Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

7 SEPTEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende diverse bepalingen met betrekking tot de personeelsleden van de Centra voor Leerlingenbegeleiding.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Berekening van de dienstanciënniteit.
Afdeling 1. - Centra voor leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs.
Art. 1-2
Afdeling 2. - Gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
Art. 3-4
HOOFDSTUK II. - Tijdelijke vervanging van boventallige klerken.
Art. 5
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding.
Art. 6-8
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Art. 9
HOOFDSTUK V. - Wijziging aan het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2000 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de weddeschalen van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding.
Art. 10
HOOFDSTUK VI. - Bezoldigingsregeling.
Art. 11-15
HOOFDSTUK VII. - Verlofstelsels.
Art. 16-20
HOOFDSTUK VIII. - Vaste benoeming op 1 januari 2001.
Art. 21-22
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art. 23-25





Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Berekening van de dienstanciënniteit.
Afdeling 1. - Centra voor leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs.
Artikel 1. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit in de centra voor leerlingenbegeleiding van het gemeenschapsonderwijs komen eveneens, in uitvoering van artikel 4, § 3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, onder de hierna vermelde voorwaarden, de diensten in aanmerking gepresteerd als :
  1° contractueel personeelslid bij een PMS-centrum en/of het Vormingscentrum van de PMS-centra van het gemeenschapsonderwijs;
  2° contractueel personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;
  3° klerk, gepresteerd vóór de overdracht naar het gemeenschapsonderwijs op 1 januari 1994 en tijdens de wettelijke vooropzegperiode na de overdracht met toepassing van artikel 201 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;
  4° gesubsidieerd contractueel personeelslid.

Art.2. § 1. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit van de personeelsleden die diensten hebben verricht zoals bedoeld in artikel 1 :
  1° bestaat het aantal dagen gepresteerd als personeelslid in de hoedanigheid van de in artikel 1 vermelde diensten, in een betrekking met volledige dienstprestaties uit alle kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de verlofdagen en vakantieperiodes als zij in deze periode vallen;
  2° worden de dagen gepresteerd in de betrekking met onvolledige dienstprestaties die tenminste de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor een betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties. Het aantal dagen in de betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren voor een betrekking met volledige dienstprestaties, wordt met de helft verminderd;
  3° mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties die tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;
  4° vormen dertig dagen een maand;
  5° worden als diensten beschouwd, de dagen waarop het personeelslid effectief prestaties verrichtte, evenals :
  a) de verlofdagen en vakantieperiodes;
  b) de ziektedagen;
  c) de bevallingsverloven en de borstvoedingsverloven;
  d) de loopbaanonderbrekingen met inbegrip van de ouderschapsverloven;
  6° kan gedurende een dienstjaar een dienstanciënniteit van maximaal 360 dagen worden verworven;
  7° wordt in voorkomend geval de dienstanciënniteit te zijn verworven in het ambt dat het personeelslid uitoefende na concordantie van zijn ambt zoals bedoeld in artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
  § 2. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit van de personeelsleden bedoeld in artikel 1 :
  1° kunnen de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid van een PMS-centrum of het Vormingscentrum van de PMS-centra van het Gemeenschapsonderwijs voor maximaal 720 dagen dienstanciënniteit in aanmerking genomen worden;
  2° kunnen de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid van een gesubsidieerde MST-equipe enkel in aanmerking worden genomen voor personeelsleden die met toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding op 1 september 2000 werden overgedragen naar een centrum voor leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs;
  3° kunnen de diensten gepresteerd als klerk voor de overdracht enkel worden in aanmerking genomen als ze gepresteerd werden in een PMS-centrum van het Gemeenschapsonderwijs of van het Rijk;
  4° kunnen de diensten gepresteerd als gesubsidieerd contractueel personeelslid van een PMS-centrum, van het Vormingscentrum van de PMS-centra of van een centrum voor leerlingenbegeleiding voor maximaal 720 dagen dienstanciënniteit in aanmerking genomen worden, onverminderd de bepalingen van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs-II en artikel 16 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs-III;
  5° kunnen enkel diensten als gesubsidieerde contractueel in aanmerking genomen worden als het project uitdrukkelijk betrekking had op de PMS-centra of de centra voor leerlingenbegeleiding of als de plaats van tewerkstelling een PMS-centrum, een centrum voor leerlingenbegeleiding of het Vormingscentrum van de PMS-centra was, onverminderd de bepalingen van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs-II en artikel 16 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs-III.

Afdeling 2. - Gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
Art.3. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit in de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, komen eveneens, in uitvoering van artikel 6, § 3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, onder de hierna vermelde voorwaarden, de diensten in aanmerking gepresteerd als :
  1° contractueel personeelslid bij een PMS-centrum;
  2° contractueel personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;
  3° gesubsidieerd contractueel personeelslid;
  4° personeelslid bij een consultatiebureau voor gehandicapten.

Art.4. § 1. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit van de personeelsleden die diensten hebben verricht zoals bedoeld in artikel 3 :
  1° bestaat het aantal dagen gepresteerd als personeelslid in de hoedanigheid van de in artikel 3 vermelde diensten in een betrekking met volledige dienstprestaties uit alle kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de verlofdagen en vakantieperiodes indien zij in deze periode vallen;
  2° worden de dagen gepresteerd in de betrekking met onvolledige dienstprestaties die tenminste de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor een betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties. Het aantal dagen in de betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren voor een betrekking met volledige dienstprestaties, wordt met de helft verminderd;
  3° mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties die tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;
  4° vormen dertig dagen een maand;
  5° worden als diensten beschouwd, de dagen waarop het personeelslid effectief prestaties verrichtte, evenals :
  a) de verlofdagen en vakantieperiodes;
  b) de ziektedagen;
  c) de bevallingsverloven en de borstvoedingsverloven;
  d) de loopbaanonderbrekingen met inbegrip van de ouderschapsverloven;
  6° kan gedurende een dienstjaar een dienstanciënniteit van maximaal 360 dagen worden verworven;
  7° wordt in voorkomend geval de dienstanciënniteit geacht te zijn verworven in het ambt dat het personeelslid uitoefende na concordantie van zijn ambt zoals bedoeld in artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
  § 2. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit van de personeelsleden bedoeld in artikel 3, 1° en 3° :
  1° kunnen de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid van een PMS-centrum voor maximaal 720 dagen dienstanciënniteit in aanmerking genomen worden;
  2° kunnen de diensten gepresteerd als gesubsidieerd contractueel personeelslid van een PMS-centrum, een centrum voor leerlingenbegeleiding of een permanente ondersteuningscel voor maximaal 720 dagen dienstanciënniteit in aanmerking genomen worden, onverminderd de bepalingen van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs-II en artikel 16 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs-III;
  3° kunnen enkel diensten als gesubsidieerde contractueel in aanmerking genomen worden als het project uitdrukkelijk betrekking had op de PMS-centra of de centra voor leerlingenbegeleiding of als de plaats van tewerkstelling een PMS-centrum, een centrum voor leerlingenbegeleiding of een permanente ondersteuningscel was, onverminderd de bepalingen van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs-II en artikel 16 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs-III.

HOOFDSTUK II. - Tijdelijke vervanging van boventallige klerken.
Art.5. Vanaf 1 september 2000 kunnen de boventallige klerken bedoeld in artikel 187 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, slechts vervangen worden door een tijdelijk personeelslid, indien de vastbenoemde boventallige klerk afwezig is om volgende redenen :
  1° afwezigheid/non-activiteit voor lange duur gewettigd door familiale redenen;
  2° afwezigheid/non-activiteit voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;
  3° politiek verlof/non-activiteit;
  4° verlof wegens borstvoeding;
  5° verlof wegens onderbreking van de beroepsloopbaan;
  6° verlof voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
  7° verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet;
  8° verlof wegens opdracht, zoals bedoeld in artikel 90, § 1 en § 2, 4°, 6°, 7°, 10° tot en met 15° en in artikel 91 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende Inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;
  9° verlof om hun kandidatuur voor de wetgevende of provinciale verkiezingen voor te dragen;
  10° verlof om een stage in een andere betrekking van de Staat, de provincies, de gemeenten, een daarmee gelijkgestelde openbare instelling, een gesubsidieerde officiële school of een gesubsidieerde vrije school of centrum te vervullen;
  11° verlof uit hoofde van dwingende redenen van familiaal belang;
  12° verlof voor vakbondsopdrachten;
  13° verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen;
  14° verlof voor terbeschikkingstelling van een jeugdorganisatie;
  15° verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen;
  16° terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht;
  17° terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden.

HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding.
Art.6. In artikel 25, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding, worden tussen de woorden " 33 en 50 " en " in aanmerking " de woorden " aangevuld met de personeelsleden bedoeld in artikel 17, eerste lid, 4°, die niet zijn toegewezen in toepassing van hoofdstuk IV van dit besluit " ingevoegd.

Art.7. Aan artikel 33 van hetzelfde besluit wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. De dienstanciënniteit bedoeld in § 1 wordt berekend overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met dien verstande dat voor de berekening van de dienstanciënniteit ook de volgende periodes worden meegerekend :
  1° de ziektedagen;
  2° bevallingsverloven;
  3° borstvoedingsverloven. ".

Art.8. In artikel 44, tweede lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden " 1 november 1999 " vervangen door de woorden " 1 januari 2000 ".

HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Art.9. Aan artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. De personeelsleden die in toepassing van artikel 44 van het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding worden overgedragen, worden voor de toepassing van dit artikel beschouwd als ressorterend onder dit artikel, als zij :
  1° ofwel op 31 augustus 2000 een gedeeltelijke loopbaanonderbreking genoten zoals bedoeld in § 1;
  2° ofwel de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben uiterlijk op 31 augustus 2000 en sedert 1 september 2000 een gedeeltelijke loopbaanonderbreking genieten.
  Artikel 5, 2°, is niet van toepassing op de personeelsleden bedoeld in het eerste lid, 1°. ".

HOOFDSTUK V. - Wijziging aan het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2000 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de weddeschalen van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding.
Art.10. In artikel 5, § 4, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2000 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de weddeschalen van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding, worden tussen de woorden " dienstanciënniteit " en " in " de woorden " verworven in het ambt van medewerker in een centrum voor leerlingenbegeleiding " ingevoegd.

HOOFDSTUK VI. - Bezoldigingsregeling.
Art.11. Aan artikel 16, § 1, A, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, wordt een r) toegevoegd, die luidt als volgt :
  " r) voor het personeelslid dat het ambt van arts of van directeur uitoefent in een centrum voor leerlingenbegeleiding : de diensten die het personeelslid sedert 1 september 1985 heeft gepresteerd in de hoedanigheid van zelfstandige arts of van contractuele arts van een psycho-medisch-sociaal centrum, van een gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht of van een centrum voor leerlingenbegeleiding. Als de diensten gepresteerd werden in de hoedanigheid van zelfstandige arts, worden zij slechts voor de helft in aanmerking genomen, tenzij betrokkene kan aantonen dat de diensten ten minste een volume omvatten dat overeenstemt met de helft van een voltijdse functie als arts. De diensten gepresteerd in de hoedanigheid van zelfstandige arts, kunnen slechts voor maximum 10 jaar in aanmerking worden genomen. ".

Art.12. In hetzelfde besluit wordt een artikel 47bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Art. 47bis. De weddenanciënniteit die op 31 augustus 2000 in aanmerking werd genomen voor het bepalen van de wedde van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding die in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, op 1 september 2000 zijn overgedragen vanuit een gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht, wordt voor toepassing van artikel 192 van voormeld decreet beschouwd als zijnde verworven overeenkomstig de bepaling van dit besluit. Deze weddenanciënniteit blijft behouden bij een eventuele overgang naar een ambt van de categorie van het administratief personeel binnen een centrum voor leerlingenbegeleiding, eveneens overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs. ".

Art.13. Artikel 7 van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt aangevuld met de volgende woorden " of bij de klasse " 22 jaar " ".

Art.14. In artikel 14 van hetzelfde besluit worden in het eerste lid tussen de woorden " 20e jaar " en " naar gelang ", de woorden " of 22e jaar " ingevoegd.

Art.15. In hetzelfde besluit wordt een artikel 33bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Art. 33bis. De weddenanciënniteit die op 31 augustus 2000 in aanmerking werd genomen voor het bepalen van de wedde van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding die in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, op 1 september 2000 zijn overgedragen vanuit een gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht, wordt voor toepassing van artikel 192 van voormeld decreet beschouwd als zijnde verworven overeenkomstig de bepaling van dit besluit. Deze weddenanciënniteit blijft behouden bij een eventuele overgang naar een ambt van de categorie van het technisch personeel binnen een centrum voor leerlingenbegeleiding, eveneens overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs. ".

HOOFDSTUK VII. - Verlofstelsels.
Art.16. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het Gesubsidieerd onderwijs wordt aangevuld met een tweede lid, dat luidt als volgt :
  " De bepalingen van dit besluit zijn eveneens van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden van de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, bedoeld in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. ".

Art.17. Het opschrift van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de inspectiediensten, wordt vervangen door wat volgt :
  " Koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de verlofregeling van het vastbenoemd technisch personeel van de centra voor leerlingenbegeleiding. ".

Art.18. Het opschrift van hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt vervangen door :
  " HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied. ".

Art.19. Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de vastbenoemde leden van het technisch personeel van de centra voor leerlingenbegeleiding. ".

Art.20. In afwijking van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet door personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra, is het voornoemd besluit tot uiterlijk 1 januari 2002 van toepassing op de tijdelijke personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding die op 1 september 2000 in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding zijn overgedragen vanuit een gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht, voor zover zij behoren tot prioriteitscategorie 1 in toepassing van het besluit van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding.

HOOFDSTUK VIII. - Vaste benoeming op 1 januari 2001.
Art.21. Voor de vaste benoeming op 1 januari 2001 zoals bedoeld in artikel 190, § 2, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, worden de personeelsleden die op 1 september 2000 zijn overgedragen met toepassing van artikel 188 van hetzelfde decreet, geacht zich kandidaat te hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn bepaald in artikel 31ter, § 2, 2°, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding of in artikel 36quater, § 2, 2°, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.

Art.22. Alle betrekkingen in wervingsambten op de door de overdrachtscommissies goedgekeurde personeelsformaties van de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding worden geacht vacant verklaard en meegedeeld te zijn overeenkomstig artikel 33 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.

HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art.23. Worden opgeheven :
  1° het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra, met uitzondering van de artikelen 3, § 6, 6, 11, 12, 15 tot en met 18, 20, 44;
  2° het koninklijk besluit van 11 februari 1970 tot vaststelling van de normen in verband met het aantal betrekkingen van assistent-verpleegster en van het administratief personeel in de psycho-medisch-sociale rijkscentra belast met het uitvoeren van het medisch schooltoezicht in de rijksscholen;
  3° het koninklijk besluit van 12 oktober 1970 tot vaststelling van het organiek basiskader van het administratief personeel der psycho-medisch-sociale rijkscentra, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur;
  4° het ministerieel besluit van 29 april 1975 tot vaststelling van het bedrag der erelonen van de geneesheren verbonden aan de psycho-medisch-sociale Rijkscentra;
  5° het koninklijk besluit van 18 juni 1979 tot oprichting van Rijksvormingscentra voor het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra en van de gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra en tot vaststelling van de benoemingsvoorwaarden van de leden van het technisch personeel van de Rijksvormingscentra;
  6° de volgende artikelen van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra :
  - artikel 2;
  - artikel 16;
  - artikel 71;
  - artikel 85;
  - artikel 86;
  - de artikelen 174 tot en met 176;
  - artikel 198;
  7° de volgende artikelen van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de inspectiediensten :
  - de artikelen 2 tot en met 3;
  - artikel 9, laatste lid, laatste zin;
  - de artikelen 10 tot en met 12;
  - artikel 14, laatste lid;
  - artikel 14bis, laatste lid;
  - artikel 27, laatste lid;
  - artikel 29, tweede lid;
  - artikel 30, § 1, laatste lid;
  8° het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende het verlof voor afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen, van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de inspectiediensten;
  9° het koninklijk besluit van 11 juni 1981 betreffende de afwezigheid van lange duur gewettigd door familiale redenen, van de leden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;
  10° het koninklijk besluit van 24 augustus 1981 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra en van de diensten voor studie- en beroepsoriëntering, met uitzondering van de artikelen 23 tot en met 25;
  11° het ministerieel besluit van 5 oktober 1981 tot vaststelling van het minimumprogramma en de vorm van het jaarprogramma van de psycho-medisch-sociale centra, evenals van de vorm van het activiteitenprogramma van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;
  12° het ministerieel besluit van 15 oktober 1981 tot vaststelling van de vereisten waaraan de agenda en de dossiers met betrekking tot de psycho-medisch-sociale begeleiding moeten beantwoorden;
  13° het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;
  14° het ministerieel besluit van 14 juni 1983 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder gegevens betreffende een leerling, die niet meer tot het werkgebied van een centrum behoort, mogen worden overgemaakt aan een ander centrum, waarvan de leerling tot het werkgebied behoort;
  15° het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1985 betreffende de verplichtingen en de opdrachten inzake medisch schooltoezicht, en houdende de erkenningsvoorwaarden en subsidiëring van equipes en centra medisch schooltoezicht, met uitzondering van de bijlage 2 " Technische voorwaarden inzake inrichting en uitrusting van de lokalen waarin een centrum voor medisch schooltoezicht gevestigd is " van dit besluit;
  16° het ministerieel besluit van 13 september 1990 houdende erkenning en aanduiding van psycho-medisch-sociale centra, belast met het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de leerlingen uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de deelnemers uit de erkende vormingen voor het vervullen van de deeltijdse leerplicht;
  17° het ministerieel besluit van 15 januari 1992 betreffende de schriftelijke weigering tot individuele begeleiding door een psycho-medisch-sociaal centrum;
  18° het besluit van de Vlaamse regering van 24 september 1996 houdende maatregelen tot begeleiding van migrantenleerlingen in de psycho-medisch-sociale centra.

Art.24. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2000, met uitzondering van de artikelen van hoofdstuk III, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2000.

Art. 25. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Brussel, 7 september 2001.
  De minister-president van de Vlaamse regering,
  P. DEWAEL
  De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen,
  Mevr. M. VOGELS
  De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming,
  Mevr. M. VANDERPOORTEN