9 MAART 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 51, 52bis en 53 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van het generatiepact.
Art. 1-7
Artikel 1. Artikel 51, § 1, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 juni 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2001, wordt als volgt gewijzigd :
A) het tweede lid wordt aangevuld met een 7° tot 9° die als volgt luiden :
"7° het feit als werknemer van 45 jaar of meer te weigeren mee te werken aan of in te gaan op een aanbod tot outplacementbegeleiding georganiseerd door de werkgever of door een tewerkstellingscel waaraan de werkgever deelneemt;
8° het feit als werknemer van 45 jaar of meer die minstens één jaar ononderbroken dienstanciënniteit in de onderneming heeft, zich niet in te schrijven binnen de termijnen bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 9 maart 2006 betreffende het activerend beleid bij herstructureringen, bij een tewerkstellingscel waaraan de werkgever deelneemt;
9° het feit als werknemer van 45 jaar of meer, geen outplacementbegeleiding te vragen waarop hij recht heeft in toepassing van artikel 13 van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, binnen een termijn van twee maanden, gerekend van datum tot datum, na het einde van zijn arbeidsovereenkomst.";
B) het laatste lid wordt vervangen door de volgende leden die als volgt luiden :
"In afwijking van het tweede lid, 8° wordt de werknemer niet beschouwd als werkloos afhankelijk van zijn wil indien hij het bewijs levert dat hij uiterlijk op het einde van de tweede maand, gerekend van datum tot datum, volgend op de verbreking van zijn arbeidsovereenkomst outplacementbegeleiding heeft gevraagd aan zijn werkgever.
In afwijking van het tweede lid, 9° en het vierde lid wordt de werknemer niet beschouwd als werkloos afhankelijk van zijn wil indien hij het bewijs levert dat hij onmiddellijk na het einde van zijn arbeidsovereenkomst het werk heeft hervat gedurende een ononderbroken periode van minstens twee maanden, gerekend van datum tot datum.
Voor de toepassing van het tweede lid, 7° en 9° en het vierde lid wordt onder outplacementbegeleiding verstaan de outplacementbegeleiding op kosten van de onderneming die minstens voldoet aan de normen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 82 van 10 juli 2002, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 20 september 2002.
Voor de toepassing van het tweede lid, 8° en het laatste lid wordt onder tewerkstellingscel verstaan de tewerkstellingscel zoals bedoeld in Titel IV, hoofdstuk 5, activerend beleid bij herstructureringen, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact.
Het tweede lid, 3° is eveneens van toepassing op de werknemer ingeschreven bij een tewerkstellingscel waaraan de werkgever deelneemt die als volledig werkloze zou zijn vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 51 tot 53, 56 of 58.
Het tweede lid, 7° is eveneens van toepassing op de werknemer die als volledig werkloze zou zijn vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 51 tot 53, 56 of 58.
Het tweede lid, 8° en 9° is niet van toepassing op de werknemer die als volledig werkloze zou zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 56.
Een opleiding aangeboden via een tewerkstellingscel en een beroepsopleiding worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een dienstbetrekking.".
Art.2. Artikel 51, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2000, wordt aangevuld met een 3° dat als volgt luidt :
" 3° de procedure welke dient te worden gevolgd in geval van betwisting over de lichamelijke of mentale geschiktheid van de werknemer bedoeld in § 1, tweede lid, 7°, om mee te werken aan of in te gaan op een aanbod tot outplacementbegeleiding zoals gedefinieerd in § 1, zesde lid, wanneer deze werknemer een arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 60 inroept. ".
Art.3. Artikel 52bis, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 juni 2000, wordt aangevuld met een 5° tot 7° die als volgt luiden :
"5° het feit als werknemer van 45 jaar of meer te weigeren mee te werken aan of in te gaan op een aanbod tot outplacement georganiseerd door de werkgever of door een tewerkstellingscel waaraan de werkgever deelneemt;
6° het feit zich als werknemer van 45 jaar of meer die minstens één jaar ononderbroken dienstanciënniteit in de onderneming heeft, niet in te schrijven bij een tewerkstellingscel waaraan de werkgever deelneemt, binnen de termijnen bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 9 maart 2006 betreffende het activerend beleid bij herstructureringen;
7° het feit als werknemer van 45 jaar of meer, geen outplacementbegeleiding te vragen waarop hij recht heeft in toepassing van artikel 13 van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, binnen een termijn van twee maanden, gerekend van datum tot datum, na het einde van zijn arbeidsovereenkomst.".
Art.4. Artikel 52bis, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 juni 2000, wordt als volgt gewijzigd :
A) het eerste lid wordt aangevuld met een 4° tot 6° die als volgt luiden :
"4° het feit als werknemer van 45 jaar of meer te weigeren mee te werken aan of in te gaan op een aanbod tot outplacement georganiseerd door de werkgever of door een tewerkstellingscel waaraan de werkgever deelneemt, in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, 7°, met het opzet uitkeringen te kunnen genieten of te kunnen blijven genieten;
5° het feit zich als werknemer van 45 jaar of meer die minstens één jaar ononderbroken dienstanciënniteit in de onderneming heeft, niet in te schrijven bij een tewerkstellingscel waaraan de werkgever deelneemt binnen de termijnen bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van betreffende het activerend beleid bij herstructureringen, in de zin van 9 maart 2006, artikel 51, § 1, tweede lid, 8°, met het opzet uitkeringen te kunnen genieten of te kunnen blijven genieten;
6° het feit als werknemer van 45 jaar of meer, geen outplacementbegeleiding te vragen waarop hij recht heeft in toepassing van artikel 13 van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, binnen een termijn van twee maanden, gerekend van datum tot datum, na het einde van zijn arbeidsovereenkomst, in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, 9°, met het opzet uitkeringen te kunnen genieten of te kunnen blijven genieten.";
B) tussen het tweede en het derde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd dat als volgt luidt :
" De werknemer die gerechtigd is op of in aanmerking komt voor het brugpensioen en die beschikbaar moet zijn voor de algemene arbeidsmarkt verliest eveneens het recht op uitkeringen wanneer hij opnieuw werkloos wordt ingevolge de weigering van een passende dienstbetrekking in de zin van § 1, 2°, nadat reeds een beslissing werd genomen in toepassing van § 1, 2°, zonder dat daarbij artikel 53bis, § 1 werd toegepast, ongeacht de duur van de periode gelegen tussen de twee gebeurtenissen die aanleiding geven tot die beslissingen. "
Art.5. Artikel 53, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De beslissing genomen in toepassing van de artikelen 52 of 52bis heeft uitwerking vanaf de dag waarop het werkloosheidsbureau kennis kreeg van het feit dat aanleiding heeft gegeven tot de voormelde beslissing. In geval van ontslag, werkverlating, weigering mee te werken aan of in te gaan op een aanbod tot outplacement, niet inschrijving bij een tewerkstellingscel of niet aanvraag van outplacementbegeleiding, gevolgd door een uitkeringsaanvraag, wordt de datum van de uitkeringsaanvraag beschouwd als de dag waarop het werkloosheidsbureau kennis kreeg van het feit."
Art.6. Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Het is van toepassing op alle werknemers wiens arbeidsovereenkomst ten vroegste effectief een einde heeft genomen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 7. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 maart 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werk,
P. VANVELTHOVEN.