11 JULI 2002. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van een forfaitaire vergoeding toegekend aan de personeelsleden van de politiediensten die deelnemen aan humanitaire of politieoperaties onder het gezag van één of meerdere internationale instellingen alsook aan bepaalde operaties ten behoeve van de strijdkrachten.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen.
Art. 5-7
2002000906 2004000364 2004000368 2005000094 2007000076 2007000101 2007000385 2007000877 2008000596 2008000597 2008000598 2009000156 2009000723 2010000690 2012000122 2013000680 2015000023 2015000024 2015000388 2016000270 2016000271 2017013483 2017013484 2017014216 2018011004 2018031443 2019030835 2020020164 2020020218 2020040335 2020042694 2021022674 2022021084 2023044712 2023044898
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Een dagvergoeding wordt toegekend aan de personeelsleden van de politiediensten die deelnemen aan humanitaire of politie-operaties onder het gezag van een of meerdere internationale instellingen alsook aan bepaalde operaties ten behoeve van de strijdkrachten.
Die vergoeding wordt vastgesteld als volgt :
- Personeel dat deel uitmaakt van het officierskader of van het niveau A : 80,57 EUR (3 250 frank);
- Personeel dat deel uitmaakt van het basis- of middenkader of van een ander niveau : 65,70 EUR (2 650 frank).
Wanneer ze toegekend wordt, wordt de vergoeding betaald vanaf de dag van het vertrek tot en met de dag van de terugkomst.
De vergoeding is gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Ze is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art.2. § 1. De in artikel 1 bedoelde vergoeding beoogt de bijkomende kosten te dekken die het gevolg zijn van een verwijdering van de familie en van de risico's die men loopt alsook van de hinder en van de ongemakken die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden onder dewelke de in artikel 1 bedoelde operaties uitgevoerd worden.
§ 2. Gedurende de periode tijdens dewelke het personeelslid bedoeld in artikel 1 van dit besluit de vergoeding bepaald bij hetzelfde artikel geniet, wordt het recht op de volgende toelagen en vergoedingen opgeschort :
1° indien het gaat om een personeelslid dat voor het behoud van zijn oorspronkelijke rechtspositieregeling kiest, zoals bedoeld in artikel XII.I.1, van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van de politiediensten :
a) de vergoeding voor kleine uitgaven zoals bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 januari 1962 tot vaststelling van het vergoedingsstelsel toepasselijk op de militairen die dienstreizen volbrengen in het buitenland;
b) de toelagen bedoeld in het koninklijk besluit van 5 juni 1975 houdende toekenning aan sommige personeelsleden van de rijkswacht van een toelage voor bijkomende prestaties, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1977;
c) de toelagen bedoeld in de artikelen 26, 27 en 28 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 september 1990;
d) de vaste vergoeding toegekend aan bepaalde leden van het rijkswachtpersoneel, zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 26 februari 1958 houdende toekenning van een vaste vergoeding aan bepaalde leden van het rijkswachtpersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 mei 1970, 22 september 1980, 25 november 1986, 16 februari 1988, 25 februari 1996 en 8 juli 1999, behalve indien de deelname aan één van de in artikel 1 bedoelde operaties het gevolg is van de uitvoering van gerechtelijke opdrachten van de federale politie;
e) de toelage voor opleider zoals bedoeld in hoofdstuk IVbis van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 maart 1998;
f) de vergoeding voor vaste dienst bij de SHAPE zoals bedoeld in deel XI, titel IV, hoofdstuk VI, van hetzelfde besluit;
g) het deel van de forfaitaire dagvergoeding dat voor geringe kosten bestemd is, zoals bedoeld in artikel XI.IV.38, tweede lid, van hetzelfde besluit;
h) de functievergoeding zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 juli 1999 houdende toekenning van een functievergoeding aan de personeelsleden van de rijkswacht in dienst bij het speciale interventie-eskadron of opgeroepen in steun aan deze eenheid of om erbij een opleiding te volgen;
i) de dagvergoeding zoals bedoeld in hoofdstuk III van het ministerieel besluit van 22 juni 1995 houdende toekenning aan de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten van zekere vaste vergoedingen, behalve indien de deelname aan één van de in artikel 1 bedoelde operaties, het gevolg is van de uitvoering van gerechtelijke opdrachten die op de federale politie neerkomen;
j) de toelagen voor overwerk en onregelmatige dienst zoals bedoeld in het ministerieel besluit van 1 februari 1980 houdende toekenning aan sommige personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten van een toelage voor overwerk en een toelage voor onregelmatige dienst, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1985, 24 september 1991 en 23 juni 1997;
k) de bijzondere toelage zoals bedoeld in het ministerieel besluit van 29 juli 1987 houdende toekenning van een bijzondere toelage aan de leden van de bijzondere brigade belast met de beteugeling van de zware criminaliteit;
l) de toelage en de terugbetaling van de reiskosten zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 juli 1991 betreffende de toekenning van een toelage en de terugbetaling van de reiskosten aan de leden van de gerechtelijke politie bij de parketten wegens detachering naar het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie;
m) de toelage wegens uitoefening van hogere functies zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 19 april 1962 betreffende de toekenning van een toelage wegens uitoefening van hogere functies aan het provinciaal of gemeentelijk personeel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 april 1972, indien deze niet meer uitgeoefend wordt in het raam van de deelname aan één van de operaties bedoeld in artikel 1;
n) de toelage wegens buitengewone prestaties zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 februari 1963 betreffende de toekenning van een vergoeding wegens buitengewone prestaties aan het provinciaal en gemeentepersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juni 1970, 8 juni 1971, 16 oktober 1975 en 21 augustus 1979;
o) de toelage voor nachtwerk zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 januari 1975 tot vaststelling van de algemene bepalingen betreffende de toekenning van een toelage voor nachtwerk aan sommige personeelsleden van de provincies, de gemeenten, de agglomeraties van gemeenten en de federaties van gemeenten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 januari 1989 en 12 juni 1989;
p) de toelage wegens de vervanging van een korpschef zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 21 april 1993 betreffende de toekenning van een toelage wegens de vervanging van een korpschef bij de gemeentepolitie;
q) de nacht-, zaterdag- en zondagtoelagen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 20 juni 1994 tot vaststelling van de algemene bepalingen betreffende de toekenning van nacht-, zaterdag- en zondagtoelagen voor het personeel van de openbare brandweerdiensten en de gemeentepolitie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 november 1994 en 3 maart 1995.
2° Als het niet gaat om een personeelslid zoals bedoeld in 1° :
a) de weddebijslagen bedoeld in deel XI, titel I, hoofdstuk II, afdeling 4, van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, behalve indien het mandaat of de uitoefening van een hoger ambt eveneens wordt uitgeoefend in het raam van de deelname aan één van de operaties bedoeld in artikel 1;
b) de toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag of tijdens de nacht alsook toelagen voor bijkomende dienstprestaties, voor het bereikbaar en terugroepbaar personeel en voor een ononderbroken dienst van meer dan vierentwintig uur, zoals bedoeld in deel XI, titel III, hoofdstuk III, van hetzelfde besluit;
c) de functietoelagen zoals bedoeld in deel XI, titel III, hoofdstuk IV, afdelingen 1 en 2, van hetzelfde besluit;
d) de vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten zoals bedoeld in deel XI, titel IV, hoofdstuk II, van hetzelfde besluit, behalve indien de deelname aan één van deze operaties het gevolg is van de uitvoering van gerechtelijke opdrachten van de federale politie;
e) de vergoeding voor vaste dienst bij de SHAPE zoals bedoeld in deel XI, titel IV, hoofdstuk VI, van hetzelfde besluit;
f) het deel van de forfaitaire dagvergoeding dat voor geringe kosten bestemd is, zoals bedoeld in artikel XI.IV.38, tweede lid, van hetzelfde besluit.
Art.3. De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt welke de opdrachten zijn waarop de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.
De Minister van Binnenlandse Zaken kan de toepassing van dit besluit daarenboven uitbreiden tot andere personen die geen deel uitmaken van de politiediensten. Hij bepaalt met welke personeelsleden van de politiediensten deze personen bijgevolg worden gelijkgesteld voor de toepassing van dit besluit.
Art.4. De toelagen en vergoedingen bedoeld in artikel 2 die samen met de wedde worden betaald, worden opgeschort vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het vertrek. Ze zijn opnieuw verschuldigd vanaf de eerste dag die volgt op de datum van de terugkomst.
Indien deze data samenvallen met de eerste van een maand, wordt het recht opgeschort of onmiddellijk heropent.
HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen.
Art.5. Het koninklijk besluit van 6 juli 1993 houdende vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van een vergoeding toegekend aan de personeelsleden van de rijkswacht die ten behoeve van de strijdkrachten aan de vredesoperaties van de Verenigde Naties in ex-Joegoslavië en Somalië deelnemen wordt opgeheven.
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001.
Art. 7. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te, op Brussel, 11 juli 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Sociale Economie en Maatschappelijke Integratie,
J. VANDE LANOTTE
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN