20 JULI 2006. - Koninklijk besluit betreffende de opleidingsvoorwaarden waaraan het leidinggevend en uitvoerend personeel van de veiligheidsdiensten van de openbare vervoersmaatschappijen moet voldoen. (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 17-08-2006 en tekstbijwerking tot 28-08-2008)
Art. 1-17
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan te worden onder :
1° de wet : de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
2° : een veiligheidsdienst : de dienst, zoals bedoeld in artikel 1, § 11, eerste lid, van de wet;
3° het leidinggevend personeel : elke persoon die beantwoordt aan de definitie, bedoeld in artikel 1, § 9, van de wet en die deel uitmaakt van een veiligheidsdienst.
Art.2. Elk lid van het leidinggevend personeel moet houder zijn van een 'bekwaamheidsattest leidinggevend personeel veiligheidsdienst'.
Art.3. Elke veiligheidsagent moet :
1° houder zijn van een 'attest psychotechnisch onderzoek';
2° houder zijn van een 'algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent';
3° houder zijn van een 'bekwaamheidsattest veiligheidsagent';
4° houder zijn van een 'bijscholingsattest veiligheidsagent', afgeleverd tijdens de periode van twee jaar die de vervaldatum van zijn identificatiekaart veiligheidsagent' voorafging.
Art.4. De kandidaat mag slechts aan een opleiding of testen deelnemen :
1° voor de opleidingen en de psychotechnische testen : indien gebleken is dat hij voldoet aan de voorwaarden, voor wat betreft de veiligheidsagent, van artikel 6, eerste lid, 1° en 8°, van de wet, en voor wat betreft het leidinggevend personeel, van artikel 5, eerste lid, 1° en 8°, van de wet;
2° voor het psychotechnische onderzoek : maximaal twee keer en er minstens twaalf maanden verstreken zijn tussen beide onderzoeken;
3° voor de opleiding 'bekwaamheidsattest veiligheidsagent' : indien hij beschikt over een 'algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent' en een attest psychotechnisch onderzoek'.
Art.5. Het 'attest psychotechnisch onderzoek' wordt slechts verstrekt, nadat de betrokkene met goed gevolg een psychotechnisch onderzoek heeft ondergaan, afgenomen en beoordeeld door SELOR, waaruit blijkt dat hij :
1° respect vertoont voor de medeburgers;
2° een evenwichtige persoonlijkheid heeft;
3° over incasseringsvermogen beschikt ten aanzien van agressief gedrag van derden en in staat is daarbij zichzelf te beheersen;
4° respect vertoont voor plichten en procedures.
Art.6. Het 'bekwaamheidsattest leidinggevend personeel veiligheidsdienst' wordt slechts verstrekt nadat betrokkene met goed gevolg een opleiding van minstens 104 lesuren en bestaande uit volgende vakken, heeft gevolgd :
1° organisatie van de private en publieke veiligheidssector : 12 lesuren;
2° grondrechten en veiligheid : 12 lesuren;
3° grondige studie van de regelgeving met betrekking tot de organisatie van een interne bewakingsdienst en een veiligheidsdienst, de bevoegdheden en de verplichtingen van het leidinggevend personeel en van de bewakings- en veiligheidsagenten : 24 lesuren;
4° toegepaste aansprakelijkheid : 12 lesuren;
5° cultuurinzicht en omgaan met diversiteit : 8 lesuren;
6° organisatie van de politiediensten : 8 lesuren;
7° toegepaste veiligheidsanalyse en bewakingstechnieken : 24 lesuren;
8° integriteit en beroepsethiek : 4 lesuren.
Art.7. Het 'algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent' wordt slechts verstrekt nadat betrokkene met goed gevolg de opleiding heeft gevolgd die krachtens artikel 6, eerste lid, 5°, van de wet voorzien is voor het uitvoeren van de activiteiten bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1° en 5°, van de wet.
Art.8. Het 'bekwaamheidsattest veiligheidsagent' wordt slechts verstrekt nadat betrokkene met goed gevolg een opleiding van minstens 36 lesuren heeft gevolgd, bestaande uit volgende vakken :
1° de verplichtingen en de bevoegdheden van de veiligheidsagent en de door hem te volgen procedures : 16 lesuren;
2° herkennen van gevaarssituaties in de openbaar vervoersomgeving en benaderingstechnieken gericht op het voorkomen van geweldssituaties : 8 lesuren;
3° technieken bij het gebruik van handboeien : 3 lesuren;
4° technieken bij het gebruik van spuitbussen en ontsmetting : 6 lesuren;
5° technieken bij vatting en veiligheidscontroles : 3 lesuren.
Art.9. Het 'bijscholingsattest veiligheidsagent' wordt slechts verstrekt nadat betrokkene een opleiding van minstens 16 lesuren heeft gevolgd, bestaande uit de vakken :
1° de verplichtingen en de bevoegdheden van de veiligheidsagent en de door hem te volgen procedures : 8 lesuren;
2° technieken bij het gebruik van handboeien : 2 lesuren;
3° technieken bij het gebruik van spuitbussen en ontsmetting : 4 lesuren;
4° technieken bij vatting en veiligheidscontroles : 2 lesuren.
Art.10. De Minister van Binnenlandse Zaken erkent voor de organisatie van de opleidingen, bedoeld in de artikelen 6, 8 en 9, één of meerdere opleidingsinstellingen die hij kiest uit de opleidingsinstellingen die krachtens artikel 4, § 3, van de wet, erkend zijn voor de organisatie van opleidingen voor het personeel van bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten.
De Minister van Binnenlandse Zaken richt hiertoe een oproep tot het indienen van een dossier van kandidaatstelling aan de in het eerste lid bedoelde opleidingsinstellingen.
De Commissie Opleiding Bewaking, opgericht krachtens artikel 5, eerste lid, 5°, en 6, eerste lid, 5°, van de wet, verleent over de dossiers van kandidaatstelling een advies aan de minister van Binnenlandse Zaken en rangschikt de dossiers in volgorde van voorkeur.
Art.11. Van ieder vak, bedoeld in de artikelen 6 en 8, wordt een examen afgenomen. De vakken bedoeld in :
1° artikel 6, 2° en 3° en artikel 8, 1° worden geëxamineerd door SELOR;
2° artikel 8, 3° tot en met 5° worden geëxamineerd door de federale politie;
3° artikel 6, 1°, 4°, 5°, 6°,7° en 8° en artikel 8, 2° worden geëxamineerd door de betrokken docent van de erkende opleidingsinstelling.
Het geheel van de examens en het toezicht erop wordt beoordeeld door een examenjury, georganiseerd door de betrokken opleidingsinstelling en bestaande uit :
1° een vertegenwoordiger van de erkende opleidingsinstellingen;
2° een vertegenwoordiger van Comité P;
3° een vertegenwoordiger van FOD Binnenlandse Zaken, Directie Private Veiligheid;
4° een opleidingsdeskundige van de federale politie;
5° een vertegenwoordiger van SELOR.
De organisatie en de administratie van de examens wordt, in de aangelegenheden waarin dit besluit niet voorziet, waargenomen door de erkende opleidingsinstelling.
Art.12. Alle vakken worden geëxamineerd met inachtname van de volgende regel : om te slagen voor de examens ter afsluiting van de opleidingen moet minimum vijftig procent van de punten behaald worden voor elk in dit besluit aangegeven of bijkomend gedoceerd vak, en minimum zestig procent voor de examens afgenomen door SELOR en minimum zestig procent van de punten voor het totaal van de geëxamineerde vakken.
Art.13. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de nadere modaliteiten van de testen, opleidingen en de examens bepalen en de procedures die voor de organisatie ervan moeten worden gevolgd, vastleggen.
In alle aangelegenheden waarin dit besluit of de modaliteiten en procedures in uitvoering van het vorige lid niet voorzien, gelden de bepalingen, zoals voorzien krachtens artikel 5, eerste lid, 5°, en 6, eerste lid, 5°, van de wet.
Art.14. Het lid van het leidinggevend personeel dat met goed gevolg de opleiding heeft gevolgd die krachtens artikel 5, eerste lid, 5°, van de wet, voorzien is voor het leidinggevend personeel van bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten of die bij de openbare vervoersmaatschappij een leidinggevende veiligheidsfunctie bekleedde op 29 mei 1990 en 1 januari 1999, is vrijgesteld voor het volgen van de opleiding en het afleggen van examens voor de vakken bedoeld in artikel 6, 1°, 2°, 4°, 5°, 6°, 7° en 8°.
De vereiste, bedoeld in artikel 3, 2°, is niet van toepassing op de veiligheidsagent die bij de openbare vervoersmaatschappij op 29 mei 1990 en 1 januari 1999 een veiligheidsfunctie bekleedde en activiteiten uitoefende zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, van de wet.
De veiligheidsagent die niet behoort tot de categorie bedoeld in het vorig lid, maar op 1 januari 2006 een veiligheidsfunctie bekleedde in de openbare vervoersmaatschappij, wordt van het volgen van de opleiding bedoeld in artikel 7, maar niet van het afleggen van de examens, vrijgesteld.
De veiligheidsagent die voor 1 januari 2006 met goed gevolg een opleiding gevolgd heeft, zoals bedoeld in artikel 1 van het ministerieel besluit van 14 september 2004 betreffende de veiligheidsdienst van de spoorwegen, is vrijgesteld van het volgen van de vakken en het afleggen van de examens, bedoeld in artikel 8, 2° tot en met 5° en van het volgen van de vakken, maar niet van het afleggen van de examens, bedoeld in artikel 8, 1°.
De vereiste, bedoeld in artikel 3, 1°, is niet van toepassing op de veiligheidsagent die op 1 januari 2006, voldeed aan de voorwaarden inzake psychotechnisch onderzoek, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, van de wet.
In het geval de betrokkene niet slaagt in de examens, die zonder het volgen van de opleiding moeten worden afgelegd, zoals voorzien in het eerste en het vierde lid van dit artikel, dient hij de opleiding waarop ze betrekking hebben, alsnog te volgen, alvorens opnieuw examen af te leggen.
(Het personeelslid van een openbare vervoersmaatschappij binnen dewelke geen gebruik wordt gemaakt van de middelen, zoals bedoeld in artikel 13.5 en 13.6 van de wet, kan het " bekwaamheidsattest veiligheidsagent " bekomen zonder het afleggen van de examens, indien hij tussen 1 januari 2003 en 26 augustus 2006 onafgebroken een veiligheidsfunctie uitoefende voor dezelfde openbare vervoersmaatschappij en op voorwaarde dat hij binnen het jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling, de vakken, zoals bedoeld in artikel 8, 1°, 2° en 5°, zonder enige afwezigheid gevolgd heeft.
Het " bekwaamheidsattest veiligheidsagent " dat afgeleverd wordt in het kader van het voorafgaande lid, vermeldt uitdrukkelijk dat de houder van dit attest geen gebruik mag maken van de middelen zoals bedoeld in artikel 13.5 en 13.6 van de wet.) <KB 2008-08-12/34, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 07-09-2008>
Art.15. Hoofdstuk I van het ministerieel besluit van 14 september 2004 betreffende de veiligheidsdienst van de spoorwegen, wordt opgeheven.
Art.16. Artikel 2, achtste, negende en tiende lid van het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 1 september 2004, wordt opgeheven.
Art. 17. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 juli 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
P. DEWAEL
De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Begroting,
Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
De Staatssecretaris voor overheidsbedrijven, toegevoegd aan de Minister van Begroting,
B. TUYBENS.