7 OKTOBER 1998. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot wijziging van het besluit van de Regering van 20 juli 1994 over de samenstelling en de werking van de Commissie van Advies van het buitengewoon onderwijs (VERTALING).
Art. 1-7
Artikel 1. Artikel 1 van het besluit van de Regering van 20 juli 1994 over de samenstelling en de werking van de Commissie van Advies van het buitengewoon onderwijs wordt door de volgende bepaling vervangen :
" Artikel 1 - De Commissie van Advies van het buitengewoon onderwijs die met toepassing van artikel 6 van de wet van 6 juli 1970 over het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 18 april 1994 ingericht werd, hierna Commissie genoemd, is samengesteld uit een voorzitter en drie werkende leden die allemaal stemgerechtigd zijn.
Voor elk werkend lid worden twee plaatsvervangende leden benoemd.
Voor de voorzitter wordt een plaatsvervanger benoemd die lid is van het schooltoezicht. "
Art.2. In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt het derde lid door de volgende bepaling vervangen :
" Bij uittreding van een werkend lid benoemt de Regering een nieuw werkend lid en twee plaatsvervangende leden. "
Art.3. In artikel 5 van hetzelfde besluit wordt het derde lid door de volgende bepaling vervangen :
" Het werkend lid dat niet in staat is om deel te nemen aan een vergadering brengt dit ter kennis van de voorzitter en nodigt één van zijn twee plaatsvervangers uit om eraan deel te nemen. "
Art.4. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met volgende leden :
" Een lid mag om ontlasting verzoeken als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het vreest dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken. De voorzitter spreekt zich over dat verzoek uit. Hij kan ook een lid om dezelfde redenen ontlasten. In dat geval nodigt de voorzitter een plaatsvervangend lid uit om deel te nemen aan de besprekingen. Gaat het om de voorzitter, dan nodigt hij zijn plaatsvervanger of het oudste lid uit om hem te vervangen.
De leden mogen niet in een zaak zetelen die een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad betreft. In dat geval nodigt de voorzitter een plaatsvervangend lid uit om deel te nemen aan de besprekingen. Gaat het om de voorzitter, dan nodigt hij zijn plaatsvervanger of het oudste lid uit om hem te vervangen. "
Art.5. In artikel 11 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid door de volgende bepaling vervangen :
" De leden verkrijgen een reiskostenvergoeding. Wat de reiskostenvergoeding betreft, gelden de bepalingen die toepasselijk zijn op de ambtenaren van het Ministerie van de rang I F. Bij het gebruik van een privé-voertuig wordt het fiscaal vermogen van 7 pk in aanmerking genomen. "
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking op 1 september 1998, met uitzondering van artikel 5, hetgeen op 1 januari 1998 uitwerking heeft.
Art. 7. De Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 7 oktober 1998.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
De Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme,
J. MARAITE
De Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen,
W. SCHRODER.