5 MAART 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 januari 1991 betreffende de effecten van de Staatsschuld, tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van verschillende wetten, en tot opheffing van het koninklijk besluit van 22 december 1995 betreffende het toezicht op de instellingen die erkend zijn om rekeningen van gedematerialiseerde effecten van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de plaatselijke overheden of de openbare instellingen bij te houden.
Art. 1-12
Artikel 1. Artikel 36 van het koninklijk besluit van 23 januari 1991 betreffende de effecten van de Staatsschuld, gewijzigd door de besluiten van 3 december 1997 en 26 november 1998, wordt vervangen als volgt :
" Art. 36. De instellingen bedoeld in artikel 3, § 2, 1° en 3°, van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, die rekeningen van gedematerialiseerde effecten voor derden wensen bij te houden, dienen vooraleer deze werkzaamheden aan te vatten, te beschikken over een vergunning van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen.
Elke vergunning voor het bijhouden van rekeningen van gedematerialiseerde effecten voor rekening van derden, wordt door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen verleend en gehandhaafd op voorwaarde dat de instelling de voorwaarden vervult en blijft vervullen en de verplichtingen naleeft en blijft naleven die zijn voorgeschreven door de wet, dit besluit en de tot uitvoering van de wet vastgestelde regels.
Bij de vergunningsaanvraag wordt een programma van werkzaamheden gevoegd dat beantwoordt aan de door de Commissie voor het Bank-, Financie en Assuranciewezen gestelde voorwaarden en waarin inzonderheid de omvang van de voorgenomen verrichtingen alsook de organisatiestructuur van de onderneming worden vermeld en de nauwe banden die zij heeft met andere personen. De aanvragers moeten alle inlichtingen verstrekken die nodig zijn om hun aanvraag te kunnen beoordelen.
Zij treft een beslissing over de aanvraag binnen drie maanden na ontvangst van een volledig dossier. Deze beslissing wordt meegedeeld bij aangetekende brief of met bericht van ontvangst. "
Art.2. Artikel 37 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 37. De rechtspersonen bedoeld in artikel 3, § 2, 1° en 3°, van voornoemde wet van 2 januari 1991 die geen kredietinstelling, beleggingsonderneming of een in België gevestigd bijkantoor van een buitenlandse kredietinstelling of beleggingsonderneming zijn, die rekeningen van gedematerialiseerde effecten voor derden wensen bij te houden, dienen om een vergunning te bekomen conform artikel 36 van dit besluit te voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in de artikelen 58 tot 63, 66, 67, 69, 70, 75, 90 en 91 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs.
Bovendien dienen de in artikel 3, § 2, 3°, bedoelde instellingen naar buitenlands recht inzonderheid :
1° met behulp van een bewijsstuk aan te tonen dat de autoriteit van het land van herkomst die bevoegd is voor het verlenen van een vergunning om effecten in bewaring te nemen, hun een dergelijke vergunning verleend heeft;
2° onderworpen te zijn aan grondregels voor de uitoefening van hun activiteiten en aan een bedrijfseconomisch toezicht die beantwoorden aan minimale, internationaal aanvaarde normen; de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling tussen de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en de bevoegde overheden van de Staat onder wiens recht de instelling ressorteert, mogen geen beletsel vormen voor een controle in overeenstemming met dit besluit. "
Art.3. Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 38. De instellingen bedoeld in artikel 3, § 2, 1° en 3°, van voornoemde wet van 2 januari 1991 die een vergunning zoals bedoeld in artikel 36 verkregen hebben van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, worden door haar ingeschreven op de lijst van de instellingen die een vergunning verkregen om rekeningen van gedematerialiseerde effecten voor derden bij te houden. De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen maakt deze lijst jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekend".
Art.4. Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 39. De instelling bedoeld in artikel 3, § 2, 1° tot 3°, van voornoemde wet van 2 januari 1991 die rekeningen bijhoudt, moet iedere houder van een rekening van gedematerialiseerde effecten, op zijn verzoek, duidelijk op de hoogte brengen van het regime dat van toepassing is op de terugvordering van zijn effecten in geval van vereffening, faillissement of een soortgelijke procedure met betrekking tot haar goederen. "
Art.5. Artikel 40 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.6. In artikel 41, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "bedoeld in artikel 3, § 2, 1° en 3°, van voornoemde wet van 2 januari 1991" ingevoegd tussen de woorden "Iedere instelling" en de woorden "die rekeningen bijhoudt".
Art.7. In artikel 45, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "bedoeld in artikel 3, § 2, 1° tot 3°, van voornoemde wet van 2 januari 1991" ingevoegd tussen de woorden "De instelling" en de woorden "die rekeningen bijhoudt".
Art.8. In artikel 46, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 26 november 1998, worden de woorden "bedoeld in artikel 3, § 2, 1° en 3°, van voornoemde wet van 2 januari 1991" toegevoegd tussen de woorden "De instelling" en de woorden "die rekeningen bijhoudt".
Art.9. Het koninklijk besluit van 22 december 1995 betreffende het toezicht op de instellingen die erkend zijn om rekeningen van gedematerialiseerde effecten van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de plaatselijke overheden of de openbare instellingen bij te houden, wordt opgeheven.
Art.10. Op de datum van de publicatie van dit besluit, treden in werking :
1° artikel 23 van de wet van 15 juli 1998 tot wijziging van sommige wettelijke bepalingen inzake financiële instrumenten en effectenclearingstelsels;
2° artikel 132, 1° en 2°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
3° de artikelen 18, 19, 22, 31 en 71 van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten;
4° dit besluit.
Art.11. Artikel 24 van de wet van 15 juli 1998 tot wijziging van sommige wettelijke bepalingen inzake financiële instrumenten en effectenclearingstelsels heeft uitwerking met ingang van 1 februari 2005.
Art. 12. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 maart 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS.