Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

3 JUNI 2002. - Koninklijk besluit betreffende het statuut van de leden van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-06-2002 en tekstbijwerking tot 22-04-2005)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Definities.
Art. 1
TITEL II. - Overheden.
Art. 2-5
TITEL III. - Voorzitter.
Art. 6-9
TITEL IV. - Leden.
HOOFDSTUK I. - Selectie van de leden van het controleorgaan.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 10
Afdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de politieambtenaren.
Onderafdeling 1. - Specifieke toelatingsvoorwaarden.
Art. 11
Onderafdeling 2. - Selectieprocedure.
Art. 12-15
Afdeling 3. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de deskundige.
Onderafdeling 1. - Specifieke toelatingsvoorwaarden.
Art. 16
Onderafdeling 2. - Selectieprocedure.
Art. 17
HOOFDSTUK II. - Aanwijzing van de leden.
Art. 18-19
HOOFDSTUK III. - Rechtspositie van de leden.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 20-23
Afdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot politieambtenaren.
Art. 24-33, 33bis
Afdeling 3. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de deskundige.
Art. 34-37
Onderafdeling 1. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de statutaire deskundige.
Art. 38-39
Onderafdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de contractuele deskundige.
Art. 40-41
TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 42-43
BIJLAGE.
Art. N1



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2003009634  2005000070  2007000020  2007000022  2020044419  2020044420 



Artikels:

TITEL I. - Definities.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " de wet " : de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  2° " de bevoegde ministers " : de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken;
  3° " het controleorgaan " : het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;
  4° " de voorzitter " : de federale magistraat, voorzitter van het controleorgaan;
  5° " de leden " : de leden van het controleorgaan, de voorzitter uitgezonderd;
  6° " de politieambtenaren " : de politieambtenaren, leden van het controleorgaan, van wie de ene afkomstig is van de federale politie en de andere van de lokale politie;
  7° " de deskundige " : de persoon die geen lid is van het operationeel kader van de politiediensten en die bij mandaat als deskundige bij het controleorgaan wordt aangewezen;
  8° " de algemene inspectie " : de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;
  9° " de gegevens en inlichtingen " : de gegevens van persoonlijke aard en de inlichtingen bedoeld in artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

TITEL II. - Overheden.
Art.2. Het beheer van het controleorgaan wordt gezamenlijk bepaald door de bevoegde ministers.

Art.3. De voorzitter en de leden van het controleorgaan staan, voor de uitoefening van hun opdrachten inzake de verwerking van gegevens en inlichtingen voor gerechtelijke doeleinden, onder het functioneel gezag van de Minister van Justitie.

Art.4. De voorzitter en de leden van het controleorgaan staan, voor de uitoefening van hun opdrachten inzake de verwerking van gegevens en inlichtingen voor bestuurlijke doeleinden, onder het functioneel gezag van de Minister van Binnenlandse Zaken.

Art.5. De handtekeningen van de bevoegde ministers zijn vereist voor :
  1° elk ontwerp van reglementair besluit betreffende het controleorgaan;
  2° de aanwijzing van de leden van het controleorgaan;
  3° het voorontwerp van algemene uitgavenbegroting betreffende het controleorgaan;
  4° elke beslissing tot herplaatsing of tot beëindiging van een ambt respectievelijk bedoeld in de artikelen 30, 31, 35 en 36.

TITEL III. - Voorzitter.
Art.6. Op de dag van zijn indiensttreding legt de voorzitter de eed af in handen van de bevoegde ministers, in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eed.

Art.7. De voorzitter oefent zijn opdracht uit overeenkomstig het beleid dat, voor of tijdens de uitoefening van het mandaat, gezamenlijk vastgesteld wordt door de bevoegde ministers.

Art.8. De voorzitter houdt op zijn mandaat uit te oefenen :
  1° in geval van afzetting, op gezamenlijke beslissing van de bevoegde ministers, na het advies van de federale procureur te hebben ingewonnen;
  2° op zijn verzoek.

Art.9. De voorzitter is gehouden door het beroepsgeheim ten opzichte van de feiten, handelingen en gegevens waarvan hij in het raam van zijn mandaat kennis krijgt.

TITEL IV. - Leden.
HOOFDSTUK I. - Selectie van de leden van het controleorgaan.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.10. Elke kandidaat voor het controleorgaan moet aan de volgende algemene toelatingsvoorwaarden voldoen :
  1° Belg zijn;
  2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
  3° van onberispelijk gedrag zijn;
  4° het bewijs leveren van zijn deskundigheid inzake verwerking van informatie of bescherming van gegevens;
  5° beschikken over de nodige kwaliteiten van loyaliteit, discretie en integriteit voor de verwerking van gevoelige gegevens of houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau " zeer geheim ", die is verleend overeenkomstig de voorwaarden en de procedures van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.

Afdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de politieambtenaren.
Onderafdeling 1. - Specifieke toelatingsvoorwaarden.
Art.11. De politieambtenaar die kandidaat is voor het controleorgaan moet bovendien voldoen aan de volgende specifieke toelatingsvoorwaarden :
  1° ten minste tien jaar dienstanciënniteit hebben en ten minste bekleed zijn met de graad van commissaris van politie;
  2° geen eindevaluatie " onvoldoende " hebben gekregen tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de kandidaatstelling, noch een niet uitgewiste zware tuchtstraf hebben opgelopen;
  3° een ervaring van minimum een jaar bezitten in het domein bedoeld in artikel 10, 4°.
  De in het eerste lid bedoelde voorwaarden moeten vervuld zijn op de datum bedoeld in artikel 12.

Onderafdeling 2. - Selectieprocedure.
Art.12. De bevoegde ministers beslissen over de uiterste datum van indiening van kandidaatstellingen.

Art.13. De oproep tot de kandidaten wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en maakt het voorwerp uit van een interne publicatie.
  De kandidaatstellingen worden gericht aan de voorzitter die de ontvankelijkheid ervan nagaat.

Art.14. De selectie van de kandidaten gebeurt op basis van een interview door een selectiecommissie.

Art.15. De in artikel 14 bedoelde selectiecommissie bestaat uit een vertegenwoordiger van de Minister van Binnenlandse Zaken, een vertegenwoordiger van de Minister van Justitie en de voorzitter.
  De voorzitter zit de commissie voor.
  Iedere representatieve vakorganisatie van de politiediensten kan een vertegenwoordiger in hoedanigheid van waarnemer afvaardigen tijdens de interview van de kandidaten.

Afdeling 3. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de deskundige.
Onderafdeling 1. - Specifieke toelatingsvoorwaarden.
Art.16. De persoon die kandidaat is voor het mandaat van deskundige van het controleorgaan moet bovendien voldoen aan de volgende specifieke toelatingsvoorwaarden :
  1° Vijf jaar ervaring hebben als deskundige in het domein bedoeld in artikel 10, 4°;
  2° houder zijn van een diploma dat toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 1 in de Rijksbesturen of een ambt van niveau 1 in de Rijksbesturen te hebben uitgeoefend gedurende ten minste vijf jaar.
  De in het eerste lid bedoelde voorwaarden moeten vervuld zijn op de datum bedoeld in artikel 12.

Onderafdeling 2. - Selectieprocedure.
Art.17. De artikelen 12 tot 15, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de deskundige bedoeld in deze afdeling.

HOOFDSTUK II. - Aanwijzing van de leden.
Art.18. De selectiecommissie vergelijkt de titels en verdiensten van de kandidaten, die geslaagd zijn voor de selectie procedure, op grond van de dossiers van de kandidaatstellingen, van de resultaten van het overeenkomstig artikel 14 gevoerde interview en, in voorkomend geval, van de mobiliteitsfiches.
  Zij deelt haar voorstellen mee aan de bevoegde ministers.
  Het persoonlijk dossier van de politieambtenaar die kandidaat is wordt eveneens aan de bevoegde ministers medegedeeld.

Art.19. Op de dag van hun indiensttreding leggen de leden de eed af in handen van de voorzitter, in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831, betreffende de eed.

HOOFDSTUK III. - Rechtspositie van de leden.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.20. De uitoefening van een ambt als lid is onverenigbaar met :
  1° de hoedanigheid van lid van de algemene inspectie;
  2° de hoedanigheid van lid van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van het Vast comité van toezicht op de politiediensten of van de Dienst Enquêtes ervan, van het Vast comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of van de Dienst Enquêtes ervan.

Art.21. De leden oefenen hun ambt voltijds uit. Zij mogen tijdens de duur ervan geen andere beroepsactiviteit uitoefenen.
  Onverminderd artikel 20 kunnen de bevoegde ministers, na het advies van de voorzitter daaromtrent te hebben ingewonnen, afwijkingen van de onverenigbaarheid toestaan op voorwaarde dat die afwijkingen de leden niet beletten hun opdracht naar behoren te vervullen.

Art.22. De leden zijn gehouden door het beroepsgeheim ten opzichte van de feiten, handelingen en gegevens waarvan zij in het raam van hun mandaat kennis krijgen.

Art.23. § 1. De voorzitter overhandigt aan de leden een legitimatiekaart.
  § 2. De legitimatiekaart is in overeenstemming met de modellen vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.
  § 3. De kaart heeft de vorm van een rechthoek met afgeronde hoeken, is 100 mm lang en 66 mm breed.
  Zij is geplastificeerd en op beide zijden ervan is een veiligheidsopdruk aangebracht.
  § 4. De legitimatiekaart bevat op de voorzijde volgende elementen :
  1° onder het drietalige opschrift " controleorgaan van het politionele informatiebeheer ", in het midden, 's Lands Zegel;
  2° in het rechterbovengedeelte, de naam, voornaam en het identificatienummer van de houder;
  3° aan de linkerzijde een pasfoto van de houder met een minimumgrootte van 34 mm bij 26 mm;
  4° daaronder het volgnummer en de geldigheidstermijn van de kaart;
  5° op dezelfde hoogte aan de rechterzijde in de drie landstalen de woorden " De voorzitter van het controleorgaan " en zijn handtekening;
  6° onderaan in de drie landstalen de woorden " Koninkrijk België ";
  7° in elke hoek, het logo van de geïntegreerde politiediensten, in een cirkel met een diameter van 6 mm.
  § 5. Op de achterzijde van de kaart is rechts van een strook met de nationale driekleur in het midden overdrukt met s Lands Zegel, in de drie landstalen de volgende vermelding aangebracht : " Overeenkomstig artikel 44/7 van de wet van 5/8/1992 en het KB van 03/06/2002 heeft de houder van deze legitimatiekaart het recht op te treden over het gehele grondgebied van het Koninkrijk België, zelfs wanneer hij alleen is en in burgerkledij. " Deze tekst wordt voorafgegaan door de vermelding " De houder van deze legitimatiekaart heeft de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de krijgsauditeur en die van officier van bestuurlijke politie. " ingeval de houder bekleed is met één of meer van die hoedanigheden.
  § 6. De vermeldingen bedoeld in § 4, 1°, 4°, 5° en 6°, en in § 5 worden gesteld in het Nederlands, het Frans en het Duits, met voorrang voor de moedertaal van de houder.
  § 7. Het huishoudelijk reglement van het controleorgaan bepaalt de regels :
  1° inzake verlies, diefstal of beschadiging van de kaart;
  2° voor het geval dat de houder zijn mandaat niet kan of niet meer mag uitoefenen, ongeacht de grond of de duur ervan.

Afdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot politieambtenaren.
Art.24. Onverminderd de artikelen 26 t.e.m. 28, (en 33bis) behouden de politieambtenaren hun statuut zoals dat in het RPPol is bepaald. <KB 2005-03-26/34, art. 34, 002 ; Inwerkingtreding : 22-04-2005>
  Hun aanwijzing geldt voor een termijn van vijf jaren dat eenmaal voor dezelfde termijn kan worden verlengd.

Art.25. In afwijking van het statuut bedoeld in artikel 24 wordt een eensluidend verklaard afschrift van de dossiers inzake benoeming, bevordering of mutatie van de politieambtenaren tijdens de uitoefening van hun ambt bezorgd aan de bevoegde ministers. De ontvangst van het afschrift moet worden bevestigd. De bevoegde ministers beschikken over een termijn van een volle maand te rekenen van de dag volgend op die waarop de dossiers zijn ontvangen om in te stemmen met de beoogde benoeming, bevordering of mutatie. Na die termijn worden de bevoegde ministers geacht hun instemming te hebben gegeven.

Art.26. Onverminderd de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten kunnen de bevoegde ministers op grond van hun injunctierecht op ieder tijdstip een tuchtprocedure gelasten ten aanzien van politieambtenaren wegens feiten die deze laatsten tijdens de duur van hun mandaat hebben gepleegd, in het kader van de uitvoering van hun opdrachten.

Art.27. Het instellen van enige andere tuchtprocedure dan die bedoeld in artikel 26 is onderworpen aan de voorafgaande instemming van de bevoegde ministers.

Art.28. De betrokken persoon wordt na beëindiging van zijn ambt herplaats overeenkomstig de regels bepaald in het RPPol.

Art.29. Indien een politieambtenaar voor een specifieke betrekking in de politiediensten geschikt wordt bevonden, heeft hij gedurende een jaar te rekenen van de aanvang van het vijfde jaar volgend op de dag bedoeld in artikel 19, voorrang op andere kandidaten met betrekking tot de toewijzing van vacant verklaarde betrekkingen bij de federale politie of bij een korps van de lokale politie waarvoor hij zich binnen voornoemde termijn kandidaat gesteld heeft.
  Onder dezelfde voorwaarden wordt een voorrangstermijn van twee jaar toegekend bij de aanvang van het tiende jaar volgend op de dag bedoeld in artikel 19.

Art.30. Indien gelet op de artikelen 10, 3°of 10, 5°, en op de aan het controleorgaan toevertrouwde opdrachten, ernstige redenen daartoe bestaan, kunnen de bevoegde ministers op ieder tijdstip beslissen een politieambtenaar te herplaatsen. De herplaatsing geschiedt bij een koninklijk besluit.
  De bevoegde ministers delen de redenen ervan mee aan het betrokken lid. Deze laatste beschikt over vijftien dagen te rekenen van de dag volgend op die van de kennisgeving om een verweerschrift in te dienen.
  De bevoegde ministers beslissen op grond van voornoemd verweerschrift of de procedure al dan niet wordt voortgezet.

Art.31. Indien gelet op de artikelen 10, 3° of 10, 5°, en op de aan het controleorgaan toevertrouwde opdrachten ernstige redenen daartoe bestaan, kan de voorzitter op ieder tijdstip aan de bevoegde ministers voorstellen een politieambtenaar te herplaatsen. De herplaatsing geschiedt door Ons.
  De voorzitter deelt de redenen ervan mee aan het betrokken lid. Deze laatste beschikt over vijftien dagen te rekenen van de dag volgend op die van de kennisgeving om een verweerschrift in te dienen.
  De voorzitter beslist op grond van voornoemd verweerschrift of de procedure al dan niet wordt voortgezet.

Art.32. Ingeval de procedure van herplaatsing wordt stopgezet, worden de stukken betreffende die procedure niet opgenomen in het persoonlijk dossier van betrokkene.

Art.33. Tijdens de duur van zijn aanwijzing ontvangt het lid dat politieambtenaar is een bijzondere toelage die gelijk is aan het verschil tussen de wedde die hij zou genieten, met dezelfde geldelijke anciënniteit, in de schaal 07 die overeenstemt met de graad van hoofdcommissaris en de wedde die hij geniet in zijn huidige schaal.

Art. 33bis. <ingevoegd bij KB 2005-03-26/34, art. 35 ; Inwerkingtreding : 22-04-2005> De elementen van het statuut van het lid dat politieambtenaar is, die niet zijn geregeld bij onderhavig besluit, worden geregeld overeenkomstig artikel 21, § 1, van het koninklijk besluit van 26 maart 2005 tot regeling van de structurele detacheringen van personeelsleden van de politiediensten en van soortgelijke toestanden en tot invoering van verschillende maatregelen.
  De financiering voor het personeelslid van de lokale politie wordt geregeld overeenkomstig artikel 20 van hetzelfde koninklijk besluit.

Afdeling 3. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de deskundige.
Art.34. De deskundige wordt aangewezen op grond van een vijfjarig mandaat dat eenmaal voor dezelfde termijn kan worden verlengd.

Art.35. Indien gelet op de artikelen 10, 3° of 10, 5°, en op de aan het controleorgaan toevertrouwde opdrachten ernstige redenen daartoe bestaan, kunnen de bevoegde ministers op ieder tijdstip beslissen het mandaat van de deskundige te beëindigen. De beëindiging van het mandaat maakt het voorwerp uit van een koninklijk besluit.
  De bevoegde ministers delen de redenen van de beëindiging mee aan de deskundige. Deze laatste beschikt over vijftien dagen te rekenen van de dag volgend op die van de kennisgeving om een verweerschrift in te dienen.
  De bevoegde ministers beslissen op grond van voornoemd verweerschrift of de procedure al dan niet wordt voortgezet.

Art.36. Indien gelet op de artikelen 10, 3° of 10, 5° en op de aan het controleorgaan toevertrouwde opdrachten ernstige redenen daartoe bestaan, kan de voorzitter op ieder tijdstip aan de bevoegde ministers voorstellen het mandaat van de deskundige beëindigen. De beëindiging van het mandaat wordt door Ons beslist
  De voorzitter deelt de redenen van de beëindiging mee aan de deskundige. Deze laatste beschikt over vijftien dagen te rekenen van de dag volgend op die van de kennisgeving om een verweerschrift in te dienen.
  De voorzitter beslist op grond van voornoemd verweerschrift of de procedure al dan niet wordt voortgezet.

Art.37. De verloven, de dienstvrijstellingen en de non-activiteiten zoals bepaald overeenkomstig het RPPol voor het personeel van het administratief en logistiek kader zijn van toepassing op de deskundige.

Onderafdeling 1. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de statutaire deskundige.
Art.38. Onverminderd de artikelen 10 en 16 van dit besluit kan een ambtenaar als deskundige worden gedetacheerd. Hij neemt zijn vroegere betrekking weer op na beëindiging van zijn mandaat.
  In afwijking van artikel 103 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, wordt deze ambtenaar tijdens de periode van zijn detachering geacht in actieve dienst te zijn.

Art.39. Tijdens de duur van zijn detachering, geniet de statutaire deskundige verder zijn wedde.
  Daarenboven, ontvangt hij een bijzondere toelage gelijk aan het verschil tussen de wedde die hij zou genieten, met dezelfde geldelijke anciënniteit, in de schaal 15A die overeenstemt met de graad van adviseur-generaal (rang 15) van het administratief personeel onderworpen aan het statuut van Rijksambtenaren en de wedde die hij geniet in zijn huidige schaal.
  Voltijdse of deeltijdse prestaties verricht in openbare besturen, in de privésector of als zelfstandige worden eveneens in aanmerking genomen voor de toekenning van verhogingen in weddeschaal indien in het bericht tot aankondiging van de selectieprocedure uitdrukkelijk wordt vereist dat de kandidaten over de nodige ervaring beschikken en zij zulks met alle beschikbare rechtsmiddelen mogen aantonen.

Onderafdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de contractuele deskundige.
Art.40. Onverminderd artikel 41 zijn de bepalingen tot regeling van het administratief statuut van het contractueel personeel van niveau 1 van de federale ministeries overeenkomstig dit besluit of op grond van het contract van toepassing op de contractueel in dienst genomen deskundige.
  De regels met betrekking tot de situatie van de op grond van een contract in dienst genomen deskundige na beëindiging van zijn mandaat worden door Ons bepaald.

Art.41. De deskundige ontvangt de wedde van schaal 15A die overeenstemt met de graad van adviseur-generaal (rang 15) van het administratief personeel onderworpen aan het statuut van Rijksambtenaren.
  Voltijdse of deeltijdse prestaties verricht in openbare besturen, in de privésector of als zelfstandige worden eveneens in aanmerking genomen voor de toekenning van verhogingen in weddeschaal indien in het bericht tot aankondiging van de selectieprocedure uitdrukkelijk wordt vereist dat de kandidaten over de nodige ervaring beschikken en zij zulks met alle beschikbare rechtsmiddelen mogen aantonen.

TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.42. Dit besluit treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art.43. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 3 juni 2002.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  A. DUQUESNE
  De Minister van Justitie,
  M. VERWILGHEN

BIJLAGE.
Art. N1. Bijlage 1. - Controleorgaan - Legitimatiekaart.
  (Modellen niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 31-05-2002, p. 27221-27227).
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 3 juni 2002 betreffende het statuut van de leden van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  A. DUQUESNE
  De Minister van Justitie,
  M. VERWILGHEN.