3 JUNI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 2, 2bis en 2ter van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en tot invoeging van een artikel 8bis in hetzelfde besluit.
Art. 1-6
Artikel 1. In artikel 2, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen worden de cijfers en woorden " 71 eerste lid, 2°, 72 en 80 tot en met 88 " vervangen door de cijfers en woorden " 72 en 78 tot en met 88 ".
Art.2. In artikel 2bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 april 1995, worden de cijfers en woorden " 71, eerste lid, 2°, 72 en 80 tot en met 88 " vervangen door de cijfers en woorden " 72 en 78 tot en met 88 ".
Art.3. In artikel 2ter, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 maart 1997 en gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 30 april 1999 en 28 mei 2003, worden de cijfers en woorden " 71, eerste lid, 2°, 72 en 80 tot en met 88 " vervangen door de cijfers en woorden " 72 en 78 tot en met 88 ".
Art.4. In hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 8bis. In afwijking van de artikelen 2, 2bis en 2ter van onderhavig besluit is artikel 71 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering niet van toepassing op de in deze artikelen bedoelde werknemers.
In afwijking van het eerste lid, blijft evenwel onderworpen aan artikel 71, eerste lid, 1° en 3° tot 6°, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, de werknemer die als nevenactiviteit een activiteit uitoefent bedoeld in artikel 14, § 3, eerste lid van onderhavig besluit of die een artistieke activiteit uitoefent overeenkomstig artikel 74bis van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, voor zover hij deze procedure verkiest in plaats van de procedure vermeld in het eerste lid.
De werknemer die in toepassing van het eerste lid niet in het bezit is van een controlekaart moet aan zijn uitbetalingsinstelling de uitoefening meedelen van elke activiteit bedoeld in artikel 14, § 3, eerste lid van onderhavig besluit. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren vóór de aanvang van hogerbedoelde activiteit. De werknemer moet een bewijs van deze aangifte bij zich houden tot op de laatste dag van de maand die volgt op de maand tijdens dewelke de activiteit is begonnen en dit bewijs onmiddellijk voorleggen bij iedere vordering door een hiertoe gemachtigd persoon, bedoeld in artikel 139, vierde lid, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991.
De werknemer die in toepassing van het eerste lid niet in het bezit is van een controlekaart, moet zijn uitbetalingsinstelling eveneens vóór de laatste werkdag van elke maand tijdens dewelke de gebeurtenis zich voordoet, meedelen dat hij dagen gedekt door vakantiegeld uitput, elke periode van verblijf in het buitenland die niet is gedekt door een vrijstelling van de toepassing van artikel 66 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, alsook elk ander beletsel voor de vergoedbaarheid.
De aangifte voorzien in het derde en vierde lid wordt, voor de toepassing van artikel 153 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, beschouwd als een verplichte aangifte in de zin van dit artikel.
Artikel 154 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 is van toepassing op de werknemer die niet onmiddellijk bij elke vordering door een hiertoe gemachtigd persoon, het bewijs kan voorleggen van de aangifte bedoeld in het derde lid, indien hij op het tijdstip van deze vordering een activiteit uitoefent bedoeld in artikel 14, § 3, eerste lid van onderhavig besluit.
De uitbetalingsinstelling kan, in afwijking van artikel 160, § 1, derde lid van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, zonder verantwoordingsstuk de werkloosheidsuitkeringen betalen waarop de werknemer, die in toepassing van het eerste lid niet in het bezit is van een controlekaart, aanspraak kan maken.
In afwijking van artikel 160, § 1, derde lid van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, bepaalt de uitbetalingsinstelling het recht op uitkeringen van de werknemer die in toepassing van het eerste lid niet in het bezit is van een controlekaart, op basis van het vermoeden dat de werknemer vergoedbaar is voor de volledige maand, tenzij hij in het bezit is van een aangifte verricht door de werknemer in toepassing van het derde of vierde lid.
Indien de werknemer een aangifte heeft gedaan zoals bedoeld in het derde of vierde lid, wordt het recht op werkloosheidsuitkeringen voor de betrokken maand bepaald rekening houdend met deze aangifte. Voor de toepassing van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, doet deze aangifte dienst als verantwoordingsstuk.
In afwijking van de artikelen 164 en volgende van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, kan de indieningsprocedure en de verificatie van de betalingen gebeuren indien de uitbetalingsinstelling, in toepassing van onderhavig artikel, geen enkel verantwoordingsstuk indient. "
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2003.
Art. 6. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 juni 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.