Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

12 APRIL 2005. - Koninklijk besluit tot invoering van een evaluatieregime voor de houders van staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten.
Art. 1-8
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten.
Art. 9
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten.
Art. 10-13
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 14-17



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002002233  2002002262  2002002263 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten.
Artikel 1. In artikel 5, § 2, 2° van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juni 2004, worden de woorden " van de managementfunctie -1 " vervangen door de woorden " van de staffunctie op het niveau -1 ".

Art.2. In artikel 7, § 1, eerste lid, 5°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juni 2004, wordt het woord " managementfunctie " telkens vervangen door het woord " staffunctie ".

Art.3. In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juni 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het tweede lid, 2°, worden de woorden " door de houder van de managementfunctie -1 " vervangen door de woorden " door de houder van de staffunctie op het niveau -1 ";
  2° in het vierde lid worden de woorden " houder van een andere managementfunctie -1 " vervangen door de woorden " houder van een andere staffunctie op het niveau -1 ".

Art.4. Het opschrift van Afdeling I van hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " Afdeling I. - Het ondersteuningsplan van de houder van een staffunctie "

Art.5. Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " Art. 10. § 1. Binnen een termijn van zes maanden na de aanduiding wordt door de houder van de staffunctie een ontwerp van ondersteuningsplan bezorgd aan :
  1° de voorzitter van het directiecomité en de bevoegde minister en/of staatssecretaris, voor de houder van een staffunctie op het niveau -1;
  2° de houder van de staffunctie op het niveau -1 en de voorzitter van het directiecomité, voor de houder van een staffunctie op het niveau -2.
  § 2. Het ontwerp van ondersteuningsplan houdt rekening met de elementen uit :
  1° het managementplan en operationeel plan van de voorzitter van het directiecomité, wat betreft de houder van de staffunctie op het niveau -1;
  2° het ondersteuningsplan van de houder van de staffunctie op het niveau -1, wat betreft de houder van de staffunctie op het niveau -2.
  § 3. Als een stafdienst gemeenschappelijk aan meerdere federale overheidsdiensten is, houdt het ontwerp van ondersteuningsplan van de houder van de staffunctie, in afwijking van § 2, rekening met de elementen uit het managementplan en het operationeel plan van de voorzitters van het directiecomité en van de betrokken voorzitters.
  § 4. De vorm en de minimuminhoud van het ondersteuningsplan worden door Ons, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoort, bepaald.
  § 5. Binnen twee maanden na behoorlijk vastgestelde ontvangst van de ontwerpen van ondersteuningsplan, keuren de in § 1 bedoelde organen het ondersteuningsplan goed na overleg met de betrokken houders van staffuncties.
  § 6. Wanneer een stafdienst gemeenschappelijk aan meerdere federale overheidsdiensten is, vraagt de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst bevoegd voor het activiteitsgebied van de houder van de staffunctie op het niveau -1 het advies van de voorzitters van het directiecomité en van de betrokken voorzitters over het ontwerp van ondersteuningsplan. Deze beschikken over een termijn van vijftien werkdagen om hun advies te formuleren. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het advies niet meer vereist. De voorzitter van het directiecomité bevoegd voor het activiteitsgebied keurt het ondersteuningsplan dan goed, na overleg met de houder van de staffunctie en neemt de eventuele opmerkingen op van de andere voorzitters van het directiecomité en van de betrokken voorzitters.
  § 7. Het ondersteuningsplan wordt, indien nodig, in onderling overleg aangepast ter gelegenheid van wijzigingen aangebracht aan het managementplan en het operationeel plan van de voorzitter van het directiecomité, wat betreft de houder van de staffunctie op het niveau -1 of ter gelegenheid van wijzigingen aangebracht aan het ondersteuningsplan van de houder van de staffunctie op het niveau -1, wat betreft de houder van de staffunctie op het niveau -2.
  De aanpassingen worden aangebracht op basis van een ontwerp tot aanpassing opgesteld door de houder van de staffunctie in de maand die volgt op een functioneringsgesprek zoals voorzien in artikel 18.
  § 8. Als een stafdienst gemeenschappelijk is aan meerdere federale overheidsdiensten wordt het ondersteuningsplan van de houder van de staffunctie op het niveau -1, indien nodig, in onderling overleg aangepast ter gelegenheid van wijzigingen aangebracht aan het managementplan en het operationeel plan van een of van de voorzitters van het directiecomité van de betrokken federale overheidsdiensten.
  In dat geval richten de voorzitters van het directiecomité en de betrokken voorzitters zich tot de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst bevoegd voor het activiteitsgebied van de houder van de staffunctie om een aanpassing van het ondersteuningsplan te vragen.
  De voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst bevoegd voor het activiteitsgebied van de houder van de staffunctie vraagt het advies van de voorzitters van het directiecomité en van de betrokken voorzitters over de aanpassingen van het plan. Deze beschikken over een termijn van vijftien werkdagen om hun advies te formuleren. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het advies niet meer vereist. De voorzitter van het directiecomité bevoegd voor het activiteitsgebied, keurt het ontwerp van ondersteuningsplan dan goed en neemt de eventuele opmerkingen op van de voorzitters van het directiecomité en van de andere betrokken voorzitters.
  § 9. De aanpassingen worden goedgekeurd door de in § 1 bedoelde organen binnen twee maanden na behoorlijk vastgestelde ontvangst van de ontwerpen.
  § 10. Als de houder van een staffunctie binnen de voorgeschreven termijn geen ontwerp van ondersteuningsplan heeft opgesteld of als hij binnen de voorgeschreven termijn geen ontwerp tot aanpassing heeft opgesteld, zal zijn evaluatie betrekking hebben op dit element en op elk ander element dat relevant zal blijken.
  § 11. Indien de in § 1 vermelde organen de ondersteuningsplannen of de aanpassingen niet binnen de voorgeschreven termijn goedkeuren, worden die geacht te zijn goedgekeurd. "

Art.6. Hoofdstuk V van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 15 tot 19, wordt vervangen als volgt :
  " HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de houder van een staffunctie
  Afdeling I. - Duur van de evaluatiecyclus
  Art. 15. Elke houder van een staffunctie wordt tijdens zijn mandaat driemaal geëvalueerd. De eerste twee cycli duren twee jaar en worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De derde cyclus eindigt zes maanden vóór het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.
  In afwijking van het eerste lid worden de ambtenaren van Buitenlandse Zaken, behorend tot de externe loopbanen, die als houder van een staffunctie werden aangesteld en voor een mandaat van vier jaar hebben gekozen tijdens hun mandaat tweemaal geëvalueerd. De eerste cyclus duurt twee jaar en wordt met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De tweede cyclus eindigt zes maanden vóór het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.
  Afdeling II. - Onderwerp van de evaluatie
  Art. 16. De tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie van de houder van de staffunctie hebben betrekking op :
  1° de verwezenlijking van de doelstellingen die werden vastgelegd in het ondersteuningsplan bedoeld in artikel 10;
  2° de wijze waarop die doelstellingen al dan niet werden behaald;
  3° de persoonlijke bijdrage van de houder van de staffunctie aan de verwezenlijking van die doelstellingen;
  4° de geleverde inspanningen om zijn competenties te ontwikkelen.
  Afdeling III. - Actoren van de evaluatie
  Art. 17. § 1. De evaluatie van de houders van staffuncties wordt uitgevoerd door :
  1° de voorzitter van het directiecomité, eerste evaluator genoemd en de betrokken minister of staatssecretaris, tweede evaluator genoemd, wat de houder van een staffunctie op het niveau -1 betreft;
  2° de houder van de staffunctie op het niveau -1, eerste evaluator genoemd, en de voorzitter van het directiecomité, tweede evaluator genoemd, wat de houder van een staffunctie op het niveau -2 betreft.
  § 2. In afwijking van § 1, als een stafdienst gemeenschappelijk is aan meerdere federale overheidsdiensten, wordt de evaluatie van de houder van de staffunctie op het niveau -1 uitgevoerd door de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst bevoegd voor het activiteitsgebied van de geëvalueerde, eerste evaluator genoemd, en door de minister of de staatssecretaris, bevoegd voor deze federale overheidsdienst en tweede evaluator genoemd.
  § 3. Voor een externe ondersteuning inzake evaluatietechnieken kunnen de in §§ 1 en 2 bedoelde evaluatoren een beroep doen op de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.
  Afdeling IV. - Verloop van de evaluatiecyclus
  Onderafdeling 1. - De functioneringsgesprekken
  Art. 18. Tijdens elke evaluatiecyclus vinden er op initiatief van de houder van de staffunctie of de eerste evaluator, telkens wanneer dat noodzakelijk blijkt, functioneringsgesprekken plaats.
  In het geval van een stafdienst gemeenschappelijk aan meerdere federale overheidsdiensten, kunnen de voorzitters van het directiecomité en de betrokken voorzitters de eerste evaluator vragen dat hij een functioneringsgesprek organiseert over de kwesties die hen aanbelangen. Zij wonen dat gesprek van rechtswege bij.
  De functioneringsgesprekken hebben betrekking op alles wat met het functioneren van de houder van de staffunctie te maken heeft, alsook op de doelstellingen die in het ondersteuningsplan werden vastgelegd, de eventuele aanpassingen die daaraan moeten worden aangebracht en hun verwezenlijking.
  Onderafdeling 2. - Het evaluatiegesprek
  Art. 18bis. § 1. Op het einde van elke evaluatiecyclus nodigt de eerste evaluator de houder van de staffunctie uit voor een evaluatiegesprek.
  De tweede evaluator alsook een door de eerste evaluator aangewezen secretaris kunnen aan dat gesprek deelnemen.
  In alle gevallen heeft er, vóór het evaluatiegesprek, overleg plaats tussen de eerste en tweede evaluator.
  § 2. Als voorbereiding op het evaluatiegesprek maakt de houder van de staffunctie een zelfevaluatie op. Die wordt ten laatste twintig werkdagen vóór de vastgestelde datum van het gesprek aan de eerste evaluator bezorgd.
  § 3. De eerste evaluator bereidt het evaluatiegesprek voor door de zelfevaluatie van de houder van de staffunctie te toetsen op consistentie en onderbouwing. Hij vergelijkt ze met de elementen waarover hij beschikt, die resulteren uit feiten en geobserveerd gedrag tijdens de dagelijkse opvolging van het functioneren van de geëvalueerde. Bovendien verzamelt hij alle bijkomende informatie die kan bijdragen tot een billijke en objectieve evaluatie.
  § 4. Als een stafdienst gemeenschappelijk is aan meerdere federale overheidsdiensten maakt de eerste evaluator de zelfevaluatie over aan de andere betrokken voorzitters van het directiecomité en vraagt hun advies. Als dezen hun advies niet overmaken binnen een periode van tien werkdagen, wordt dit advies niet meer vereist.
  Als de betrokken voorzitters van het directiecomité en de andere betrokken voorzitters dat wensen, nemen zij deel aan het evaluatiegesprek.
  Afdeling V. - Het evaluatieverslag en de toegekende vermelding
  Art. 19. § 1. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de eerste evaluator een ontwerp van beschrijvend evaluatieverslag op en doet, indien nodig, een voorstel met betrekking tot de vermelding. Hij overlegt met de tweede evaluator die zijn opmerkingen kan formuleren. Vervolgens stelt hij het beschrijvend evaluatieverslag op en kent de eventuele vermelding toe.
  § 2. Als een stafdienst gemeenschappelijk is aan meerdere federale overheidsdiensten, overlegt de eerste evaluator met de voorzitters van het directiecomité en de andere betrokken voorzitters om te komen tot een gemeenschappelijke evaluatie. Na dit overleg wordt een ontwerp van evaluatieverslag en een eventueel voorstel van vermelding binnen zeven werkdagen door de eerste evaluator voor advies medegedeeld aan de voorzitters van het directiecomité en aan de andere betrokken voorzitters. Deze beschikken over een termijn van zeven werkdagen om hun advies te formuleren en hun opmerkingen bekend te maken. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het advies niet meer vereist. De eerste evaluator voegt de eventuele opmerkingen in, stelt nadien het beschrijvend evaluatieverslag op en kent de eventuele vermelding toe.
  § 3. Het evaluatieverslag wordt door de tweede evaluator medeondertekend en wordt, met bewijs van ontvangst, medegedeeld aan de geëvalueerde binnen twintig werkdagen die volgen op het evaluatiegesprek.
  § 4. Tijdens de tussentijdse evaluatie staat er in het beschrijvend evaluatierapport geen eindvermelding, behalve wanneer de eerste evaluator van mening is dat de houder van de staffunctie de vermelding " onvoldoende " verdient.
  De eindevaluatie wordt afgesloten met de vermelding " onvoldoende ", " voldoende " of " zeer goed ".
  § 5. De tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie van de houder van de staffunctie worden besloten met de vermelding " onvoldoende " als uit de evaluatie blijkt dat het functioneren van de houder van de staffunctie onder het verwachte niveau ligt en/of de doelstellingen, zoals vervat in het ondersteuningsplan, niet werden verwezenlijkt en/of de wijze voor het behalen van die doelstellingen niet optimaal was en/of de geëvalueerde slechts een kleine persoonlijke bijdrage levert aan het behalen van de doelstellingen.
  § 6. De eindevaluatie van de houder van de staffunctie wordt besloten met de vermelding " zeer goed " als uit de evaluatie blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen op de juiste manier werden verwezenlijkt en dat de persoonlijke bijdrage van de houder van de staffunctie onbetwistbaar bewezen is.
  § 7. De eindevaluatie van de houder van de staffunctie wordt besloten met de vermelding " voldoende " als uit de evaluatie blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen voor een deel op de juiste manier werden verwezenlijkt maar dat er nog wezenlijke verbeteringen moeten worden aangebracht om de toevertrouwde opdracht optimaal en volledig te verwezenlijken en/of dat de persoonlijke bijdrage van de houder van de staffunctie beperkt is.
  § 8. De eindevaluatie van de houder van de staffunctie wordt gestaafd met de beschrijvende evaluatieverslagen betreffende de verstreken periodes voor de tussentijdse evaluaties en de totale periode van het mandaat voor de eindevaluatie.
  Afdeling VI. - Het evaluatiedossier
  Art. 19bis. § 1. Het evaluatiedossier van de houder van de staffunctie bestaat uit:
  1° een identificatiefiche met de persoonlijke gegevens en het aanstellingsbesluit;
  2° een gevalideerde functiebeschrijving;
  3° het ondersteuningsplan alsook de opeenvolgende aanpassingen die daaraan werden aangebracht;
  4° in voorkomend geval, de verslagen over de functioneringsgesprekken en/of ieder ander document dat inzicht verschaft in de aanpassingen, de afspraken en de schikkingen die tussen de geëvalueerde houder van de staffunctie en zijn eerste evaluator werden getroffen;
  5° de zelfevaluatie van de houder van de staffunctie;
  6° de beschrijvende evaluatieverslagen;
  7° eventueel dossier van het ingestelde beroep.
  De geëvalueerde kan documenten laten opnemen in zijn evaluatiedossier.
  De evaluatiedossiers worden bewaard bij de directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie van de betrokken federale overheidsdienst.
  § 2. Het evaluatiedossier is toegankelijk voor de geëvalueerde houder van de staffunctie, de stafdienst Personeel en Organisatie van de betrokken federale overheidsdienst alsook aan de eerste en tweede evaluator.
  In het geval van een gemeenschappelijke stafdienst aan meerdere federale overheidsdiensten is het evaluatiedossier van de houder van de staffunctie op het niveau -1 ook toegankelijk aan de andere betrokken voorzitters van het directiecomité en voorzitters.
  § 3. Na afloop van elk evaluatiegesprek wordt een kopie van het aangepaste evaluatiedossier medegedeeld aan de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie die belast is met de kwaliteitscontrole van de evaluatieprocedure van de houders van een staffunctie.
  Afdeling VII. - Beroepsmogelijkheden
  Art. 19ter. § 1. De houder van de staffunctie op het niveau -1 of -2 wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding " onvoldoende " of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding " zeer goed " kan, per aangetekende brief, beroep instellen bij het comité van beroep opgericht bij de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoort bij toepassing van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten. Het beroep wordt ingesteld binnen vijftien kalenderdagen na betekening van het evaluatieverslag.
  De voorzitter van het directiecomité die heeft deelgenomen aan de evaluatieprocedure van de houder van een staffunctie van niveau -1 of -2, mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van de afdeling : hij kan evenwel worden gehoord.
  Een voorzitter mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van de afdeling belast met het onderzoek van een beroep ingesteld door de houder van een staffunctie van niveau -1 of -2 van de federale overheidsdienst waarvan zijn programmatorische overheidsdienst afhangt.
  § 2. Het beroep is opschortend.
  § 3. De houder van de staffunctie wordt opgeroepen, uiterlijk acht werkdagen voor de zitting, ten einde zijn verweermiddelen uiteen te zetten. Hij dient persoonlijk te verschijnen. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. De verdediger mag op geen enkel ogenblik en in welke hoedanigheid ook deelgenomen hebben aan de evaluatieprocedure van de houder van de staffunctie.
  Indien de houder van de staffunctie of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, doet het beroepsorgaan uitspraak op grond van de stukken van het dossier. Hetzelfde geldt zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt, zelfs indien de houder van de staffunctie of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren.
  De afwezigheid van de verdediger is, behoudens overmacht, geen reden van uitstel.
  Het beroepsorgaan hoort iedereen en verzamelt alle nodige gegevens opdat het zich met volle kennis van zaken kan uitspreken.
  § 4. Het beroepsorgaan kan slechts op een rechtsgeldige manier de houder van de staffunctie horen en beraadslagen voorzover de meerderheid van de leden aanwezig is.
  De stemming is geheim. Bij staking van stemmen valt de beslissing in het voordeel van de verzoeker. Indien het beroep ingesteld is tegen een evaluatie " onvoldoende ", dan zal de beslissing in het voordeel van de verzoeker de vermelding " voldoende " of " zeer goed " inhouden. Indien het beroep ingesteld is tegen een eindevaluatie " voldoende ", dan zal de beslissing in het voordeel van de verzoeker de vermelding " zeer goed " inhouden.
  § 5. Het beroepsorgaan beslist binnen een maand na de instelling van het beroep en deelt zijn beslissing zonder verwijl mee aan de houder van de staffunctie.
  § 6. Het beroepsorgaan kan zich laten bijstaan door een specialist in de evaluatiemethoden van de federale overheid. "

Art.7. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden de woorden " bedoeld in artikel 17, eerste lid, " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 15, eerste lid, ";
  2° in § 3, eerste lid, worden de woorden " na de periode van twee jaar bedoeld in artikel 12 " geschrapt.

Art.8. Artikel 24, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " Wanneer een staffunctie door de betrokken minister vacant wordt verklaard en de houder ervan, van wie het mandaat verstrijkt, zijn kandidatuur stelt, geven de in artikel 8, tweede lid, bedoelde organen hem een nieuw mandaat, voor zover hij de eindvermelding " zeer goed " kreeg ". "

HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten.
Art.9. Artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 februari 2005, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten.
Art.10. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten worden de woorden " bedoeld in artikel 2, eerste lid, " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 4°, ".

Art.11. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de woorden " bedoeld in artikel 6 van hetzelfde besluit, " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 5 van hetzelfde besluit, ".

Art.12. In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de woorden " Het management- en operationeel plan bedoeld in artikel 10 van hetzelfde besluit, worden " vervangen door de woorden " Het ondersteuningsplan bedoeld in artikel 10 van hetzelfde besluit, wordt ".

Art.13. In artikel 12 van hetzelfde besluit, worden de woorden " bedoeld in artikel 16 van het hogergenoemd besluit van 2 oktober 2002 " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het hoger genoemd besluit van 2 oktober 2002 ".

HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.14. In afwijking van artikel 15, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten, zoals vervangen bij dit besluit, worden de houders van de staffuncties die al aangesteld waren op de dag van inwerkingtreding van dit besluit, tijdens hun mandaat tweemaal geëvalueerd. De eerste cyclus duurt drie jaar en wordt met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De tweede cyclus eindigt zes maanden vóór het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.
  De tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van de in het eerste lid bedoelde houders van staffuncties worden uitgevoerd op basis van de bepalingen van dit besluit; ze hebben echter betrekking op het managementplan en het operationele plan en/of op de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan opgesteld overeenkomstig de artikelen 10 en 16, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten, zoals die van toepassing waren vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art.15. De evaluatie van de houders van staffuncties die worden aangesteld na de datum van inwerkingtreding van dit besluit wordt uitgevoerd op basis van de bepalingen van dit besluit; zolang echter het koninklijk besluit bedoeld in artikel 10, § 4 van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten zoals het met dit besluit gewijzigd wordt, nog niet in werking is getreden, heeft de evaluatie betrekking op de managementplannen en de operationele plannen en/of de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan opgesteld overeenkomstig de artikelen 10 en 16, tweede lid, van het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 2002, zoals die van toepassing waren vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, onverminderd evenwel § 3 van artikel 10, zoals herschreven bij dit besluit.

Art.16. Artikel 10, § 4, van het voornoemde koninklijk besluit van 2 oktober 2002, zoals het werd herschreven bij artikel 5 van dit besluit, treedt in werking op een door Ons bepaalde datum.

Art. 17. Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 12 april 2005.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Ambtenarenzaken,
  C. DUPONT.