20 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit houdende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties bij het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-02-2003 en tekstbijwerking tot 31-05-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - De selectie.
Art. 5-8
HOOFDSTUK III. - De werving.
Art. 9
HOOFDSTUK IV. - De aanstelling.
Art. 10
HOOFDSTUK V. - De uitoefening.
Art. 11-16
HOOFDSTUK VI. - De bevoegdheden.
Art. 17-18
HOOFDSTUK VII. - De evaluatie.
Art. 19-22
HOOFDSTUK VIII. - Einde mandaat en niet-hernieuwing ervan.
Art. 23-27
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art. 28-29
2003002096 2003002097 2004002082 2004022766 2006002069 2011024380 2021032720
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° Ministers : de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort en de minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort;
2° Selor : het selectiebureau van de federale overheid;
3° Kenniscentrum : het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;
4° voorzitter : de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;
5° algemeen directeur : de algemeen directeur van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;
6° adjunct algemeen directeur : de adjunct algemeen directeur van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;
Art.2. De managementfuncties bij het Kenniscentrum zijn ingedeeld in drie groepen, in de volgende hiërarchische volgorde :
1° algemeen directeur;
2° adjunct algemeen directeur;
3° directeur.
Art.3. Het aantal managementfuncties bij het Kenniscentrum is als volgt vastgelegd :
1° één algemeen directeur;
2° één adjunct algemeen directeur;
3° (twee directeurs belast met het management van de werkprogramma's.) <KB 2004-09-13/63, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 15-10-2004>
Art.4. Onverminderd de bepalingen van dit koninklijk besluit, zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het rijkspersoneel, van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een managementfunctie.
HOOFDSTUK II. - De selectie.
Art.5. <KB 2004-07-12/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 03-08-2004> Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor de managementfuncties moeten de kandidaten houder zijn van een functie van niveau 1 of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.
Voor deelname aan de selectie van algemeen directeur dient men met name te beschikken over het diploma van arts.
Voor deelname aan de selectie van adjunct algemeen directeur dient men met name te beschikken over een universitair diploma en een nuttige professionele ervaring inzake gezondheidseconomische aangelegenheden.
De kandidaten voor de managementfuncties dienen te beschikken over nuttige professionele ervaring of managementervaring. Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privé sector.
Art.6. <KB 2004-07-12/35, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 03-08-2004> § 1. De kandidaten voor een managementfunctie moeten over de competenties en de relationele vaardigheden alsook over de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer beschikken die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie.
§ 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van een binnen het Kenniscentrum te begeven managementfunctie worden bepaald :
1° voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, door de Ministers;
2° voor de functie van directeur, door de Raad van bestuur, op voorstel van de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur.
Art.7. <KB 2004-07-12/35, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 03-08-2004> § 1. De kandidaturen worden ingediend bij SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid - die de toelaatbaarheid ervan onderzoekt rekening houdend met de algemene en specifieke toelatingsvoorwaarden.
De kandidaturen die toelaatbaar worden verklaard door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid - worden aan de selectiecommissie overgemaakt.
§ 2. De kandidaten wier kandidatuur toelaatbaar wordt verklaard, leggen voor de selectiecommissie een mondelinge proef af, uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de te begeven managementfunctie. Deze proef heeft tot doel zowel de competenties die eigen zijn aan de te begeven functie als de vaardigheden die vereist zijn voor de uitoefening van een managementfunctie te evalueren.
De mondelinge proef wordt voorafgegaan door geïnformatiseerde testen, die door SELOR en per taalrol worden georganiseerd en die ertoe strekken de management- en organisatorische vaardigheden van de kandidaten, alsook hun persoonlijkheid te testen. De inhoud van deze testen is dezelfde in het Frans en in het Nederlands. De resultaten van de testen worden meegedeeld aan de selectiecommissie die als enige de resultaten ervan beoordeelt en evalueert.
§ 3. Na de testen en de proef bedoeld in § 2 en na de vergelijking van de diploma's en verdiensten van de kandidaten, worden de kandidaten ingedeeld hetzij in groep A " zeer geschikt ", hetzij in groep B " geschikt ", hetzij in groep C " minder geschikt ", hetzij in groep D " niet geschikt ". Deze indeling wordt gemotiveerd.
In de groep A en de groep B worden de kandidaten gerangschikt.
Art.8.<KB 2004-07-12/35, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 03-08-2004> § 1. De selectiecommissie wordt samengesteld uit :
1° de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid of zijn afgevaardigde, voorzitter;
2° (één externe expert) inzake management; <KB 2006-05-03/45, art. 1, 1°, 004; Inwerkingtreding : 20-06-2006>
3° (één externe expert) inzake human ressources management; <KB 2006-05-03/45, art. 1, 1°, 004; Inwerkingtreding : 20-06-2006>
4° twee externe experts met ervaring of een bijzondere kennis in de gezondheidssector;
5° (twee ambtenaren) uit een federale overheidsdienst of uit een federale programmatorische overheidsdienst, uit een federaal ministerie, uit een openbare instelling van sociale zekerheid, uit een federale wetenschappelijke inrichting, uit een federale instelling van openbaar nut of uit de diensten van de Gewest- of Gemeenschapsregeringen of van de Colleges van de Gemeenschapscommissies, die functies uitoefenen die minstens gelijkwaardig zijn aan de te begeven managementfunctie; <KB 2006-05-03/45, art. 1, 2°, 004; Inwerkingtreding : 20-06-2006>
6° van een plaatsvervanger voor elk van de leden vermeld onder 2° tot 5°. Deze worden terzelfdertijd aangesteld als de effectieve leden.
[1 Maximaal twee derde van de leden van de selectiecommissie is van hetzelfde geslacht.]1
(De taalpariteit wordt verzekerd binnen elk van de categorieën van effectieve en plaatsvervangende leden van de selectiecommissie bedoeld in het eerste lid, 4° en 5°. Het effectief lid bedoeld in het eerste lid, 2° en zijn plaatsvervanger behoren tot een andere taalaanhorigheid dan die van het effectief lid bedoeld in het eerste lid, 3°, en zijn plaatsvervanger. De taalaanhorigheid van de leden, bedoeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4° en hun plaatsvervangers, wordt bepaald door de taal van het getuigschrift of het diploma dat bewijst dat men geslaagd is voor de studies die in aanmerking worden genomen voor de beoordeling van de competentie die nodig is voor de expertiseopdracht. De taalaanhorigheid van de leden, bedoeld in het eerste lid, 5°, en hun plaatsvervangers, wordt bepaald door de taalrol van de ambtenaar of door toepassing van de artikelen 35 tot 41 van de gewone wet van 9 augustus 1980 over de institutionele hervormingen.) <KB 2006-05-03/45, art. 1, 3°, 004; Inwerkingtreding : 20-06-2006>
De profielen van de effectieve leden van de selectiecommissie bedoeld in het eerste lid, 2°, 4° en 5° alsook deze van hun vervangers worden bepaald in samenspraak met :
1° de Ministers, voor de functie van algemeen directeur en adjunct- algemeen directeur;
2° de Raad van Bestuur, op voorstel van de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur, voor de functie van directeur.
Wanneer een managementfunctie wordt vacant verklaard voor kandidaten van de twee taalrollen, dient de voorzitter van de selectiecommissie hetzij de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 hetzij te worden bijgestaan door een ambtenaar die deze kennis heeft bewezen.
(Indien een managementfunctie uitsluitend vacant wordt verklaard voor kandidaten van één enkele taalrol, of indien er enkel kandidaten van één enkele taalrol overblijven na het onderzoek van de ontvankelijkheid van de kandidaturen door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, wordt de selectiecommissie samengesteld door één enkele vertegenwoordiger per categorie van leden bedoeld in het eerste lid, 2°, 3°, 4° en 5°. Ze behoren tot dezelfde taalrol of taalaanhorigheid als deze van de kandidaat. De voorzitter van de selectiecommissie, als hij tot die taalrol of tot deze taalaanhorigheid behoort, dient niet te worden bijgestaan door een ambtenaar bedoeld in het vierde lid.) <KB 2006-05-03/45, art. 1, 4°, 004; Inwerkingtreding : 20-06-2006>
§ 2. De afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid - deelt de samenstelling van de selectiecommissie met inbegrip van de plaatsvervangers, mee aan de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken. Deze brengt dadelijk de regeringsleden op de hoogte, die over een termijn van zeven werkdagen beschikken om hem hun bezwaren kenbaar te maken. In dit geval legt de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken een volledig dossier ter beslissing voor aan de Ministerraad, nadat hiervan een kopie werd overgemaakt aan het betrokken regeringslid.
Als de Ministerraad op basis van het dossier dat voorgelegd werd door de Minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken, een lid van de selectiecommissie wraakt, benoemt SELOR- Selectiebureau van de Federale Overheid - een ander lid; in dat geval is het eerste lid van toepassing.
§ 3. De selectiecommissie kan slechts op geldige wijze overgaan tot het horen van de kandidaten en tot de deliberatie voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is, minstens twee van de leden tot de taalrol van de kandidaat behoren en elke categorie van leden bedoeld in § 1, eerste lid, 2° tot 5° vertegenwoordigd is.
Alleen de commissieleden die hebben deelgenomen aan het horen van al de kandidaten, kunnen deelnemen aan de deliberatie met het oog op de indeling van de kandidaten in de groepen A, B, C of D en op hun rangschikking in de groepen A en B. Geen enkel lid kan zich onthouden.
Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.
§ 4. De kandidaten worden ingelicht over hun indeling in groep A, B, C of D en hun rangschikking in de groepen A en B (...). <KB 2006-05-03/45, art. 1, 5°, 004; Inwerkingtreding : 20-06-2006>
----------
(1)<KB 2021-12-21/16, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 04-02-2022>
HOOFDSTUK III. - De werving.
Art.9. <KB 2004-07-12/35, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 03-08-2004> § 1. Voor wat betreft de binnen het Kenniscentrum te begeven managementfuncties, deelt SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid - het resultaat van de procedure bedoeld in artikel 7 mee :
1° aan de Ministers, voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur;
2° aan de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur, voor de functie van directeur.
Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd met de bedoeling hen te vergelijken wat betreft hun specifieke competenties, hun relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. Dit onderhoud wordt geleid :
1° voor de werving van de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, door de Ministers;
2° voor de werving van de directeurs, door de algemeen directeur, de adjunct algemeen directeur en een delegatie van de raad van bestuur.
Een verslag van elk onderhoud wordt opgemaakt en bij het aanstellingsdossier gevoegd.
§ 2. Bij uitputting van groep A, wordt de procedure vermeld in § 1 herhaald voor de kandidaten van groep B.
HOOFDSTUK IV. - De aanstelling.
Art.10. § 1. De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 9, worden voor een periode van zes jaar aangesteld :
1° voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur : door de Koning bij besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd, op voorstel van de betrokken ministers;
2° voor de functie van directeur : door de Koning, op voorstel van de betrokken ministers, na voordracht van de Raad van bestuur.
De kandidaten worden ingelicht over het resultaat van de werving.
§ 2. In afwijking van de artikelen 28 tot 33quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, moeten de houders van een managementfunctie geen stage doormaken.
HOOFDSTUK V. - De uitoefening.
Art.11. Binnen een termijn van zes maanden na de aanstelling wordt door de houder van de managementfunctie een ontwerp van managementplan en operationeel plan bezorgd aan :
- de Raad van bestuur, voor wat betreft de plannen van de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur;
- de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, voor wat betreft de plannen van directeur.
De algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur overleggen voor het bezorgen van de bovenvermelde plannen aan de Raad van Bestuur.
Het managementplan bevat minstens de beschrijving van de volgende elementen :
1° de precieze omschrijving van de algemene beheersopdrachten van de houder van de managementfunctie en zijn verplichtingen terzake;
2° de strategische doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;
3° de operationele doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;
4° de toegekende budgettaire middelen.
Het operationeel plan omvat minstens de beschrijving van de volgende elementen :
1° de uitwerking in het raam van een jaarlijks operationeel plan met horizon van drie jaar van de concrete prestaties voortvloeiend uit de uitvoering van de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen die in het managementplan vermeld zijn, rekening houdend met de budgettaire middelen;
2° de begroting op jaarbasis voor de uitvoering van de in 1° bedoelde prestaties.
Het ontwerp van managementplan en het ontwerp van operationeel plan worden door de houder van de managementfunctie opgesteld op basis van de informatie die wordt verstrekt door de organen die het aanvullend onderhoud bedoeld in artikel 9 geleid hebben. Zo dient hij onder meer rekening te houden met :
1° het door de raad van bestuur vastgelegde jaarprogramma van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;
2° de beleidsnota's van de Ministers;
3° de managementplannen van de voorzitter van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu en van de voorzitter van de Federale Overheidsdienst Sociale Zaken;
4° de bestuursovereenkomst van het Rijksinstituut voor de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.
In de maand volgend op de ontvangst van de ontwerpen leggen, de Raad van bestuur, voor wat betreft de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, en de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur, voor wat betreft de directeurs, het managementplan en het operationeel plan vast.
De managementplannen en het operationele plannen kunnen worden aangepast in onderling overleg.
Elk definitief managementplan en definitief operationeel plan wordt bezorgd aan de Ministers door de Raad van bestuur.
Art.12. Tijdens de duur van hun mandaat, is, behoudens de afwijkende bepalingen in onderhavig besluit, het statuut van het rijkspersoneel van toepassing op de houders van een managementfunctie.
Voor de toepassing van het statuut van het rijkspersoneel maken de houders van een managementfunctie deel uit van niveau 1. Ze staan hiërarchisch boven de rangen 15.
Art.13. De houder van een managementfunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten, bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt, in afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat. Hun betrekking kan vacant verklaard worden na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.
Art.14.De houder van een managementfunctie oefent zijn taak voltijds uit. Tijdens zijn mandaat kan hij :
1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;
2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor de Europese verkiezingen, de verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;
4° [1 ...]1;
5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;
6° geen verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen en bij te staan;
7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;
8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;
9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;
10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten.
----------
(1)<KB 2024-05-18/07, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.15.§ 1. Het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde, is van overeenkomstige toepassing wat betreft het functiewegingssysteem, de criteria die aan de basis ervan liggen en de beloningsmethodiek van het Kenniscentrum.
De taken van de functionele directeurs van de stafdiensten Personeel en Organisatie en Budget & Beheerscontrole, bedoeld in artikel 6 van hetzelfde besluit, worden voor het Kenniscentrum uitgeoefend door de verantwoordelijke belast met de personeelszaken en met de begroting.
§ 2. Het bruto jaarlijks beloningspakket van de houders van een managementfunctie bevat :
1° een maandelijkse brutowedde;
2° deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinancierd door persoonlijke en werkgeversbijdragen.
§ 3. Bovenop de in de § 2 vermelde bezoldigingen, kan het beloningspakket in een forfaitaire terugbetaling voorzien voor onkosten [1 en het ter beschikking stellen van een dienstvoertuig dat voor privé-doeleinden mag gebruikt worden]1.
----------
(1)<KB 2011-12-05/20, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
Art.16. § 1. Is onverenigbaar met de uitoefening van een managementfunctie :
1° elke activiteit, bezigheid of mandaat, zelfs onbezoldigd, uitgeoefend door de houder van de managementfunctie zelf, via een vertegenwoordiger of via een tussenpersoon in eender welke inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging waarbij aanleiding kan ontstaan tot een belangenconflict met de activiteiten van het Kenniscentrum of tot aantasting van de onafhankelijkheid of neutraliteit van de mandaathouder;
2° elke activiteit die ingaat tegen de waardigheid van de functie of die schade kan berokkenen aan de vervulling van de plichten verbonden aan de functie;
3° de uitoefening van elk openbaar mandaat van politieke aard.
§ 2. Alvorens zijn functie op te nemen, doet de houder van een managementfunctie aangifte van de belangen die hij of zijn verwanten die met hem samenwonen, bezitten of de activiteiten die hij uitoefent in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging waarvan de activiteiten onder de bevoegdheid kunnen vallen van het Kenniscentrum.
De verenigbaarheid van belangen of activiteiten met de uitoefening van de functie binnen het Kenniscentrum worden onderzocht door :
- de ministers, voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur;
- de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, voor de functie van directeur.
HOOFDSTUK VI. - De bevoegdheden.
Art.17. De algemeen directeur, bijgestaan door de adjunct algemeen directeur, heeft de leiding van het Kenniscentrum en draagt de eindverantwoordelijkheid voor alle beslissingen. Hij is hierover verantwoording verschuldigd aan de raad van bestuur. Hij rapporteert aan de voorzitter.
Bij afwezigheid van de algemeen directeur wordt deze vervangen door de adjunct algemeen directeur.
Art.18. Het dagelijks bestuur wordt collegiaal uitgeoefend door de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur. Elke beslissing van dagelijks bestuur is evenwel uitvoerbaar mits deze ondertekend is door een van beiden.
Voor de begrotingsvoorstellen en personeelsaanwervingen is het akkoord van de adjunct algemeen directeur vereist.
HOOFDSTUK VII. - De evaluatie.
Art.19. § 1. Elke houder van een managementfunctie wordt tweejaarlijks geëvalueerd; de eerste evaluatie grijpt plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Ten laatste zes maand vóór het einde van het mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie.
§ 2. De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van een managementfunctie betreffen de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11.
§ 3. De evaluatie van een managementfunctie geschiedt door :
- de ministers, voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur;
- de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur, voor de functie van directeur.
Voor de evaluatie wordt de evaluator bijgestaan door de raad van bestuur. Die heeft als opdracht de evaluatie van het bereiken van de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, na te gaan.
Art.20. De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, klaarblijkelijk niet werden verwezenlijkt.
De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding "zeer goed" wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, in hun geheel optimaal werden verwezenlijkt.
Art.21. In ieder geval heeft de evaluator met het oog op een evaluatie, een functioneringsgesprek met de te evalueren persoon. Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij vijf kalenderdagen voor het gesprek overmaakt aan de evaluator. Deze schriftelijke zelfevaluatie maakt deel uit van het evaluatiedossier.
Na het evaluatiegesprek finaliseert de evaluator het evaluatieverslag dat binnen de vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangst aan de geëvalueerde wordt bezorgd.
Art.22. Wanneer een tussentijdse evaluatie resulteert in een vermelding "onvoldoende" of een eindevaluatie niet resulteert in een eindvermelding "zeer goed", kan de geëvalueerde binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag beroep instellen bij dezelfde personen als bedoeld in artikel 19, § 3. Met het oog op de beroepszitting, wordt de betrokkene :
1° opgeroepen ten laatste acht kalenderdagen voor de zitting;
2° indien hij dit wenst, bijgestaan door een verdediger van zijn keuze;
3° de mogelijkheid geboden zijn evaluatiedossier te raadplegen.
HOOFDSTUK VIII. - Einde mandaat en niet-hernieuwing ervan.
Art.23. Het mandaat eindigt van rechtswege op het einde van de periodes bedoeld in artikel 10.
Het mandaat van de houder van de managementfunctie kan verlengd worden met maximum zes maanden tot de aanvang van het mandaat van zijn opvolger.
Art.24.§ 1. Wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 19, § 1, leidt tot een vermelding "onvoldoende", wordt het mandaat van de houder van de managementfunctie beëindigd.
§ 2. De houder van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 13, van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende", krijgt een beëindigingvergoeding volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen.
§ 3. De in artikel 13 vermelde houder van een managementfunctie van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende", wordt gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum.
Zo de houder van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de [1 Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]1.
----------
(1)<KB 2021-09-30/18, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.25. Indien de houder van een managementfunctie vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is, zo de organen bedoeld in artikel 19, § 3, akkoord gaan, een opzegging van zes maand vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden. De bepalingen inzake reaffectatie voorzien in artikel 24, § 3, zijn in dit geval eveneens van toepassing.
Art.26.§ 1. De houder van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 13, die geen eindevaluatie "onvoldoende" heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, geniet een herintegratievergoeding, volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen.
§ 2. De in artikel 13 vermelde houder van een managementfunctie die geen eindevaluatie "onvoldoende" heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, heeft de keuze tussen enerzijds het vrijwillig ontslag uit zijn statutaire betrekking en de uitbetaling van de in § 1 bedoelde herintegratievergoeding, en anderzijds de reaffectatie in een passende functie die hem wordt voorgesteld door de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum.
Zo de houder van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de [1 Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]1.
----------
(1)<KB 2021-09-30/18, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.27. Indien de houder van een managementfunctie zich kandidaat stelt voor dezelfde functie binnen het Kenniscentrum en hij bij zijn eindevaluatie de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, geven de organen, bedoeld in artikel 19, § 3, hem een nieuw mandaat overeenkomstig artikel 10.
In afwijking van de bepalingen van Hoofdstukken II en III, wordt hij in dit geval geacht (voldaan te hebben aan de in artikel 7 vermelde vergelijkende selectie), zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd. <KB 2004-07-12/35, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 03-08-2004>
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art.28. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 29. Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
.