerd op het einde van de eerste graad (2B) overeenkomstig titel III; in dat geval zal hij vermelden dat de Klassenraad van 2B een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis;
   b) ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs dat overeenstemt met de vormen en afdelingen bepaald door de Klassenraad;
   c) ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar (3B-GO); in dat geval zal hij vermelden dat de Klassenraad van 2B een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis;
   d) ofwel, indien hij aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, het alternerend onderwijs bedoeld bij artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 houdende organisatie van het alternerend secundair onderwijs.
   Nochtans, behouden de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent de mogelijkheid om één van de twee oriëntaties bedoeld bij punt 2°, eerste lid, te kiezen die niet voor de leerling door de Klassenraad werd aanbevolen. Wanneer ze de keuze bedoeld bij punt 2°, c), aannemen, deelt de Klassenraad aan de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
   Tegen de bepaling door de Klassenraad, krachtens punt 2°, eerste lid, van de vormen en afdelingen die door de leerling gevolgd kunnen worden in het derde jaar van het secundair onderwijs kan een beroep volgens de procedure bedoeld bij de artikelen 95 tot 99 van het "takendecreet" ingediend worden.
   § 2. Op het einde van het gedifferentieerde tweede jaar, voor de leerling die niet houder is van het getuigschrift van basisstudies, oriënteert hem de Klassenraad naar :
   1° ofwel het bijkomend jaar georganiseerd op het einde van de eerste graad (2B) overeenkomstig titel III; in dat geval zal hij vermelden dat de Klassenraad van 2B een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis;
   2° [2 ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar (3B-GO) of het derde jaar van het beroepsonderwijs]2 ; in dat geval zal hij vermelden dat de Klassenraad van 3B-GO een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis;
   3° ofwel, indien hij aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, het alternerend onderwijs bedoeld bij artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 houdende organisatie van het alternerend secundair onderwijs.
   Nochtans, behouden de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent de mogelijkheid om één van de twee oriëntaties bedoeld het vorige lid te kiezen die niet voor de leerling door de Klassenraad werd aanbevolen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2016-02-04/02, art. 99, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DFG 2017-05-24/15, art. 31, 013; Inwerkingtreding : 03-07-2017>

Art.28bis.[1 § 1. Op het einde van het bijkomend jaar (2B) ingericht op het einde van de eerste graad overeenkomstig titel III, op basis van het verslag bedoeld bij artikel 22 :
   1° ofwel bekrachtigt de Klassenraad het slagen van de leerling voor de eerste graad van het secundair onderwijs; [2 in dit geval, kent de klassenraad het getuigschrift basisstudies aan de leerling die er geen houder van is;]2
   2° ofwel bekrachtigt de Klassenraad dat de leerling niet voor de eerste graad van het secundair onderwijs geslaagd is.
   § 2. Voor de leerling bedoeld in § 1, 2°, bepaalt de Klassenraad de vormen en afdelingen die hij in het derde jaar van het secundair onderwijs met volledig leerplan of van het alternerend secundair onderwijs kan volgen en brengt de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent daar op de hoogte van, en kiest één van de volgende oriëntaties :
   1° ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de Klassenraad;
   2° ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar (3B-GO); in dat geval zal hij vermelden dat de Klassenraad van 3B-GO een geïndividualiseerd leerplan zal voorstellen, zoals bedoeld bij artikel 7bis;
   3° ofwel, indien hij aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, het alternerend onderwijs bedoeld bij artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 houdende organisatie van het alternerend secundair onderwijs.
   Nochtans, behouden de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent de mogelijkheid om één van de twee oriëntaties bedoeld bij het vorige lid te kiezen die niet voor de leerling door de Klassenraad werd aanbevolen. Wanneer ze de keuze bedoeld bij het eerste lid, 1°, aannemen, deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
   § 3. Tegen de beslissing tot niet-slagen genomen door de Klassenraad krachtens § 1, 2°, kan een beroep volgens de procedure bepaald in de artikelen 95 tot 99 van het "takendecreet" worden ingediend.
   Tegen de bepaling door de Klassenraad, krachtens punt 2°, eerste lid, van de vormen en afdelingen die door de leerling gevolgd kunnen worden in het derde jaar van het secundair onderwijs kan beroep ingediend worden volgens de procedure bedoeld bij de artikelen 95 tot 99 van het "takendecreet".]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2014-04-11/32, art. 25, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2016-02-04/02, art. 100, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.29. <Ingevoegd bij DFG 2007-12-07/82, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2008> Als de klassenraad bekrachtigt dat de leerling die de maatregel bedoeld in artikel 6, § 2, heeft genoten en die zijn basisstudiegetuigschrift in het kader van de bepaling bedoeld in artikel 18 niet heeft behaald, geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs, dan wordt die leerling geacht houder te zijn van het basisstudiegetuigschrift op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs.

Art.30.<Ingevoegd bij DFG 2007-12-07/82, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2008> § 1. Vóór 15 januari van het lopende schooljaar, op grond van een verslag over de competenties die werden verworven ten opzichte van de basisvaardigheden bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001, voor de leerling die ingeschreven is in het derde differentiatie- en oriëntatiejaar, kan de klassenraad :
  1° ofwel bekrachtigen dat de leerling geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs; [2 in dit geval, kent de klassenraad het getuigschrift basisstudies aan de leerling die er geen houder van is;]2
  2° ofwel voorstellen dat hij georiënteerd wordt naar het derde jaar van het secundair onderwijs in een vorm en in een afdeling die hij bepaalt. De klassenraad deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
  De [1 Klassenraad]1 bepaalt de nadere regels voor de hulpverlening en de pedagogische steunverlening aan de leerling op wie de in het vorige lid bedoelde bepalingen van toepassing zijn.
  § 2. Op het einde van het derde differentiatie- en oriëntatiejaar, op grond van een verslag over de competenties die werden verworven ten opzichte van het referentiesysteem voor de basisvaardigheden bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig [1 artikel 16, § 1]1, van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001 :
  1° ofwel bekrachtigt de klassenraad dat de leerling voor de eerste graad van het secundair onderwijs geslaagd is; [2 in dit geval, kent de klassenraad het getuigschrift basisstudies aan de leerling die er geen houder van is;]2
  2° ofwel oriënteert de klassenraad de leerling naar het derde jaar van het secundair onderwijs in een vorm en een afdeling die hij bepaalt. De klassenraad deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn orientatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/32, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2016-02-04/02, art. 101, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.31. <Ingevoegd bij DFG 2007-12-07/82, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2008> De Regering stelt het model vast van het getuigschrift dat bekrachtigt dat de leerling voor de eerste graad van het secundair onderwijs geslaagd is.
  De Regering stelt het model vast van de documenten betreffende andere beslissingen dan die in verband met de bekrachtiging dat de leerling geslaagd is, genomen krachtens de artikelen 23 tot 30.

TITEL VII. [1 - Overgangsbepalingen]1   ----------   (1)
Art.32.[1 Onverminderd de bepalingen bedoeld bij het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, is het tweede gemeenschappelijk jaar toegankelijk voor iedere regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 9°, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 juni 1984:
   1° ofwel die vóór 30 juni 2016 een aanvullend jaar heeft gevolgd georganiseerd op het einde van het eerste gemeenschappelijk jaar voor wie de Klassenraad de beslissing heeft genomen hem naar het tweede gemeenschappelijk jaar te oriënteren;
   2° ofwel die, als houder van een getuigschrift basisstudies, niet de leeftijd van 16 jaar bereikt op 31 december van het volgende schooljaar en die vóór 30 juni 2016 het gedifferentieerd tweede jaar heeft gevolgd en voor wie de Klassenraad de beslissing heeft genomen hem naar het tweede gemeenschappelijk jaar te oriënteren;
   3° ofwel die het eerste gemeenschappelijk jaar heeft gevolgd in een inrichting georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door Vlaamse Gemeenschap of door de Duitstalige Gemeenschap.]1
  ----------
  (1)<DFG 2016-02-04/02, art. 102, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.33.
  <Opgeheven bij DFG 2014-04-11/32, art. 27, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.34.
  <Opgeheven bij DFG 2014-04-11/32, art. 27, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

TITEL VIII. - Inwerkingtreding.
Art. 35. <Ingevoegd bij DFG 2007-12-07/82, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008; inhoud van vorig art. 19> Dit decreet treedt in werking op 1 september 2006.