5 APRIL 2006. - Ministerieel besluit houdende toekenning van aanvullende en specifieke delegaties aan het hoofd van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-06-2006 en tekstbijwerking tot 28-12-2020)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Delegaties van algemene aard.
Art. 3-4
HOOFDSTUK III. - Materiespecifieke delegaties.
Art. 5
HOOFDSTUK IV. - Subdelegaties.
Art. 6
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 7-9
HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen.
Art. 10-11
2006036096 2007035294 2008200794 2010035288 2010035289 2012205280 2012205281 2013205292 2014036792
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op het departement Leefmilieu, Natuur en Energie.
Art.2. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° minister : het lid van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het Leefmilieu en het Waterbeleid, de Landinrichting en het Natuurbehoud, het Energiebeleid en de Natuurlijke Rijkdommen;
2° departement : het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van het ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie;
3° hoofd van het departement : het personeelslid dat door de Vlaamse Regering belast is met de leiding van het in punt 2° vermelde departement.
HOOFDSTUK II. - Delegaties van algemene aard.
Art.3. Het hoofd van het departement is gemachtigd om :
1° de dagelijkse briefwisseling die verband houdt met zijn opdracht te ondertekenen, onverminderd de bijzondere regeling die geldt voor de antwoorden op brieven van het Rekenhof met betrekking tot de door het Hof geformuleerde opmerkingen;
2° gewone en aangetekende zendingen, geadresseerd aan het departement in ontvangst te nemen, met uitzondering van de dagvaardingen, betekend aan de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest;
3° uittreksels en afschriften van documenten die verband houden met de taken het departement eensluidend te verklaren en af te geven;
4° staten van verschuldigde sommen goed te keuren betreffende de presentiegelden en reis- en verblijfkosten, in zover ze verband houden met de werking van de advies- en overlegorganen die aan het departement zijn verbonden;
5° buitenlandse zendingen toe te staan aan ambtenaren van het Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie.
Art.4. § 1.De delegaties die bij dit besluit zijn verleend, gelden ook voor het personeelslid dat met de waarneming van de functie van het hoofd van het departement belast is of het hoofd van het departement vervangt bij tijdelijke afwezigheid of verhindering.
Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering plaatst het betrokken personeelslid, boven de vermelding van zijn graad en zijn handtekening, de formule " voor het hoofd van het departement, afwezig ".
§ 2. Indien overeenkomstig § 1 geen ambtenaar werd aangeduid, zullen de delegaties die in dit besluit zijn verleend, uitgeoefend worden door de ambtenaar die binnen het departement beschikt over de hoogste administratieve anciënniteit.
HOOFDSTUK III. - Materiespecifieke delegaties.
Art.5.§ 1. Het hoofd van het departement is gemachtigd om binnen de perken van de bestaande regelgeving :
1° overeenkomsten voor technisch beheer af te sluiten voor ten hoogste drie jaar, om de uitvoering van de passende beheersmaatregelen te verzekeren op de onroerende goederen die zijn verworven krachtens de bepalingen van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978, en van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
2° overeenkomstig artikel 63 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978, na raadpleging van de minister tot wiens bevoegdheid de ruimtelijke ordening behoort, te beslissen dat een onderzoek zal worden ingesteld naar het nut van de ruilverkaveling van het door hem voorlopig omschreven geheel van goederen;
3° overeenkomstig artikel 63 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978, het advies van de coördinatiecommissie te vragen voor het vaststellen van het ruilverkavelingsblok;
4° de door de Vlaamse Landmaatschappij of door een particulier studiebureau in het raam van het onderzoek naar het nut van de ruilverkaveling uitgevoerde studieopdrachten goed te keuren en te aanvaarden;
5° overeenkomstig artikel 8 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978, een aanvullend onderzoek voor te schrijven, indien het kavelplan moet worden gewijzigd;
6° als gemachtigde van de minister bevoegd voor de landinrichting te handelen voor de uitvoering van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978, inzonderheid de artikelen 5, 6, 8, 9, 12, 21, 35, 42, 64, en 65;
7° de documenten op te maken ter uitvoering van artikel 5 en artikel 8 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978;
8° de neerlegging toe te staan van de documenten, opgemaakt ter uitvoering van artikel 6 tot 9 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978;
9° de ontwerpen van ruilverkavelingswerken goed te keuren met het oog op de programmering van de ruilverkavelingsverrichtingen;
10° [2 wijzigingen aan gesubsidieerde ruilverkavelings- en landinrichtingswerken goed te keuren, voor zover er geen hogere subsidie wordt aangevraagd;]2
11° overeenkomstig artikel 70 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978, de Minister van Landbouw en de Minister tot wiens bevoegdheid de Ruimtelijke Ordening behoort te raadplegen over het plan van de nieuwe en af te schaffen wegen, afwateringen en daarbij behorende kunstwerken;
12° overeenkomstig artikel 25, § 2, van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978, de termijn te bepalen waarbinnen de bepalingen van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, uitgezonderd deze van het hoofdstuk I, niet van toepassing zijn in het ruilverkavelingsblok;
13° de lijsten van de min- en meerwaarden en overige bestuurskosten van de ruilverkavelingsverrichtingen goed te keuren;
14° de aanwijzing van de Vlaamse Landmaatschappij als ontwerper van ruilverkavelingswerken goed te keuren;
15° de kwalificatie van technici te erkennen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 van het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof; (alsook de erkenning van de kwalificatie van technici overeenkomstig artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater;) <MB 2008-02-21/42, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 21-02-2008>
16° de bekwaamheidsbewijzen te waarmerken voor de technische ambtenaren van de provincies en de gemeenten, alsmede de agenten van de gemeentelijke politie, ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 november 1984 tot aanwijzing voor het Vlaamse Gewest, van ambtenaren die bevoegd zijn voor het opsporen en vaststellen van de inbreuken op de regelen ter bestrijding van geluidshinder;
17° geheel of gedeeltelijk vrijstelling te verlenen van het theoretisch en het praktisch onderricht aan de door de gemeente aangewezen agenten van de gemeentelijke politie en de technische ambtenaren van de gemeenten, die toezicht houden op de toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn uitvoeringsbesluiten alsmede op de naleving van de milieuvergunning, ter uitvoering van de bepalingen van het artikel 59, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaamse reglement betreffende de milieuvergunning;
[1 18° attesten als vermeld in artikel 48, § 4, 5°, van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het wetboek van inkomstenbelastingen 1992, afgekort als "KB/WIB 92", te tekenen;]1
[3 19° [5 ...]5]3
[4 20° is belast met het voorstellen van een geldsom die een einde maakt aan de strafvordering, aan de daders van inbreuken bedoeld in artikel 41bis van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren.]4
§ 2. Het hoofd van het departement wordt, voor wat de natuurlijke rijkdommen betreft, gemachtigd om dossiers te behandelen betreffende :
1° het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;
2° (het decreet van 14 juli 1993 tot oprichting van het Grindfonds en tot regeling van de grindwinning, met uitzondering van de bevoegdheden inzake de algemene werking en organisatie van het Grindfonds, welke reeds rechtstreeks aan het hoofd van het departement zijn gedelegeerd krachtens artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 tot uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 tot oprichting van het Grindfonds en tot regeling van de grindwinning;) <MB 2006-07-13/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
3° de wetten op de mijnen, de graverijen en de groeven, gecoördineerd op 15 september 1919;
4° het koninklijk besluit nr. 83 van 28 november 1939 betreffende het opsporen en het ontginnen van bitumineuze gesteenten, van petroleum en van brandbare gassen.
----------
(1)<MB 2009-11-23/03, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
(2)<MB 2012-07-19/86, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 19-07-2012>
(3)<MB 2012-05-21/10, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 04-10-2013>
(4)<MB 2014-10-27/02, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 25-07-2014>
(5)<MB 2020-12-19/04, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK IV. - Subdelegaties.
Art.6. Het hoofd van het departement kan de delegaties die in de hoofdstukken II en III zijn verleend, verder subdelegeren aan ambtenaren van zijn departement die hij hiervoor bij besluit heeft aangewezen. Elk besluit houdende subdelegatie wordt onmiddellijk meegedeeld aan de minister en aan het Rekenhof.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.7. Bij gebruik van de delegaties, vermeld in de hoofdstukken II en III, plaatst de delegatiehouder boven de vermelding van zijn graad en zijn handtekening de formule " Namens de Vlaamse minister voor... "
Art.8. Over het gebruik van de bevoegdheden, vermeld in de hoofdstukken II en III, wordt viermaandelijks aan de minister gerapporteerd door middel van een activiteitenverslag.
Art.9. <MB 2006-07-13/32, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2006> De minister kan altijd de verleende delegaties of subdelegaties geheel of gedeeltelijk intrekken en individuele dossiers naar zich toetrekken.
HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen.
Art.10. Worden opgeheven :
1° artikel 2, 3°, en artikel 11, 3° van het ministerieel besluit van 26 juni 2002 houdende delegatie van sommige bevoegdheden inzake het economisch beleid aan personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;
2° het ministerieel besluit van 1 juli 2003 houdende delegatie van sommige bevoegdheden inzake leefmilieu, landinrichting, natuurbehoud en waterbeleid aan ambtenaren van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;
3° het besluit van de leidend ambtenaar van 10 december 2003 houdende subdelegatie van functionele bevoegdheden aan ambtenaren van de administratie Milieu-, Natuur- Land- en Waterbeheer;
4° de besluiten van de directeur-generaal van 9 februari 2004, 5 maart 2004 en 22 december 2004 houdende subdelegatie van functionele bevoegdheden aan ambtenaren van het directoraat-generaal;
5° het besluit van het afdelingshoofd van de afdeling Natuur van 29 september 2003 houdende subdelegaties met betrekking tot het Minafonds;
6° het besluit van het afdelingshoofd van de afdeling Land van 2 oktober 2003 houdende subdelegatie van functionele bevoegdheden aan ambtenaren van de afdeling Land;
7° het besluit van het afdelingshoofd van de afdeling Water van 1 oktober 2003 houdende subdelegatie van functionele bevoegdheden aan ambtenaren van de afdeling Water;
8° het besluit van het afdelingshoofd van de afdeling Europa en Milieu van 10 oktober 2003 houdende subdelegatie van functionele bevoegdheden aan ambtenaren van de afdeling Europa en Milieu;
9° het besluit van het afdelingshoofd van de afdeling Milieu-inspectie van 15 oktober 2003 houdende subdelegatie van functionele bevoegdheden aan ambtenaren van de afdeling Milieu-inspectie;
10° de besluiten van het afdelingshoofd van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van 6 oktober 2003 en 1 oktober 2004 houdende subdelegatie van functionele bevoegdheden aan ambtenaren van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid.
Art. 11. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2006.