Details





Titel:

31 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit tot regeling van de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-10-2005 en tekstbijwerking tot 23-04-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1-27



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2024003721 



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
  1° de wet : de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen;
  2° de Controlecommissie : de Controlecommissie zoals bepaald in artikel 1, 4°, van de wet bedoeld in 1°;
  3° de instelling: de instelling bedoeld in artikel 22 van de wet bedoeld in 1°;
  4° de natuurlijke of rechtspersoon die bij de feiten betrokken is: de natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij de feiten bedoeld in artikel 15ter, § 1, van de wet bedoeld in 1°.

Art.2. De aanvraag bedoeld in artikel 15ter, § 1, tweede lid, van de wet wordt ingediend met een verzoekschrift in gewone vorm.
  Het verzoekschrift wordt ondertekend door ten minste een derde van de leden van de Controlecommissie of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19, derde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
  Het verzoekschrift wordt op hetzelfde ogenblik aan de Controlecommissie overgemaakt.
  Het is gedateerd en bevat :
  1° de naam, hoedanigheid en woonplaats van de verzoekers;
  2° de naam en zetel van de instelling;
  3° het onderwerp van de aanvraag;
  4° de vermelding van de natuurlijke of rechtspersonen die bij de feiten betrokken zijn en de gedetailleerde omschrijving van de feiten en overeenstemmende tekenen bedoeld in artikel 15ter van de wet;
  5° het recht of de rechten die gewaarborgd worden door het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag die in België van kracht zijn, bedoeld in artikel 15ter, § 1, 1e lid, van de wet;
  6° een uiteenzetting van de middelen waardoor de daad bedoeld in artikel 15ter van de wet wordt aangetoond;
  7° in voorkomend geval, de financieringswijze van de betwiste daad, welke aan de politieke partij kan worden toegeschreven.

Art.3. De aanvraag bedoeld in artikel 2 verjaart zestig dagen nadat de verzoekers kennis hebben gehad van het laatste feit of teken bedoeld in artikel 15ter van de wet.
  Ingeval de termijn van zestig dagen bedoeld in het eerste lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van zestig dagen te lopen vanaf de installatie van de nieuwe Controlecommissie.

Art.4. In het verzoekschrift wordt een enkele woonplaats gekozen.
  Zo niet, dan worden de verzoekers geacht bij de eerste onder hen woonplaats te hebben gekozen.

Art.5. De rechtspleging en het onderzoek van de zaak worden geschorst:
  1° gedurende een termijn van vijftien dagen vanaf de overmaking van het verzoekschrift aan de Controlecommissie;
  2° vanaf de datum van het ontbindingsbesluit van de Kamers of vanaf het einde van het mandaat van de leden van de wetgevende Kamers in geval van gewone vergadering van de kiescolleges, tot de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art.6. De eerste voorzitter wijst de zaak aan de algemene vergadering van de afdeling administratie toe.
  Hij maakt kopie van het verzoekschrift over aan de auditeur-generaal die waakt over de uitvoering van de maatregelen die het onderzoek voorafgaan. De auditeur-generaal stelt te dien einde een lid van het auditoraat aan.
  Zo er grond toe bestaat door eenzelfde arrest uitspraak te doen over meerdere zaken die aanhangig zijn, kan de algemene vergadering van de afdeling administratie er de samenvoeging van bevelen.

Art.7. De hoofdgriffier van de Raad van State betekent onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de instelling die erin vermeld wordt.
  Tegelijkertijd betekent hij een afschrift van het verzoekschrift aan de natuurlijke of rechtspersonen die bij de feiten betrokken zijn en aan de politieke partij bedoeld in artikel 15ter, § 1, eerste lid, van de wet, teneinde hen toe te laten tussen te komen als verdediger.
  Binnen drie dagen na ontvangst van het verzoekschrift laat de hoofdgriffier van de Raad van State een bericht in het Frans, in het Nederlands en in het Duits in het Belgisch Staatsblad publiceren, waarin de naam van de verzoekers en het onderwerp van het verzoekschrift worden vermeld.
  Het bericht deelt mede dat eenieder ter Griffie van de Raad van State inzage kan nemen van het verzoekschrift.

Art.8. Binnen zestig dagen na ontvangst van de betekening door de hoofdgriffier van de Raad van State krachtens artikel 7, eerste lid, kan de instelling een memorie van antwoord aan de Raad van State richten.
  De eis tot tussenkomst in verdediging wordt ten laatste binnen een termijn van vijftien dagen na de ontvangst van de betekening bedoeld in artikel 7, tweede lid, of na de bekendmaking van het bericht bedoeld in artikel 7, derde lid, naar gelang van het geval.
  Ingeval de termijnen bedoeld in het eerste lid en het tweede lid verstrijken of beginnen te lopen tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet, dan worden deze termijnen gestuit en begint een nieuwe termijn, van zestig of vijftien dagen naargelang van het geval, te lopen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art.9. De algemene vergadering van de afdeling administratie doet onverwijld uitspraak over de ontvankelijkheid van de eis tot tussenkomst in verdediging.
  Indien deze eis ontvankelijk wordt verklaard, dan kan de in verdediging tussenkomende partij een memorie in tussenkomst neerleggen waarin zij haar middelen ten gronde uiteenzet, binnen een termijn van dertig dagen na de betekening van de beschikking die haar eis ontvankelijk verklaart.
  Ingeval de termijn van dertig dagen bedoeld in het tweede lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van dertig dagen te lopen te rekenen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art.10. Een afschrift van de memorie van antwoord van de instelling wordt aan de verzoekende partij overgemaakt door de griffier. De verzoekende partij beschikt over vijftien dagen om aan de griffie een memorie van wederantwoord te laten geworden. Een afschrift ervan wordt door de griffier aan de instelling overgemaakt.
  Ingeval de termijn van vijftien dagen bedoeld in het eerste lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van vijftien dagen te lopen te rekenen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art.11. Zo de instelling verzuimt, binnen de in artikel 8, eerste lid, bepaalde termijn een memorie van antwoord te laten geworden, wordt de verzoekende partij hiervan door de griffie in kennis gesteld en mag zij de memorie van wederantwoord door een toelichtende memorie vervangen.
  Deze memorie dient te worden neergelegd binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van deze kennisgeving.
  Ingeval de termijn van vijftien dagen bedoeld in het tweede lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van vijftien dagen te lopen te rekenen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art.12. Nadat de voorafgaande maatregelen zijn uitgevoerd, maakt het aangewezen lid van het auditoraat verslag op over de zaak. Te dien einde voert hij rechtstreeks briefwisseling met alle partijen en kan hij hen alle dienstige gegevens en documenten vragen.
  Dit gedagtekend en ondertekend verslag wordt aan de algemene vergadering van de afdeling administratie bezorgd.

Art.13. De algemene vergadering van de afdeling administratie beveelt dat het dossier en het verslag ter griffie worden neergelegd. De griffie betekent het verslag aan de partijen.
  De verzoekende partij beschikt over vijftien dagen om een laatste memorie in te dienen en de instelling over vijftien dagen om erop te antwoorden.
  Bij het verstrijken van deze termijnen stelt de Voorzitter van de algemene vergadering de datum vast waarop de zaak zal worden opgeroepen.
  Ingeval de termijnen van vijftien dagen bedoeld in het tweede lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijken of beginnen te lopen, dan worden deze termijnen gestuit en begint een nieuwe termijn van vijftien dagen te lopen te rekenen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art.14. Elke memorie moet de naam, de woonplaats of de gekozen woonplaats van de partij vermelden en ondertekend zijn door de partij of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19, derde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
  Bij gebrek aan de vermelding van de woonplaats of gekozen woonplaats, moet er geen kennisgeving gebeuren door de griffie en wordt de procedure als contradictoir beschouwd.

Art.15.[1 Tenzij gebruik wordt gemaakt van de elektronische procedure,]1 [1 worden bij elk verzoekschrift of elke memorie]1 twaalf door de ondertekenaar voor eensluidend met het origineel verklaarde afschriften gevoegd.
  Het indienen van bijkomende afschriften kan opgelegd worden.
  ----------
  (1)<KB 2024-03-28/42, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 03-05-2024>

Art.16. Eenieder die een verzoekschrift of een memorie met toepassing van artikelen 2, 8, 9, 10, 11 en 13 richt aan de Raad van State, voegt er de dossierstukken bij waarop hij zijn bewijsvoering wil steunen, alsook een inventaris ervan.

Art.17. Elke memorie die niet ingediend werd binnen de door de artikelen 8, 9, 10, 11 en 13 bepaalde termijnen, wordt uit de debatten geweerd.
  Wanneer een partij echter de vertaling van de procedurestukken heeft gevraagd en bekomen in toepassing van artikel 15ter, § 2, van de wet, lopen de termijnen voorzien in artikelen 8, 9, 10, 11 en 13 ten opzichte van deze partij slechts vanaf de betekening van de vertaalde procedurestukken.

Art.18. Ter gelegenheid van de maatregelen van onderzoek kunnen de aangewezen staatsraad en het aangewezen lid van het auditoraat de partijen op tegenspraak horen, waarbij hun advocaten opgeroepen worden, evenals alle andere personen; zij kunnen hen vragen alle documenten en inlichtingen mee te delen die betrekking hebben op het geschil.
  Het proces-verbaal van het verhoor wordt ondertekend door de staatsraad of het lid van het auditoraat, de griffier en de gehoorde persoon of personen.

Art.19. Het arrest wordt ter kennis gebracht van de partijen, evenals van de Controlecommissie.

Art.20. § 1. Indien, vóór de sluiting der debatten, een verzoeker zijn hoedanigheid van lid van de Controlecommissie verliest met als gevolg dat er niet meer voldaan wordt aan het minimum aantal verzoekers bedoeld in artikel 15ter, § 1, tweede lid, van de wet, wordt de rechtspleging voortgezet op voorwaarde dat binnen de maand ten minste één derde van de leden van de Controlecommissie het geding hervat in de staat waarin het zich bevindt.
  De rechtspleging wordt tijdens deze termijn geschorst.
  De hervatting van het geding geschiedt door een verklaring ter Griffie, die ze aan de andere partijen betekent.
  Bij gebreke van hervatting van het geding binnen de termijn van een maand bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak van de rol geschrapt door een beschikking van de Eerste Voorzitter.
  § 2. Indien de Kamers ontbonden worden vóór de sluiting der debatten, dan wordt de rechtspleging slechts voortgezet na de installatie van de nieuwe Controlecommissie op voorwaarde dat ten minste één derde van haar leden het rechtsgeding hervat in de staat waarin het zich bevindt, binnen de termijn van één maand vanaf deze installatie.
  De rechtspleging wordt tijdens deze termijn geschorst.
  De hervatting van het geding geschiedt door een verklaring ter Griffie, die ze aan de andere partijen betekent.
  Bij gebreke van hervatting van het geding binnen de termijn van één maand bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak van de rol geschrapt door een beschikking van de Eerste Voorzitter.

Art.21. § 1. Het arrest is vatbaar voor verzet.
  Het verzet, schorst de uitvoering niet.
  § 2. Wordt geacht verstek te hebben laten gaan, de partij die zich voor de algemene vergadering van de afdeling administratie van alle verdediging onthield.
  Het verzet is slechts ontvankelijk zo de eiser in verzet in de onmogelijkheid verkeerde zich te verdedigen.
  Het verzet tegen een arrest dat een eerste verzet heeft afgewezen, is onontvankelijk.
  Het verzet van de verzoekende en tussenkomende partijen zal steeds onontvankelijk zijn.
  § 3. Het verzet is slechts ontvankelijk binnen dertig dagen na de betekening van het arrest.
  § 4. Het verzet wordt gedaan bij verzoekschrift in de gewone vorm.
  In het verzoekschrift worden bovendien de omstandigheden uiteengezet waardoor hij die verzet doet in de onmogelijkheid werd gesteld zich te verdedigen.
  § 5. Een kopie van het verzoekschrift wordt door de griffier aan de tegenpartij verzonden.
  § 6. Binnen vijftien dagen, kan de tegenpartij ter griffie een memorie van antwoord laten geworden. Deze termijn kan niet verlengd worden.
  Een afschrift van de memorie wordt door de griffier aan de eiser in verzet overgemaakt.
  § 7. Bij het verstrijken van de termijn voorgeschreven voor het overmaken van de memorie van antwoord, dient gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij artikel 12.

Art.22. § 1. Het arrest is vatbaar voor derdenverzet.
  Het derdenverzet schorst de uitvoering niet.
  § 2. Kan derdenverzet doen om het even wie zich wil verzetten tegen een arrest dat zijn rechten benadeelt en waarbij noch hij, noch degenen die hij vertegenwoordigt, partij zijn geweest.
  Is niet ontvankelijk het derdenverzet van hem die verzuimd heeft vrijwillig tussen te komen in de zaak, wanneer hij er nochtans kennis van had.
  § 3. Het derdenverzet is slechts ontvankelijk binnen dertig dagen na de bekendmaking van het arrest en bij ontstentenis hiervan, binnen dertig dagen na de uitvoering.
  § 4. Het derdenverzet wordt gedaan bij verzoekschrift in de gewone vorm. Een afschrift ervan wordt door de griffier aan de tegenpartijen verzonden.

Art.23. § 1. Het arrest is vatbaar voor beroep tot herziening.
  Het beroep tot herziening schorst de uitvoering niet.
  § 2. Het beroep tot herziening kan alleen worden ingesteld door degenen die bij het bestreden arrest partij waren.
  § 3. Het beroep tot herziening is slechts ontvankelijk wanneer het ingesteld wordt binnen zestig dagen nadat ontdekt werd dat het stuk vals is of dat het achtergehouden stuk bestaat.
  § 4. Het beroep tot herziening wordt gedaan bij een verzoekschrift in de gewone vorm. De griffier stuurt een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen in het bestreden arrest.
  § 5. Geen beroep tot herziening kan ingesteld worden tegen het arrest dat een zodanig beroep heeft verworpen, of tegen het arrest dat, na het beroep te hebben aangenomen, ten principale uitspraak zal hebben gedaan.
  Een zelfde partij mag geen tweede beroep tot herziening instellen tegen een arrest, waartegen zij reeds dat rechtsmiddel heeft aangewend.

Art.24. Het arrest is van rechtswege uitvoerbaar.

Art.25.Op de in de bepalingen van dit besluit geregelde rechtspleging zijn van toepassing de artikelen 13, 16, 19, eerste lid, 20 tot 27, 29, 33 tot 35, 51, 59, 61 tot 65, 73 tot 77, 78 tot 80, 82, 84, [1 85bis,]1 87 tot 89 en 91 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State.
  ----------
  (1)<KB 2024-03-28/42, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 03-05-2024>

Art.26. De wet van 17 februari 2005 tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 en van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en dit besluit treden in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

Art. 27. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 31 augustus 2005.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  P. DEWAEL.