8 MAART 2004. - Koninklijk besluit tot bepaling van de bijzondere aanwervingsvoorwaarden van het statutaire en het contractuele personeel van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot regeling van de dienst met het oog op het voorkomen van belangenconflicten (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-04-2004 en tekstbijwerking tot 18-02-2011)
HOOFDSTUK 1. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen.
Art. 2-4, 4/1, 5-7
HOOFDSTUK 3. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 8-11
HOOFDSTUK 1. - Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
2° de Gedelegeerd Bestuurder : de Gedelegeerd Bestuurder van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
3° de hiërarchische meerdere : de titularis van een managementfunctie of het hoofd van de provinciale controle-eenheid die in de dienststructuur waar het personeelslid werkt en in de stijgende hiërarchische orde, de plaats bezet het dichtst bij die van het personeelslid;
4° personeelslid : het statutaire of contractuele personeelslid van het Agentschap, met uitzondering van de Gedelegeerd Bestuurder en de titularis van een managementfunctie -1, -2 of van een staffunctie;
5° aanwerving : de aanwerving, de indienstneming, de benoeming en de overplaatsing via mobiliteit;
6° de voorlopige cel: de voorlopige cel van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
7° een samenwonende : de persoon die, volgens het document " samenstelling van het gezin ", beoogd bij artikel 3, 9° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, met het personeelslid samenwoont;
[1 8° crisis : elke gebeurtenis die vanwege de onvoorspelbaarheid, de aard of de gevolgen ervan de veiligheid van de voedselketen bedreigt en die een dringende en tijdelijke besluitvorming vereist.]1
----------
(1)<KB 2011-02-09/03, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen.
Art.2. § 1. Elk personeelslid is ertoe gehouden om spontaan en onmiddellijk om het even welke gebeurtenis, belang, omstandigheid of situatie, aan zijn hiërarchische meerdere aan te geven, waardoor, gelet op zijn functies, zijn professionele onafhankelijkheid en objectiviteit in gevaar zouden kunnen worden gebracht en een belangenconflict zou kunnen ontstaan.
§ 2. Ieder personeelslid is ertoe gehouden, zowel wat een samenwonende als een bloedverwant in de eerste graad betreft, om spontaan en onmiddellijk:
- het hebben van een relevant belang in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging, welke binnen de bevoegdheden van het Agentschap valt, dat van aard is om hun beleid te beïnvloeden,
- de uitoefening van een directie-, beheers- of interne controlefunctie in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging die binnen de bevoegdheden van het Agentschap valt, aan zijn hiërarchische meerdere aan te geven.
§ 3. De hiërarchische meerdere onderzoekt de verklaringen ingediend in toepassing van §§ 1 en 2 en kan, naargelang het geval :
- van mening zijn dat het aangegeven feit niet van die aard is dat het de objectiviteit van het personeelslid zou hinderen of een belangenconflict zou doen rijzen;
- een maatregel van interne organisatie nemen met het oog een einde te maken aan de dreiging van belangenconflict;
- van mening zijn dat de aangegeven activiteit of het aangegeven belang een onverenigbaarheid oplevert dat onderworpen dient te worden aan de beslissing van de Gedelegeerd Bestuurder volgens de bepalingen van artikel 3, § 3.
§ 4. Wanneer het Agentschap op de hoogte wordt gebracht van feiten die van die aard zijn dat de objectiviteit en de zelfstandigheid van het personeelslid wordt gehinderd, kan de hiërarchische meerdere of de Gedelegeerd Bestuurder de in § 3 beoogde procedure opstarten.
Art.3. § 1. Behoudens afwijking, wordt geacht onverenigbaar te zijn met de hoedanigheid van personeelslid, de uitoefening door het personeelslid, door een vertegenwoordiger of een tussenpersoon, van elke betrekking, functie, mandaat, zelfs onbezoldigd :
a) in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging die binnen de bevoegdheden van het Agentschap valt;
b) in enige beroepsorganisatie of -vereniging die sectoren van activiteiten vertegenwoordigt welke binnen de bevoegdheden van het Agentschap vallen;
c) in elk accreditatieverlenend organisme, certificerings- of inspectieorganisme van operatoren of producten welke binnen de bevoegdheden van het Agentschap vallen;
d) betreffende audit van laboratoria of certificeringsorganismen;
e) voor rekening van een verzekeringsmaatschappij voor beroepsrisico's of ter financiering van een activiteit welke binnen de bevoegdheden van het Agentschap valt;
§ 2. Voor zijn aanwerving, verklaart het toekomstig personeelslid aan de Gedelegeerd Bestuurder of hij onder één van de mogelijkheden bedoeld in § 1 valt.
§ 3. De Gedelegeerd Bestuurder of zijn afgevaardigde stelt het toekomstig personeelslid, dat zich in één van de gevallen van onverenigbaarheid bevindt bedoeld in § 1, in de mogelijkheid om gehoord te worden.
Hij onderzoekt, in het licht van de uit te oefenen functie, of de activiteit, het belang of het mandaat aanleiding zou kunnen geven tot een belangenconflict met de opdrachten van het Agentschap of de objectiviteit of de onafhankelijkheid van het toekomstig personeelslid zou hinderen.
De Gedelegeerd Bestuurder of zijn afgevaardigde spreekt zich, na advies van het directiecomité, bij gemotiveerde beslissing die bekendgemaakt wordt aan de betrokkene, uit over het al dan niet toestaan van een afwijking en dit binnen de drie maanden na de indiening van de bovenvermelde verklaring.
Bij gebrek aan een beslissing binnen deze termijn wordt de afwijking geacht te zijn toegestaan.
In het geval er een onverenigbaarheid wordt vastgesteld waarvan niet afgeweken kan worden, kan de aanwerving niet plaatsvinden.
§ 4. Het personeelslid dat in de loop van zijn loopbaan terechtkomt in één van de mogelijkheden bedoeld in § 1, is gehouden zijn hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk in kennis te stellen met de vraag naar een afwijking.
Over deze vraag wordt uitspraak gedaan overeenkomstig de bepalingen van § 3.
De beslissing kan een toelating tot afwijking afhankelijk maken van een wijziging van standplaats en/of functie.
§ 5. Indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld waarvoor geen afwijking kan worden toegestaan, wordt een van de volgende maatregelen getroffen :
1° ofwel stelt het personeelslid een einde aan de onverenigbaarheid binnen een termijn van drie maanden;
2° ofwel vraagt het personeelslid voor de duur van één jaar, en een maal hernieuwbaar :
- om gedurende deze periode met verlof zonder wedde te worden gestuurd indien het een statutair personeelslid betreft. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit;
- de schorsing van zijn arbeidsovereenkomst voor deze periode, indien het een contractueel personeelslid betreft.
§ 6. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 7, heeft het voortbestaan van de onverenigbaarheid wegens het niet toepassen van de maatregelen bedoeld in § 5, voor het contractuele personeelslid ambtshalve het ontslag en voor het statutaire personeelslid ambtshalve het verlies van deze hoedanigheid tot gevolg.
Art.4.§ 1. Is onverenigbaar met een functie van niveau 1 of met een functie van controleur :
1° de uitoefening door het personeelslid, door een vertegenwoordiger of tussenpersoon:
- van een commerciële activiteit in een sector die onder de bevoegdheden van het Agentschap valt;
- van een landbouwbedrijf in de zin van artikel 1 van de pachtwet;
- van elke betrekking, functie, mandaat, zelfs onbezoldigd, voor rekening van een verzekeringsmaatschappij voor beroepsrisico's of ter financiering van een activiteit welke binnen de bevoegdheden van het Agentschap valt;
- van de diergeneeskunde;
2° het hebben van een relevant belang in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging, welke binnen de bevoegdheden van het Agentschap valt, dat van aard is om hun beleid te beïnvloeden.
§ 2. Voor zijn aanwerving, verklaart het toekomstig personeelslid aan de Gedelegeerd Bestuurder of hij onder één van de mogelijkheden bedoeld in § 1 valt.
Ingeval er een onverenigbaarheid wordt vastgesteld, kan de aanwerving niet plaatsvinden.
§ 3. Het personeelslid dat in de loop van zijn loopbaan terechtkomt in één van de mogelijkheden bedoeld in § 1, is gehouden de Gedelegeerd Bestuurder hiervan onmiddellijk in kennis te stellen.
De maatregelen bedoeld in artikel 3, §§ 5 en 6 worden toegepast.
[1 § 4. Als het Agentschap met een crisis wordt geconfronteerd, kan een persoon die zich bevindt in een van de in § 1 bedoelde situaties, niettegenstaande hetgeen bepaald is in § 2, tweede lid, in dienst worden genomen met een arbeidsovereenkomst voor een duur van niet meer dan één jaar, op voorwaarde dat de Gedelegeerd Bestuurder, na advies van het directiecomité en met inachtneming van de voorschriften met betrekking tot de cumulatie van beroepsactiviteiten in sommige overheidsdiensten, de wijze vastlegt waarop de functie moet worden uitgeoefend om belangenconflicten met de opdrachten van het Agentschap te voorkomen.
§ 5. Een persoon die zich bevindt in een in § 1 bedoelde situatie, niettegenstaande hetgeen bepaald is in § 2, tweede lid, kan in dienst worden genomen met een vervangingsovereenkomst voor een duur van niet meer dan één jaar, op voorwaarde dat de Gedelegeerd Bestuurder, na advies van het directiecomité en met inachtneming van de voorschriften met betrekking tot de cumulatie van beroepsactiviteiten in sommige overheidsdiensten, de wijze vastlegt waarop de functie moet worden uitgeoefend om belangenconflicten met de opdrachten van het Agentschap te voorkomen.]1
----------
(1)<KB 2011-02-09/03, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
Art.4/1. [1 De erkenning van een crisis maakt het voorwerp uit van een beslissing van de Ministerraad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-02-09/03, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
Art.5. De Gedelegeerd Bestuurder kan elke afwijking toegekend op grond van artikel 3 of 9 herroepen bij gemotiveerde beslissing na het personeelslid in de mogelijkheid gesteld te hebben gehoord te worden en na advies van het directiecomité.
Art.6. Behoudens het geval dat de beslissing werd vastgesteld in het kader van een aanwervingsprocedure, kan het personeelslid beroep aantekenen bij de bevoegde raad van beroep tegen de beslissing van de Gedelegeerd Bestuurder of van zijn afgevaardigde waarbij een onverenigbaarheid werd vastgesteld waarvan niet afgeweken kan worden of waarbij een afwijking wordt herroepen.
Dit beroep moet binnen een termijn van 10 dagen na de bekendmaking van de betwiste beslissing ingesteld worden. Het heeft schorsende werking
Art.7. Elke valse of onvolledige verklaring, alsook elk gebrek aan verklaring, elke niet naleving van de maatregelen voor de interne organisatie van de dienst en van de afwijkende voorwaarden, kan de toepassing van disciplinaire sancties teweeg brengen.
HOOFDSTUK 3. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.8. § 1. Dit besluit is ook van toepassing op elk personeelslid dat geïntegreerd wordt in het Agentschap vanuit de voorlopige cel.
§ 2. Elk lid van de voorlopige cel is gehouden, op een datum te bepalen door de Gedelegeerd Bestuurder, aan zijn hiërarchisch meerdere of aan de Gedelegeerd Bestuurder te verklaren, naargelang het geval, of hij zich bevindt in één van de hypotheses bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3, § 1 of 4, § 1.
§ 3. Wat betreft het statutaire personeelslid van de voorlopige cel is, in afwijking van artikel 3, § 6, de ambtshalve mobiliteit ingevoerd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2001 betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten van toepassing wanneer de Gedelegeerd Bestuurder een onverenigbaarheid vaststelt waarvoor geen afwijking kan worden toegestaan en waarvoor de in artikelen 3, § 5 voorziene maatregelen niet toegepast werden.
§ 4. Bovendien is het lid van de voorlopige cel gehouden tezelfdertijd aan zijn hiërarchische meerdere de eventueel bekomen afwijkingen aan te geven verkregen in het departement of de instelling waarvan hij afkomstig is.
Indien deze afwijkingen op het ogenblik van de integratie in het Agentschap niet bevestigd worden in toepassing van de bepalingen van dit besluit, worden zij van rechtswege herroepen.
Art.9. Het personeelslid dat op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit bij het Agentschap werkzaam is en zich in één van de in artikel 4 beoogde gevallen van onverenigbaarheid bevindt, kan voor een periode van maximaal 2 jaar, de toekenning van een afwijking vragen volgens de in artikel 3, § 3, beoogde procedure.
Art.10. Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 11. Onze Minister van Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 maart 2004.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid,
R. DEMOTTE.