10 JANUARI 2002. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende toepassing van de artikelen 12 en 21 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 26 april 2001 tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het Cultuurbeleid van de Franse Gemeenschap (VERTALING).
Art. 1-4
Artikel 1. De regeling inzake onverenigbaarheid van de personeelsleden van het Waarnemingscentrum voor het Cultuurbeleid bij de uitoefening van hun ambt, zoals bedoeld in artikel 12, § 2, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 26 april 2001 tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor de beleidsvoeringen inzake Cultuur van de Franse Gemeenschap, is de algemene regeling bepaald bij het besluit van de Regering houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
Daarenboven is de hoedanigheid van personeelslid van het Waarnemingscentrum voor het Cultuurbeleid onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van een adviesinstantie die bevoegd is voor materies die bedoeld zijn in artikel 3, 1°, a), van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 26 april 2001 tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor de beleidsvoeringen inzake Cultuur van de Franse Gemeenschap.
De hoedanigheid van personeelslid van het Waarnemingscentrum voor het Cultuurbeleid is eveneens onverenigbaar met de uitoefening van een ambt van bestuurder binnen een belangrijke culturele instelling van de Franse Gemeenschap.
Art.2. Het bedrag van de zitpenning bedoeld in artikel 21, §1, van het besluit van de Regering van Franse Gemeenschap van 26 april 2001 tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor de beleidsvoeringen inzake Cultuur van de Franse Gemeenschap, wordt vastgelegd op 24, 79 euro per zitting.
Art.3. De bedragen van de reis- en verblijfkosten, bedoeld in artikel 21, §1, van het besluit van de Regering van Franse Gemeenschap van 26 april 2001 tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor de beleidsvoeringen inzake Cultuur van de Franse Gemeenschap, worden vastgelegd overeenkomstig de voorwaarden en volgens de tarieven vastgesteld door de ter zake geldende regeling die van toepassing is op de personeelsleden van de diensten van de Regering.
Voor de toepassing van het eerste lid, worden de betrokken leden van het Begeleidingscomité gelijkgesteld met de personeelsleden van de Diensten van de Regering die titularis zijn van een graad van rang 12.
Art. 4. De Minister van Cultuur wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 januari 2002.
De Minister van Cultuur,
R. DEMOTTE.