19 APRIL 2002. - Koninklijk besluit houdende specifieke statutaire bepalingen met betrekking tot personen aangesteld in bepaalde betrekkingen van de federale politie, de lokale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-04-2002 en tekstbijwerking tot 31-12-2003).
Art. 1, 1bis, 1ter, 1quater, 1quinquies, 1sexies, 1septies, 1octies, 1nonies, 1decies, 2-5
Artikel 1. De artikelen VII.III.2 RPPol, VII.III.4, eerste lid, RPPol, VII.III.47 RPPol, (VII.III.51 RPPol, VII.III.52 RPPol, VII.III.55 RPPol tot en met VII.III.57 RPPol, VII.III.88 RPPol tot en met VII.III.99 RPPol, VII.III.101 RPPol tot en met VII.III.110 RPPol, VII.III.111, eerste lid, RPPol, VII.III.112 RPPol tot en met VII.III.116 RPPol, VII.III.118 RPPol tot en met VII.III.121 RPPol, VII.III.123 RPPol tot en met VII.III.137 RPPol), XI.II.17 RPPol, XI.II.18 en XI.III.27 RPPol zijn van overeenkomstige toepassing op de personen aangewezen voor een mandaat bedoeld in respectievelijk de artikelen 5, § 6, eerste lid en 8, § 6, eerste en tweede lid, van het koninklijk besluit van 31 oktober 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden en de modaliteiten van de eerste aanstelling tot bepaalde betrekkingen van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie en in artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit van 31 oktober 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden en de modaliteiten van de eerste aanstelling in bepaalde betrekkingen van de lokale politie. <KB 2003-12-05/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
Art. 1bis. <Ingevoegd bij KB 2003-12-05/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2003> Het mandaat van korpschef van de lokale politie wordt door de in artikel 1ter zake bedoelde personeelsleden uitgeoefend in overeenstemming met de wettelijke opdrachten bedoeld in de artikelen 44 en 45 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, het koninklijk besluit van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren en de tijdens hun mandaattermijn geldende zonale veiligheidsplannen.
Art. 1ter. <Ingevoegd bij KB 2003-12-05/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2003> De mandaten in de federale politie worden door de in artikel 1ter zake bedoelde personeelsleden, naar gelang van het mandaat, uitgeoefend in overeenstemming met de op hun van toepassing zijnde bepalingen van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, de opdrachten bedoeld in het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie en de tijdens hun mandaattermijn geldende nationale veiligheidsplannen.
Art. 1quater. <Ingevoegd bij KB 2003-12-05/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2003> De mandaten in de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie worden door de in artikel 1ter zake bedoelde personeelsleden uitgeoefend in overeenstemming met de artikelen 143 tot en met 149ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de werking en het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, inzonderheid titel IV en titel V.
Art. 1quinquies. <Ingevoegd bij KB 2003-12-05/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2003> De in artikel 1 bedoelde mandaathouders stellen een synoptisch verslag op waarin zij uiteenzetten hoe zij hun mandaat hebben vervuld.
In dit verslag wordt op een concrete en logische wijze melding gemaakt van projecten, programma's, actieplannen en allerhande hieraan verwante activiteiten.
Art. 1sexies. <KB 2003-12-05/35, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2003> De evaluatie van de in artikel 1 bedoelde mandaathouders weegt hoofdzakelijk af hoe deze hebben gefunctioneerd en in het bijzonder in welke mate zij met de hen ter beschikking gestelde middelen en overeenkomstig de respectieve artikelen 1bis, 1ter en 1quater hun mandaat hebben uitgeoefend. Ze heeft inzonderheid tot doel uit te maken of het mandaat kan worden voortgezet dan wel voortijdig moet worden beëindigd.
De evaluatie gebeurt op een beschrijvende wijze. Het evaluatieverslag wordt opgesteld volgens het schema zoals vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.
De evaluatie is een eindevaluatie indien ze er toe strekt een advies te verstrekken omtrent het al dan niet hernieuwen van een mandaat. In de andere gevallen betreft het een tussentijdse evaluatie zoals bedoeld in Deel VII, Titel III, hoofdstuk III, afdeling 2 RPPol.
Art. 1septies. <Ingevoegd bij KB 2003-12-05/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2003> De evaluatie door de evaluatiecommissie geschiedt op grond van de gegevens die blijken uit de stukken met inbegrip van het in artikel 1quinquies bedoelde synoptisch verslag, uit de bevragingen en uit de vaststellingen van de algemene inspectie die deze heeft gedaan in het raam van haar opdrachten. De voornoemde gegevens worden getoetst tijdens een evaluatiegesprek van de evaluatiecommissie met de mandaathouder.
Art. 1octies. <Ingevoegd bij KB 2003-12-05/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2003> Op straffe van onontvankelijkheid voegt de in artikel 1 bedoelde mandaathouder die om de hernieuwing van zijn mandaat verzoekt, bij zijn verzoek tot hernieuwing bedoeld in artikel VII.III.110 RPPol, het synoptisch verslag bedoeld in artikel 1quinquies. Hij voegt er tevens alle stukken bij die hem relevant blijken ter evaluatie van zijn verzoek tot hernieuwing.
Art. 1nonies. <Ingevoegd bij KB 2003-12-05/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2003> Onverminderd het bepaalde in de artikelen 49, 107 en 149 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, beslist de in artikel VII.III.44 RPPol bedoelde overheid over de al dan niet verlenging van het betrokken mandaat, op grond van de globale evaluatie bedoeld in artikel 1sexies.
Art. 1decies. <Ingevoegd bij KB 2003-12-05/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2003> Per mandaathouder wordt een mandaatdossier opgesteld dat deel uitmaakt van het persoonlijk dossier.
Het mandaatdossier omvat alle stukken die relevant zijn voor het uitgeoefende mandaat en inzonderheid :
1° een inventaris van de stukken;
2° de functiebeschrijving van en de profielvereisten voor het uitgeoefende mandaat;
3° de kandidaatstelling en, in voorkomend geval, de eraan toegevoegde stukken;
4° de, in voorkomend geval, uitgebrachte adviezen en gemotiveerde voordrachten;
5° de beslissingen of het besluit tot aanwijzing en het proces-verbaal van eedaflegging;
6° alle stukken met betrekking tot de procedure voor de evaluatiecommissie;
7° naar gelang van het geval, de in artikel 1bis en 1ter bedoelde documenten;
8° alle overige stukken met betrekking tot het lopende mandaat zoals onder meer de stukken die zijn opgesteld naar aanleiding van de hernieuwing en de beëindiging van het mandaat.
Art.2. De in artikel 1 bedoelde personen die met toepassing van artikel 4, § 1, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, hebben geopteerd voor het behoud van hun oorspronkelijke rechtspositieregeling, hebben, gelet op hun weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat, geen recht op de toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag of tijdens de nacht, noch op de toelage voor bijkomende dienstprestaties, noch op de toelage betreffende de beschikbaarheidsplicht waarin dat oorspronkelijk statuut voorziet.
Art.3. De politieambtenaar bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 31 oktober 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden en de modaliteiten van de eerste aanstelling in bepaalde betrekkingen van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie en in artikel 7 van het koninklijk besluit van 31 oktober 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden en de modaliteiten van de eerste aanstelling in bepaalde betrekkingen van de lokale politie, en aangewezen voor een functie bedoeld in artikel 247 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt van rechtswege aangesteld in de graad van hoofdcommissaris van politie.
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001.
In afwijking van het eerste lid, heeft voor de in artikel 1 bedoelde personeelsleden van de gemeentepolitie aangewezen voor een mandaat van directeur-generaal of adjunct-directeur-generaal in de federale politie, artikel XI.II.17 RPPol uitwerking vanaf 1 januari 2001.
Art. 5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 april 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN.