13 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de criteria voor het evalueren van het ontbreken van voldoende opvangmaatregelen genomen door het O.C.M.W. ten aanzien van vreemdelingen die zich vluchteling hebben verklaard of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend en van de aanvaardbare bewijsmogelijkheden om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen.
Art. 1-4
Artikel 1. Er ontbreken voldoende maatregelen genomen door het O.C.M.W. om de opvang te bevorderen van de vreemdelingen die zich vluchteling hebben verklaard of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer :
1) meer dan 95 % van deze vreemdelingen aan wie het maatschappelijke dienstverlening toekent en die aan zijn gemeente werden toegewezen bij toepassing van artikel 54, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op het grondgebied van een andere gemeente wonen;
en 2) het O.C.M.W. niet behoort tot een gemeente waarin de bevoegde Minister of zijn vertegenwoordiger geen bijkomende kandidaat vluchtelingen in het wachtregister mag inschrijven krachtens de criteria inzake harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de voormelde wet van 15 december 1980;
en 3) het O.C.M.W. geen structuur als lokaal opvanginitiatief heeft ingericht op grond van een overeenkomst gesloten tussen het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers, ter uitvoering van artikel 57ter , tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.2. Het O.C.M.W. levert het bewijs dat het voldoende maatregelen heeft genomen voor de opvang van de vreemdelingen die zich vluchteling hebben verklaard of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het :
- hetzij de ganse duur van de maand waarvoor de terugbetaling wordt gevraagd, ten minste 5 % van deze vreemdelingen opvangt die aan zijn gemeente werden toegewezen en aan wie het maatschappelijke dienstverlening toekent bij toepassing van artikel 54, § 1, van de voormelde wet van 15 december 1980;-
- hetzij vroeger dan de maand voor dewelke de terugbetaling wordt gevraagd, een overeenkomst heeft gesloten met het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers, ter uitvoering artikel 57ter , tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
- hetzij aantoont dat het, voor de ganse periode waarvoor het de terugbetaling vraagt, behoort tot een gemeente waarin de bevoegde Minister of zijn vertegenwoordiger geen bijkomende kandidaat vluchtelingen in het wachtregister mag inschrijven krachtens de criteria inzake harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de voormelde wet van 15 december 1980;
- hetzij een overtuigend dossier opmaakt, waarbij het aantoont dat het een geheel van relevante en duurzame maatregelen heeft genomen voor de organisatie en bevordering van de opvang van asielzoekers op zijn grondgebied.
§ 2. De in de voorgaande paragraaf bedoelde bewijselementen worden door het O.C.M.W. geleverd samen met de maandelijkse staten van terugvordering die bij de Staat worden ingediend.
Art.3. Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 381 van de programmawet van 24 december 2002.
Art. 4. Onze Minister van Maatschappelijke Integratie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 januari 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Maatschappelijke Integratie,
J. VANDE LANOTTE.