Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

1 OKTOBER 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest. (NOTA : dit besluit houdt op van kracht te zijn op 16-05-2007) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-02-2005 en tekstbijwerking tot 31-12-2015)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Afdeling I. - Definities.
Art. 1
Afdeling II. - Definitie van kleine, middelgrote en grote onderneming.
Onderafdeling I. - Zelfstandigheidscriterium.
Art. 2
Onderafdeling II. - Omzet en balanstotaal.
Art. 3
Onderafdeling III. - Tewerkstelling.
Art. 4
Afdeling III. - Algemene voorwaarden.
Art. 5-9
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 10-11
HOOFDSTUK III. - Aanvaarde ecologie-investeringen.
Art. 12-18
HOOFDSTUK V. - Beslissingsprocedure.
Art. 19
HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling en verjaring.
Art. 20-23
HOOFDSTUK VII. - Terugvordering.
Art. 24-25
HOOFDSTUK VIII. - (...). <BVR 2007-05-16/61, art. 12, 3°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
Art. 26
HOOFDSTUK IX. - Delegatie.
Art. 27
HOOFDSTUK X. - Opheffingsbepaling.
Art. 28
HOOFDSTUK XI. - Overgangsmaatregelen.
Art. 29
HOOFDSTUK XII. - Inwerkingtreding.
Art. 30-31
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2004036292 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Afdeling I. - Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet : het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;
  2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid;
  3° [2 het Agentschap Innoveren en Ondernemen]2 : intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid dat behoort tot het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie); <BVR 2006-07-20/94, art. 41, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
  4° onderneming : de onderneming, bedoeld in artikel 3, 1°, van het decreet;
  5° kleine, middelgrote en grote onderneming : de onderneming, bedoeld in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet;
  6° indieningsdatum van de steunaanvraag : de datum waarop [2 het Agentschap Innoveren en Ondernemen]2 de steunaanvraag ontvangt; <BVR 2006-07-20/94, art. 42, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
  7° steun : de steun, bedoeld in artikel 3, 5°, van het decreet;
  8° steunintensiteit : de intensiteit, bedoeld in artikel 3, 6°, van het decreet;
  9° Europese norm : de communautaire norm, bedoeld in artikel 12, 1°, van het decreet;
  10° ecologie-investeringen : milieu-investeringen en investeringen op energiegebied;
  11° milieu-investeringen : investeringen, gericht op milieubescherming, zoals gedefinieerd in artikel 12, 2°, van het decreet;
  12° investeringen op energiegebied : investeringen, bedoeld in artikel 15, § 1, 3°, van het decreet;
  13° hernieuwbare energie : de energiebronnen, zoals gedefinieerd in artikel 12, 4°, van het decreet;
  14° kwalitatieve warmtekrachtkoppeling : de gelijktijdige opwekking van warmte en kracht via een warmtekrachtinstallatie, bepaald in hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2001 tot bepaling van de voorwaarden waaraan een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie moet voldoen;
  15° limitatieve technologieënlijst : een lijst met een limitatieve opsomming van technologieën die beschouwd worden als ecologie-investeringen en die voor ecologiesteun in aanmerking kunnen komen. Als er geen Vlaamse normen van toepassing zijn, hebben de technologieën op deze lijst één van de volgende doelstellingen :
  a) de Europese normen overtreffen die zijn goedgekeurd, ook al zijn deze normen nog niet van toepassing;
  b) milieuvoordelen bereiken waarbij nog geen Europese normen zijn goedgekeurd;
  16° (...); <BVR 2007-05-16/61, art. 1, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
  17° start van de ecologie-investeringen : de datum van de eerste factuur;
  18° beëindiging van de ecologie-investeringen : de datum van de laatste factuur;
  19° milieukaderregeling : de communautaire kaderregeling (2001/C 37/03) inzake staatssteun ten behoeve van het milieu;
  20° end-of-pipe technologieën : nageschakelde technologieën om de in het productieproces ontstane afval- of emissiestromen te behandelen.
  (21° verwante patrimoniumvennootschap : een onderneming die onder meer, maar niet uitsluitend, tot doel heeft roerende en onroerende goederen te beheren en die een of meer dezelfde aandeelhouders heeft als de steunaanvragende onderneming.) <BVR 2007-05-16/61, art. 1, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
  ----------
  (1)<BVR 2009-01-30/39, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<BVR 2015-12-18/42, art. 27, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Afdeling II. - Definitie van kleine, middelgrote en grote onderneming.
Onderafdeling I. - Zelfstandigheidscriterium.
Art.2. § 1. Om aan het zelfstandigheidscriterium, bepaald in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet, te voldoen, mag de onderneming niet voor 25 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen samen.
  Onder een grote onderneming wordt voor de toepassing van het zelfstandigheidscriterium een onderneming verstaan die 250 of meer werknemers telt of die een jaaromzet heeft van meer dan 40 miljoen euro en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen euro.
  § 2. Op het zelfstandigheidscriterium bestaan volgende uitzonderingen :
  1° de onderneming is in handen van openbare participatiemaatschappijen, ondernemingen van risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits die noch individueel, noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;
  2° de onderneming kent wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van haar aandeelhouders niet precies. In dat geval mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming dat ze redelijkerwijs veronderstelt niet voor 25 % of meer in handen te zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen samen.
  § 3. Aan de definitie wordt niet voldaan door ondernemingen die formeel aan het zelfstandigheidscriterium beantwoorden, maar waarin in werkelijkheid de zeggenschap door een grote onderneming of door verscheidene grote ondernemingen samen wordt uitgeoefend.

Onderafdeling II. - Omzet en balanstotaal.
Art.3. § 1. De jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming, bepaald in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet, worden samengeteld, zonder te consolideren, met de jaaromzet en het balanstotaal van beide volgende 2 categorieën van ondernemingen :
  1° alle ondernemingen waarvan de aanvragende onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen heeft;
  2° alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming in handen hebben.
  § 2. Voor de berekening van de jaaromzet en het balanstotaal van een onderneming is de referentieperiode het boekjaar waarop de laatst bij de Nationale Bank van België neergelegde jaarrekening voor de datum van de steunaanvraag betrekking heeft en die beschikbaar is via een centrale databank. Om de omzet te berekenen, wordt een boekjaar van meer of minder dan 12 maanden herberekend tot een periode van 12 maanden. Bij recent opgerichte ondernemingen, waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, steunt men op een financieel plan van het eerste productiejaar. Voor ondernemingen die geen jaarrekening moeten opmaken, is de referentieperiode de laatste aangifte bij de directe belastingen voor de datum van de steunaanvraag.
  § 3. Als wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van het aandeelhouderschap niet precies bekend is, mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming over het bezit van het kapitaal en de stemrechten.

Onderafdeling III. - Tewerkstelling.
Art.4. § 1. De tewerkstelling van het aantal werknemers, bepaald in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet, wordt vastgesteld aan de hand van het aantal werknemers dat in de onderneming was tewerkgesteld in de referentieperiode.
  § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder referentieperiode verstaan de periode van tewerkstelling gedurende de laatste 4 kwartalen die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan attesteren, en die beschikbaar zijn via een centrale databank.
  § 3. Het bewijs van de tewerkstelling van havenarbeiders in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire comités van de havens wordt geleverd door attesten van de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens.
  Voor de berekening van het aantal havenarbeiders wordt het aantal gepresteerde taken gedurende de referentieperiode gedeeld door het gemiddelde aantal gepresteerde taken tijdens deze periode.

Afdeling III. - Algemene voorwaarden.
Art.5. (Opgeheven) <BVR 2007-05-16/61, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

Art.6. Er wordt geen steun verleend aan ondernemingen die niet voldoen aan de regelgeving van toepassing in het Vlaamse Gewest.
  (De onderneming mag op de indieningsdatum van de steunaanvraag geen achterstallige schulden hebben bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.) <BVR 2007-05-16/61, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

Art.7. De termijn van 5 jaar, bedoeld in artikel 7 van het decreet, gaat in vanaf de beëindiging van de ecologie-investeringen.

Art.8. De ecologie-investeringen moeten overeenkomstig artikel 5 van het decreet starten na de indieningsdatum van de steunaanvraag en moeten binnen 3 jaar na de beslissing tot toekenning van de steun worden beëindigd.

Art.9. <BVR 2007-05-16/61, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16> Er kan geen steun verleend worden aan ondernemingen indien een administratieve overheid, zoals bepaald in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, over een dominerende invloed beschikt. Er is een vermoeden van dominerende invloed indien de onderneming voor 50 % of meer van het kapitaal of de stemrechten rechtstreeks of onrechtstreeks in handen is van de administratieve overheid.
  Dit vermoeden kan weerlegd worden indien de onderneming kan aantonen dat de administratieve overheid, vermeld in lid 1, in werkelijkheid geen dominerende invloed uitoefent op het beleid van de onderneming. De minister beslist hierover.

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art.10. Er wordt steun verleend aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest onder de voorwaarden, vermeld in het decreet en in dit besluit.

Art.11. Enkel ondernemingen die behoren tot de sectoren, vermeld in bijlage I bij dit besluit, komen voor steunverlening in aanmerking.
  De minister kan deze bijlage aanpassen op basis van de beleidsprioriteiten en de Europese regelgeving.

HOOFDSTUK III. - Aanvaarde ecologie-investeringen.
Art.12. <BVR 2007-05-16/61, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16> Enkel ecologie-investeringen die voorkomen op de limitatieve technologieënlijst, komen in aanmerking voor steun.

Art.13. De minister kan de steun voor ecologie-investeringen afhankelijk maken van een vooraf met het Vlaamse Gewest af te sluiten energiebeleidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, 23°, van het decreet van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energieverbruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto.

Art.14. § 1. Van de aanvaarde ecologie-investeringen, bedoeld in artikel 12 en 13, kunnen enkel de volgende materiële en immateriële investeringen in aanmerking komen voor steun :
  1° gebouwen die onlosmakelijk verbonden zijn met ecologie-investeringen en die nutteloos worden als die investeringen buiten dienst gesteld worden;
  2° installaties en uitrustingen die erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen of de productiemethoden aan te passen met het oog op de milieubescherming, met uitzondering van end-of-pipe technologieën waarvoor een alternatieve procesgeïntegreerde technologie bestaat;
  3° immateriële investeringen, bepaald in artikel 14, § 2, van het decreet.
  § 2. (...). <BVR 2007-05-16/61, art. 6, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
  (§ 3. De volgende investeringen komen niet in aanmerking :
  1° de investeringen die door de steunaanvragende onderneming gratis of onder bezwarende titel ter beschikking worden gesteld aan derden;
  2° de investeringen, voorheen geactiveerd en opgenomen in de afschrijvingstabel, die verworven worden van :
  a) een onderneming waarin de steunaanvragende onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks participeert;
  b) een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks participeert in de steunaanvragende onderneming;
  c) een verwante patrimoniumvennootschap;
  3° de investeringen die verworven worden van een zaakvoerder, een bestuurder of een aandeelhouder van de steunaanvragende onderneming;
  4° de investeringen die in geval van aankoop niet verworven worden in volle eigendom;
  5° de investeringen waarvan de eigendom behouden blijft via een recht van opstal of een verzaking aan het recht van natrekking. (NOTA : 5° vernietigd bij arrest van de Raad van State, nr. 216.678, van 05-12-2011; BS 25-01-2012, p. 6156)) <BVR 2007-05-16/61, art. 6, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

Art.15. § 1. Alleen de extra investeringen, bedoeld in artikel 14, § 3, van het decreet kunnen voor steun in aanmerking komen.
  § 2. De extra investeringen worden berekend door de ecologie-investering te vergelijken met een klassieke investering die in technisch opzicht vergelijkbaar is, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt. De vergelijking moet gebeuren op basis van een gelijke productiecapaciteit van de klassieke investering en de reële milieuvriendelijke investering.
  § 3. (...) <BVR 2007-05-16/61, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

Art.16. De steun wordt toegekend in de vorm van een subsidie.

Art.17. De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig de tabel die als bijlage II bij dit besluit gevoegd is.
  Voor milieu-investeringen wordt de hoogte van de subsidie gekoppeld aan de milieuperformantie van deze investeringen. Dit gebeurt via het gebruik van een milieuperformantiefactor. Voor elke milieu-investering opgenomen op de limitatieve technologieënlijst geeft deze factor aan in welke mate de investering milieuperformant is. Milieu-investeringen gericht op milieuthema's die volgens het Milieubeleidsplan en de MIRA-rapporten als prioritair omschreven worden, worden als meer milieuperformant beschouwd. De milieuperformantiefactor varieert tussen 0,6 en 1 en wordt berekend op de extra investeringen.
  (Derde en vierde lid opgeheven). <BVR 2007-05-16/61, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
  Ondernemingen die in het bezit zijn van een geldig milieuchartercertificaat, ISO 14001-certificaat of van een EMAS-certificaat of die zich engageren om dat voor het beëindigen van de ecologie-investeringen te behalen, ontvangen een extra subsidie van respectievelijk 1,5 %, 3 % en 5 % op hun ecologie-investeringen. De extra subsidie van 1,5 %, 3 % en 5 % kunnen niet met elkaar gecumuleerd worden.

Art.18. <BVR 2007-05-16/61, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16> Het subsidiebedrag bedraagt maximaal 1 500 000 euro per subsidieaanvraag.

HOOFDSTUK V. - Beslissingsprocedure.
Art.19. § 1. De minister beslist over de subsidieverlening als de extra investeringen, minder dan 25.000.000 euro bedragen.
  § 2. De Vlaamse Regering beslist over de subsidieverlening als de extra investeringen, 25.000.000 euro of meer bedragen.

HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling en verjaring.
Art.20. (De subsidie wordt aan de onderneming uitbetaald in drie schijven) : <BVR 2007-05-16/61, art. 10, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
  1° 30 % op zijn vroegst 30 dagen na de beslissing tot toekenning van de subsidie op voorwaarde dat de onderneming de volgende 2 voorwaarden vervult :
  a) de uitbetaling van de schijf aanvraagt;
  b) (...) de ecologie-investeringen zijn gestart; <BVR 2007-05-16/61, art. 10, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
  2° 30 % op zijn vroegst 30 dagen na de beslissing tot toekenning van de subsidie op voorwaarde dat de onderneming de volgende 2 voorwaarden vervult :
  a) de uitbetaling van de schijf aanvraagt;
  b) (de ecologie-investeringen zijn voor 60 % uitgevoerd); <BVR 2007-05-16/61, art. 10, 3°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
  3° (40 % op zijn vroegst 30 dagen na de beslissing tot toekenning van de subsidie en na beëindiging van de ecologie-investeringen op voorwaarde dat de onderneming de volgende 4 voorwaarden vervult :
  a) de uitbetaling van de schijf aanvraagt;
  b) de ecologie-investeringen zijn volledig uitgevoerd en worden in de onderneming geëxploiteerd;
  c) er zijn geen achterstallige schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of in het kader van subsidiemaatregelen in toepassing van het decreet. Als er achterstallige schulden zijn, wordt de uitbetaling opgeschort tot de onderneming het bewijs levert dat deze schulden werden aangezuiverd;
  d) aan alle voorwaarden bepaald in het decreet en in dit besluit, is voldaan.) <BVR 2007-05-16/61, art. 10, 4°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

Art.21. (De aanvragen tot uitbetaling moeten ingediend worden binnen zes maanden na het beëindigen van de investeringen.) Als de investeringen reeds voor de beslissing tot toekenning van de subsidie beëindigd werden, moeten de aanvragen tot uitbetaling ingediend worden binnen 6 maanden na de beslissing tot toekenning van de subsidie. <BVR 2007-05-16/61, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

Art.22. (Opgeheven) <BVR 2007-05-16/61, art. 12, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

Art.23. (Opgeheven) <BVR 2007-05-16/61, art. 12, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

HOOFDSTUK VII. - Terugvordering.
Art.24. De volledige subsidie wordt teruggevorderd binnen 10 jaar na het beëindigen van de investeringen, onder voorbehoud van de toepassing van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 en de wet van 7 juni 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste zijn van de Staat, in geval van :
  1° faillissement, vereffening, gerechtelijk akkoord, boedelafstand, ontbinding, vrijwillige of gerechtelijke verkoop, sluiting in het kader van een sociaal-economische herstructureringsoperatie met tewerkstellingsafbouw tot gevolg, als deze feiten zich voordoen binnen 5 jaar na het beëindigen van de ecologie-investeringen;
  2° vervreemding of wijziging van de oorspronkelijke bestemming of van het gebruik van de ecologie-investeringen binnen 5 jaar na het beëindigen van de ecologie-investeringen;
  3° niet-naleving van de milieuwetgeving en de wetgeving op de ruimtelijke ordening binnen 5 jaar na het beëindigen van de ecologie-investeringen;
  4° niet-naleving van de wettelijke informatie- en raadplegingsprocedures bij collectief ontslag binnen 5 jaar na het beëindigen van de ecologie-investeringen;
  5° niet-naleving van de bij het decreet of dit besluit opgelegde voorwaarden.

Art.25. In geval van terugvordering wordt de Europese referentierentevoet voor terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun toegepast vanaf de datum van ingebrekestelling.

HOOFDSTUK VIII. - (...).
Art.26. (Opgeheven) <BVR 2007-05-16/61, art. 12, 3°, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>

HOOFDSTUK IX. - Delegatie.
Art.27. De minister stelt het volgende vast :
  1° de aanvraag- en de beslissingsprocedure;
  2° (...); <BVR 2007-05-16/61, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16>
  3° de limitatieve technologieënlijst en de procedure om de lijst te wijzigen.

HOOFDSTUK X. - Opheffingsbepaling.
Art.28. In artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, wordt 3° opgeheven voor de toepassing van dit besluit.

HOOFDSTUK XI. - Overgangsmaatregelen.
Art.29. Dit besluit is van toepassing op de subsidieaanvragen, ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
  De bepalingen van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, en van het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest, blijven van toepassing op de steunaanvragen, ingediend voor deze datum.

HOOFDSTUK XII. - Inwerkingtreding.
Art.30. Dit besluit en hoofdstuk I, met uitzondering van artikel 3, 2° en 3°, hoofdstuk III, XII tot en met XIV, XVI en XVII van het decreet treden voor de toepassing van dit besluit in werking op de datum, bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid.

Art.31. De Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. In aanmerking voor ecologiesteun komende ondernemingen.
  (Lijst niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 07-02-2005, p. 3883-3899).
  Gewijzigd bij :
  <BVR 2004-10-29/36, art. 1, Inwerkingtreding : 29-10-2004; M.B. 10-12-2004, p. 81608>

Art. N2. <BVR 2007-05-16/61, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2006; zie ook art. 16> Bijlage II. - Subsidiepercentages en maximale subsidiebedragen.                               Kleine en middelgrote ondernemingen  Subsidievoorwaarde           Subsidie-      Maximum         Maximum                                percentage     subsidie-       in                                               percentage      miljoen                                                               EUR  Limitatieve                        35 %            -             1,5   technologieenlijst  Milieucharter-certificaat       + 1,5 %         36,5 %           1,5  ISO 14001-certificaat             + 3 %           38 %           1,5  EMAS-certificaat                  + 5 %           40 %           1,5                               Grote ondernemingen  Subsidievoorwaarde           Subsidie-      Maximum         Maximum                                percentage     subsidie-       in                                               percentage      miljoen                                                               EUR  Limitatieve                        25 %            -             1,5   technologieenlijst  Milieucharter-certificaat       + 1,5 %         26,5 %           1,5  ISO 14001-certificaat             + 3 %           28 %           1,5  EMAS-certificaat                  + 5 %           30 %           1,5