24 DECEMBER 2002. - Programmawet (I) (art. 479) - Titel XIII - Hoofdstuk VI : Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-2002 en tekstbijwerking tot 09-08-2023)
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
Afdeling 2. - Dienst Voogdij
Art. 3-4
Afdeling 3. - Toepassingsgebied
Art. 5, 5/1
Afdeling 4. - Plaatsing onder de hoede van de dienst Voogdij en aanwijzing van de voogd
Art. 6-8
Afdeling 5. - Opdracht van de voogd
Art. 9-16
Afdeling 6. - Toezicht
Art. 17-22
Afdeling 7. - Verkrijging van een verblijfsvergunning van onbepaalde duur
Art. 23
Afdeling 8. - Beëindiging van de voogdij
Art. 24
Afdeling 9. - Overgangsbepalingen
Art. 25-26
Afdeling 10. - Wijzigings- en slotbepalingen
Art. 27-29
2004009010 2007001076 2009024162 2011009651 2013009093 2014009399 2015009500 2015009550 2016009475 2017040962 2018032475 2022015613
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In het kader van dit hoofdstuk moet worden verstaan onder " niet-begeleide minderjarige " [1 iedere persoon die ofwel de voorwaarden bedoeld in artikel 5 ofwel de voorwaarden bedoeld in artikel 5/1 vervult]1.
----------
(1)<W 2014-05-12/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Art.2. Iedere federale overheid behandelt met spoed de door de niet-begeleide minderjarigen ingediende verzoeken.
Bij iedere beslissing die op de minderjarige betrekking heeft, vormen zijn belangen de eerste overweging.
Afdeling 2. - Dienst Voogdij
Art.3. § 1. Bij de Federale Overheidsdienst Justitie wordt een dienst opgericht met de naam " dienst Voogdij ", belast met het organiseren van een specifieke voogdij over niet-begeleide minderjarigen.
De samenstelling en de werking van de dienst Voogdij worden bepaald door de Koning bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
§ 2. De Dienst coördineert de materiële organisatie van het werk van de voogden en oefent toezicht erop uit. Hij is belast met de volgende taken :
1° een voogd aanwijzen teneinde de vertegenwoordiging van de niet-begeleide minderjarigen te verzekeren;
2° overgaan tot identificatie van de niet-begeleide minderjarigen en, indien de staat van minderjarigheid wordt aangevochten, de leeftijd laten nagaan door middel van een medisch onderzoek, onder de voorwaarden bedoeld in artikel 7;
3° de contacten coördineren met de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering, met de overheden bevoegd voor opvang en huisvesting, alsmede met de overheden van de landen van herkomst van de minderjarigen, inzonderheid teneinde hun familie op te sporen of andere opvangstructuren te vinden;
4° zich ervan vergewissen dat door de bevoegde overheden binnen de kortste termijn een duurzame oplossing in het belang van de minderjarige wordt gezocht;
5° de personen die als voogd kunnen worden aangewezen erkennen, en indien grond daartoe bestaat, deze erkenning intrekken;
6° de lijst van erkende personen bijhouden en voor ieder van hen vermelden over hoeveel minderjarigen zij de voogdij uitoefenen;
7° waken dat de als voogd aangewezen personen een opleiding krijgen aangepast aan de problematiek van de niet begeleide minderjarigen.
§ 3. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit, de juridische aard van de arbeidsverbintenis tussen de voogd en de dienst Voogdij, de procedure houdende erkenning van de voogden door de dienst Voogdij, alsmede de minimumvoorwaarden inzake erkenning die de voogden moeten vervullen. Die criteria bepalen de voorwaarden inzake specifieke opleiding en bevoegdheid voor de begeleiding van minderjarigen. De erkenningsprocedure en -criteria garanderen de onafhankelijkheid van de voogden in het kader van hun opdracht.
Hij bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de procedure met betrekking tot de intrekking van de erkenning van de voogden door de dienst Voogdij ingeval de voorwaarden bedoeld in het eerste lid niet worden nageleefd.
De personen die op grond van hun ambt met de minderjarige een belangenconflict hebben, kunnen niet worden aangewezen in de hoedanigheid van voogd. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de categorieën van personen bedoeld in dit lid.
(De rijksambtenaren die geen belangenconflict bedoeld in het derde lid hebben en die voldoen aan de voor erkenning bepaalde voorwaarden, kunnen worden opgenomen in de lijst van personen die als voogd kunnen worden aangewezen.) <W 2003-12-22/42, art. 385, 006 ; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
(De dienst Voogdij kan met openbare instellingen en met verenigingen die actief zijn op het terrein en die bereid zijn om deel uit te maken van een vereniging die hoofdzakelijk de organisatie van de voogdij over de niet begeleide minderjarigen tot doel heeft, protocolakkoorden sluiten betreffende de erkenning van hun personeelsleden als kandidaat-voogden, met het oog op het onder hun hoede nemen van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Deze protocolakkoorden, opgesteld met eerbied voor de bepalingen van de wetgeving betreffende de voogdij over de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, voor haar uitvoeringsbesluiten en voor de omzendbrieven met het oog op haar toepassing, worden voor hun inwerkingtreding ter kennisgeving voorgelegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Maatschappelijke Integratie. De Koning bepaalt het bedrag van de vergoedingen toegekend in het kader van de uitvoering van deze protocolakkoorden.) <W 2004-12-27/30, art. 264, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
Art.4. De dienst Voogdij organiseert een permanentie opdat hij vierentwintig uur op vierentwintig bereikbaar is en zijn opdracht kan vervullen.
Afdeling 3. - Toepassingsgebied
Art.5. De in artikel 3, § 1, eerste lid, bedoelde voogdij is van toepassing op elke persoon :
- van minder dan achttien jaar oud,
- niet begeleid door een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent (op grond van de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht), <W 2004-12-27/30, art. 265, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
- die onderdaan is van een land dat geen lid is van de Europese Economische Ruimte,
- en verkeert in één van de volgende situaties :
ofwel de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben gevraagd;
ofwel niet voldoen aan de voorwaarden inzake toegang tot en verblijf op het grondgebied vastgesteld in de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art.5/1. [1 Onverminderd artikel 5, is de in artikel 3, § 1, eerste lid, bedoelde voogdij van toepassing op elke persoon :
- van minder dan achttien jaar oud;
- die onderdaan is van een land dat lid is van de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland;
- niet begeleid door een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent op grond van de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht;
- die niet in het bezit is van een gelegaliseerd document waaruit blijkt dat de persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent de toestemming heeft gegeven om te reizen en te verblijven in België;
- die niet ingeschreven is in een bevolkingsregister;
- en die verkeert in één van de volgende situaties :
ofwel een aanvraag voor een tijdelijke verblijfstitel hebben ingediend op grond van artikel 61/2, § 2, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
ofwel zich in een kwetsbare toestand bevinden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Afdeling 4. - Plaatsing onder de hoede van de dienst Voogdij en aanwijzing van de voogd
Art.6.§ 1. Iedere overheid die kennis heeft van de aanwezigheid aan de grens of op het grondgebied van een persoon
- die er jonger uitziet dan 18 jaar of verklaart jonger dan 18 jaar te zijn, en
- die lijkt te voldoen aan de andere voorwaarden bedoeld [1 in artikel 5 of in artikel 5/1]1,
stelt daarvan onmiddellijk de dienst Voogdij in kennis, alsmede de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering, en deelt hen alle informatie mee die zij over de toestand van betrokkene heeft.
§ 2. Zodra de dienst Voogdij deze informatie ontvangen heeft, neemt hij de betrokken persoon onder zijn hoede en :
1° gaat hij over tot zijn identificatie, controleert eventueel zijn leeftijd en gaat na of hij de andere voorwaarden bedoeld [1 in artikel 5 of in artikel 5/1]1 vervult;
2° indien de persoon minderjarig is, wijst hij onmiddellijk een voogd aan;
3° neemt hij contact op met de bevoegde overheden met het oog op zijn huisvesting tijdens de twee voornoemde stappen. De huisvesting van de minderjarige geschiedt met naleving van de wettelijke bepalingen die de toegang tot het grondgebied regelen.
(§ 3. Ingeval van omstandig gemotiveerde hoogdringendheid, en na het signalement zoals bepaald in § 1, kan de dienst Voogdij, op eigen initiatief of op vraag van de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering of van de overheden bevoegd voor opvang en huisvesting, een voorlopige voogd toewijzen met het oog op het onder zijn hoede nemen van een persoon die de in artikel 5 bedoelde voorwaarden lijkt of verklaart te vervullen maar die nog niet definitief geïdentificeerd is.
De Koning bepaalt bij een in ministerraad overlegd besluit het bedrag van de vergoedingen toegekend aan de voorlopige voogd.
De voorlopige voogdij neemt een einde in de in de artikelen 23 en 24 bedoelde gevallen of indien blijkt dat die persoon de [1 in artikel 5 of in artikel 5/1]1 bedoelde voorwaarden niet vervult.
De voorlopige voogdij wordt definitief indien de betrokken persoon de in artikel 5 bedoelde voorwaarden vervult.
§ 4. In de mate van het mogelijke gaat de dienst Voogdij bij voorrang en zonder verwijl over tot de aanwijzing van hetzij een voorlopige voogd voor een persoon die de [1 in artikel 5 of in artikel 5/1]1 bedoelde voorwaarden lijkt te vervullen, maar die nog niet definitief geïdentificeerd is, hetzij een voogd voor de persoon die effectief de [1 in artikel 5 of in artikel 5/1]1 bedoelde voorwaarden vervult, telkens de betrokken persoon in aanmerking komt voor een beslissing genomen op grond van de artikelen 3 en 74/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. De dienst Voogdij deelt op om het even welke wijze, inbegrepen bij elektronisch bericht of telefonisch, de gegevens van de voorlopige voogd of voogd mee aan de [1 bevoegde minister]1 of aan zijn gemachtigde.
[1 ...]1
----------
(1)<W 2014-05-12/31, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Art.7.§ 1. Wanneer de dienst Voogdij of de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering twijfel koesteren omtrent de leeftijd van de betrokken persoon, laat de dienst Voogdij onmiddellijk een medisch onderzoek door een arts uitvoeren teneinde na te gaan of deze persoon al dan niet jonger is dan 18 jaar.
Het medisch onderzoek geschiedt onder toezicht van de dienst Voogdij.
[1 De kosten van dat medisch onderzoek zijn altijd ten laste van de dienst Voogdij.]1
§ 2. Wanneer uit het medisch onderzoek blijkt dat betrokkene minder dan 18 jaar oud is, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 8.
Wanneer uit het medisch onderzoek blijkt dat betrokkene meer dan 18 jaar oud is, vervalt de hoede door de dienst Voogdij van rechtswege. De dienst Voogdij stelt daarvan onmiddellijk de betrokkene in kennis, alsook de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering, en iedere andere betrokken overheid.
§ 3. Ingeval van twijfel over de uitslag van het medisch onderzoek, wordt met de jongste leeftijd rekening gehouden.
----------
(1)<W 2023-07-31/02, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
Art.8.§ 1. Wanneer volgens de dienst Voogdij is komen vast te staan dat de persoon die onder zijn hoede is gesteld voldoet aan de voorwaarden bedoeld [1 in artikel 5 of in artikel 5/1]1, wordt onmiddellijk een voogd aangewezen.
§ 2. De beslissing luidens welke een voogd is aangewezen wordt onmiddellijk aan laatstgenoemde ter kennis gebracht alsook aan de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering en aan iedere andere betrokken overheid.
Aan de minderjarige wordt onverwijld meegedeeld wie zijn voogd is en informatie verschaft over het voogdijregime.
§ 3. Enkel de personen die voorkomen op de in artikel 3, § 2, 6°, bedoelde lijst kunnen als voogd worden aangewezen.
----------
(1)<W 2014-05-12/31, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Afdeling 5. - Opdracht van de voogd
Art.9. § 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 10, § 2, is de voogd ermee belast de niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen in het kader van alle rechtshandelingen, van de procedures bedoeld in de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsmede van alle andere bestuurlijke of gerechtelijke procedures.
Hij is inzonderheid bevoegd om :
1° een asielaanvraag in te dienen of een machtiging tot verblijf aan te vragen;
2° in het belang van de minderjarige te waken over de naleving van de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
3° de rechtsmiddelen aan te wenden.
De niet-begeleide minderjarige kan evenwel alleen een asielaanvraag indienen zonder door zijn voogd te worden vertegenwoordigd.
§ 2. De voogd begeleidt de minderjarige in elke fase van de in § 1 bedoelde procedures en woont al diens verhoren bij. In geval van overmacht kan de voogd vragen dat het verhoor wordt verdaagd. (Is de voogd onbeschikbaar om een andere reden, dan kan hij, in dringende situaties, vervangen worden door een andere erkende voogd, volgens de door de Koning bepaalde voorwaarden. De Koning bepaalt bij een in ministerraad overlegd besluit het bedrag van de vergoedingen toegekend aan deze voogd.) Ingeval grond daartoe bestaat, wordt de minderjarige bijgestaan door een tolk. De kosten voor de tolk zijn ten laste van de overheid die het verhoor afneemt. <W 2004-12-27/30, art. 267, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
§ 3. De voogd vraagt ambtshalve en onverwijld bijstand van een advocaat. In voorkomend geval kan de voogd gebruik maken van de juridische bijstand van het Bureau voor juridische bijstand overeenkomstig de artikelen 508/1 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Art.10. § 1. De voogd draagt zorg voor de niet-begeleide minderjarige tijdens zijn verblijf in België.
Hij zorgt ervoor dat de minderjarige onderwijs kan volgen en passende psychologische bijstand en medische verzorging krijgt.
Ingeval toegang tot het grondgebied wordt verleend en niet is beslist tot opvang in een specifiek centrum voor niet-begeleide minderjarigen, waakt de voogd erover dat de overheden bevoegd voor opvang de maatregelen nemen die vereist zijn om de minderjarige een passende huisvesting te bieden, in voorkomend geval bij een familielid, in een gastgezin of bij een volwassene die bereid is voor de minderjarige te zorgen.
De voogd waakt erover dat de politieke, filosofische en godsdienstige overtuiging van de minderjarige in acht worden genomen.
§ 2. De voogd kan niet toestemmen in het huwelijk, de adoptie of de ontvoogding van de minderjarige.
Art.11. § 1. De voogd treft alle passende maatregelen om de familieleden van de minderjarige op te sporen. Hij doet alle voorstellen die hij nodig acht om een duurzame oplossing te vinden overeenkomstig het belang van de minderjarige.
Zijn optreden geschiedt in overleg met de minderjarige, met de persoon of de instelling die hem huisvest, met de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering, en met iedere andere betrokken overheid.
§ 2. De voogd heeft regelmatig contact met de minderjarige. Hij praat met hem om een vertrouwensrelatie op te bouwen en zijn standpunt te kennen over de beslissingen die hij voornemens is te nemen.
De voogd geeft aan de minderjarige toelichting bij de beslissingen genomen door de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering, alsook bij de beslissingen genomen door de andere overheden.
Art.12. § 1. De voogd beheert de goederen van de minderjarige zonder dat hij het genot ervan heeft. Voor de handelingen bedoeld in artikel 410 van het Burgerlijk Wetboek is de toestemming van de vrederechter vereist.
§ 2. De voogd neemt alle passende maatregelen opdat de minderjarige de hulp ten laste van de openbare overheden waarop hij recht heeft, ontvangt.
Art.13. § 1. Uiterlijk 15 dagen na zijn aanwijzing maakt de voogd een verslag op betreffende de persoonlijke situatie van de minderjarige en over zijn eventuele goederen. Hij bezorgt dit verslag aan de dienst Voogdij en aan de vrederechter.
§ 2. Indien de vrederechter zulks nodig acht kan hij beslissen dat de gelden, de effecten en de waardepapieren van de minderjarige worden gedeponeerd op een rekening geopend op naam van de minderjarige bij een door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende instelling.
Art.14.[1 § 1.]1 Artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de krachtens dit hoofdstuk aangewezen voogd.
[1 § 2. De voogd kan niet worden veroordeeld tot het betalen van een boete of schadevergoeding voor de daden van de minderjarige, noch tot het betalen van de gerechtskosten.]1
----------
(1)<W 2023-07-31/02, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
Art.15. Een minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt, wordt opgeroepen om te worden gehoord in alle procedures die hem betreffen.
Art.16. § 1. Aan de voogd wordt kennis gegeven van alle oproepingen, beslissingen of verzoeken om inlichtingen betreffende de niet-begeleide minderjarige. De beroepstermijnen gaan in op het tijdstip van de kennisgeving aan de voogd.
(De betekeningen en kennisgevingen in het kader van een gerechtelijke procedure betreffende een niet-begeleide minderjarige vreemdeling geschieden overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. De termijnen voor het verrichten van de gerechtelijke proceshandelingen zijn onderworpen aan de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.) <W 2004-12-27/30, art. 268, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
Tegelijk met kennisgeving aan de voogd wordt een afschrift bezorgd aan de verblijfplaats van de minderjarige en aan de dienst Voogdij.
§ 2. Met het oog op de toepassing van de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt de voogd verondersteld woonplaats te hebben gekozen bij de dienst Voogdij, tenzij hij kennis geeft van een andere woonplaats.
Afdeling 6. - Toezicht
Art.17. De voogd vervult zijn opdracht onder toezicht van de dienst Voogdij en van de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige.
Art.18. De dienst Voogdij oefent dagelijks bestuurlijk toezicht uit op de materiële organisatie van het werk van de voogd.
Art.19. § 1. Ten minste tweemaal per jaar doet de voogd aan de vrederechter een verslag toekomen over de vermogenstoestand van de minderjarige en over de evolutie van zijn persoonlijke toestand, inzonderheid wat zijn verblijfstoestand en de opsporing van zijn familie of van opvangstructuren in zijn land van herkomst alsook zijn opvoeding betreft. In het verslag wordt tevens melding gemaakt van de plichten die hij heeft vervuld alsook van de eventuele problemen van de minderjarige.
Een afschrift van het verslag wordt aan de dienst Voogdij bezorgd.
§ 2. Uiterlijk 15 dagen na de beëindiging van zijn taak bezorgt de voogd een definitief verslag van de voogdij aan de vrederechter. Een afschrift ervan wordt toegezonden aan de dienst Voogdij alsook aan de minderjarige.
De vrederechter maakt proces-verbaal op van de rekening en verantwoording, van de goedkeuring ervan en van de aan de voogd verleende décharge.
§ 3. Wanneer de verblijfplaats van de minderjarige naar een ander gerechtelijk kanton wordt overgebracht, zendt de vrederechter het dossier naar de vrederechter van het kanton waartoe de nieuwe verblijfplaats behoort. Laatstgenoemde rechter wordt dan bevoegd.
Art.20. De vrederechter kan op verzoek van de minderjarige, van de voogd, van iedere andere belanghebbende of zelfs ambtshalve oordelen over twistpunten tussen de voogd en de minderjarige betreffende zijn persoon of zijn goederen. Op verzoek van dezelfde personen of ambtshalve kan de vrederechter de opdracht van de voogd beëindigen wanneer deze in gebreke blijft om zijn opdracht met de nodige zorg te vervullen of in geval van ernstige meningsverschillen met de minderjarige.
Zodra de vrederechter het verzoekschrift heeft ontvangen, vraagt hij de stafhouder van de Orde van advocaten of het Bureau voor juridische bijstand om ambtshalve en onverwijld een advocaat aan te wijzen voor de minderjarige.
De vrederechter doet uitspraak na de minderjarige, zijn advocaat, de voogd en iedere andere persoon wiens verhoor hij nuttig acht, te hebben gehoord.
Binnen 24 uur geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking tot beëindiging van de taak van de voogd aan de dienst Voogdij, die onmiddellijk een nieuwe voogd aanwijst.
Art.21. Ingeval het verzoekschrift bedoeld in artikel 20 bij de vrederechter aanhangig wordt gemaakt, brengt de griffier de minderjarige, de dienst Voogdij en de betrokken overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering, en zo nodig, alle andere betrokken overheden, hiervan binnen 24 uur per gerechtsbrief op de hoogte.
De dienst Voogdij wijst een voogd ad hoc aan die het ambt van voogd uitoefent tot de uitspraak van de beschikking van de vrederechter.
Zodra de beschikking is uitgesproken, geeft de griffier hiervan bij gerechtsbrief kennis aan de in het eerste lid bedoelde overheden.
Art.22. De vrederechter kan te allen tijde de procureur des Konings verzoeken een maatschappelijk onderzoek te laten verrichten naar de levensomstandigheden van de minderjarige.
Afdeling 7. - Verkrijging van een verblijfsvergunning van onbepaalde duur
Art.23. Wanneer aan de minderjarige een verblijfsvergunning van onbepaalde duur is afgeleverd, wordt een einde gesteld aan de opdracht van de voogd, onder voorbehoud van het tweede lid.
De voogd bedoeld in dit hoofdstuk doet het nodige opdat de voogdij bedoeld in hoofdstuk II van boek I, titel X, van het Burgerlijk Wetboek openvalt onder de voorwaarden bedoeld in artikel 389 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
Afdeling 8. - Beëindiging van de voogdij
Art.24.§ 1. De voogdij wordt van rechtswege beëindigd :
1° wanneer de minderjarige wordt toevertrouwd aan de persoon die (krachtens de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht) het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent; <W 2004-12-27/30, art. 269, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
2° wanneer de minderjarige achttien jaar wordt;
3° ingeval van overlijden, ontvoogding, adoptie, huwelijk of verwerving van de Belgische nationaliteit [1 ...]1;
4° op het tijdstip van de verwijdering van de minderjarige van het grondgebied.
(5° ingeval de minderjarige is verdwenen uit zijn plaats van opvang en zijn voogd reeds 4 maanden geen nieuws van hem ontvangen heeft;) <W 2004-12-27/30, art. 269, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
[1 6° wanneer de minderjarige die onderdaan is van een land dat lid is van de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland zich niet langer in een kwetsbare toestand bevindt.]1
§ 2. In afwijking van § 1, 4°, blijft, wanneer de procedures betreffende de minderjarige nog hangend zijn na zijn verwijdering van het grondgebied, de voogd verder de vertegenwoordiging van de minderjarige verzekeren tot op het einde ervan.
§ 3. Bij toepassing van § 1, stelt de dienst Voogdij het einde van de voogdij vast en brengt de voogd, de gewezen pupil, de vrederechter, en indien grond daartoe bestaat, de overheden met welke de voogd contact had in verband met de betrokken minderjarige hiervan per brief op de hoogte.
----------
(1)<W 2014-05-12/31, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Afdeling 9. - Overgangsbepalingen
Art.25. De bij dit hoofdstuk vastgestelde voogdij is van toepassing op de niet-begeleide minderjarigen die op het tijdstip van zijn inwerkingtreding in het bezit zijn van een voorlopige verblijfsvergunning of van een verblijfsvergunning van bepaalde duur.
Art.26. De voogden en de toeziende voogden aangesteld met toepassing van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn blijven in functie gedurende (12 maanden) te rekenen van de datum van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk. Aan het einde van deze termijn duidt de dienst Voogdij een nieuwe voogd aan overeenkomstig artikel 8. <W 2004-12-27/30, art. 270, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2004>
Die voogden en toeziende voogden handelen tijdens hun ambtsperiode overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.
Afdeling 10. - Wijzigings- en slotbepalingen
Art.27. Artikel 594, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek, opgeheven bij de wet van 12 mei 1971, wordt hersteld in de volgende lezing :
" 7° op de verzoeken inzake specifieke voogdij als voorzien in Titel XIII, Hoofdstuk 6. - " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002; ".
Art.28. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de dag waarop dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 29, in werking treedt.
(NOTA1 : Inwerkingtreding vastgesteld op 01-05-2004 bij KB 2003-12-22/61, art. 25, L1, behalve zie nota2)
(NOTA2 : Inwerkingtreding vastgesteld van artikel 3, §1, § 2, 5° en 6°, en § 3 vastgesteld op 29-01-2004 bij KB 2003-12-22/61, art. 25, L2)
De in uitvoering van dit hoofdstuk genomen koninklijke besluiten worden voor hun publicatie aan de federale wetgevende Kamers medegedeeld.
Art. 29. Artikel 3 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998 wordt aangevuld als volgt :
" § 7. De artikelen 6 tot 10, § 1, en 12, zijn niet van toepassing op de verwerkingen beheerd door het Europees Centrum voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen, hierna genoemd " het Centrum ", instelling van openbaar nut die is opgericht bij akte van 25 juni 1997 en erkend bij koninklijk besluit van 10 juli 1997, met het oog op het verrichten van de taken vastgesteld door of krachtens de overeenkomst inzake het profiel en de monitoring van de trajecten van de niet-begeleide minderjarige asielaanvragers gesloten tussen de Belgische Staat en het Centrum.
Deze bepaling treedt in werking op 1 januari 2003 en verstrijkt op 1 september 2003. "