Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

18 APRIL 2002. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de vaststelling van langetermijndoelstellingen, streefwaarden en een alarm- en informatiedrempel voor de ozonconcentraties in de lucht (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-06-2002 en tekstbijwerking tot 15-05-2017)



Inhoudstafel:


Art. 1
Definities.
Art. 2
Streefwaarden.
Art. 3
Langetermijndoelstellingen.
Art. 4
Eisen ten aanzien van zones waar de ozonniveaus aan de langetermijndoelstellingen beantwoorden.
Art. 5
Verspreiding van bijgewerkte informatie, informatie- en alarmdrempel.
Art. 6
Beoordelingscriteria
Art. 7
Bemonsteringspunten
Art. 8
Referentiemeetmethoden
Art. 9
Indiening van informatie en verslagen.
Art. 10-11
BIJLAGEN.
Art. N1-N8



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2011031100  2017012021 



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit heeft tot doel :
  1° doelstellingen op lange termijn, streefwaarden, een alarm- en een informatiedrempel voor ozonconcentraties in de lucht vast te stellen teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu als geheel, te vermijden, te voorkomen of te verminderen;
  2° ervoor zorg te dragen dat de ozonconcentraties en in voorkomend geval de concentraties van ozonprecursoren (stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen) in de lucht op basis van gemeenschappelijke methoden en criteria worden beoordeeld;
  3° ervoor zorg te dragen dat adequate informatie over ozonconcentraties in de troposfeer wordt verkregen en ter beschikking van de bevolking wordt gesteld;
  4° ervoor zorg te dragen dat, wat ozon betreft, de luchtkwaliteit waar deze goed is, op peil wordt gehouden en de luchtkwaliteit in de overige gevallen wordt verbeterd.

Definities.
Art.2.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " Minister " : de Minister van Leefmilieu
  2° " ordonnantie " : de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit;
  3° " de Commissie " : de Europese Commissie;
  [1 4° " vluchtige organische stoffen " (VOS) : organische stoffen van antropogene en biogene bronnen, uitgezonderd methaan, die onder invloed van zonlicht door reactie met stikstofoxiden fotochemische oxidanten kunnen produceren;
   5° " ozonprecursoren " : stoffen die bijdragen tot de vorming van ozon in de onderste luchtlagen, waarvan sommige zijn vermeld in bijlage 6.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Streefwaarden.
Art.3.§ 1. De tegen 2010 te bereiken streefwaarden inzake ozonconcentraties in de lucht zijn de [1 in bijlage 3, deel B]1, vervatte streefwaarden.
  § 2. De Minister stelt een lijst op van de zones waar de ozonconcentraties in de lucht [1 ...]1 hoger zijn dan de in § 1 bedoelde streefwaarden.
  § 3. In de in § 2 bedoelde zones en agglomeraties worden maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat er een plan of programma wordt opgesteld en ten uitvoer gelegd dat ertoe leidt dat vanaf de [1 in bijlage 3, deel B]1, genoemde datum zoveel mogelijk aan de streefwaarde wordt voldaan.
  Waar in overeenstemming met artikel 6 van de ordonnantie plannen of programma's met betrekking tot andere verontreinigende stoffen dienen te worden opgesteld of tenuitvoer gelegd, wordt overgegaan tot de opstelling en tenuitvoerlegging van geïntegreerde plannen of programma's voor alle betrokken verontreinigende stoffen. Genoemde plannen of programma's bevatten ten minste de informatie die in artikel 6, § 3, van de ordonnantie is opgenomen en worden ter beschikking gesteld van de bevolking en belanghebbende organisaties zoals milieuorganisaties, consumentenverenigingen, belangenorganisaties van kwetsbare bevolkingsgroepen en andere bij de gezondheidszorg betrokken lichamen.
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Langetermijndoelstellingen.
Art.4.§ 1. De langetermijndoelstellingen inzake ozonconcentraties in de lucht zijn de [1 in bijlage 3, deel C]1, vervatte langetermijndoelstellingen.
  § 2. [1 Lid 1 opgeheven]1
  De Minister stelt een lijst op van de zones waar de ozonniveaus in de lucht [1 ...]1 hoger zijn dan de in het eerste lid bedoelde langetermijndoelstellingen, maar lager dan of van hetzelfde niveau als de [1 in bijlage 3]1, vervatte streefwaarden. In dergelijke zones dienen maatregelen ten uitvoer te worden gelegd om zo mogelijk de langetermijndoelstellingen te bereiken.
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Eisen ten aanzien van zones waar de ozonniveaus aan de langetermijndoelstellingen beantwoorden.
Art.5. De Minister stelt een lijst op van de zones waar de ozonniveaus aan de langetermijndoelstellingen beantwoorden. In deze zones worden de ozonniveaus onder de langetermijndoelstellingen gehouden en wordt getracht de met duurzame ontwikkeling en met een hoog beschermingsniveau van milieu en menselijke gezondheid verenigbare optimale luchtkwaliteit op peil te houden.

Verspreiding van bijgewerkte informatie, informatie- en alarmdrempel.
Art.6.§ 1. [1 ...]1
  § 2. De informatie- en de alarmdrempel voor ozonconcentraties in de lucht zijn [1 in bijlage 7]1 vervat. De informatie die bij overschrijding van een van beide drempels aan de bevolking wordt verstrekt, omvat als minimum de gegevens die [1 in bijlage 3 van de ordonnantie]1, zijn vervat. Waar zulks haalbaar is, wordt tevens het nodige gedaan om deze informatie te verstrekken wanneer overschrijdingen van de informatiedrempel of van de alarmdrempel worden voorspeld.
  § 3. [1 ...]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Beoordelingscriteria
Art.7.[1 Wanneer, in een zone of agglomeratie de ozonconcentraties tijdens één van de laatste vijf jaar van meting de in bijlage 3 genoemde langetermijndoelstellingen hebben overschreden, voert het Instituut vaste metingen uit.
   Wanneer over minder dan vijf jaar gegevens beschikbaar zijn, kan het Instituut ter beantwoording van de vraag of de in het vorige lid bedoelde langetermijndoelstellingen gedurende die vijf jaar zijn overschreden, de resultaten van meetcampagnes van korte duur die zijn uitgevoerd op tijden en plaatsen waar de niveaus naar alle waarschijnlijkheid het hoogst waren, combineren met de gegevens uit emissie-inventarissen en modellering.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Bemonsteringspunten
Art.8.[1 § 1 Het Instituut bepaalt de plaats van de bemonsteringspunten voor ozonmetingen volgens de criteria, aangegeven in de bijlage 4.
   § 2. In elke zone waar de vaste metingen de enige gegevensbron zijn om de luchtkwaliteit te beoordelen, mag het aantal bemonsteringspunten voor vaste ozonmetingen niet kleiner zijn dan het in bijlage 5 genoemde minimumaantal bemonsteringspunten. Deze bepaling is ook van toepassing op het niveau van de volledige agglomeratie.
   § 3. In zones waar de gegevens van bemonsteringspunten voor vaste metingen worden aangevuld met door modellering en/of indicatieve metingen verkregen gegevens, mag het in bijlage 5 genoemde aantal bemonsteringspunten evenwel worden verminderd, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan :
   1. de aanvullende methoden leveren voldoende gegevens op voor het beoordelen van de luchtkwaliteit ten aanzien van streefwaarden, langetermijndoelstellingen en informatie- en alarmdrempels.
   2. Het aantal in te richten bemonsteringspunten en de ruimtelijke resolutie van de andere technieken volstaan om de concentratie van ozon vast te stellen overeenkomstig de in bijlage 1, deel A genoemde gegevenskwaliteitsdoelstellingen, en maken beoordelingsresultaten mogelijk die voldoen aan de in bijlage 1, deel B genoemde criteria
   3. Het aantal bemonsteringspunten in elke zone of agglomeratie is zodanig dat er ten minste één bemonsteringspunt per twee miljoen inwoners is, of ten minste één bemonsteringspunt per 50 000 km2 indien dit criterium een groter aantal bemonsteringspunten oplevert; in elke zone of in de agglomeratie moet zich ten minste één bemonsteringspunt bevinden.
   4. Stikstofdioxide wordt gemeten op alle bemonsteringspunten voor ozon.
   Deze bepaling is ook van toepassing op het niveau van de volledige agglomeratie.
   De resultaten van modellering en/of indicatieve metingen worden in aanmerking genomen bij het beoordelen van de luchtkwaliteit ten aanzien van de streefwaarden.
   § 4. Het Instituut meet het stikstofdioxide op alle bemonsteringspunten voor ozon die vereist zijn krachtens bijlage 5. Deze meting gebeurt continu.
   § 5. In zones waar de concentraties in elk van de laatste vijf jaar van meting beneden de langetermijndoelstellingen lagen, of als deze concentraties in elk van de laatste vijf jaar lager zijn dan de langetermijndoelstellingen voor de gehele agglomeratie, wordt het aantal bemonsteringspunten voor vaste metingen bepaald overeenkomstig bijlage 5.
   § 6. Tenzij een ander Gewest hierin al heeft voorzien, zorgt het Instituut ervoor dat op het grondgebied van het Gewest minimaal één functionerend bemonsteringspunt is geïnstalleerd dat gegevens levert over de concentraties van ozonprecursoren opgesomd in bijlage 6. Indien nodig kiest het Instituut het aantal stations en hun installatieplaatsen waar de ozonprecursoren moeten worden gemeten, rekening houdend met de doelstellingen en de methoden, bedoeld in bijlage 6.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Referentiemeetmethoden
Art.9.[1 Voor de ozonmeting past het Instituut de referentiemethode toe die wordt beschreven in bijlage 2, deel A. Onder de in bijlage 2, deel B omschreven voorwaarden mag het Instituut andere meetmethoden gebruiken.
   Het Instituut licht de Europese Commissie in over de methoden die het gebruikt om de in bijlage 6 bedoelde VOS te bemonsteren en te meten.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Indiening van informatie en verslagen.
Art.10.Ter informering van de Commissie dient het Instituut tevens:
  1° haar jaarlijks en uiterlijk negen maanden na afloop van elk kalenderjaar de lijsten toe te zenden van de zones als vermeld in artikel 3, § 2, in artikel 4, § 2, en in artikel 5;
  2° haar uiterlijk twee jaar na afloop van het jaar waarin overschrijdingen van de streefwaarden voor ozon werden waargenomen, de in artikel 3, § 3, bedoelde plannen of programma's toe te zenden;
  3° haar om de drie jaar op de hoogte te stellen van de vorderingen van dergelijke plannen of programma's.
  4° elk jaar, haar ten voorlopige titel, over elke maand van april tot en met september, en wel uiterlijk vóór het einde van de volgende maand, de [1 in bijlagen 3 en 7]1 vermelde informatie toe te sturen;
  5° elk jaar, haar uiterlijk op 1 juli van het daaropvolgende kalenderjaar, de [1 in bijlagen 3 en 7]1 vermelde gevalideerde informatie toe te sturen;
  6. elk jaar, haar uiterlijk negen maanden na afloop ervan, voor dat jaar de gemiddelde jaarconcentraties van de in bijlage VI gespecificeerde ozonprecursoren toe te sturen;
  7. haar om de drie jaar en uiterlijk negen maanden na afloop van elke periode van drie jaar, te bezorgen wat volgt:
  a. informatie met een overzicht van de ozonniveaus die, naar omstandigheden, voor de in artikel 3, § 2, in artikel 4, § 2, en in artikel 5 bedoelde zones zijn waargenomen of geraamd;
  b. informatie over alle krachtens artikel 4, § 2, genomen of geplande maatregelen;
  c. informatie over besluiten inzake kortetermijnactieplannen en betreffende de opzet van dergelijke, overeenkomstig artikel 7 uitgewerkte plannen.
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Art.11. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit. Hij bepaalt de datum van inwerkingtreding van de artikelen 6 en 9.

BIJLAGEN.
Art. N1.[1 Bijlage 1. - Gegevenskwaliteitsdoelstellingen
   A. Gegevenskwaliteitsdoelstellingen voor de beoordeling van de luchtkwaliteit


 Ozon en daarmee samenhangend NO en NO2
  
Vaste metingen
  
Onzekerheid15 %
  
Minimale gegevens -vastlegging90 % gedurende het zomerseizoen
  75 % gedurende het winterseizoen
  
Indicative metingen
  
Onzekerheid30 %
  
Minimale gegevens -vastlegging90 %
  
Minimale bestreken tijd :>10 % gedurende het zomerseizoen
  
Modelonzekerheid :
  
Uurwaarden50 %
  
8-uurdemiddelden50 %
  
Daggemiddelden-
  
Jaargemiddelden-
  
Objectieve raming onzekerheid75 %

  De onzekerheid (met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %) van de beoordelingsmethoden wordt geëvalueerd volgens de beginselen van de Leidraad voor de bepaling en aanduiding van de meetonzekerheid van het CEN (ENV 13005-1999), de methodiek van ISO 5725 :1994 en de richtsnoeren in het CEN-verslag " Luchtkwaliteit - Benadering van de onzekerheid bij referentiemeetmethoden van buitenlucht " (CR 14377 :2002E). De onzekerheidspercentages in de bovenstaande tabel gelden voor afzonderlijke metingen, gemiddeld over het tijdvak voor de grenswaarde (of streefwaarde in het geval van ozon), bij een betrouwbaarheidsinterval van 95 %. De onzekerheid ten aanzien van de vaste metingen wordt geïnterpreteerd als geldend voor het bereik van de toepasselijke grenswaarde (of streefwaarde in het geval van ozon).
   De onzekerheid voor modellen wordt gedefinieerd als de maximale afwijking van de gemeten en berekende concentratieniveaus voor 90 % van de afzonderlijke controlepunten over het tijdvak voor de streefwaarde, waarbij geen rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop de gebeurtenissen zich voordoen. De onzekerheid ten aanzien van modellen wordt geïnterpreteerd als geldend voor het bereik van de toepasselijke streefwaarde. De vaste metingen die moeten worden geselecteerd voor de vergelijking met de resultaten van modellen zijn representatief voor de schaal die door het model wordt bestreken.
   De onzekerheid voor objectieve ramingen wordt gedefinieerd als de maximale afwijking van de gemeten en berekende concentratieniveaus over het tijdvak voor streefwaarde, waarbij geen rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop de gebeurtenissen zich voordoen.
   In de vereisten voor de minimale gegevensvastlegging en bestreken tijd wordt geen rekening gehouden met het verlies van gegevens door de periodieke kalibratie of het normale onderhoud van de apparatuur.
   B. Resultaten van de beoordeling van de luchtkwaliteit
   De volgende gegevens worden verzameld voor zones of agglomeraties waar gegevens uit andere bronnen dan metingen worden gebruikt als aanvulling op de gegevens van metingen of als het enige middel ter beoordeling van de luchtkwaliteit :
   - een beschrijving van de uitgevoerde beoordelingsactiviteiten;
   - de gebruikte specifieke methoden, met een verwijzing naar beschrijvingen van de methode;
   - de bronnen van de gegevens en de informatie;
   - een beschrijving van de resultaten, met inbegrip van de onzekerheden en met name de omvang van elk gebied of, indien van toepassing, de lengte van wegen binnen de zone of agglomeratie waar de concentraties een streefwaarde of langetermijndoelstelling, verhoogd met de overschrijdingsmarge, overschrijden, in voorkomend geval, en elk gebied waar de concentraties de bovenste beoordelingsdrempel of de onderste beoordelingsdrempel overschrijden;
   - de omvang van de bevolking die mogelijk wordt blootgesteld aan niveaus die een eventuele grenswaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid overschrijden.
   C. [2 Kwaliteitsborging voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. Validatie van gegevens
   Om de nauwkeurigheid van de metingen en de naleving van de in afdeling A vastgestelde gegevenskwaliteitsdoelstellingen te garanderen, ziet het Instituut erop toe dat:
   - alle metingen die worden uitgevoerd in samenhang met de beoordeling van de luchtkwaliteit, traceerbaar zijn overeenkomstig de voorschriften van de geharmoniseerde norm voor beproevings- en kalibratielaboratoria;
   - de instellingen die netwerken en individuele stations beheren, beschikken over een functionerend kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontrolesysteem dat voorziet in geregeld onderhoud om de voortdurende nauwkeurigheid van de meetapparaten te garanderen. Het kwaliteitssysteem wordt wanneer dat nodig is, maar ten minste om de vijf jaar geëvalueerd door het betrokken referentielaboratorium;
   - er een kwaliteitsborgings-en kwaliteitscontroleproces wordt ingevoerd voor de gegevensvergaring en -rapportage en dat de met die taak belaste instellingen actief deelnemen aan de desbetreffende EU-brede kwaliteitsborgingsprogramma's;
   - de referentielaboratoria geaccrediteerd zijn voor de in bijlage V bedoelde referentiemethoden, ten minste voor die verontreinigende stoffen waarvoor de concentraties boven de onderste beoordelingsdrempel liggen, overeenkomstig de desbetreffende geharmoniseerde norm voor beproevings- en kalibratielaboratoria, waarvan de referentie in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van Verordening (EG) nr. 765/2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93. Deze laboratoria zijn ook verantwoordelijk voor de coördinatie, op het gewestelijk grondgebied, van de EU-brede kwaliteitsborgingsprogramma's die door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie zullen worden georganiseerd, en zij zijn tevens verantwoordelijk voor de coördinatie op nationaal niveau van de correcte toepassing van referentiemethoden en het bewijs van de gelijkwaardigheid van niet-referentiemethoden. Referentielaboratoria die vergelijkingen op gewestelijk niveau organiseren, moeten ook geaccrediteerd zijn overeenkomstig de desbetreffende geharmoniseerde norm voor bekwaamheidstests;
   - de referentielaboratoria ten minste om de drie jaar deelnemen aan de EU-brede kwaliteitsborgingsprogramma's die door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie worden georganiseerd. Indien deze deelname onbevredigende resultaten oplevert, moet het laboratorium bij zijn volgende deelname aan een ringonderzoek aantonen dat het bevredigende herstelmaatregelen heeft genomen en hierover aan het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek rapporteren;
   - de referentielaboratoria de werkzaamheden van het door de Commissie opgerichte Europese netwerk van nationale referentielaboratoria ondersteunen.]2]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
  (2)<BESL 2017-05-04/03, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 25-05-2017>

Art. N2.[1 Bijlage 2. - Referentiemethoden voor het beoordelen van de concentraties van ozon
   A. [2 Referentiemethode voor het meten van ozon
   De referentiemethode voor het meten van ozon is die welke beschreven staat in EN 14625:2012 "Ambient air - Standard method for the measurement of the concentration of ozone by ultraviolet photometry".]2
   B. Aantonen van gelijkwaardigheid
   1. Elke andere methode waarvan aangetoond kan worden dat gelijkwaardige resultaten oplevert in vergelijking met de in deel A bedoelde methoden van elke andere methode waarvan aangetoond kan worden dat er een consistent verband bestaat met de referentiemethode, mag bediend worden. In dat geval moeten de met die methode verkregen resultaten worden gecorrigeerd zodat er resultaten worden gegenereerd die gelijkwaardig zijn aan die welke door het toepassen van de referentiemethode zouden zijn verkregen.
   2. In alle passende gevallen is een correctie toegepast, ook met terugwerkende kracht op oudere meetgegevens, teneinde de gegevens beter vergelijkbaar te maken.
   C. Normalisatie
   Het volume moet gestandaardiseerd worden naar een temperatuur van 293 K en een atmosferische druk van 101,3 kPa/
   D. [2 Wederzijdse erkenning van gegevens
   Om aan te tonen dat de uitrusting aan de in deel A van deze bijlage opgesomde prestatievereisten van de referentiemethoden voldoet, moet het Instituut de testverslagen aanvaarden die in andere lidstaten zijn opgesteld mits de beproevingslaboratoria overeenkomstig de desbetreffende geharmoniseerde norm voor beproevings- en kalibratielaboratoria zijn geaccrediteerd.
   De gedetailleerde testverslagen en alle testresultaten worden ter beschikking gesteld van de andere bevoegde instanties of de aangewezen organen daarvan. Uit de testverslagen moet blijken dat de uitrusting aan alle prestatievereisen voldoet, ook indien bepaalde milieu- of plaatselijke omstandigheden specifiek zijn voor een lidstaat en niet overeenstemmen met de omstandigheden waarin de uitrusting reeds is getest en waarin reeds een typetest is uitgevoerd in een andere lidstaat.]2]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
  (2)<BESL 2017-05-04/03, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 25-05-2017>

Art. N3.[1
  Bijlage 3. - Streefwaarden en langetermijndoelstellingen voor ozon
   A. Definities en criteria
   1. Definities
   AOT40 (uitgedrukt in (µg/m3) . uur) staat voor het gesommeerde verschil tussen de uurconcentraties boven 80 µg/m3 (= 40 deeltjes per miljard) en 80 µg/m3 over een bepaalde periode, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de uurwaarden die elke dag tussen 8.00 uur en 20.00 uur Midden-Europese tijd worden gemeten.
   2. Criteria
   Bij het aggregeren van gegevens en het berekenen van statistische parameters worden ter controle van de validiteit de volgende criteria gehanteerd :


ParameterVereiste proportie geldige gegevens
  
Uurwaarden75 % (d.w.z. 45 minuten)
  
8-uurwaarden75 % van de waarden (d.w.z. 6 uur)
  
Hoogste 8-uurgemiddelde per dag van de uurlijks voortschrijdende 8-uurgemiddelden75 % van de per uur voortschrijdende 8-uurgemiddelden (d.w.z.18 8-uurgemiddelden per dag)
  
AOT4090 % van de uurwaarden gedurende de voor de berekeing van de AOT40 waarde vastgestelde periode (1)
  
Jaargemiddelde75 % van de uurwaarden gedurende het zomerseizoen (april tot en met september) en 75 % gedurende het winterseizoen (januari tot en met maart, oktober tot en met december), afzonderlijk beschouwd
  
Aantal overschrijdingen en maximum-waarden per maand90 % van de dagelijkse hoogste 8-uurgemiddelden (27 beschikbare dagwaarden per maand)
  90 % van de uurwaarden tussen 8.00 en 20.00 uur Midden-Europese tijd
  
Aantal overschrijdingen en maximum-waarden per jaar5 van de 6 maanden van het zomerseizoen (april tot en met september)

  (1) Wanneer niet alle mogelijke meetwaarden beschikbaar zijn, worden de AOT40-waarden aan de hand van de volgende formule berekend :
   AOT40geraamd = AOT40gemeten x (totaal aantal uren(*)/aantal gemeten uurwaarden)
   (*) Het aantal uren binnen de periode van de AOT40-definitie (d.w.z. van 8.00 uur tot 20.00 uur Midden-Europese tijd van 1 mei tot en met 31 juli voor de bescherming van de vegetatie, en van 1 april tot en met 30 september voor de bescherming van de bossen).
   B. Streefwaarden


OnderwerpMiddelingstijdStreefwaarde(1)
  
Bescherming van de menselijke gezondheidHoogste 8-uurgemiddelde van een dag (2)120 µg/m3, mag, gemiddeld over drie jaar, niet vaker dan 25 dagen per kalenderjaar worden overschreden (3)
  
Bescherming van de vegetatieMei tot en met juliAOT40 (berekend op basis van uurwaarden) 18 000 µg/m3.u, gemiddeld over 5 jaar (3)

  (1) 2010 zal het eerste jaar zijn waarvan de gegevens worden gebruikt bij het beoordelen van de naleving tijdens de volgende drie, respectivelijk vijf jaar.
   (2) De hoogste 8-uurgemiddeldeconcentratie van een dag wordt bepaald door analyse van de voortschrijdende gemiddelden over perioden van 8 uur, die ieder uur worden berekend op basis van de uurwaarden. Elk aldus berekend gemiddelde over 8 uur telt voor de dag waarop de periode van 8 uur eindigt, d.w.z. dat de eerste berekeningsperiode voor een bepaalde dag loopt van 17.00 uur op de dag daarvoor tot 1.00 uur op die dag, en de laatste berekeningsperiode van 16.00 tot 24.00 uur.
   (3) Indien de drie- of vijf-jaargemiddelden niet op basis van een volledige en ononderbroken reeks jaargegevens kunnen worden vastgesteld, is het vereiste minimumaantal jaargegevens voor de controle op de inachtneming van de streefwaarden als volgt :
   - voor de streefwaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid : geldige gegevens over één jaar;
   - voor de streefwaarde voor bescherming van de vegetatie : geldige gegevens over drie jaar.
   C. Langetermijndoelstellingen


OnderwerpMiddelingstijdLangetermijndoelstelling
  
Bescherming van de menselijke gezondheidHoogste 8-uurgemiddelde van een dag gedurende een kalenderjaar120 µg/m3
  
Bescherming van de vegetatieMei tot en met juliAOT40 (berekend op basis van de uurwaarden) 6 000 µg/m3.u(3)

  ]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>


Art. N4.[1 Bijlage 4. - Criteria voor het indelen en situeren van meetpunten voor het beoordelen van de ozonconcentraties
   Het volgende is van toepassing op vaste metingen :
   A. Macroschaal


Type stationDoelstellingen van de metingRepresentativiteit (1)Criteria voor de situering op macroniveau
  
StadsgebiedBescherming van de menselijke gezondheid :
  beoordelen van de blootstelling van de stadsbevolking aan ozon, d.w.z. daar waar de bevolkingsdichtheid en ozonconcentratie relatief hoog en representatief voor de blootstelling van de bevolking zijn.
Enkele km2Buiten bereik van de invloed van plaatselijke emissiebronnen zoals verkeer, benzinestations enz.;
  locaties met vrije luchtcirculatie, waar goed doorgemengde lucht kan worden bemonsterd;
  locaties als woongebieden en winkelbuurten in de stad, parken (op afstand van bomen), grote straten of pleinen met weinig of geen verkeer, open terreinen zoals onderw?s-, sport- en recreatiefaciliteiten.
  
Voorstads-
  gebied
Bescherming van de menselijke gezondheid en de vegetatie :
  beoordeling van de blootstelling van de bevolking en de vegetatie aan de periferie van agglomeraties, waar de hoogste ozonniveaus voorkomen waaraan de bevolking en de vegetatie rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen bloot staan.
Enkele tientallen km2Op een bepaalde afstand van het gebied met maximale emissies, benedenwinds bij de heersende windrichting(en) wanneer de omstandigheden ozonvorming in de hand werken;
  waar bevolking, kwetsbare gewassen of natuur- lijke ecosystemen aan de buitenrand van een agglomeratie aan hoge ozonniveaus worden blootgesteld;
  
   zo nodig ook enkele voorstedelijke stations bovenwinds van het gebied met maximale emissies, om de regionale ozonachtergrondniveaus te bepalen.

  (1) De meetpunten moeten zo mogelijk ook representatief zijn voor soortgelijke locaties die zich niet in de onmiddellijke omgeving bevinden.
   Voor plattelandsstations en plattelandsachtergrondsstations moet in voorkomend geval worden gezorgd voor coördinatie met de bewakingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1737/2006 van de Commissie van 7 november 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2152/2003 van de Raad inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (PB L 334 van 30.11.2006, blz. 1).
   B. Situering op microschaal
   Voor zover haalbaar dient de procedure voor situering op microschaal beschreven door bijlage 3, deel C, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 juni 2001 betreffende de grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht en van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 5 juli 2001 betreffende de grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht, te worden gevolgd, waarbij de inlaat ver verwijderd is van emissiebronnen zoals schoorstenen van ovens en verbrandingsinstallaties en meer dan 10 m van de dichtstbijgelegen weg, en op grotere afstand naarmate de verkeersdrukte groter is.
   C. Documentatie en toetsing van de gekozen locaties
   De procedures van bijlage 3, deel D, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 juni 2001 betreffende de grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht en van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 5 juli 2001 betreffende de grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de luchtdienen worden gevolgd waarbij de meetgegevens naar behoren worden gescreend en geïnterpreteerd in het licht van de meteorologische en fotochemische processen die het meten van de ozonconcentraties op de respectieve locaties beïnvloeden.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Art. N5.[1 Bijlage 5. - Criteria voor het vaststellen van het minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen van de ozonconcentraties
   [2 - Afdeling A.
   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-05-2017, p. 56661)]2
   B. Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen in de zones en agglomeraties waar de langetermijndoelstellingen worden bereikt
   Het aantal bemonsteringspunten voor ozon dient, rekening gehouden met andere aanvullende beoordelingsinstrumenten zoals luchtkwaliteitmodellen en metingen van stikstofdioxide op dezelfde plaats, voldoende te zijn voor het onderzoeken van de tendens inzake ozonverontreiniging en het toetsen aan de langetermijndoelstellingen. Het aantal stations in agglomeraties en andere zones mag worden verminderd tot een derde van het in deel A genoemde aantal. Wanneer gegevens van vaste meetstations de enige bron van gegevens zijn, moet er ten minste één meetstation blijven. Wanneer een en ander tot gevolg heeft dat er in een zone met aanvullende beoordelingsinstrumenten geen station meer overblijft, dient door coördinatie met de stations in aangrenzende zones een adequate toetsing van de ozonconcentratie aan de langetermijndoelstellingen te worden gegarandeerd. Het aantal plattelandsachtergrondsstations dient 1 per 100 000 km2 te zijn.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
  (2)<BESL 2017-05-04/03, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 25-05-2017>

Art. N6.[1 Bijlage 6. - Metingen van ozonprecursoren
   A. Doelen
   De belangrijkste doelstellingen van deze metingen zijn het analyseren van de tendens inzake ozonprecursoren, het controleren van de doeltreffendheid van strategieën voor emissiereductie, het controleren van de consistentie van emissie-inventarissen en het helpen aanwijzen van verbanden tussen emissiebronnen en waargenomen concentraties van verontreinigende stoffen.
   Voorts wordt beoogd hiermee een bijdrage te leveren tot de kennis van de vorming van ozon en de verspreidingsprocessen van ozonprecursoren alsmede de toepassing van fotochemische modellen.
   B. Stoffen
   De metingen van ozonprecursoren dienen ten minste betrekking te hebben op stikstofoxiden (NO en NO2) en de passende vluchtige organische stoffen (VOS). Een lijst van vluchtige organische stoffen waarvan de meting wordt aanbevolen volgt hierna.


 1-ButeenIsopreenEthylbenzeen
  
ethaantrans-2-buteenn-hexaanm+p-xyleen
  
ethyleencis-2-buteeni-hexaano-xyleen
  
acetyleen1,3-butadieenn-heptaan1,2,4-trimethylebenzeen
  
propaann-pentaann-octaan1,2,3-trimethylebenzeen
  
propeeni-pentaani-octaan1,3,5-trimethylebenzeen
  
n-butaan1-penteenbenzeenFormaldehyde
  
i-butaan2-penteentolueenTotaal koolwaterstoffen excl. methaan

  C. Plaats van de meetpunten
   Metingen dienen met name te worden verricht in stedelijke of voorstedelijke gebieden op alle meetpunten die overeenkomstig de bepalingen van dit besluit zijn ingericht en voor de in deel A bedoelde bewakingsdoelstellingen geschikt worden geacht.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Art. N7.[1 Bijlage 7. - Informatie - en alarmdrempels


DoelMiddelingstijddrempel
  
Inlichtingen1 uur180 µg/m3
  
Alarm1 uur(1)240 µg/m3

  (1) Voor de toepassing van artikel 14 van de ordonnantie moet gedurende drie opeenvolgende uren een overschrijding van de drempelwaarde worden gemeten of voorspeld.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Art. N8. Bijlage VIII. - [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-02-10/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2011>