18 FEBRUARI 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de projectmatige financiering van toegepast collectief onderzoek voor de land- en tuinbouwsector (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-07-2005 en tekstbijwerking tot 18-12-2020)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Karakteristieken van het programma voor de projectmatige financiering van toegepast collectief onderzoek voor de land- en tuinbouwsector.
Afdeling I. - Doelstellingen.
Art. 2-3
Afdeling II. - Projectvoorstel en projectaanvrager(s).
Art. 4-5
HOOFDSTUK III. - Steunpercentage en cumulatie met andere steun.
Afdeling I. - Steunpercentage.
Art. 6
Afdeling II. - Cumulatie met andere steun.
Art. 7
HOOFDSTUK IV. - Procedure voor het behandelen van projectvoorstellen.
Art. 8-12
HOOFDSTUK V. - Beslissingsbepalingen en -criteria.
Art. 13-18
HOOFDSTUK VI. - Verzoek tot herziening.
Art. 19-20
HOOFDSTUK VII. - Eigendomsrechten en valorisatie.
Art. 21-22
HOOFDSTUK VIII. - Toezicht op de aanwending van de steun.
Art. 23-26
HOOFDSTUK IX. - Geheimhouding.
Art. 27
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art. 28-29
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
1° [2 ...]2
2° [2 ...]2
3 [2 ...]2
4° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschaps- en technologisch innovatiebeleid;
5° Vlaamse instelling van hoger onderwijs : een Vlaamse universiteit of een Vlaamse hogeschool;
6° [1 onderzoeksinstelling : een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en het verspreiden van de resultaten daarvan door middel van onderwijs, publicaties of technologieoverdracht, buiten de Vlaamse instellingen van hoger onderwijs; alle winst wordt opnieuw geïnvesteerd in die activiteiten, in de verspreiding van de resultaten daarvan, of in onderwijs. Ondernemingen die invloed over dergelijke entiteit kunnen uitoefenen door middel van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, genieten geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van een dergelijke entiteit of tot de resultaten van haar onderzoek;]1
7° [1 praktijkcentrum : een onderzoeksinstelling die praktijkonderzoek en kennisdiffusie uitvoert voor een bepaalde (deel)sector van de land- en tuinbouw en daartoe erkend is door de Vlaamse overheid;]1
8° praktijkonderzoek : onderzoek dat op korte termijn een oplossing wil bieden aan voor de land- en tuinbouwsector relevante problemen, alsook het bundelen en vertalen van kennis naar voor de praktijk direct bruikbare toepassingen.
9° land- en tuinbouwactiviteit : elke activiteit die gericht is op het voortbrengen van plantaardige en dierlijke producten, evenals hun distributie en bewaring. De verwerking van primaire grondstoffen tot producten bestemd voor menselijke consumptie of voor industriële toepassingen wordt hier niet onder begrepen;
10° land- en tuinbouwbedrijven : elke natuurlijke of rechtspersoon die een land- en tuinbouwactiviteit uitoefent;
11° projectaanvrager : de Vlaamse instelling van hoger onderwijs, onderzoeksinstelling of praktijkcentrum, die in het kader van dit besluit een projectvoorstel bij [2 het Agentschap Innoveren en Ondernemen]2 indient, zelfstandig of als lid van een projectconsortium;
12° projectconsortium : een gestructureerd samenwerkingsverband van meer dan één projectaanvrager;
13° gebruikerscommissie : representatieve vertegenwoordiging van de land- en tuinbouwbedrijven die als valorisatie-actoren van de onderzoeksresultaten optreden.
[2 14° beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3: het beslissingscomité, vermeld in artikel 41ter van het decreet van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002.]2
----------
(1)<BVR 2008-12-12/95, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2009>
(2)<BVR 2015-12-18/41, art. 44, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BVR 2020-11-20/11, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK II. - Karakteristieken van het programma voor de projectmatige financiering van toegepast collectief onderzoek voor de land- en tuinbouwsector.
Afdeling I. - Doelstellingen.
Art.2.Dit besluit regelt de projectmatige financiering van toegepast collectief onderzoek ten behoeve van de land- en tuinbouwsector. Het betreft onderzoek en studies gericht op het verwerven, het bundelen en het vertalen van wetenschappelijktechnologische kennis naar waardevolle toepassingen voor een collectief van land- en tuinbouwbedrijven. [1 De onderzoeksresultaten dienen een aantoonbare economische en eventueel ook sociale en ecologische meerwaarde te creëren en zijn te valoriseren door een zo ruim mogelijke groep van land- en tuinbouwbedrijven in de Europese Unie.]1
----------
(1)<BVR 2008-12-12/95, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2009>
Art.3.[1 Het Agentschap Innoveren en Ondernemen]1 steunt projecten van toegepast collectief onderzoek voor de land- en tuinbouwsector binnen de perken van de begrotingskredieten.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 45, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling II. - Projectvoorstel en projectaanvrager(s).
Art.4.Een projectvoorstel gaat altijd uit van minstens één Vlaamse instelling van hoger onderwijs, onderzoeksinstelling of praktijkcentrum.
Een projectvoorstel kan eveneens worden ingediend door een projectconsortium. In dat geval moet de bijdrage van elke partner in het consortium een duidelijke meerwaarde hebben voor de kwaliteit van het project en/of de gebruiksmogelijkheden van de resultaten.
Als een projectconsortium een projectvoorstel indient, wijst het de Vlaamse instelling van hoger onderwijs, onderzoeksinstelling of praktijkcentrum aan die als projectcoördinator zal fungeren.
Het project van een projectconsortium is slechts ontvankelijk als de indiening vergezeld is van de vereiste intentieverklaringen van de diverse partijen.
Binnen vier maanden na de beslissing tot toekenning van de steun, overeenkomstig artikel 10, zal hun onderlinge samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring voorgelegd worden aan [1 het Agentschap Innoveren en Ondernemen]1.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 46, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art.5. Een project heeft een maximale duur van 2 maal 2 jaar, op voorwaarde dat er een positieve tussentijdse evaluatie van het project is na twee jaar met betrekking tot de voorzetting van het project.
Het projectvoorstel omvat een voorstel van projectbegroting in de vorm van een kostenramingsstaat. In geval van een projectconsortium omvat het voorstel voor elke aanvrager ook een deelprojectbegroting. De projectkosten die opgenomen moeten worden in de kostenstaat zijn in overeenstemming met de kostenomschrijving, vermeld in de bijlage bij dit besluit.
De voorgestelde projectbezetting heeft betrekking op minstens één voltijds equivalent onderzoeker per jaar.
HOOFDSTUK III. - Steunpercentage en cumulatie met andere steun.
Afdeling I. - Steunpercentage.
Art.6.Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 7, bedraagt het steunpercentage minimaal 80 % en maximaal 100 % van de kosten omschreven in de bijlage bij dit besluit. Het exacte steunpercentage zal vastgelegd worden bij ministerieel besluit.
[1 Met toepassing van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2006/C 323/01) verbinden de begunstigden van de gesteunde projecten zich ertoe de kosten en financiering van de door hen eventueel uitgeoefende economische activiteiten duidelijk te onderscheiden van de in het kader van dit besluit gesteunde activiteiten.]1
----------
(1)<BVR 2008-12-12/95, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2009>
Afdeling II. - Cumulatie met andere steun.
Art.7. De toekenning van steun kan enkel voor kosten die niet reeds gedekt zijn door enige andere vorm van steun van de Vlaamse overheid of een overheid die ressorteert onder de Vlaamse overheid. Als een projectvoorstel financieel wordt gesteund door een overheid die niet ressorteert onder de Vlaamse overheid, kan de steun worden toegekend, in die mate dat de gezamenlijke steun niet leidt tot de overschrijding van het steunpercentage dat aan het project is toegekend.
HOOFDSTUK IV. - Procedure voor het behandelen van projectvoorstellen.
Art.8.De projectvoorstellen moeten worden geformuleerd overeenkomstig de modaliteiten inzake de aanvraagprocedure en -voorwaarden die [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 vastlegt en bekendmaakt. [1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 voorziet in één of meer uiterste indiendata in de loop van elk kalenderjaar.
Het [1 beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 beoordeelt de ontvankelijkheid van een projectvoorstel op basis van de formele indiening voorwaarden en -instructies, bedoeld in vorig lid.
Een projectvoorstel dat niet ontvankelijk wordt verklaard, wordt uitgesloten van verdere behandeling.
Uiterlijk tien werkdagen na de uiterste indiendatum deelt [1 het Agentschap Innoveren en Ondernemen]1 aan de projectaanvrager de beslissing over de ontvankelijkheid van het projectvoorstel mee.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 47, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.9.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 zal]1 voor de beoordeling van de ontvankelijk verklaarde projectvoorstellen externe deskundigen aanwijzen die zullen adviseren over de aspecten, bepaald in artikel 14, 15 en 16. [1 ...]1 Aan elk van de colleges van deskundigen zal een vertegenwoordiger van het beleidsdomein landbouw en visserij deelnemen.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 48, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.10.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 beslist op basis van het dossier, waaronder het advies van de externe deskundigen, en bepaalt de omvang en de aard van de steun, alsmede de bijzondere voorwaarden en bepalingen ervan.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 49, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.11.Uiterlijk honderd werkdagen na de uiterste indiendatum deelt [1 het Agentschap Innoveren en Ondernemen ]1 aan de projectaanvrager de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 mee.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 50, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.12.De steun wordt toegekend onder de voorwaarden en volgens nadere modaliteiten die [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 voor het project vaststelt in een overeenkomst tussen het [1 Agentschap Innoveren en Ondernemen]1 en de projectaanvrager(s), met algemene bepalingen voorzien in een type-overeenkomst, vastgesteld door [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1.
Elk project zal worden begeleid door een gebruikerscommissie, namelijk een groep van externe vertegenwoordigers die fungeert als eerste ontvanger van de projectresultaten. De voorwaarden van samenstelling en de werking van deze gebruikerscommissie worden vastgelegd in de type-overeenkomst.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 51, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK V. - Beslissingsbepalingen en -criteria.
Art.13.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 kan beslissen de steun niet toe te kennen of kan extra voorwaarden stellen op basis van de volgende elementen :
1° als een projectaanvrager niet of slechts gedeeltelijk andere overheidsverplichtingen of -vergunningen is nagekomen;
2° als een projectaanvrager bij vroegere projecten tekortgeschoten is in zijn normale contractuele verplichtingen inzake onder meer informatieverstrekking, inhoudelijke of financiële verplichtingen of verslaggeving.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 52, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.14.[1 Het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]1 zal bij zijn besluitvorming inzake steuntoekenning de volgende beoordelingsdimensies in zijn overweging meenemen :
1° de wetenschappelijk-technologische kwaliteit van het projectvoorstel, bedoeld in artikel 15;
2° het valorisatiepotentieel van het projectvoorstel : de gebruiksmogelijkheden van de resultaten voor de beoogde doelgroep van land- en tuinbouwbedrijven, bedoeld in artikel 16.
[1 Het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3 zal bij de nadere invulling van zijn opdracht ook rekening houden met de algemene en specifieke beleidslijnen van de Vlaamse Regering, zoals die blijken uit afspraken tussen het Agentschap Innoveren en Ondernemen en de Vlaamse minister, bevoegd voor het beleidsdomein economie, wetenschap en innovatie, [2 ...]2 of concrete verzoeken van de Vlaamse Regering aan het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3 om initiatieven te ontwikkelen voor een specifiek actieprogramma van de Vlaamse Regering.]1
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2019-05-10/12, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<BVR 2020-11-20/11, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.15. Voor de beoordeling van de wetenschappelijk-technologische kwaliteit van een projectvoorstel worden de volgende subcriteria gebruikt :
1° de kwaliteit van de doelstellingen en de focus van het project;
2° de originaliteit en creativiteit van het project, met inbegrip van de doelmatigheid van de onderzoeksaanpak;
3° de kwaliteit en de relevantie van het werkplan en van de haalbaarheid ervan met de voorziene menskracht en middelen;
4° de competenties en expertise van de uitvoerder(s) met het oog op het welslagen van het project en de kwaliteit van de samenwerking tussen de betrokken uitvoerders, indien van toepassing;
5° de resultaten van voorafgaandelijk gesteunde en verwante projecten, indien van toepassing.
Aan elk projectvoorstel wordt een globale score toegekend op basis van de subcriteria, genoemd in het eerste lid.
Art.16. Voor de beoordeling van het valorisatiepotentieel van een projectvoorstel worden de volgende subcriteria gebruikt :
1° de omvang van het beoogde bedrijfsbereik dat vatbaar is voor de valorisatie van de resultaten van het project;
2° het economische belang van de potentieel geïnitieerde innovaties en/of het probleemoplossend vermogen van het project;
3° de relevantie van het project voor de land- en tuinbouwsector in Vlaanderen;
4° de complementariteit met andere lopende onderzoeksactiviteiten;
5° de resultaten van voorafgaandelijk gesteunde en verwante projecten, indien van toepassing.
Aan elk projectvoorstel wordt een globale score toegekend op basis van de subcriteria, genoemd in het eerste lid.
Art.17.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 kan zijn beslissing over de steun daarenboven nemen op basis van de volgende overwegingen :
1° de complementariteit van de projectvoorstellen onderling;
2° de spreiding van de projectvoorstellen over sectoren of expertisedomeinen;
3° de bijdrage tot duurzame ontwikkeling;
4° het aandeel projectvoorstellen dat als praktijkonderzoek kan gedefinieerd worden. [1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1kan zijn steunverlening beperken tot een gedeelte van het ingediende projectvoorstel.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 54, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.18.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 moet zijn steunbeslissingen beperken tot de jaarlijks bepaalde begrotingsvoorzieningen.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 55, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK VI. - Verzoek tot herziening.
Art.19.Na de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 wordt aan de aanvrager een afschrift betekend van de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1.
Als de beslissing negatief is, wordt uitdrukkelijk verwezen naar het recht van de aanvrager om, overeenkomstig artikel 20, een herziening van de beslissing te vragen.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 56, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.20.De aanvrager kan de herziening vragen van de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 tot weigering van steun, zonder evenwel de opportuniteit van de beslissing in vraag te kunnen stellen.
De herziening wordt, op straffe van verval gevraagd met een aangetekende brief, binnen een termijn van twintig werkdagen na afgifte op de post van de betekening van de beslissing.
Het verzoekschrift tot herziening bevat, op straffe van onontvankelijkheid, een opgave van de objectief apprecieerbare elementen van het dossier dat aan [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 ter beslissing werd voorgelegd, waarvan de aanvrager beweert dat de incorrecte appreciatie kennelijk bepalend is geweest voor het nemen van de bestreden beslissing; alsmede de argumenten ter weerlegging van de bedoelde appreciatie.
De aanvrager beschikt daartoe over het recht op inzage van het dossier, zoals dat ter beslissing is voorgelegd aan [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1.
[1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 beslist binnen dertig werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift tot herziening en bepaalt tevens hoe deze beslissing verder kan uitgevoerd worden.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 57, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK VII. - Eigendomsrechten en valorisatie.
Art.21. De projectaanvrager of het projectconsortium is de eigenaar van de projectresultaten en dit onafgezien van een eventuele te voorziene billijke vergoeding bij de valorisatie van de projectresultaten. De aanvragende organisaties nemen zelf de geschikte maatregelen om hiertoe hun rechten en plichten intern te regelen, overeenkomstig de wetgeving terzake.
Art.22. Elke projectaanvrager heeft de plicht om de projectresultaten tegen reproductiekosten en niet-exclusief ter beschikking te stellen aan elke geïnteresseerde. De projectpartners kunnen binnen de projectkosten geen vergoeding krijgen voor de eventuele intellectuele eigendomsrechten die zij inbrengen in het project. Zij behouden wel de rechten op de beschermde intellectuele eigendom die zij hebben ingebracht in het project.
De overeenkomst bedoeld in artikel 12, en de modaliteiten bedoeld in artikel 8, bepalen de nadere verplichtingen inzake valorisatie.
HOOFDSTUK VIII. - Toezicht op de aanwending van de steun.
Art.23.[1 Met behoud van de bevoegdheid van het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 is het Agentschap Innoveren en Ondernemen belast met het toezicht op de aanwending door de projectaanvragers van de steun die krachtens dit besluit wordt toegekend.]1
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 58, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.24.De projectaanvragers leveren op geregelde tijdstippen schriftelijk verslag aan het [1 Agentschap Innoveren en Ondernemen]1 over de vordering van het project en de aanwending van de steun. Ze brengen na afloop van het project een eindverslag uit over het verloop en de resultaten van het project.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 59, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art.25.De projectaanvrager die de voorwaarden en de bepalingen waaronder de steun werd toegekend niet naleeft, wordt in gebreke gesteld. Vanaf de ingebrekestelling wordt elke verdere steun aan het project geschorst. De ingebrekestelling kan aanleiding geven tot een herziening van de steun door [1 het beslissingscomité bij het Hermesfonds]1. De vordering van terugbetaling van de oneigenlijk aangewende of herziene steun wordt ingeleid door [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1. Als het project in consortiumverband wordt uitgevoerd, is de terugvordering beperkt tot de steun die de individuele projectaanvrager heeft ontvangen.
[1 ...]1
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 60, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.26.De projectaanvrager kan in beroep gaan tegen de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het Hermesfonds]1 over de herziening van de steun overeenkomstig artikel 20. Het beroep moet aangetekend bezorgd worden binnen een termijn van twintig werkdagen na de betekening van de beslissing. Het beroep moet door het [1 Agentschap Innoveren en Ondernemen]1 behandeld worden binnen een termijn van twintig werkdagen, waarna [1 het beslissingscomité bij het Hermesfonds]1- een nieuwe beslissing kan bepalen.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 61, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK IX. - Geheimhouding.
Art.27.De personeelsleden van [1 het Agentschap Innoveren en Ondernemen]1, de leden van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1, de leden van de colleges van deskundigen, alsmede alle andere personen die ambtshalve kennis krijgen van een dossier zoals bedoeld in dit besluit, zullen de gegevens in kwestie als strikt vertrouwelijk behandelen, ze niet meedelen aan derden, noch in hun eigen voordeel aanwenden.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 62, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art.28. Dit besluit treedt in werking op 18 februari 2005.
Art.29.De Vlaamse minister, bevoegd voor wetenschappen en technologische innovatie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N. Bijlage.
Als projectkosten kunnen in aanmerking worden genomen de kosten die, na de startdatum, opgenomen in de overeenkomst die bedoeld wordt in artikel 12 door de projectuitvoerders worden gemaakt en betaald zijn. Deze kosten moeten noodzakelijk zijn en rechtstreeks aan het project toegerekend kunnen worden.
De projectkosten omvatten de volgende kosten.
1° personeelskosten (onderzoekers en technici a rato van hun activiteiten binnen het project);
2° overige werkingskosten die de volgende kosten omvatten :
a) kosten van apparatuur, uitrusting, land en gebouwen die uitsluitend en permanent (behalve als ze op commerciële basis worden afgestaan) voor onderzoek worden gebruikt;
b) kosten, verschuldigd aan derden voor advies en soortgelijke diensten die uitsluitend voor onderzoek worden gebruikt, met inbegrip van uitbesteed onderzoek, aangekochte technische kennis, octrooien, enzovoort;
c) extra algemene kosten die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteiten voortvloeien, maar die niet direct toewijsbaar zijn;
d) andere exploitatiekosten (zoals die van materiaal, leveranties en dergelijke) die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteiten voortvloeien.
[1 Het beslissingscomité bij het [1 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]1]1 kan de overige werkingskosten uitdrukken in standaardkosten, namelijk een vast bedrag per voltijds equivalent onderzoeker in een onderzoeksproject.
Het is toegestaan extra algemene kosten en andere exploitatiekosten forfaitair te berekenen met een maximum van 20 % van de directe kosten.
[1 Het beslissingscomité bij het [1 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]1 kan]1 binnen deze algemene bepalingen de aanvaarde kosten vastleggen en beperken. Hierbij zullen de nodige garanties worden ingebouwd dat de gemaakte kosten reëel zijn en betrekking hebben op onderzoek.
----------
(1)<BVR 2020-11-20/11, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>