3 DECEMBER 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de nadere regels voor de toepassing van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-03-2004 en tekstbijwerking tot 01-12-2023)
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Nadere regels voor de aanstelling van de leden van de GOC.
Art. 2
HOOFDSTUK II/1. [1 - De overeenkomst]1
Art. 2/1
HOOFDSTUK II/2. [1 - Opdrachten van de OVT-coördinator]1
Art. 2/2
HOOFDSTUK III. - [1 Model van plaatsbeschrijving, het jaarlijks actieplan en het activiteitenverslag]1
Art. 3, 3/1, 3/2
HOOFDSTUK IV. - Verplaatsingen van kinderen.
Art. 4
HOOFDSTUK V. - Lijst van bekwaamheidsbewijzen, diploma's, getuigschriften of brevetten die een basisopleiding bekrachtigen.
Art. 5-6, 6/1
HOOFDSTUK VI. - Nadere regels voor de erkenning en de subsidiëring van de vormingsoperatoren.
Afdeling I. - Erkenning.
Art. 7-10
Afdeling II. - Evaluatie van de opleidingen.
Art. 11-12
Afdeling III. - Subsidiëring.
Art. 13-16
Afdeling IV. - Bijdrage in de kosten van de verantwoordelijken voor projecten en van de opvangende personen.
Art. 17
Afdeling V. - Attesten voor gevolgde cursussen.
Art. 18
HOOFDSTUK VII. - De erkenningscommissie.
Art. 19
HOOFDSTUK VIII. - De financiële bijdrage van personen die de kinderen toevertrouwen in het kader van een LCK-programma.
Art. 20
HOOFDSTUK IX. - Subsidies.
Afdeling I. - [1 Subsidies voor de coördinatie binnen de LCK-programma's]1
Art. 21
Afdeling II. - [1 De subsidies van type 1]1
Onderafdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
Art. 22-23
onderafdeling 2. - (oud afdeling III) [1 De vaste werkingssubsidies]1
Art. 24
Onderafdeling 3. - (oud afdeling IV) [1 Positieve differentiatiesubsidie]1.
Art. 25
Onderafdeling 4. - [1 Aanvraag en vereffening van de subsidies]1
Art. 25/1, 26
Afdeling III. - [1Subsidies van type 2]1
Onderafdeling 1. - [1 algemene bepalingen]1
Art. 26/1, 26/2
Onderafdeling 2. [1 : Voorwaarden voor de toekenning van de subsidie van type 2 en berekening van het jaarlijkse subsidiebedrag]1
Art. 26/3, 26/4
Onderafdeling 3. - [1 Aanvraag om subsidies en vereffening van subsidies]1
Art. 26/5, 26/6, 26/7, 26/8
Afdeling IV. - [1Aanvullende subsidies voor flexibele opvang]1
Onderafdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
Art. 26/9
Onderafdeling 2. [1 - Voorwaarden voor de toekenning van de aanvullende subsidie en berekening van het jaarlijkse bedrag van de subsidie]1
Art. 26/10, 26/11
Onderafdeling 3. - [1 Aanvraag om subsidies en vereffening van subsidies]1
Art. 26/12
Afdeling IV/1. [1 - Uitzonderlijke steunmaatregelen in het kader van de energiecrisis van 2022]1
Art. 26/13
Afdeling V. - (oud Afdeling VI) [1 Toezicht]1.
Art. 27, 27/1, 27/2
HOOFDSTUK X. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 28-30, 30/1, 30/1/1, 30/2, 30/3
Art. 30/3 WAALS GEWEST
Art. 30/4, 30/5, 30/6, 30/7, 30/8, 30/9, 31-32
BIJLAGE.
Art. N1-N4
2005201023 2008029250 2009029362 2009029590 2011029090 2014029246 2015029075 2017010351 2017032184 2018010136 2018010887 2018032216 2019040849 2020040385 2020044316 2022015389 2022042658
HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
1° het "decreet" : het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang;
2° het "O.N.E. decreet" : het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort "O.N.E.";
3° de "Dienst" : de Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn (Office de la Naissance et de l'Enfance);
4° het "Waarnemingscentrum" : het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd ingesteld door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 juni 1998 betreffende het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd;
5° de "Regering" : de Regering van de Franse Gemeenschap;
6° de "Minister van Kinderwelzijn" : de Minister bevoegd voor het beleid inzake Kinderwelzijn en van de opvang van kinderen;
7° de "GOC" : een gemeentelijke opvangcommissie.
[1 8° " de overeenkomst " : de overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de Office bedoeld bij artikel 5 van het decreet waarvan het typemodel opgenomen wordt als bijlage 2 bij dit besluit :
9° " het jaarlijkse actieprogramma " : het jaarlijkse actieprogramma bedoeld bij artikel 11/1, § 1, van het decreet;
10° " het activiteitenverslag " : het activiteitenverslag bedoeld bij artikel 11/2, § 1, van het decreet;
11° " de erkenningscommissie " : de erkenningscommissie bedoeld bij artikel 21 van het decreet.]1
[2 12° FCUD : Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten, ingesteld bij artikel 107 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
13° "de FCUD-projecten" : de diensten die de subsidies van het FCUD voor het jaar 2014 hebben genoten.]2
----------
(1)<BFG 2009-05-14/80, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
(2)<BFG 2014-12-17/14, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK II. - Nadere regels voor de aanstelling van de leden van de GOC.
Art.2. § 1. De leden van de GOC worden aangesteld binnen de zes maanden die volgen op de gemeenteraadsverkiezingen, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. Ze zijn verplicht, door hun ambt of hun mandaat, rechtstreeks werkzaam te zijn op het grondgebied van de gemeente en plaatselijk verankerd te zijn in het orgaan dat ze vertegenwoordigen.
1. De vertegenwoordigers(sters) van de gemeenteraad bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 1., van het decreet worden aangesteld als volgt : het lid van het college van burgemeester en schepenen of het lid van de gemeenteraad aangesteld door het college van burgemeester en schepenen voor de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang zetelen ambtshalve; de andere vertegenwoordigers(sters) worden aangesteld door de gemeenteraadsleden die elk over een aantal stemmen beschikken dat gelijk is aan het aantal min één van de betrekkingen die nog moeten worden toegekend in deze component, op basis van een lijst van de gemeenteraadsleden die zich voorafgaandelijk kandidaat hebben gesteld. Komen in aanmerking kandidaten die de meeste stemmen hebben gehaald. Bij staking van stemmen wordt(worden) de jongste kandidaat(ten)aangesteld;
2. De vertegenwoordigers(sters) van schoolinrichtingen bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 2., van het decreet worden aangesteld als volgt : elk vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs, van het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, van het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs alsook van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap stelt een vertegenwoordiger(ster) aan binnen de GOC die kleuter- of lager onderwijs verstrekken op het grondgebied van de gemeente.
In voorkomend geval worden bijkomende vertegenwoordigers(sters) door dezelfde organen of door de Franse Gemeenschap aangesteld volgens de evenredige vertegenwoordiging, met toepassing van de d'Hondt methode zoals vermeld inzonderheid in artikel 167 van het Kieswetboek, waarvan de delers successievelijk 1, 2, 3 enz. zijn, op basis van het aantal kinderen die lessen volgen die georganiseerd worden op het grondgebied van de gemeente door de inrichtende machten behorend tot hetzelfde vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of door de Franse Gemeenschap;
3. De vertegenwoordigers(sters) van personen die het kind toevertrouwen zoals bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 3., van het decreet worden aangesteld als volgt :
a) de ouderverenigingen vertegenwoordigd binnen de Participatieraden voor schoolinrichtingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die een basisonderwijs op het grondgebied van de gemeente verstrekken, stellen hun vertegenwoordigers(sters) aan, op basis van één vertegenwoordiger(ster) voor, respectievelijk en als ze het basisonderwijs verstrekken op het grondgebied van de gemeente, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs en het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
b) de bewegingen erkend in het kader van het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding, als hun werkgebied deze van de gezinnen is, als ze een plaatselijke afdeling in de gemeente organiseren en als ze geen opvang tijdens het vrije tijd organiseren of als ze hem organiseren, als ze geen lid zijn van de GOC als vierde of vijfde component, stellen ook minstens één vertegenwoordiger(ster) aan. Daartoe roept de gemeente een vergadering van deze plaatselijke afdelingen bijeen die voorafgaat aan de oprichting van de GOC. Volgens het aantal vereiste vertegenwoordigers(sters), rekening houdend met de vertegenwoordigers(sters) die al aangesteld zijn zoals bedoeld in lid a) van dit artikel, om het aantal vastgesteld krachtens artikel 6 van het decreet te bereiken, stelt deze vergadering de vertegenwoordigers(sters) aan volgens de modaliteiten die ze bepaalt, op basis van hoogstens één vertegenwoordiger per beweging bedoeld in dit lid.
Als, na toepassing van de twee leden die voorafgaan, het aantal vastgelegd krachtens artikel 6 niet bereikt wordt, stellen de verenigingen, bedoeld in lid 1, a) één of meerdere bijkomende vertegenwoordigers(sters) aan volgens de evenredige vertegenwoordiging, met toepassing van de d'Hondt methode zoals vermeld inzonderheid in artikel 167 van het Kieswetboek, waarvan de delers successievelijk 1, 2, 3, enz. zijn, op basis van het aantal kinderen die lessen volgen die georganiseerd worden op het grondgebied van de gemeente door één of meerdere inrichtingen waarin er een oudervereniging bestaat en die respectievelijk behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs, het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs en het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
4. De vertegenwoordigers(sters) van de opvangoperatoren, bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 4., van het decreet worden aangesteld door een vergadering van dezelfde opvangoperatoren volgens de modaliteiten die deze vergadering bepaalt. Deze wordt door de gemeente bijeengeroepen vóór de oprichting en samenstelling van de GOC;
5. De vertegenwoordigers(sters) van de diensten, verenigingen of instellingen, bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 5., van het decreet, worden aangesteld door een vergadering van deze diensten, verenigingen of instellingen, volgens de modaliteiten die deze vergadering bepaalt. Deze wordt door de gemeente bijeengeroepen vóór de oprichting en samenstelling van de GOC;
HOOFDSTUK II/1. [1 - De overeenkomst]1
----------
(1)
Art. 2/1. [1 § 1. De overeenkomst bevat de respectieve verbintenissen van de gemeente, inzonderheid met betrekking tot de OVT-coördinator(s), en van de Office.
Deze overeenkomst omvat alle elementen van het typemodel opgenomen in bijlage 2. Bijlage 3 wordt bij de overeenkomst gevoegd.
In verband daarmee kan de Office het initiatief nemen om aan de gemeente een overeenkomstproject voor te stellen op basis van het typemodel bedoeld bij het tweede lid.
§ 2. Het overeenkomstproject, desnoods, gewijzigd door de gemeente, wordt door deze laatste aan de Office overgezonden die dan over een termijn van negentig dagen beschikt vanaf de datum van ontvangst om al dan niet zijn instemming te betuigen.
Indien de Office zijn instemming niet betuigt met het voorstel van de gemeente, zendt hij haar het voorstel terug met een met redenen omkleed advies zodat de gemeente hem een nieuw voorstel zou kunnen voorleggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-05-14/80, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
HOOFDSTUK II/2. [1 - Opdrachten van de OVT-coördinator]1
----------
(1)
Art. 2/2. [1 De definitie van het ambt, tot bepaling van de nadere regels voor de toepassing van de opdrachten van de OVT-coördinator opgenomen in artikel 17 van het decreet, wordt in bijlage 3 gedetailleerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-05-14/80, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
HOOFDSTUK III. - [1 Model van plaatsbeschrijving, het jaarlijks actieplan en het activiteitenverslag]1
----------
(1)
Art.3.Het model, bedoeld in artikel 7, eerste lid van het decreet, is bijgevoegd [1 als bijlage 1]1 bij dit besluit. Het model wordt door het Waarnemingscentrum aan de gemeenten verstuurd met een computergestuurd invoerformulier voor de gegevens die nodig zijn voor het opmaken van de plaatsbeschrijving op het vlak van de Franse Gemeenschap. De gemeenten sturen het computergestuurd invoerformulier, zodra het ingevuld is, via computer aan het voornoemde Waarnemingscentrum terug.
----------
(1)<BFG 2009-05-14/80, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
Art. 3/1. [1 Onverminderd artikel 11/1, § 1, tweede lid, van het decreet, richt de OVT-coördinator, ten laatste tegen 31 december van het betrokken jaar, ter informatie, aan de Erkenningscommissie en de Gemeenteraad, het jaarlijkse actieplan opgesteld overeenkomstig het canvas beschreven in bijlage 4.
Dit canvas wordt door de Observatoire ter beschikking gesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-05-14/80, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
Art. 3/2. [1 Onverminderd artikel 11/1, § 2, van het decreet, richt de OVT-coördinator, ten laatste tegen 31 december van het jaar dat volgt op het jaar bedoeld bij artikel 3/1, ter informatie, aan leden van de GOC, aan de Erkenningscommissie en de Gemeenteraad, een activiteitenverslag waarin minstens de informatie bedoeld in bijlage 5 vervat is.
Deze minimale inhoud wordt door de Observatoire ter beschikking gesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-05-14/80, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
HOOFDSTUK IV. - Verplaatsingen van kinderen.
Art.4. De maximale duur, bedoeld in artikel 15, § 2, tweede lid, wordt vastgesteld op vijftien minuten voor de verplaatsingen te voet en op dertig minuten voor de verplaatsingen met de gemeenschappelijke vervoermiddelen.
HOOFDSTUK V. - Lijst van bekwaamheidsbewijzen, diploma's, getuigschriften of brevetten die een basisopleiding bekrachtigen.
Art.5.De lijst van bekwaamheidsbewijzen, diploma's, getuigschriften of brevetten die de opleiding bedoeld in artikel 18, 1. van het decreet bekrachtigen, is de volgende :
1. Secundair onderwijs met volledig leerplan :
Elk einddiploma of eindgetuigschrift met sociale of pedagogische oriëntatie van het hoger technisch secundair onderwijs zoals :
1.1. op het vlak van de kwalificatietechniek :
a) opvoedingsagent;
b) animator;
c) opvoeder.
1.2. op het vlak van het beroepsonderwijs :
a) kinderverzorgster;
2. Alternerend secundair onderwijs
a) hulpverlener voor kinderen in collectieve structuren;
b) monitor voor kindergroepen.
3. Onderwijs voor sociale promotie
Elk einddiploma of eindgetuigschrift met sociale of pedagogische oriëntatie, ten minste van het niveau van het hoger technisch secundair onderwijs zoals :
a) hulpverlener voor kinderen van 0 tot 12 jaar in een collectieve structuur;
b) thuishulpverlener voor kinderen van 0 tot 12 jaar;
c) hulpverleners voor het jonge kind;
d) opleiding van sociaal-culturele animator voor kinderen tussen 3 tot 12 jaar;
e) animator voor kindergroepen;
f) animatie van plaatselijke infrastructuren;
[1 g) Kinderhulp]1
4. Andere opleidingen :
a) brevet van animator voor vakantiecentra uitgereikt krachtens het decreet van 17 mei 1999 betreffende de vakantiecentra;
b) erkende opleidingen of versnelde opleidingscursussen erkend door de Regering met toepassing van artikel 42 van het besluit van 27 februari 2003 houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen voor het begeleidend personeel van kinderhuizen en de kinderopvangsters;
c) brevet van instructeur lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven uitgereikt door de hoofddirectie voor de jeugdorganisaties en de organisaties voor volwassenen volgens de criteria van het ministerieel besluit van 20 mei 1976;
d) brevet van monitor of trainer uitgereikt door het bestuur voor lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven;
e) alle bekwaamheidsbewijzen, brevetten of getuigschriften bedoeld in artikel 6
De bekwaamheidsbewijzen, getuigschriften, diploma's of brevetten erkend door de "O.N.E." die gelijkgesteld zijn met die bedoeld onder de punten 1 tot 4 bekrachtigen ook de opleiding bedoeld in artikel 18, 1, van het decreet, behoudens uitdrukkelijke tegenbeslissing van de regering.
----------
(1)<BFG 2009-05-14/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
Art.6.De lijst van de bekwaamheidsbewijzen, diploma's, getuigschriften of brevetten die de opleiding bedoeld in artikel 18, 2. van het decreet bekrachtigen, is de volgende :
1. Hoger onderwijs
Elk einddiploma of eindgetuigschrift van het niveau van het sociaal, psycho-pedagogisch hoger onderwijs of hoger onderwijs lichamelijke opvoeding van ten minste het korte type, met volledig leerplan of voor sociale promotie.
2. Andere opleidingen
a) brevet van coördinator van vakantiecentra uitgereikt krachtens het decreet van 17 mei 1999 betreffende de vakantiecentra;
b) brevet van bekwaamheid voor het beheer van culturele projecten en programma's uitgereikt door het bestuur van cultuur en van de permanente opvoeding van het Ministerie van de Franse Gemeenschap;
c) directeur(trice) van kinderhuizen waarvan de opleiding erkend wordt door de Regering met toepassing van artikel 42, tweede lid, van het besluit van 27 februari 2003 houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen;
d) coördinator voor jeugdcentra, van het type 1 of het type 2, erkend krachtens het decreet van 20 juli tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en accommodatiecentra, van jongeren informatiecentra en van hun federaties;
[1 e) brevet van huiswerkcoördinator, uitgereikt krachtens het decreet van 28 april 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van huiswerkinstituten.]1
De bekwaamheidsbewijzen, getuigschriften, diploma's of brevetten erkend door de "O.N.E." die gelijkgesteld zijn met die bedoeld onder de punten 1 tot 2 bekrachtigen ook de opleiding bedoeld in artikel 18, 2, van het decreet, behoudens uitdrukkelijke tegenbeslissing van de regering.
----------
(1)<BFG 2009-05-14/80, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
Art. 6/1. [1 § 1. De lijst van de bekwaamheidsbewijzen, diploma's, getuigschriften die het slagen voor een opleiding bedoeld bij artikel 17, § 3, van het decreet bewijzen, is de volgende :
1° elk diploma, bekwaamheidsbewijs of eindstudiegetuigschrift van het niveau van het hoger onderwijs, minimum, van het korte type met sociale, psychologische of pedagogische oriëntatie met volledig leerplan of voor sociale promotie;
2° elk diploma, bekwaamheidsbewijs of eindstudiegetuigschrift van het niveau van het hoger onderwijs, minimum, voor zover de houder van dit diploma ook over een van de volgende bekwaamheidsbewijzen, brevetten of getuigschriften beschikt :
brevet van coördinator van vakantiecentra (BCCV - brevet de coordinateur(trice) de centres de vacances), uitgereikt krachtens het decreet van 17 mei 1999 betreffende de vakantiecentra;
brevet van bekwaamheid tot het beheer van culturele projecten en programma's (BAGIC - brevet d'aptitude à la gestion de projets et de programmes culturels), uitgereikt door het bestuur cultuur en permanente opvoeding van het Ministerie van de Franse Gemeenschap;
coördinator van jeugdcentra, met een kwalificatie van type 1 of type 2, erkend krachtens het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en accommodatiecentra, van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties;
brevet van coördinator van huiswerkinstituten, uitgereikt krachtens het decreet van 28 april 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van huiswerkinstituten.
§ 2. De bekwaamheidsbewijzen, getuigschriften, diploma's of brevetten die door de Office erkend zijn als gelijkwaardig met deze bedoeld bij de punten 1° en 2° van § 1, bewijzen ook het succesvol volgen van de opleiding bedoeld bij artikel 17, § 3, eerste lid, van het decreet behoudens nadrukkelijke tegenovergestelde beslissing van de Regering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-05-14/80, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
HOOFDSTUK VI. - Nadere regels voor de erkenning en de subsidiëring van de vormingsoperatoren.
Afdeling I. - Erkenning.
Art.7. Ter uitvoering van het vormingsprogramma bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet, worden de vormingsinstellingen door de Minister van Kinderwelzijn erkend. Daartoe :
a) moeten de vormingsinstellingen een overheid zijn, een vereniging zonder winstoogmerk of elke andere verenigingsvorm, die geen winst najaagt. Hun zetel bevindt zich in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
b) dienen de vormingsinstellingen uiterlijk op 1 maart een dossier voor de aanvraag tot erkenning bij de Dienst in.
Dit dossier bevat :
1. de voorstelling van de instelling met onder andere :
a) de benaming, het adres, de statuten, de samenstelling van de leidende organen, de verantwoordelijke voor het dagelijks beheer, de bankrekening van de operator;
b) een beschrijving van de doelstellingen en de methoden;
c) de balans van de opleidingen georganiseerd in de sector van de kinderopvang;
d) de identiteiten en kwalificaties van de opleiders die werkzaam zijn in de sector van de kinderopvang;
2. de voorstelling van zijn vormingsprogramma met :
a) een algemene voorstelling die bewijst dat het past in het kader van het programma vastgesteld door de Regering, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet;
b) de beschrijving van de cursus(sen) voor de voortgezette opleiding bepaald voor het eerste jaar : inhoud, omkadering, lestijden en aantal dagen, plaatsen (met een rechtvaardige geografische verdeling over het grondgebied van het Franse taalgebied of van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, residentieel of niet-residentieel, de doelgroep, het aantal aanvaarde personen, methodologie voor de evaluatie, begroting. De beschrijving van deze cursus(sen) wordt door de operator aan de "O.N.E." verstrekt, op basis van een gestandaardiseerd evaluatietabel die de Dienst bepaalt.
De betrokken lestijden voor de verwezenlijking van het vormingsprogramma, bedoeld in het tweede lid, 2., en de cursussen ervan, beginnen op 1 oktober en eindigen op 30 september.
Indien het dossier volledig is, legt de Dienst de aanvraag tot erkenning aan de Minister van Kinderwelzijn voor, alsook zijn advies daaromtrent. De Minister van Kinderwelzijn kent de erkenning toe of weigert ze, in het bijzonder als het door de operator voorgelegde vormingsprogramma niet past in het kader van het programma bepaald door de Regering, zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet of indien zijn methodologische beschrijving onvoldoende is.
Art.8. De erkenning gaat over een duur die de termijn van het door de Regering vastgestelde programma niet mag overschrijden, zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet. Uitzonderlijk kan hij met één jaar verlengd worden. De datum waarop de erkenning van kracht wordt, wordt vastgesteld bij de beslissing.
Art.9. De erkenning kan ingetrokken worden als de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn of als belangrijke leemtes ontstaan bij de uitvoering van het programma.
De Dienst, na de vormingsinstelling te hebben ingelicht over het feit dat hij van plan is om een intrekking van de erkenning voor te stellen, verhoort de vertegenwoordigers van de instelling, op hun aanvraag, binnen een termijn van 60 dagen. De Dienst brengt de Minister van Kinderwelzijn een met redenen omkleed voorstel tot intrekking van de erkenning over.
Art.10. Elk jaar deelt de erkende vormingsinstelling uiterlijk op 15 mei de Dienst de juiste inhoud van de opleidingscursus(sen) voor het volgend jaar mee. Hij bevat dezelfde elementen als deze die vereist zijn in het erkenningsdossier bedoeld in artikel 7, tweede lid, 2., b) voor het eerste jaar.
Afdeling II. - Evaluatie van de opleidingen.
Art.11.Na elke vormingscursus maakt de vormingsinstelling een evaluatie ervan.
Een keer per jaar stelt de vormingsinstelling een verslag over de activiteiten op, met vermelding van ten minste de minimale inhoud die de Dienst bepaalt, en verzendt het uiterlijk op [1 31 oktober]1 aan de Dienst.
----------
(1)<BFG 2009-05-14/80, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
Art.12. Er wordt een opvolgingscomité bij de "'O.N.E." ingesteld. Het wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Dienst.
Alle erkende vormingsinstellingen zijn van rechtswege lid van het voornoemde comité.
Dit comité wordt belast met de evaluatie van de verwezenlijking van de lopende programma's en moet voorstellen voor de toekomst aan de ONE en de Minister van Kinderwelzijn voorleggen.
Afdeling III. - Subsidiëring.
Art.13.De Dienst kent [1 binnen de perken van de kredieten en de begroting van de Office]1 een subsidie aan de erkende vormingsinstellingen toe die in aanmerking komen voor subsidiëring door de Regering, voor een geheel of een gedeelte van hun vormingsprogramma.
De vormingsinstellingen en -cursussen, vervat in hun programma, komen in aanmerking inzonderheid :
- van de nuttige ervaring inzake vorming die de vormingsinstellingen mogen laten gelden;
- van de overeenstemming van de methodologie van de vormingscursussen met de doelstellingen van de kwaliteitscode;
- van een complementariteit van vormingscursussen gezien het door de Regering vastgestelde vormingsprogramma, overeenkomstig artikel 20, tweede lid, van het decreet;
- van een evenwichtige geografische verdeling van de vormingscursussen over het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en van het Franse taalgebied.
----------
(1)<BFG 2009-05-14/80, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
Art.14. De subsidie bestaat in een jaarlijkse envelop die berekend wordt op basis van de dagelijkse vaste bedragen, vermenigvuldigd met het aantal vormingsdagen voor de vormingscursussen bepaald door de vormingsinstelling in haar voorstelling bedoeld in artikel 7, tweede lid, 2., b) en in aanmerking genomen door de Minister van Kinderwelzijn. De dagelijkse vaste bedragen worden vastgelegd als bijlage bij het beheerscontract van de Dienst.
Art.15. De subsidie wordt jaarlijks uitgekeerd en dekt een periode die loopt van oktober tot september van het volgende jaar.
De Dienst wordt gemachtigd om in de loop van het eerste kwartaal van het kalenderjaar voorschotten toe te kennen, met een verhouding van maximaal 80 % van de envelop.
Het saldo zal worden uitbetaald op voorlegging van een activiteitenverslag dat vermelding maakt van de effectieve verwezenlijking van de vormingscursussen bepaald in het jaarlijks programma en in aanmerking genomen door de Dienst voor de berekening van de subsidie, en van een aangifte van schuldvordering. Deze documenten moeten aan de Dienst verstuurd worden binnen het kwartaal volgend op de periode gedekt door de subsidie.
De niet-verantwoorde subsidiedelen moeten aan de Dienst worden terugbetaald volgens de door hem nader te bepalen regels.
Art.16. De erkende en gesubsidieerde vormingsinstellingen zijn onderworpen aan de boekhoudkundige inspectie van de Dienst. Ze houden een verzamelstaat van ontvangsten en uitgaven, en het bewijs van de uitbetaling van de bezoldigingen en andere betrokken kosten tot zijn beschikking.
Afdeling IV. - Bijdrage in de kosten van de verantwoordelijken voor projecten en van de opvangende personen.
Art.17. De Dienst wordt gemachtigd om de perken van de financiële bijdrage vast te stellen die de erkende instellingen aan de deelnemers mogen aanvragen, overeenkomstig de bepalingen van zijn beheerscontract.
Afdeling V. - Attesten voor gevolgde cursussen.
Art.18. De vormingsinstellingen reiken de mensen die deelgenomen hebben aan de vormingscursussen waarvoor ze een erkenning hebben gekregen, attesten voor gevolgde cursussen uit. Deze attesten bepalen de inhoud en het aantal uren aanwezigheid voor de betrokken cursus.
HOOFDSTUK VII. - De erkenningscommissie.
Art.19. Het bedrag van het presentiegeld bedoeld in artikel 22, zevende lid, van het decreet wordt vastgelegd op 25,52 euro.
Dit bedrag is gebonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. De startindex is deze die van kracht is op 1 juli 2003.
HOOFDSTUK VIII. - De financiële bijdrage van personen die de kinderen toevertrouwen in het kader van een LCK-programma.
Art.20.Het bedrag bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het decreet wordt vastgelegd op 4 euro, behoudens afwijking toegestaan door de Regering, op gemotiveerd en gerechtvaardigd verzoek van de opvangoperator, gelet op zijn inkomsten, de voorgestelde activiteiten en hun toegankelijkheid, in het kader van de informatie bepaald daartoe in artikel 15, § 2, 9, van het decreet, en goedgekeurd door de GOC. [1 Dit bedrag wordt vanaf het burgerkijk jaar 2015 geïndexeerd, door op de bedragen van het voorafgaande burgerlijk jaar de verhouding tussen het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand januari van het lopende burgerlijk jaar en het indexcijfer van de maand januari van het voorafgaande burgerlijk jaar toe te passen]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IX. - Subsidies.
Afdeling I. - [1 Subsidies voor de coördinatie binnen de LCK-programma's]1
----------
(1)
Art.21. De jaarlijkse forfaitaire subsidie, bedoeld in artikel 34 van het decreet, wordt elk jaar uitgekeerd en dekt een periode die loopt vanaf begin oktober tot eind september van het volgende jaar. De Dienst wordt ertoe gemachtigd in de loop van het eerste kwartaal van het kalenderjaar voorschotten toe te kennen, in een verhouding met maximaal 80 % van de jaarlijkse subsidie.
Het saldo zal worden uitgekeerd op voorlegging van een aangifte van schuldvordering met de bijhorende bewijsstukken van de uitgaven. Deze documenten moeten aan de Dienst verstuurd worden binnen het kwartaal volgend op de periode gedekt door de subsidie.
Afdeling II. - [1 De subsidies van type 1]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art.22.[1 De vaste werkingssubsidies, bepaald in artikel 35, § 1, van het decreet dat overeenstemt met de subsidie van type 1.]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.23.[1 Voor de erkende en gesubsidieerde buitenschoolse opvang van type 1, wordt onder "aanwezigheidsdag" verstaan, de aanwezigheid van een kind dat ingeschreven is en wordt begeleid door het personeel van de buitenschoolse opvang minstens 1/4 uur na het einde van de lessen, met uitsluiting van de kinderen die door hun ouders na de lessen worden afgehaald, of die met een rij worden begeleid.]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
onderafdeling 2. - (oud afdeling III) [1 De vaste werkingssubsidies]1
----------
(1)
Art.24.[2 Het dagelijks forfaitair bedrag per kind van de werkingssubsidie, bedoeld in artikel 35, § 1, zevende lid, van het decreet, wordt vastgesteld op 0,40 euro]2. Rekening houdend met de perken van de beschikbare begrotingskredieten zoals vastgelegd a minima in zijn beheerscontract, past de Dienst een multiplicator op dit vast bedrag toe.
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BFG 2022-10-27/03, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 3. - (oud afdeling IV) [1 Positieve differentiatiesubsidie]1.
----------
(1)
Art.25. Het dagelijks vast bedrag per kind van de positieve differentiatiesubsidie, bedoeld in artikel 36, vijfde lid, van het decreet is gelijk aan het vast bedrag bedoeld in artikel 24. Rekening houdend met de perken van de beschikbare begrotingskredieten zoals vastgelegd a minima in zijn beheerscontract past de Dienst een multiplicator op dit vast bedrag toe.
Onderafdeling 4. - [1 Aanvraag en vereffening van de subsidies]1
----------
(1)
Art. 25/1. [1 De opvangoperator stuurt, uiterlijk de laatste werkdag van de derde maand volgend op het activiteitstrimester, het behoorlijk ingevulde formulier voor de aanvraag om subsidie die door Dienst wordt opgesteld, terug. Het formulier omvat inzonderheid de aanwezigheidsdagen van kinderen voor elke opvangplaats, bedoeld in artikel 35, § 1, vierde lid, alsook in artikel 36, derde lid, van het decreet.
Na de in het eerste lid vastgestelde termijn, wordt de aanvraag van rechtswege als onontvankelijk beschouwd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-12-17/14, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.26.De nadere regels voor de uitbetaling van de subsidies bevatten twee fasen :
[1 Voor ieder van de vier kwartalen]1 van het begrotingsjaar [1 berekent de Dienst de waarde en gaat over tot de uitbetaling van]1 de geraamde subsidies op basis van de dagelijkse aanwezigheden die bekendgemaakt werden door de opvangoperator en de dagelijkse vaste bedragen per kind.
[1 ...]1
Hij maakt het totaal op van de geraamde subsidies per begrotingsjaar voor elke opvangoperator en voor het geheel daarvan.
Door de toepassing van de multiplicatoren bedoeld in artikelen 24 en 25 berekent hij het bedrag van de subsidies die effectief per jaar worden toegekend. Hij gaat over tot de uitbetaling van het verschuldigd saldo.
----------
(1)<BFG 2009-05-14/80, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
Afdeling III. - [1Subsidies van type 2]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 26/1.[1 De subsidies van type 2 zijn deze die [2 in artikel 35, § 2]2 van het decreet bedoeld zijn.]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BFG 2017-12-20/11, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 26/2. [1 Voor de erkende en gesubsidieerde buitenschoolse opvang van type 2, wordt onder "aanwezigheidsdag" verstaan, de aanwezigheid van een kind dat ingeschreven is en wordt begeleid door het personeel van de buitenschoolse opvang :
1° minstens 1/4 uur vóór het begin van de lessen,
2° gedurende de schoolperiode, minstens 1/4 uur na het einde van de lessen, met uitsluiting van de kinderen die door hun ouders na de lessen worden afgehaald, of die met een rij worden begeleid.
3° gedurende minstens 3 uur tijdens de schoolvakantiedagen.
Een kind dat in de morgen en in de namiddag aanwezig is, wordt één enkele keer geteld.]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 2. [1 : Voorwaarden voor de toekenning van de subsidie van type 2 en berekening van het jaarlijkse subsidiebedrag]1
----------
(1)
Art. 26/3.[1 § 1. De "Office" kent een subsidie van type 2, op grond van artikel 35, § 2, van het decreet, toe aan de opvangoperatoren die voldoen aan alle volgende voorwaarden :
1° de opvangoperator voldoet aan de erkenningsvoorwaarden van artikel 27 van het decreet. De opvangoperator die een opvang organiseert op het grondgebied van een gemeente waar er nog geen overeenkomstig de artikelen 23 tot 26 van het decreet erkend LCK-programma bestaat, kan de in artikel 27, § 2, 1° van het decreet bepaalde afwijking genieten, op voorwaarde dat hij een aanvraag om hernieuwing van de erkenning om de 5 jaar indient overeenkomstig artikel 27 van het decreet;
2° de operator wordt in een programmatie opgenomen overeenkomstig de artikelen 22/3 tot 22/5 van het "ONE"-decreet. Daartoe dient hij een volledig dossier in, dat minstens de bestanddelen inhoudt die bedoeld zijn in artikel 15, § 2, van het decreet en die uiterlijk één jaar na de indiening van het dossier worden bekrachtigd volgens een door de "Office" bepaalde procedure.
3° de opvangoperator staat in voor een aanbod dat zorgt voor pedagogische en affectieve continuïteit en continuïteit in tijd en ruimte voor het kind en de ouders gedurende het hele jaar;
4° de opvangoperator moet gezinnen de volgende opening aanbieden :
a) minstens 220 dagen per jaar, waarbij de feestdagen die tijdens de openingsweken van de opvangoperator vallen als openingsdagen worden beschouwd;
b) gedurende de schoolperioden : minstens 23,5 uur per week met minstens 16 uur per week voor elke opvangplaats, verdeeld over maandag tot vrijdag.
In afwijking daarvan, wanneer de opvangoperator de opvang van een zelfde groep kinderen over verschillende plaatsen op verschillende tijdstippen van de week organiseert om een opvang van betere kwaliteit aan te bieden, worden de uurroosters van de verschillende plaatsen die dezelfde groep kinderen opvangen, gecumuleerd, om na te kijken of de voorwaarde van 16 uur opening per opvangplaats vervuld wordt;
c) gedurende de schoolvakantieperioden : minstens 7 weken, toegankelijk minstens 10 uur per dag;
5° de opvangoperator heeft een opvangproject dat in overeenstemming is met het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 tot vaststelling van de kwaliteitsopvangcode. Dat project is volledig, als het een huishoudelijk reglement bevat.
De opvangoperator ontwikkelt een plan voor de verbetering van de kwaliteit volgens een model dat door de "Office" wordt bepaald. Dat plan wordt om de vijf jaar hernieuwd;
6° de opvangoperator werft opvang- en begeleidingspersoneel aan waarvan het uittreksel uit het Strafregister dat wordt uitgereikt overeenkomstig artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, vrij is van alle beslissingen of veroordelingen voor feiten die ten aanzien van een minderjarige werden gepleegd en vrij van elk verbod om een activiteit uit te oefenen waarbij hij in contact met minderjarigen zou komen, beslist door een onderzoeksrechter of -gerecht met toepassing van artikel 35, § 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis;
7° de opvangoperator biedt minstens een begeleiding door minstens een buitenschoolse opvangpersoon voor 14 kinderen. Dat begeleidingscijfer wordt berekend door het aantal aanwezigheidsdagen gedurende een burgerlijk jaar te delen door het werkelijk aantal openingsdagen gedurende het betrokken jaar en door het totaal aantal buitenschoolse opvangpersonen, in voltijds equivalent berekend.
De personen die in aanmerking komen voor de begeleidingsnormen zijn :
a) de personen die bij een arbeidsovereenkomst worden aangeworven overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en die voldoen aan de in de artikelen 18 tot 20 van het decreet vermelde eisen inzake kwalificatie;
b) de statutaire personeelsleden van het openbaar ambt, die voldoen aan de eisen inzake kwalificatie, vermeld in de artikelen 18 tot 20 van het decreet.
§ 2. In het kader van de in § 1, 2°, bedoelde programmatie, en binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, kent de "Office" aan elke in die programmatie opgenomen opvangoperator het volgende toe :
1. de erkenning, als hij nog niet erkend is na controle van de naleving van de in artikel 27 van het decreet bedoelde erkenningsvoorwaarden;
2. het recht op de subsidie van type 2 voor een subsidieerbare capaciteit die hij bepaalt en die overeenstemt met het aantal subsidieerbare aanwezigheidsdagen over een periode van één jaar.
De subsidieerbare capaciteit kan lager zijn dan of gelijk zijn aan de opvangcapaciteit van de opvangoperator.
Bij verlies van de steun en subsidies voor tewerkstelling, afgetrokken van de in artikel 26/4, § 1, tweede lid, bedoelde jaarsubsidie, kan de "Office" een voor subsidiëring in aanmerking komende nieuwe capaciteit vaststellen.]1
----------
(1)<BFG 2017-12-20/11, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 26/4.[1 § 1. Voor elke erkende en gesubsidieerde opvangoperator van type 2, kent de "Office" een jaarlijkse subsidie toe, berekend op grond van de voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit, vastgesteld krachtens artikel 26/3, § 2 ), en samengesteld als volgt :
1° de som van de geïndividualiseerde vaste bedragen "buitenschoolse opvangpersonen".
Dat vaste bedrag wordt door de "Office" bepaald, die daartoe de volgende gegevens in aanmerking neemt : de bruto bezoldiging, berekend op grond van hoogstens de referentiebarema's, vastgesteld in bijlage 6 van dit besluit en van de gemiddelde anciënniteit van de buitenschoolse opvangpersonen die hun ambt uitoefenen binnen de opvangoperator en waarvan de loonlast door die subsidie wordt gedekt, de werkgeverslasten, berekend op grond van de bruto bezoldiging met als maximumbedrag de [4 opgenomen in bijlage 6]4 barema's, de werkgeverslasten buiten RSZ, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage en de RSZ-lasten in verband daarmee.
De "Office" kent de opvangoperator een aantal vaste bedragen op grond van zijn in voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit, bepaald in artikel 26/3, § 2, en de volgende normen :
a) één vierde tijd per volledige schijf van 770 voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen tussen de eerste en de 7.700ste voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdag;
b) een halve tijd per volledige schijf van 1.540 voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen vanaf de 7.701ste voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdag;
2° de som van de geïndividualiseerde vaste bedragen " project-verantwoordelijke".
Dat vaste bedrag wordt door de "Office" bepaald, die daartoe de volgende gegevens in aanmerking neemt : de bruto bezoldiging, berekend op grond van hoogstens de referentiebarema's, vastgesteld in bijlage 6 van dit besluit, en van de gemiddelde anciënniteit van de voor de project-verantwoordelijken die hun ambt uitoefenen bij de opvangoperator en waarvan de loonlast door die subsidie wordt gedekt, de werkgeverslasten, berekend op grond van de bruto bezoldiging met als maximumbedrag de [4 opgenomen in bijlage 6]4 barema's, de werkgeverslasten buiten RSZ, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage en de RSZ-lasten in verband daarmee.
De "Office" kent de opvangoperator een aantal vaste bedragen op grond van zijn voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit, bepaald in artikel 26/3, § 2, en de volgende normen :
a) één vierde tijd per volledige schijf van 7700 voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen tussen de eerste en de 15.400ste voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdag;
b) een halve tijd per volledige schijf van 15400 voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen vanaf de 15.401ste voor subsidie in aanmerking komende aanwezigheidsdag.
Indien de opvangoperator subsidies voor een flexibele buitenschoolse opvang ontvangt krachtens artikel 35/1 van het decreet, worden de voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen die worden opgenomen in de voor subsidie in aanmerking komende flexibele buitenschoolse opvang bedoeld in artikel 26/10, § 2, van dit besluit, opgeteld bij de voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen opgenomen in de voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit van de buitenschoolse opvang bedoeld in artikel 26/3, § 2, om het aantal vaste bedragen "project-verantwoordelijke" waarop ze aanspraak kunnen maken, te berekenen;
3° Het vaste bedrag "werkingskosten" waarvan het bedrag overeenstemt met 10 % van de som van de in de punten 1 en 2 vermelde vaste bedragen vóór de in het tweede lid van paragraaf 1 bedoelde aftrekkingen;
[3 4° Een vervangingscoëfficiënt, waarvan de waarde door ONE wordt vastgesteld]3
De "Office" trekt van de in de punten 1° en 2° bedoelde vaste bedragen de steungelden voor tewerkstelling die door de Gewesten worden toegekend af, met inbegrip van de verminderingen van de bijdragen inzake sociale zekerheid, en de subsidies voor tewerkstelling toegekend bij een andere wets-, decreet- of verordeningsbepaling, bestemd voor posten van buitenschoolse opvangpersoon en project-verantwoordelijke.
In afwijking van het vorige lid, worden de steungelden en subsidies voor tewerkstelling voor het dekken van de loonlasten van de werkposten "buitenschoolse opvangpersoon" en "project-verantwoordelijke", die komen boven de som van de in de punten 1° en 2° bedoelde vaste bedragen, niet afgetrokken van de in de punten 1° en 2° bedoelde vaste bedragen.
Indien de opvangoperator een FESC-project is en als hij ook erkend is krachtens het decreet van 28 april 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van huiswerkinstituten en indien hij in 2016 een compenserende subsidie heeft genoten die vastgesteld was met toepassing van artikel 30/3, wordt het aantal voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen van het(de) betrokken huiswerkinstituut(uten) vermeerderd met 50 % om het aantal vaste bedragen "buitenschoolse opvangpersoon" en "project-verantwoordlijke", bedoeld in de punten 1° en 2° van het eerste lid, te berekenen.
§ 2. De som van de in § 1 vermelde vaste bedragen, afgetrokken steungelden en subsidies voor tewerkstelling, maakt het maximumbedrag uit van de subsidie van type 2 dat jaarlijks door de "Office" wordt toegekend.
De financiële bijdragen van ouders worden niet van dat bedrag afgetrokken.
§ 3. [4 ...]4.
----------
(1)<BFG 2017-12-20/11, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(2)<BFG 2018-11-06/01, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(3)<BFG 2021-12-22/20, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(4)<BFG 2023-10-11/13, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Onderafdeling 3. - [1 Aanvraag om subsidies en vereffening van subsidies]1
----------
(1)
Art. 26/5.[1 § 1. De subsidies van type 2 worden toegekend voor een periode die van [2 1 januari tot 31 december van elk jaar]2 loopt.
§ 2. De Dienst kent driemaandelijkse voorschotten toe die overeenstemmen [2 met 22,5 %]2 van het jaarlijkse subsidiebedrag bedoeld in artikel 26/4.
Elk trimester zendt de opvangoperator binnen een termijn van drie maanden :
- een samenvattende tabel [2 van de activiteit, te weten het aantal aanwezigheidsdagen die op elke erkende en gesubsidieerde plaats van type 2 gedurende het afgelopen trimester werden gepresteerd]2;
- een afschrift van de arbeidsovereenkomsten van alle buitenschoolse opvangpersonen en verantwoordelijken voor het project van de opvangoperator die gedurende het afgelopen trimester tewerkgesteld zijn, wier loonlasten door deze subsidie worden gedekt. De afschriften van de overeenkomsten die reeds in een jaar aan de Dienst werden meegedeeld, moeten de volgende jaren niet meer worden meegedeeld, tenzij de overeenkomst of het nuttige aanvullend diploma wordt gewijzigd.
Ingeval de opvangoperator niet 75% van één twaalfde van de voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen gedurende drie opeenvolgende maanden telt, worden de voorschotten berekend naar rata van het aantal werkelijk gepresteerde aanwezigheidsdagen. Het derde burgerlijk trimester wordt geïmmuniseerd.
§ 3. Voor 31 [2 maart volgend op]2 het dienstjaar, legt de opvangoperator de [2 Office]2 zijn jaarlijks dossier voor. Het saldo wordt vereffend na de analyse van dat dossier.
Ingeval het saldo van de subsidie dat aan de opvangoperator moet worden gestort, na de analyse van het jaarlijks dossier, nadelig blijkt te zijn, betaalt deze het onverschuldigde bedrag terug binnen een termijn van drie maanden na de mededeling van het resultaat van de analyse.]1
[2 § 4. Na de in de §§ 2 en 3 vastgestelde termijn, is de aanvraag van rechtswege onontvankelijk, behalve bij overmacht.]2
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BFG 2017-12-20/11, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 26/6. [1 Het jaarlijks dossier, waarvan het model door de Dienst wordt vastgesteld, bestaat ten minste uit :
1° een boekhoudkundig resultaat waarin alle lasten en alle andere subsidiëringsbronnen, alsook het bedrag van de financiële bijdragen van de ouders voorkomen;
2° een tabel met vermelding van het gehele personeel dat gedurende de in aanmerking komende periode aanwezig is, voor elke betrokken opvangplaats, ook met vermelding van de behaalde diploma's en de voortgezette opleidingen die werden gevolgd door elke buitenschoolse opvangpersoon en elke project-verantwoordelijke;
3° de verantwoordingsstukken voor de loonlasten voor elke werknemer, waarvan de inhoud en de regels voor de overzending ervan door de ONE nader bepaald worden;
4° voor de werkingskosten : een samenvattende tabel van de facturen die van de gedekte periode dateren, die ter plaatse beschikbaar is voor controle.]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 26/7.[1 § 1. Inzake personeelskosten kunnen de subsidies van type 2 de volgende gegevens inhouden : de brutobezoldiging, de werkgeversbijdrage voor de sociale zekerheid van de werkgevers, de eindejaarstoelage, het vakantiegeld, de vertrekpremie, de bijkomende kosten van de personen die aangeworven zijn om het ambt van buitenschoolse opvangpersoon of van project-verantwoordelijke uit te oefenen of om elke andere verplichting die wordt bepaald door de paritaire commissie of het sectorcomité waartoe de opvangoperator behoort, na te komen.
Al die kosten komen in aanmerking, tenzij ze door [2 een andere wets-, decreet- of verordeningsbepaling]2 ten laste worden genomen.
§ 2. Werkingskosten kunnen ten laste worden genomen, voor een maximumbedrag van 10 % van de som van de vaste bedragen die in de punten 1 en 2 van artikel 26/4, eerste lid, worden vermeld. De in aanmerking komende diensten hebben betrekking op de volgende kosten : bureau, telefoon, informatica, leveringen, briefwisseling, vergaderingen, publicaties, mededelingen, andere loonlasten in verband met het project, opleiding, vervoer, energie, verwarming, water, elektriciteit, onderhoud van de lokalen, huur, afschrijving, verzekeringen, voedsel, apotheek, activiteiten, materieel en pedagogische instrumenten [2 , alsook de vergoedingen voor vrijwilligerswerk]2.
§ 3. Alle uitgaven bedoeld in de §§ 1 en 2 moeten worden verantwoord en uitsluitend betrekking hebben op de buitenschoolse opvang, met uitzondering van het materieel en de pedagogische instrumenten die door andere kinderopvangvoorzieningen kunnen worden gebruikt.]1
[2 Het in § 1 bedoelde personeelslid kan voor een gelijk ambt in bepaalde gevallen worden aangewezen voor andere opdrachten dan de buitenschoolse opvang die worden georganiseerd door de opvangoperator waarvoor het gewoon werkt.]2
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BFG 2017-12-20/11, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 26/8.[1 Het bedrag van de subsidie zal worden gewaarborgd, voor zover de werkelijke aanwezigheid minstens 90% van de voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit vertegenwoordigt en voor zover de uitgaven worden verantwoord. Beneden dat cijfer zal het bedrag worden verminderd in verhouding tot het verschil tegenover dat cijfer van 90%.
[2 ...]2.
Als de onderbezetting over twee opeenvolgende jaren plaatsvindt, wordt de voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit aangepast, op grond van het gemiddelde van beide jaren.]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BFG 2017-12-20/11, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Afdeling IV. - [1Aanvullende subsidies voor flexibele opvang]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 26/9. [1 Voor de flexibele buitenschoolse opvang, wordt onder aanwezigheidsdag verstaan :
1° de aanwezigheid van een kind dat deelneemt aan georganiseerde opvang vóór 7U00 tijdens de werkdagen;
2° de aanwezigheid van een kind dat deelneemt aan de georganiseerde opvang na 18U00 tijdens de werkdagen;
3° de aanwezigheid van een kind gedurende minstens 3 uur tijdens de weekenddagen.]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 2. [1 - Voorwaarden voor de toekenning van de aanvullende subsidie en berekening van het jaarlijkse bedrag van de subsidie]1
----------
(1)
Art. 26/10.[1 § 1. De "Office" kent een aanvullende subsidie toe, op grond van artikel 35/1 van het decreet, aan de opvangoperatoren die voldoen aan alle volgende voorwaarden :
1° de opvangoperator is erkend krachtens artikel 27 van het decreet en krijgt een subsidie van type 1 of 2 op basis van artikel 35, § 1 of § 2 voor de betrokken plaats;
2° de opvangoperator wordt in een programmatie opgenomen overeenkomstig de artikelen 22/3 tot 22/5 van het O.N.E.-decreet.
Daartoe dient hij een volledig dossier in dat minstens de in artikel 15, § 2, van het decreet bedoelde gegevens bevat die uiterlijk worden bekrachtigd in het jaar volgend op de indiening van het dossier volgens een door de "Office" bepaalde procedure;
3° de opvangoperator moet, op de betrokken opvangplaats, de volgende opening aanbieden :
a) minstens 220 dagen per jaar, waarbij de feestdagen die tijdens de openingsweken van de opvangoperator vallen als openingsdagen worden beschouwd;
b) gedurende het schooljaar, minstens 15 uur, gemiddeld per trimester, in flexibele perioden verdeeld van maandag tot vrijdag, naast de uren die voor de subsidie van type 1 of 2 in aanmerking komen;
c) gedurende de schoolvakantieperiode : minstens 9 uur, in flexibele perioden verdeeld van maandag tot vrijdag, naast de uren die voor de subsidie van type 1 of 2 in aanmerking komen;
4° de opvangoperator kan een financiële bijdrage van hoogstens 2 euro per uur voor de flexibele periodes aanvragen. Dat bedrag wordt vanaf het burgerlijk jaar 2018 geïndexeerd door toepassing op de bedragen van het voorafgaande burgerlijk jaar van de verhouding tussen het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van januari van het lopende burgerlijk jaar en het indexcijfer van januari van het voorafgaande burgerlijk jaar;
5° de opvangoperator heeft een opvangproject dat in overeenstemming is met het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 tot vaststelling van de kwaliteitsopvangcode. Het moet beantwoorden aan de kenmerken van dat type opvang, inzonderheid de verschoven uurroosters, het belang van de informatieovergang, de zorg voor het ritme van de tijdsbesteding van kinderen. Dat project is volledig, als het een huishoudelijk reglement bevat.
De opvangoperator ontwikkelt een plan voor de verbetering van de kwaliteit volgens een model dat door de "Office" wordt bepaald. Dat plan wordt om de vijf jaar hernieuwd;
6° de opvangoperator werft opvang- en begeleidingspersoneel aan waarvan het uittreksel uit het Strafregister dat wordt uitgereikt overeenkomstig artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, vrij is van alle beslissingen of veroordelingen voor feiten die ten aanzien van een minderjarige werden gepleegd en vrij van elk verbod om een activiteit uit te oefenen waarbij het in contact met minderjarigen zou komen, beslist door een onderzoeksrechter of -gerecht met toepassing van artikel 35, § 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis;
7° de opvangoperator biedt voor elke opvangplaats minstens een begeleiding door een buitenschoolse opvangpersoon voor 12 aanwezige kinderen.
De personen die in aanmerking komen voor de begeleidingsnormen zijn :
a) de personen die bij een arbeidsovereenkomst worden aangeworven overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en die voldoen aan de in de artikelen 18 tot 20 van het decreet vermelde eisen inzake kwalificatie;
b) de statutaire personeelsleden van het openbaar ambt, die voldoen aan de eisen inzake kwalificatie, vermeld in de artikelen 18 tot 20 van het decreet.
§ 2. In het kader van de in § 1, 2°, bedoelde programmatie, en binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, kent de "Office" aan elke in die programmatie opgenomen opvangoperator het recht op de aanvullende subsidiëring toe voor een voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit die hij bepaalt en die overeenstemt met het aantal voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen.
De subsidieerbare capaciteit kan lager zijn dan of gelijk zijn aan de opvangcapaciteit van de opvangoperator.
Bij verlies van de steun en subsidies voor tewerkstelling, bedoeld bij artikel 26/11, § 1, tweede lid, kan de "Office" een voor subsidie in aanmerking komende nieuwe capaciteit vaststellen.]1
----------
(1)<BFG 2017-12-20/11, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 26/11.[1 § 1. Voor elke gesubsidieerde opvangoperator voor een flexibele buitenschoolse opvang, kent de "Office" een jaarlijkse subsidie toe, berekend op grond van de voor subsidie in aanmerking komende capaciteit vastgesteld krachtens artikel 26/10, § 2 ), en samengesteld uit de [3 drie]3 volgende delen :
1° de som van de geïndividualiseerde vaste bedragen "buitenschoolse opvangpersonen".
Dat vaste bedrag wordt door de "Office" bepaald, die daartoe de volgende gegevens in aanmerking neemt : de bruto bezoldiging, berekend op grond van hoogstens de referentiebarema's, vastgesteld in bijlage 6 van dit besluit, en van de gemiddelde anciënniteit van de buitenschoolse opvangpersonen die hun ambt uitoefenen binnen de opvangoperator en waarvan de loonlast door die subsidie wordt gedekt, de werkgeverslasten, berekend op grond van de bruto bezoldiging met als maximumbedrag de [4 vermeld in bijlage 6 bij dit besluit]4 barema's, de werkgeverslasten buiten RSZ, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage en de RSZ-lasten in verband daarmee.
De "Office" kent de opvangoperator een aantal vaste bedragen op grond van zijn voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit, bepaald in artikel 26/10, § 2, en de normen van een halve tijd per volledige schijf van 2.023 voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen. In afwijking daarvan, wordt het eerste vaste bedrag reeds vanaf de eerste voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdag toegekend;
2° het vaste bedrag "werkingskosten" dat overeenstemt met 15 % van de som van de in punt 1° vermelde vaste bedragen, vóór de aftrekkingen bepaald in het tweede lid van paragraaf 1;
[3 3° Een vervangingscoëfficiënt, waarvan de waarde door ONE wordt vastgesteld.]3
De "Office" trekt van de in punt 1° bedoelde vaste bedragen de steungelden voor tewerkstelling die door de Gewesten worden toegekend af, met inbegrip van de verminderingen van de bijdragen inzake sociale zekerheid, en de subsidie voor tewerkstelling toegekend bij een andere wets-, decreet- of verordeningsbepaling, bestemd voor posten van buitenschoolse opvangpersoon of project-verantwoordelijke in de flexibele buitenschoolse opvang.
In afwijking van het vorige lid, worden de steungelden en subsidies voor tewerkstelling voor het dekken van de loonlasten van de werkposten "buitenschoolse opvangpersoon" en "project-verantwoordelijke", die komen boven de som van de in de punten 1° en 2° bedoelde vaste bedragen, in voltijds equivalent berekend, niet afgetrokken van de in de punten 1° en 2° bedoelde vaste bedragen.
Indien de opvangoperator een FESC-project is en als hij ook erkend is krachtens het decreet van 28 april 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van huiswerkinstituten en indien hij in 2016 een compenserende subsidie heeft genoten die vastgesteld was met toepassing van artikel 30/3, wordt het aantal voor subsidiëring in aanmerking komende aanwezigheidsdagen van het(de) betrokken huiswerkinstituut(uten) vermeerderd met 50 % om het aantal vaste bedragen "buitenschoolse opvangpersoon" en "verantwoordelijke voor een project", bedoeld in de punten 1° en 2° van het eerste lid te berekenen.
§ 2. De som van de in § 1 vermelde vaste bedragen, afgetrokken steungelden en subsidies voor tewerkstelling, maakt het maximumbedrag uit van de subsidie van type 2 dat jaarlijks wordt toegekend.
De financiële bijdragen van ouders worden niet van dat bedrag afgetrokken.
§ 3. [4 ...]4.
----------
(1)<BFG 2017-12-20/11, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(2)<BFG 2018-11-06/01, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(3)<BFG 2021-12-22/20, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(4)<BFG 2023-10-11/13, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Onderafdeling 3. - [1 Aanvraag om subsidies en vereffening van subsidies]1
----------
(1)
Art. 26/12. [1 De nadere regels voor de aanvraag om een subsidie en de vereffening van een subsidie, alsook de verantwoording van die subsidie zijn deze die bepaald zijn voor de erkende en gesubsidieerde opvang van type 2, zoals bepaald in de artikelen 26/5 tot 26/8.]1
----------
(1)<BFG 2014-12-17/14, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling IV/1. [1 - Uitzonderlijke steunmaatregelen in het kader van de energiecrisis van 2022]1
----------
(1)
Art.26/13. [1 Er wordt een uitzonderlijke forfaitaire subsidie van 200 euro toegekend:
a) aan operatoren van buitenschoolse kinderopvang van type 1 die worden gesubsidieerd op basis van artikel 35, § 1, van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang tijdens de vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, die tijdens het boekjaar 2022 ten minste één driemaandelijkse subsidieaanvraag hebben ingediend overeenkomstig artikel 25/1;
b) aan operatoren van buitenschoolse kinderopvang van type 2 gesubsidieerd op basis van artikel 35, § 2, van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang tijdens de vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, die voor het boekjaar 2022 een subsidie genieten overeenkomstig de artikelen 26/1 tot 26/8, met uitzondering van de operatoren die ook erkend zijn als huiswerkschool.
Aan de twee in lid 1 bedoelde categorieën operatoren wordt een extra bedrag van 100 euro toegekend voor elk van hun aanvullende opvangplaatsen, te beginnen met de tweede opvangplaats.
De in artikel 1, eerste lid, b) bedoelde operatoren, die eveneens buitenschoolse opvang organiseren in plaatsen die niet als huiswerkschool erkend zijn, genieten een forfaitaire som van 100 euro voor elk van hun opvangplaatsen die niet in aanmerking komen voor de forfaitaire bedragen bepaald in artikel 10/2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 25 juni 2004 tot vaststelling van bepaalde procedures voor de toepassing van het decreet van 28 april 2004 betreffende de erkenning en ondersteuning van huiswerkscholen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2022-10-27/03, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 17-11-2022>
Afdeling V. - (oud Afdeling VI) [1 Toezicht]1.
----------
(1)
Art.27. De begunstigden van de coördinatiesubsidies, bedoeld in artikel 34 van het decreet, en de opvangoperatoren zijn onderworpen aan de boekhoudkundige inspectie van de Dienst. Ze stellen tijdens 5 jaar hun boekhouding ter beschikking van de Dienst.
Art. 27/1. [1 De opvangoperator houdt, op elke opvangplaats, de individuele inschrijvingsdossiers bij, met vermelding van, inzonderheid, de persoonlijke gegevens van het kind, van de personen die het kind hebben toevertrouwd, die het mogen komen afhalen, met wie men in contact kan komen in spoedgevallen, de persoonlijke kenmerken van het kind waarmee rekening dient te worden gehouden, en een dagelijkse presentielijst. Dat register moet gedurende drie jaar door de opvangoperator worden bewaard.
De operatoren van de erkende en gesubsidieerde opvang van type 1, die een positieve differentiatiesubsidie genieten, bewaren eveneens gedurende drie jaar de verantwoordingsstukken die worden meegedeeld door de personen die met de ouderlijke macht bekleed zijn, op grond waarvan zij die subsidie kunnen aanvragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-12-17/14, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 27/2. [1 De Dienst kan controles ter plaatse uitvoeren. Elke opvangoperator :
1° verstrekt aan alle door de Dienst aangestelde controleurs, op hun aanvraag, alle inlichtingen die ze nodig hebben om hun opdracht uit te oefenen; van die verplichting mag geen vrijstelling worden verleend om welke reden dan ook;
2° deelt aan alle door de Dienst aangestelde controleurs, op hun aanvraag en zonder verplaatsing, de registers, staten, brieven en andere documenten mee waarvan de raadpleging voor hen nuttig zou kunnen zijn voor de uitoefening van hun opdracht;
3° brengt vooraf de Dienst schriftelijk op de hoogte van elke wijziging betreffende zijn activiteiten of zijn werkwijze die belangrijke gevolgen zou kunnen hebben op de opvangvoorwaarden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-12-17/14, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK X. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.28.In afwijking van artikel 21, voor de gemeenten die voor de eerste keer om een coördinatiesubsidie verzoeken, wordt de jaarlijkse vaste subsidie verminderd tot de passende verhouding van de periode [1 vanaf de dag waarop de eerste vergadering van de GOC plaatsgevonden heeft en waarop de overeenkomst tussen de gemeente en de Office ondertekend wordt tot het einde van de maand]1 september die volgt.
Voor de gemeenten die op de oproep van de Minister van Kinderwelzijn voor de projecten 2003-2004 hebben geantwoord en die in dit kader een subsidie hebben gekregen voor de tewerkstelling of de verlenging van de tewerkstelling van de opvangcoördinator(en) zal de coördinatiesubsidie bedoeld in artikel 34 van het decreet slechts worden toegekend krachtens het decreet vanaf 1 december 2004. De jaarlijkse vaste subsidie zal dus voor het volgende jaar tot tien twaalfde worden gebracht.
----------
(1)<BFG 2009-05-14/80, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
Art.29.In afwijking van artikel 2, § 1, en binnen de periode die voorafgaat aan de gemeenteraadsverkiezingen [1 die volgen op de datum van de eerste vergadering van de GOC]1, begint het mandaat van de leden van een GOC te lopen wanneer de gemeente de GOC voor de eerste keer bijeenroept en loopt ten einde wanneer de nieuwe leden van de GOC aangesteld worden binnen een termijn van zes maanden volgend op deze verkiezingen.
----------
(1)<BFG 2009-05-14/80, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 26-10-2009>
Art.30. Bij gebrek aan een vormingsprogramma bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet, mogen de vormingsinstellingen worden erkend op voorwaarde dat ze de andere regels bepaald in artikel 7 naleven. Deze erkenning eindigt het jaar dat volgt op het jaar waarin het voornoemde vormingsprogramma door de Regering wordt bepaald.
Art. 30/1.[1 Tussen 1 januari 2015 en [2 31 december 2017]2 wordt een overgangsperiode bepaald voor het beheer en de financiering van de FCUD-projecten door de Dienst.
Gedurende die overgangsperiode kent de dienst een jaarlijkse subsidie toe die gelijk is aan de subsidie die voor het jaar 2012 werd ontvangen ten laste van het in § 1 bedoelde fonds, die vanaf het burgerlijk jaar 2015 wordt geïndexeerd door op de bedragen van het voorafgaande burgerlijk jaar de verhouding tussen het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het lopende burgerlijk jaar en het indexcijfer van het voorafgaande burgerlijk jaar toe te passen, voor zover de opvangoperator het bewijs kan leveren dat die subsidie werd aangewend overeenkomstig de in artikel 26/6 bedoelde bepalingen.
Indien dat jaar, ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden, als weinig representatief voor de gewone activiteit van de dienst kan worden beschouwd, op grond van een met redenen omklede aanvraag, kan de Dienst het jaar 2011 als referentiejaar nemen.
De Dienst kent driemaandelijkse voorschotten toe die overeenstemmen met 20 % van de in het tweede lid bedoelde jaarlijkse subsidie.
Het saldo van de subsidie wordt vereffend nadat de Dienst een jaarlijks dossier heeft onderzocht dat aan de bepalingen [3 van artikel 26/6]3 beantwoordt.
De subsidie wordt verminderd in verhouding tot het aantal maanden die de periode telt.
[3 Op het einde van de overgangsperiode, stelt de "Office" de voor subsidiëring in aanmerking komende capaciteit van de FESC-projecten met toepassing van dit besluit vast en erkent die van ambtswege, uiterlijk één jaar na het einde van de overgangsperiode, nadat ze hebben nagekeken of ze de bij dit decreet bedoelde bepalingen naleven. De "Office" deelt aan elk van de operatoren de erkenningsbeslissing(en) die ze aangaan en aan elke gemeente die over een LCK-programma beschikt de erkenningsbeslissingen betreffende de FESC-projecten die op haar grondgebied werkzaam zijn mee]3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-12-17/14, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BFG 2017-11-22/08, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
(3)<BFG 2017-12-20/11, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.30/1/1.[1 De FESC-projecten die, op het einde van de bij artikel 30/1 bedoelde overgangsperiode, niet voldoen aan de voorwaarden voor de buitenschoolse opvang van type 2, zoals bepaald bij artikel 26/3, of aan de voorwaarden voor de subsidiëring van de flexibele buitenschoolse opvang zoals bepaald bij artikel 26/10, genieten een aanpassingsperiode van 2 jaar om zich naar de criteria te schikken.
Gedurende die aanpassingsperiode, kent de "Office" een subsidie toe voor de FESC-projecten die voor die periode in aanmerking komen, waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag dat gedurende de overgangsperiode wordt ontvangen, geïndexeerd door op de bedragen van het voorafgaande burgerlijk jaar de verhouding toe te passen tussen het gezondheidsindexcijfer van januari van het lopende burgerlijk jaar en het indexcijfer van het voorafgaande burgerlijk jaar.]1
[2 De periode van aanpassing bedoeld in het eerste lid wordt verlengd tot 31 december 2020 voor 4 buitenschoolse operatoren ex-FESC in afwachting van een reaffectatie in of buiten de bevoegdheden van de "Office", met name :
1 | A.S.B.L. Collectif contre les Violences Familiales et l'Exclusion 11, rue Maghin 4000 LIEGE |
2 | Le Moderne 1, rue Sainte Walburge 4000 LIEGE |
3 | ASBL Atelier Graffiti 10, rue d'Harscamp 4020 LIEGE |
4 | A.S.B.L. Centre de Prévention des Violences Conjugales et Familiales 28, boulevard de l'Abattoir 1000 BRUXELLES |