30 APRIL 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de oprichting van een programma voor de bevordering van [kennistransfer] door instellingen van hoger onderwijs. <BVR2014-05-23/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-10-2004 en tekstbijwerking tot 18-12-2020)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Karakteristieken van het financieringskanaal voor [1 kennistransfer]1 door instellingen van hoger onderwijs.
Afdeling I. - Definitie en doelstellingen.
Art. 2-3
Afdeling II. - Projectvoorstellen en projectaanvragers.
Art. 4-5
HOOFDSTUK III. - Steunpercentage en cumulatie met andere steun.
Afdeling I. - Steunpercentage.
Art. 6
Afdeling II. - Cumulatie met andere steun.
Art. 7
HOOFDSTUK IV. - Procedure om projectvoorstellen te behandelen.
Art. 8-12
HOOFDSTUK V. - Beslissingsbepalingen en -criteria.
Art. 13-18
HOOFDSTUK VI. - Verzoek tot herziening.
Art. 19-20
HOOFDSTUK VII. - Eigendomsrechten en valorisatie.
Art. 21-22
HOOFDSTUK VIII. - Toezicht.
Art. 23-26
HOOFDSTUK IX. - Geheimhouding.
Art. 27
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art. 28-29
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
1. [3 ...]3
2. [3 ...]3
3. [3 ...]3
4. de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor Wetenschapsbeleid en Technologisch Innovatiebeleid;
5. [2 Vlaamse universiteiten: de instellingen, genoemd in artikel II.2 van de Codex hoger onderwijs van 20 december 2013;]2
6. [2 Vlaamse hogescholen: de instellingen, genoemd in artikel II.3 van de Codex hoger onderwijs van 20 december 2013.]2
7. Vlaamse instelling van hoger onderwijs : een Vlaamse universiteit of een Vlaamse hogeschool;
8. [1 [2 ...]2 ]1
9. projectaanvrager : de Vlaamse instelling van hoger onderwijs die in het kader van dit besluit een projectvoorstel bij het[3 Agentschap Innoveren en Ondernemen]3 indient, zelfstandig of als lid van het projectconsortium;
10. [1 projectconsortium : een samenwerkingsverband van meer dan één projectaanvrager of van tenminste één projectaanvrager in combinatie met tenminste een onderzoeksorganisatie;]1
11. contractant : organisatie of instelling die geen deel uitmaakt van het projectconsortium zelf, maar waaraan bepaalde deeltaken van het project worden uitbesteed;
12. [1 kleine of middelgrote onderneming : een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt. Deze criteria worden berekend zoals omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, met uitzondering van artikel 3, 3., laatste lid van bedoelde Aanbeveling;]1
[2 13. een publiekrechtelijk persoon: dit omvat zowel overheidsbesturen als entiteiten opgericht en/of gefinancierd door de overheid voor de uitvoering van een dienst van algemeen belang.]2
[3 14. beslissingscomité bij het [4 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]4: het beslissingscomité, vermeld in artikel 41ter van het decreet van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002.]3
----------
(1)<BVR 2008-12-12/94, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2009>
(2)<BVR 2014-05-23/08, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
(3)<BVR 2015-12-18/41, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(4)<BVR 2020-11-20/11, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK II. - Karakteristieken van het financieringskanaal voor [1 kennistransfer]1 door instellingen van hoger onderwijs.
----------
(1)
Afdeling I. - Definitie en doelstellingen.
Art.2.Dit besluit regelt de financiering van projecten van één of meer dan één Vlaamse instelling van hoger onderwijs voor [2 ...]2 kennisoverdracht, via activiteiten van onderzoek en studiewerk met het oog op het verwerven, het bundelen en het vertalen van [2 ...]2 kennis naar innovatieve toepassingen die bruikbaar zijn voor bedrijven - kleine en middelgrote ondernemingen in het bijzonder- [2 of kennis die bruikbaar is voor]2 social profit organisaties.
[1 De resultaten hebben een aantoonbare economische [2 of gemengd economisch/maatschappelijke en eventueel ook]2 ecologische meerwaarde en zijn te valoriseren voor een zo ruim mogelijke groep van dergelijke bedrijven en organisaties en in de onderwijsprogramma's van de instellingen van hoger onderwijs in kwestie.]1
----------
(1)<BVR 2008-12-12/94, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2009>
(2)<BVR 2014-05-23/08, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
Art.3.[1 Het[2 Agentschap Innoveren en Ondernemen]2]1 steunt projecten voor [1 ...]1 kennisoverdracht binnen de perken van de begrotingskredieten.
----------
(1)<BVR 2014-05-23/08, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
(2)<BVR 2015-12-18/41, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling II. - Projectvoorstellen en projectaanvragers.
Art.4.Een projectvoorstel gaat altijd uit van minstens één Vlaamse instelling van hoger onderwijs.
Een projectvoorstel kan eveneens worden ingediend door een projectconsortium waarvan minstens één Vlaamse instelling van hoger onderwijs deel uitmaakt, voor zover dit een duidelijke meerwaarde betekent voor het project en voorzover minstens twee derde van het project uitgevoerd wordt door één of meer Vlaamse instellingen van hoger onderwijs.
Als een projectconsortium een projectvoorstel indient, wijst het de Vlaamse instelling van hoger onderwijs aan die als projectcoördinator zal fungeren.
[1 De partijen die samen het projectconsortium vormen, moeten volgens de richtlijnen die vastgesteld zijn door [2 het beslissingscomite bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]2, een onderlinge samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring voorleggen aan het [2 Agentschap Innoveren en Ondernemen.]2]1
Binnen vier maanden na de beslissing tot toekenning van de steun overeenkomstig artikel 10 zal hun onderlinge samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring voorgelegd worden aan [1 het[2 Agentschap Innoveren en Ondernemen.]2]1
----------
(1)<BVR 2014-05-23/08, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
(2)<BVR 2015-12-18/41, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BVR 2020-11-20/11, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.5.[1 Elk projectvoorstel heeft een maximale uitvoeringstermijn van twee jaar.]1
Het projectvoorstel omvat een voorstel van projectbegroting in de vorm van een kostenramingsstaat.
In geval van een projectconsortium omvat het voorstel voor elke aanvrager ook een deelprojectbegroting. De projectkosten die opgenomen moeten worden in de kostenstaat zijn in overeenstemming met de kostenomschrijving, vermeld in de bijlage bij dit besluit.
[1 ...]1
[1 ...]1
----------
(1)<BVR 2014-05-23/08, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
HOOFDSTUK III. - Steunpercentage en cumulatie met andere steun.
Afdeling I. - Steunpercentage.
Art.6.Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 7, bedraagt het steunpercentage minimaal 80 % en maximaal 92,5 % van de kosten omschreven in de bijlage bij dit besluit. Het exacte steunpercentage zal vastgelegd worden bij ministerieel besluit.
[1 Met toepassing van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2006/C 323/01) verbinden de begunstigden van de gesteunde projecten zich ertoe de kosten en financiering van de door hen eventueel uitgeoefende economische activiteiten duidelijk te onderscheiden van de in het kader van dit besluit gesteunde activiteiten.]1
----------
(1)<BVR 2008-12-12/94, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2009>
Afdeling II. - Cumulatie met andere steun.
Art.7.[1 De toekenning van steun kan enkel voor kosten, die niet reeds gedekt zijn door enige andere vorm van steun van de Vlaamse overheid of een overheid die ressorteert onder de Vlaamse overheid. Als een project andere financiële steun geniet van een publiekrechtelijke persoon, kan steun worden toegekend, met dien verstande dat voor de berekening van het maximale steunpercentage, vermeld in artikel 6, rekening zal worden gehouden met de samengestelde steun.]1
----------
(1)<BVR 2014-05-23/08, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
HOOFDSTUK IV. - Procedure om projectvoorstellen te behandelen.
Art.8.De projectvoorstellen moeten worden geformuleerd overeenkomstig de modaliteiten inzake de aanvraagprocedure en -voorwaarden die [2 het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]2 vastlegt en bekendmaakt, binnen de krijtlijnen van de verordeningen van dit reglementair besluit. [2 Het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]2 voorziet in een of meer uiterste indiendata in de loop van elk kalenderjaar.
Het [2 beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]2 beoordeelt de ontvankelijkheid van een projectvoorstel op basis van de formele indieningsvoorwaarden en -instructies, bedoeld in vorige paragraaf.
Een projectvoorstel dat niet ontvankelijk wordt verklaard, wordt uitgesloten van verdere behandeling.
Uiterlijk tien werkdagen na de uiterste indiendatum deelt [1 het [2 Agentschap Innoveren en Ondernemen]2]1 aan de projectaanvrager de beslissing over de ontvankelijkheid van het projectvoorstel mee.
----------
(1)<BVR 2014-05-23/08, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
(2)<BVR 2015-12-18/41, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BVR 2020-11-20/11, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.9.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 zal]1 voor de beoordeling van projecten externe deskundigen aanwijzen die zullen adviseren over de aspecten, bepaald in artikel 14, 15 en 16. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.10.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 beslist op basis van het dossier, waaronder het advies van de externe deskundigen, en bepaalt de omvang en de aard van de steun, alsmede de bijzondere voorwaarden en bepalingen ervan.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.11.Uiterlijk negentig werkdagen na de uiterste indiendatum deelt [1 het [2 Agentschap Innoveren en Ondernemen]2]1 aan de projectaanvrager de beslissing van [2 het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]2 mee.
----------
(1)<BVR 2014-05-23/08, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
(2)<BVR 2015-12-18/41, art. 31, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BVR 2020-11-20/11, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.12.De steun wordt toegekend onder de voorwaarden en volgens nadere modaliteiten die [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 voor het project vaststelt in een overeenkomst tussen het [1 Agentschap Innoveren en Ondernemen]1 en de projectaanvrager(s), met algemene bepalingen voorzien in een type overeenkomst, vastgesteld door [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1, binnen de krijtlijnen van de verordeningen van dit reglementair besluit.
Elk project zal worden begeleid door een gebruikerscommissie, namelijk een groep van externe vertegenwoordigers die fungeert als eerste ontvanger van de resultaten. De voorwaarden van samenstelling en de werking van deze gebruikerscommissie worden vastgelegd in de type-overeenkomst.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 32, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK V. - Beslissingsbepalingen en -criteria.
Art.13.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 kan beslissen de steun niet toe te kennen of kan extra voorwaarden stellen op basis van de volgende elementen :
1° als een projectaanvrager niet of slechts gedeeltelijk andere overheidsverplichtingen of -vergunningen is nagekomen;
2° als een projectaanvrager bij vroegere projectvoorstellen tekortgeschoten is in zijn normale contractuele verplichtingen inzake onder meer informatieverstrekking, inhoudelijke of financiële verplichtingen of verslaggeving.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.14.[1 Het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]1 zal bij zijn besluitvorming inzake steuntoekenning de volgende beoordelingsdimensies in zijn overweging meenemen :
1° de technisch-wetenschappelijke kwaliteit van het projectvoorstel, bedoeld in artikel 15;
2° het economische, maatschappelijke of ecologische valorisatiepotentieel van het projectvoorstel : de gebruiksmogelijkheden van de resultaten voor de beoogde doelgroep van bedrijven, in het bijzonder de K.M.O.'s of de social profit organisaties, bedoeld in artikel 16;
3° het belang van het project voor de onderwijsopdracht van de instellingen van hoger onderwijs in kwestie.
[1 Het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3 zal bij de nadere invulling van zijn opdracht ook rekening houden met de algemene en specifieke beleidslijnen van de Vlaamse Regering, zoals die blijken uit de afspraken tussen het Agentschap Innoveren en Ondernemen en de Vlaamse minister, bevoegd voor het beleidsdomein economie, wetenschap en innovatie, [2 ...]2, of concrete verzoeken van de Vlaamse Regering aan het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3 om initiatieven te ontwikkelen voor een specifiek actieprogramma van de Vlaamse Regering.]1
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2019-05-10/12, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<BVR 2020-11-20/11, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.15. Voor de beoordeling van de technisch-wetenschappelijke kwaliteit worden de volgende sub-criteria gebruikt :
1° de competenties en expertise van de uitvoerders met het oog op het welslagen van het project en de kwaliteit van de samenwerking tussen de betrokken uitvoerders, indien van toepassing;
2° de originaliteit en creativiteit van het project, met inbegrip van de complementariteit en meerwaarde t.o.v. andere initiatieven;
3° de omvang en haalbaarheid van de beoogde kennisoverdracht;
4° de kwaliteit en de relevantie van het werkplan en van de haalbaarheid ervan binnen het vastgestelde tijdsbestek en budget;
5° de resultaten van een voorafgaandelijk gesteund en verwant project, indien van toepassing.
Aan elk projectvoorstel wordt een globale score voor technische-wetenschappelijke kwaliteit toegekend.
Art.16.Voor de beoordeling van het valorisatiepotentieel van een projectvoorstel worden de volgende subcriteria gebruikt :
1° de omvang van het beoogde [1 bereik aan organisaties die vatbaar zijn]1 voor de valorisatie van de resultaten van het project, inzonderheid van de K.M.O.'s en social profit organisaties;
2° het economische [1 of het gemengd economisch/maatschappelijke]1 belang van de potentieel geïnitieerde innovaties bij de valorisatie van de resultaten van het project;
3° de complementariteit met andere lopende onderzoeksactiviteiten;
4° de kwaliteit en de omvang van de beoogde activiteiten inzake kennisdiffusie;
5° de bijdrage tot de duurzame ontwikkeling;
6° de resultaten van voorafgaandelijk gesteunde en verwante projecten, indien van toepassing.
Aan elk projectvoorstel wordt een globale score toegekend voor het valorisatiepotentieel.
----------
(1)<BVR 2014-05-23/08, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
Art.17.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 kan zijn beslissing over de steun daarenboven nemen op basis van de volgende overwegingen :
1° de complementariteit van de projecten onderling;
2° de spreiding van de projecten over sector- of technologiedomeinen.
[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 kan zijn steunverlening beperken tot een gedeelte van het ingediende projectvoorstel.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 35, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.18.[1 Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 moet zijn steunbeslissingen beperken tot de jaarlijks bepaalde begrotingsvoorzieningen.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK VI. - Verzoek tot herziening.
Art.19.Na de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 wordt aan de aanvrager een afschrift betekend van de gemotiveerde beslissing van [1 beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1.
Als de beslissing negatief is, wordt uitdrukkelijk verwezen naar het recht van de aanvrager om, overeenkomstig artikel 20, een herziening van de beslissing te vragen.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.20.De aanvrager kan de herziening vragen van de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 tot weigering van steun, zonder evenwel de opportuniteit van de beslissing in vraag te kunnen stellen;
De herziening wordt, op straffe van verval gevraagd met een aangetekende brief, binnen een termijn van twintig werkdagen na afgifte op de post van de betekening van de beslissing.
Het verzoekschrift tot herziening bevat, op straffe van onontvankelijkheid, een opgave van de objectief apprecieerbare elementen van het dossier dat aan [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 ter beslissing werd voorgelegd, waarvan de aanvrager beweert dat de incorrecte appreciatie kennelijk bepalend is geweest voor het nemen van de bestreden beslissing, alsmede de argumenten ter weerlegging van de bedoelde appreciatie. De aanvrager beschikt daartoe over het recht op inzage van het dossier, zoals dat ter beslissing is voorgelegd aan [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2.]1
[1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 beslist binnen twintig werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift tot herziening en bepaalt tevens hoe deze beslissing verder kan uitgevoerd worden.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 38, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK VII. - Eigendomsrechten en valorisatie.
Art.21. De projectaanvrager of het projectconsortium is de eigenaar van de projectresultaten en dit onafgezien van een eventuele te voorziene billijke vergoeding bij de valorisatie van de projectresultaten. De aanvragende organisaties nemen zelf de geschikte maatregelen om hiertoe hun rechten en plichten intern te regelen, overeenkomstig de wetgeving terzake.
Art.22. Elke projectaanvrager heeft de plicht om de projectresultaten tegen reproductiekosten en niet-exclusief ter beschikking te stellen aan elke geïnteresseerde.
De projectpartners kunnen binnen de projectkosten geen vergoeding krijgen voor de eventuele intellectuele eigendomsrechten die zij inbrengen in het project. Zij behouden wel de rechten op de beschermde intellectuele eigendom die zij hebben ingebracht in het project.
De overeenkomst bedoeld in artikel 12 en de modaliteiten bedoeld in artikel 8 bepalen de nadere verplichtingen inzake valorisatie, zowel voor de socio-economische als voor de onderwijskundige aspecten.
HOOFDSTUK VIII. - Toezicht.
Art.23.[1 Met behoud van de bevoegdheid van het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2, is het Agentschap Innoveren en Ondernemen belast met het toezicht op de aanwending door de projectaanvragers van de steun die krachtens dit besluit wordt toegekend.]1
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.24.De projectaanvragers leveren op geregelde tijdstippen schriftelijk verslag aan het [1 Agentschap Innoveren en Ondernemen]1 over de vordering van het project en de aanwending van de steun. Ze brengen na afloop van het project een eindverslag uit over het verloop en de resultaten van het project.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 40, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art.25.De projectaanvrager die de voorwaarden en de bepalingen waaronder de steun werd toegekend niet naleeft, wordt bij de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 in gebreke gesteld. Vanaf de ingebrekestelling wordt elke verdere steun aan het project geschorst. De ingebrekestelling kan aanleiding geven tot een herziening van de steun door [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1. De vordering van terugbetaling van de oneigenlijk aangewende of herziene steun wordt ingeleid door [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1. Als het project in consortiumverband wordt uitgevoerd, is de terugvordering beperkt tot de steun die de individuele projectaanvrager heeft ontvangen. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.26.De projectaanvrager kan in beroep gaan tegen de beslissing van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 over de herziening van de steun overeenkomstig artikel 20. Er is beroep mogelijk tot opschorting van steun. Het beroep moet aangetekend bezorgd worden binnen een termijn van twintig werkdagen na de betekening van de beslissing. Het beroep moet door het [1 Agentschap Innoveren en Ondernemen]1 behandeld worden binnen een termijn van twintig werkdagen, waarna [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1 een nieuwe beslissing kan bepalen
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK IX. - Geheimhouding.
Art.27.De personeelsleden van het [1 Agentschap Innoveren en Ondernemen]1, de leden van [1 het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2]1, de leden van de expertencolleges, alsmede alle andere personen die ambtshalve kennis krijgen van een dossier zoals bedoeld in dit besluit, zullen de gegevens in kwestie als strikt vertrouwelijk behandelen, ze niet meedelen aan derden, noch in hun eigen voordeel aanwenden.
----------
(1)<BVR 2015-12-18/41, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art.28. Dit besluit treedt in werking op 30 april 2004.
Art.29. De Vlaamse minister, bevoegd voor Wetenschappen en Technologische Innovatie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N.Bijlage.
Als projectkosten kunnen in aanmerking worden genomen de kosten die, na de startdatum, opgenomen in de overeenkomst die bedoeld wordt in artikel 12 door de projectuitvoerders worden gemaakt en betaald zijn. Deze kosten moeten noodzakelijk zijn en rechtstreeks aan het project toegerekend kunnen worden.
De projectkosten omvatten de volgende kosten :
1° personeelskosten (onderzoekers en technici a rato van hun activiteiten binnen het project);
2° overige werkingskosten die de volgende kosten omvatten :
a) kosten van apparatuur, uitrusting, land en gebouwen die uitsluitend en permanent (behalve als ze op commerciële basis worden afgestaan) voor onderzoek worden gebruikt;
b) kosten, verschuldigd aan derden voor advies en soortgelijke diensten die uitsluitend voor onderzoek worden gebruikt, met inbegrip van uitbesteed onderzoek, aangekochte technische kennis, octrooien, enzovoort;
c) extra algemene kosten die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteiten voortvloeien, maar die niet direct toewijsbaar zijn;
d) andere exploitatiekosten (zoals die van materiaal, leveranties en dergelijke) die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteiten voortvloeien.
De raad van bestuur van het [1 IWT]1 kan de overige werkingskosten uitdrukken in standaardkosten, namelijk een vast bedrag per voltijds equivalent onderzoeker in een onderzoeksproject.
Het is toegestaan extra algemene kosten en andere exploitatiekosten forfaitair te berekenen met een maximum van 20% van de directe kosten. De raad van bestuur kan binnen deze algemene bepalingen de aanvaarde kosten vastleggen en beperken. Hierbij zullen de nodige garanties worden ingebouwd dat de gemaakte kosten reëel zijn en betrekking hebben op onderzoek.
----------
(1)<BVR 2014-05-23/08, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 18-08-2014>