Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

8 JUNI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende toekenning van een aanmoedigingspremie bij loopbaanonderbreking in het kader van de landingsbanen voor de personeelsleden van de gemeenschapsinstellingen voor bijzondere jeugdbijstand. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-10-2001 en tekstbijwerking tot 20-10-2014)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Toekenningsvoorwaarden en bedrag.
Art. 3-6
HOOFDSTUK IV. - Procedure.
Art. 7-8
HOOFDSTUK V. - Controle en sancties.
Art. 9
HOOFDSTUK VI. - Controlecommissie.
Art. 10
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 11-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2009201059  2014036540 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° akkoord : het akkoord tussen de Vlaamse overheid en de vakbonden van de Gemeenschapsinstellingen voor Bijzondere Jeugdbijstand, afgesloten op 19 juli 2000;
  2° instellingen : de Gemeenschapsinstellingen voor Bijzondere Jeugdbijstand van Mol, Beernem en Ruiselede;
  3° gedeeltelijke loopbaanonderbreking : de vermindering van de arbeidsprestaties met de helft van het normaal aantal uren van een voltijdse betrekking, zoals bedoeld in de artikelen 102 tot 103 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, zoals gewijzigd;
  4° social profitsector : de sectoren zoals opgesomd in de 'Algemene doelstelling' van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de social profitsector 2000-2005, behorende tot de Vlaamse gezondheids- en welzijnssector en voor zover ze ressorteren onder een Vlaamse erkennings- en subsidieregelgeving, en de Vlaamse socio-culturele sector.
  Onder de Vlaamse socio-culturele sector wordt verstaan de sectoren zoals bedoeld in artikel 1, 1°, 2°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13°, 14° en 15°, van het koninklijk besluit van 28 oktober 1993 betreffende het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor de socio-culturele sector, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 november 1996 en bij de kennisgeving van de federale minister van Tewerkstelling en Arbeid in het Belgisch Staatsblad van 7 juli 1999;
  5° Vlaams minister : de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Ambtenarenzaken, de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen en de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme;
  6° [1 Departement WSE: het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie;]1
  7° opvolgingscommissie : de commissie, opgericht krachtens artikel 18 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 2000 tot instelling van de aanmoedigingspremies bij loopbaanonderbreking in geval van zorgkrediet, loopbaankrediet en landingsbanen in de social profitsector.
  ----------
  (1)<BVR 2014-06-20/29, art. 49, 003; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art.2. § 1. Dit besluit is van toepassing op de statutaire personeelsleden van de instellingen die tewerkgesteld zijn in een zwaar en belastend beroep binnen het didactisch en pedagogisch proces. Het betreft de personeelsleden met de volgende graden en functies :
  - hoofddeskundige met de functie van hoofdbegeleider-teamverantwoordelijke of van hoofdleraar- teamverantwoordelijke;
  - deskundige en medewerker met de functie van begeleider;
  - technisch assistent en technisch beambte met de functie van nachtbewaarder;
  - deskundige, medewerker, technicus en technisch assistent met de functie van vakleraar of leraar.
  § 2. De personeelsleden van de instellingen, tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur in een van de in § 1 vermelde graden en functies, vallen eveneens onder het toepassingsgebied van dit besluit.

HOOFDSTUK III. - Toekenningsvoorwaarden en bedrag.
Art.3. § 1. Binnen de perken van de daartoe bestemde kredieten kan aan het personeelslid, bedoeld in artikel 2, een aanmoedigingspremie worden toegekend indien hij zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt vanaf de leeftijd van 50 jaar in het kader van de in het akkoord voorgestelde landingsbanen.
  § 2. Zodra het recht op een aanmoedigingspremie in het kader van de landingsbanen wordt toegekend, blijft dit recht behouden tot wanneer het personeelslid de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
  § 3. Het in § 1 bedoelde personeelslid moet voldoen aan een van de volgende voorwaarden :
  - voorafgaand aan de gedeeltelijke loopbaanonderbreking een loopbaan van minimum 25 jaar voltijdse of deeltijdse beroepsactiviteit hebben, waarvan er minstens een equivalent van 10 voltijdse jaren binnen de instellingen, de social profitsector of een gelijkgestelde sector gepresteerd moet zijn;
  - voorafgaand aan de gedeeltelijke loopbaanonderbreking een loopbaan van minimum 20 jaar voltijdse of deeltijdse beroepsactiviteit in de instellingen, de social profitsector of een gelijkgestelde sector hebben.
  Als gelijkgestelde sector zoals bedoeld in voorgaand lid gelden :
  - de ziekenhuizen;
  - de thuisverpleging.
  § 4. Voor het bepalen van de beroepsactiviteit gelden alle arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen.
  Onder gelijkgestelde dagen worden hierbij verstaan :
  - alle dagen die gepresteerd werden in een DAC-, GESCO-, IBF- of PBW-statuut;
  - de voor de sociale zekerheid der werknemers gelijkgestelde dagen die gedekt zijn door een arbeidsovereenkomst;
  - de dagen die besteed werden aan de zorg voor de eigen kinderen, met een maximum van 3 jaar per kind en 6 jaar over de volledige loopbaan;
  - de dagen die besteed werden aan palliatieve zorg of zorg voor zwaar zieke kinderen of familieleden, met een maximum van 1 jaar over de volledige loopbaan;
  - alle dagen waarop het personeelslid een verlof, gelijkgesteld met dienstactiviteit, genoot overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 1993 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
  § 5. De periode van drie jaar die voorafgaat aan de aanvang van de gedeeltelijke loopbaanonderbreking moet gepresteerd zijn in een arbeidsregeling die minimumaal 75 % van de voltijdse arbeidsregeling bedraagt.
  § 6. Het personeelslid van 50 jaar of ouder dat reeds in gedeeltelijke loopbaanonderbreking 'stelsel 50+' is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, komt niet in aanmerking voor de in § 1 bedoelde aanmoedigingspremie.

Art.4. Het in artikel 3 bedoelde personeelslid moet tijdens de volledige duur van de loopbaanonderbreking vervangen worden, behoudens de uitzonderingen op de vervangingsplicht die vastgesteld werden in de reglementering inzake loopbaanonderbreking.

Art.5. De aanmoedigingspremie die toegekend wordt in het kader van de landingsbanen kan niet gecombineerd worden met een tweede deeltijdse of voltijdse tewerkstelling in hoofde van het personeelslid, met de uitoefening van een winstgevende activiteit of met een uitkering in het kader van de werkloosheidsreglementering.

Art.6. De aanmoedigingspremie bedraagt bruto per volledige kalendermaand :
  - 372 euro voor het personeelslid dat tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling en dat de arbeidsprestaties vermindert met de helft van het normaal aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.

HOOFDSTUK IV. - Procedure.
Art.7.[1 § 1. De werknemer dient een aanvraag voor de aanmoedigingspremie in bij het [2 Departement WSE]2.
   § 2. De aanvraag wordt ingediend met het papieren aanvraagformulier of, voor zover dat door het [2 Departement WSE]2 ter beschikking wordt gesteld, met het elektronische aanvraagformulier.
   De minister bepaalt het model van het aanvraagformulier.
   § 3. De aanvraag is alleen ontvankelijk als ze voldoet aan de volgende voorwaarden :
   1° het aanvraagformulier wordt volledig en correct ingevuld en ondertekend;
   2° alle verplichte bewijsstukken worden bij het aanvraagformulier gevoegd, conform de vereisten die zijn opgenomen in het aanvraagformulier.]1
  ----------
  (1)<BVR 2008-12-19/27, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 50, 003; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Art.8.§ 1. Om geldig te zijn moet het personeelslid zijn aanvraag tot het verkrijgen van de aanmoedigingspremie indienen binnen zes maanden na de aanvang van de landingsbaan.
  § 2. Na betalingsopdracht door [1 het [2 Departement WSE]2 ]1 wordt de premie voor de afgelopen maand aan het rechthebbende personeelslid uitgekeerd.
  ----------
  (1)<BVR 2008-12-19/27, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 51, 003; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

HOOFDSTUK V. - Controle en sancties.
Art.9.§ 1. Vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop het personeelslid de instelling verlaat of niet meer aan de voorwaarden waaronder de aanmoedigingspremie werd toegekend, voldoet, verliest hij het recht op de aanmoedigingspremie.
  § 2. Onrechtmatig verkregen aanmoedigingspremies kunnen teruggevorderd worden.
  § 3. De controle op de naleving van de voorwaarden wordt uitgeoefend door [1 de sociaalrechtelijke inspecteurs van de afdeling Inspectie van het Departement Werk en Sociale Economie]1.
  ----------
  (1)<BVR 2008-12-19/27, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

HOOFDSTUK VI. - Controlecommissie.
Art.10. Voor de controle op de kwaliteit en de voortgang van de materies die in dit besluit geregeld worden zal een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, worden uitgenodigd in de controlecommissie.

HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art.11. Het artikel dat in de eerste kolom van de onderstaande tabel vermeld staat, heeft betrekking op dit besluit. Voor het bedrag dat in euro wordt vermeld in de tweede kolom van de tabel, geldt vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2001 het bedrag dat in Belgische frank wordt vermeld in de derde kolom.


 EURBEF
Artikel 637215 000
Art.12. Het bedrag dat in euro wordt vermeld in artikel 6 van dit besluit, heeft uitwerking vanaf 1 januari 2002.

Art.13. Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 januari 2001.

Art. 14. De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme en de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Ambtenarenzaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit.