26 APRIL 2002. - Koninklijk besluit waarbij aan elke advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.
Art. 1-4
Artikel 1. Aan elke advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie wordt machtiging verleend om toegang te hebben tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
De in het eerste lid bedoelde toegang wordt aan elke advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie toegekend in het kader van haar opdracht zoals bepaald bij artikel 259bis-15, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998, met name voor het ontvangen en het opvolgen van de klachten inzake de werking van de rechterlijke orde.
De in het eerste lid bedoelde toegang is voorbehouden aan :
1° de voorzitter(ster) van de Hoge Raad voor de Justitie;
2° de voorzitter(ster) van de verenigde advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie;
3° de voorzitter(s) (ster of sters) en de leden van de Nederlandstalige advies- en onderzoekscommissie(s) van de Hoge Raad voor de Justitie.
4° de voorzitter(s) (ster of sters) en de leden van de Franstalige advies- en onderzoekscommissie(s) van de Hoge Raad voor de Justitie;
5° de personeelsleden van de Hoge Raad voor de Justitie die daartoe schriftelijk en bij name worden aangewezen door de in 1° vermelde overheid, op grond van het ambt dat zij uitoefenen en binnen de perken van de bevoegdheden die zij aan wetten en verordeningen ontlenen.
De uitbreiding in de tijd van de toegang tot de opeenvolgende bijwerkingen van de informatiegegevens bedoeld in het eerste lid, wordt beperkt tot een periode van vijf jaar.
Art.2. De met toepassing van artikel 1, eerste lid, verkregen informatiegegevens mogen enkel voor de in artikel 1, tweede lid, vermelde doeleinden worden gebruikt. Zij mogen niet worden medegedeeld aan derden.
Worden niet als derden beschouwd voor de toepassing van het eerste lid :
1° de natuurlijke personen waarop die informatiegegevens betrekking hebben, of hun wettelijke vertegenwoordigers;
2° de openbare overheden en instellingen die zelf de in artikel 5 van de voornoemde wet van 8 augustus 1983 bedoelde machtiging hebben verkregen, voor de informatiegegevens die hun mogen worden medegedeeld krachtens hun aanwijzing en in het kader van de betrekkingen die zij in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden met elke advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie onderhouden voor de in artikel 1, tweede lid, bedoelde doeleinden.
Art.3. De lijst van de overeenkomstig artikel 1, derde lid, aangewezen personeelsleden met vermelding van hun ambt en hun graad, wordt jaarlijks opgemaakt en volgens dezelfde periodiciteit aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toegestuurd.
Art. 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 april 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN.