5 JUNI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat en het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Art. 3
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 4-5
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Artikel 1. Artikel 5 van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1995 en 26 mei 1999, wordt vervangen als volgt :
" Art. 5. § 1. Iedere federale wetenschappelijke instelling omvat :
1°) personeel belast met een managementfunctie;
2°) wetenschappelijk personeel, met inbegrip van het wetenschappelijk personeel belast met een leidinggevende functie;
3°) toegevoegd vorsingspersoneel;
4°) beheerspersoneel.
§ 2. De statuten van het personeel als bedoeld in § 1, 1° en 2°, worden door Ons vastgelegd op voorstel van de Minister die bevoegd is voor Wetenschapsbeleid, bij besluiten vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Federale interministeriële commissie voor wetenschapsbeleid.
De Commissie geeft haar advies binnen dertig dagen vanaf de datum van aanvraag van het verzoek. Zodra die termijn is verstreken, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
Het statuut van het wetenschappelijk personeel bepaalt de samenstelling en de werking van de commissie voor de werving en de bevordering van voornoemd personeel.
§ 3. De statuten van het personeel als bedoeld in § 1, punt 3 en 4, worden door Ons vastgelegd op voorstel van de Minister die bevoegd is voor Ambtenarenzaken, bij besluiten vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
§ 4. De statuten als bedoeld in § 2 kunnen, op voorstel van de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid, na akkoordbevinding van de Minister die bevoegd is voor Ambtenarenzaken, worden aangevuld met bepalingen die toepasselijk zijn op één of meerdere instellingen.
§ 5. Iedere instelling krijgt een personeelsplan.
Het personeelsplan wordt vastgelegd door de bevoegde minister mits het gunstige advies van de Inspecteur van Financiën en het akkoord van de Ministers van Ambtenarenzaken en Begroting.
Dat personeelsplan kan worden ingepast in dat van de Federale Overheidsdienst of de Programmatorische federale overheidsdienst waaronder de instelling ressorteert; in dat geval wordt het uitgewerkt met inachtneming van de procedure die van toepassing is op het zogenaamde personeelsplan. "
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Art.2. Artikel 18 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 november 1991, 4 februari 1998, 19 april 1999, 9 juni 1999 en 22 januari 2003, wordt vervangen als volgt :
" Art. 18. § 1. De Koning doet benoemingen in de leidinggevende functies van de trappen II en III die toegekend worden in geval van een vacante betrekking.
§ 2. Om te worden aangesteld in een leidinggevende functie als bedoeld in § 1, moet de kandidaat die lid is van het wetenschappelijk personeel van een van de in artikel 1 vermelde instellingen :
1° - hetzij houder zijn van het doctorsdiploma dat werd behaald na verdediging in het openbaar van een verhandeling in een universiteit of in een ermee gelijkgestelde instelling, door een van de Gemeenschappen of voor een examencommissie ingesteld door de Staat of door een van beide Gemeenschappen voor de toekenning van de academische graden;
- hetzij voor de jury de in artikel 11, 2° vermelde verantwoording te hebben geleverd;
2° de specifieke wetenschappelijke vaardigheden bezitten vastgelegd door de Raad voorafgaandelijk aan het advies als bedoeld in artikel 19;
3° voor de toegang tot trap II, ten minste rang B bereikt hebben van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel;
4° voor de toegang tot trap III, ten minste bevestigd zijn in rang A van dezelfde loopbaan.
§ 3. Om te worden aangesteld in een leidinggevende functie als bedoeld in § 1, moet de kandidaat die geen lid is van het wetenschappelijk personeel van een van de in artikel 1 vermelde instellingen :
1° houder zijn van een doctorsdiploma dat werd behaald na verdediging in het openbaar van een verhandeling in een universiteit of in een instelling eraan gelijkgesteld door een van de Gemeenschappen of voor een examencommissie ingesteld door de Staat of door een van de Gemeenschappen voor de toekenning van de academische graden.
In geval van benoeming van een burger van een Staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte, moet de Raad voorafgaandelijk de geldigheid van de door de kandidaat voorgelegde academische titel natrekken, overeenkomstig de procedure vastgelegd in bijlage I, hoofdstuk II, § 2, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel of iedere andere bepaling ter vervanging ervan;
2° de specifieke wetenschappelijke vaardigheden bezitten vastgesteld door de Raad voorafgaandelijk aan het advies als bedoeld in artikel 19;
3° de door artikel 7 gestelde voorwaarden vervullen, met uitzondering van de voorwaarden van diploma's en vaardigheden;
4° voor de toegang tot trap II, het bewijs leveren van een wetenschappelijke anciënniteit in de zin van artikel 5 die de Raad voldoende vindt voor de functie voorzover die door dezelfde Raad geacht wordt ten minste twaalf jaar volledige prestaties te bedragen, waarvan zes te dateren vanaf het diploma als bedoeld in 1°;
5° voor de toegang tot trap III het bewijs leveren van een wetenschappelijke anciënniteit in de zin van artikel 5, die de Raad voldoende vindt voor de functie voor zover die door dezelfde Raad geacht wordt ten minste zes jaar volledige prestaties te bedragen, te dateren vanaf het diploma als bedoeld in 1°.
§ 4. De ambtenaren die krachtens § 3 in een leidinggevende functie aangesteld worden, kunnen voor hun verdere loopbaan gelijkgesteld worden met ambtenaren die in rang B van de wetenschappelijke loopbaan zijn ingedeeld na een gunstig en met redenen omkleed advies van de jury. "
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Art.3. Artikel 6, § 1, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 februari 2003, wordt vervangen als volgt :
" Bovendien dient de kandidaat voor een managementfunctie -1 te beschikken over een wetenschappelijke ervaring door houder te zijn van een einddiploma of een master uitgereikt door een universiteit of door een instelling eraan gelijkgesteld door een van de Gemeenschappen of door een examencommissie ingesteld door de Staat of door een van de Gemeenschappen voor de toekenning van de academische graden.
In geval van benoeming van een burger van een Staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte, houder van een in het vijfde lid vermelde diploma, moet de Wetenschappelijke raad van de instelling voorafgaandelijk de geldigheid van het door de kandidaat voorgelegde diploma natrekken, overeenkomstig de procedure vastgelegd in bijlage I, Hoofdstuk II, § 2 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 betreffende het statuut van het Rijkspersoneel. "
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.4. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 2 en 3 die in werking treden met ingang van 30 januari 2003.
Art. 5. Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 juni 2004.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Wetenschapsbeleid,
Mevr. F. MOERMAN
De Minister van Ambtenarenzaken,
Mevr. M. ARENA.