3 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven.
Art. 1-3
Artikel 1. Artikel 7 van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, opgeheven bij het koninklijk besluit van 24 december 1992 wordt hersteld in de volgende lezing :
" Art. 7. § 1. Ingeval de verzekeraar krachtens de wet of de verzekeringsovereenkomst een recht van subrogatie of van verhaal kan uitoefenen tegen een verzekerde die minderjarig was op het ogenblik van de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de schade, dan heeft dit recht betrekking op de netto-uitgaven van de verzekeraar.
Onder netto-uitgaven van de verzekeraar wordt begrepen de door hem uitbetaalde schadevergoedingen in hoofdsom, alsmede de gerechtskosten en interesten, het geheel verminderd met de bedragen die hij heeft kunnen recupereren.
§ 2. Het maximum bedrag van de subrogatie of van het verhaal wordt als volgt bepaald :
1° Indien de netto-uitgaven niet hoger zijn dan 11.000 euro kan de subrogatie of het verhaal integraal worden uitgeoefend.
2° Indien de netto-uitgaven hoger zijn dan 11.000 euro, wordt dit laatste bedrag verhoogd met de helft van het gedeelte dat het bedrag van 11.000 euro overschrijdt. De subrogatie of het verhaal bedraagt maximum 31.000 euro. "
Art.2. Dit besluit treedt in werking op 1 november 2006.
De bepalingen van dit besluit zijn toepasselijk op de lopende verzekeringsovereenkomsten vanaf de inwerkingtreding van het besluit.
De verzekeringsondernemingen brengen de tekst van de verzekeringsovereenkomsten die lopen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit daarmee in overeenstemming op de eerste jaarlijkse vervaldag die volgt op de periode van zes maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit.
Art. 3. Onze minister bevoegd voor Economie en Onze minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 oktober 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Economie,
M. VERWILGHEN.