Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

8 NOVEMBER 2001. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor installaties voor de vervaardiging van geneesmiddelen (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-12-2001 en tekstbijwerking tot 04-05-2018)



Inhoudstafel:

Doel en toepassingsgebied.
Art. 1
Definities.
Art. 2
Verplichtingen voor nieuwe installaties.
Art. 3
Verplichtingen voor bestaande installaties.
Art. 4
Vereisten.
Art. 5
Vervanging.
Art. 6
Toezicht.
Art. 7
Naleving van emissiegrenswaarden.
Art. 8
Niet-naleving.
Art. 9
Informatiesystemen en verslaggeving.
Art. 10
Verandering van exploitant.
Art. 11
Inwerkingtreding.
Art. 12
Uitvoering.
Art. 13
BIJLAGEN.
Art. N1-N4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2011031137  2013031969 



Artikels:

Doel en toepassingsgebied.
Artikel 1.Dit besluit heeft de omzetting tot doel van Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties. Het heeft tot doel de directe en indirecte effecten van de emissie van vluchtige organische stoffen in het milieu, voornamelijk de lucht, en de mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid te voorkomen of te verminderen door maatregelen vast te stellen en procedures in te voeren voor de installaties die opgenomen zijn in rubriek 128 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse I B, II en III, met name installaties voor de vervaardiging van geneesmiddelen met een drijfkracht hoger dan 20 kW of die 7 personen of meer tewerkstellen en waarvan het jaarlijks verbruik van organische oplosmiddelen meer dan 40 ton per jaar bedraagt.
  De artikelen 5 tot 8 zijn enkel van toepassing op installaties met een oplosmiddelenverbruik van meer dan 50 ton per jaar.
  [1 De activiteiten omvatten de reiniging van de procesapparatuur, maar niet de reiniging van de werkstukken.]1
  ----------
  (1)<BESL 2018-04-26/05, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 03-06-2018>

Definities.
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° installatie : een vaste technische eenheid waar een of meer van de onder artikel 1 vallende activiteiten plaatsvinden, en alle andere daar rechtstreeks mee samenhangende activiteiten die technisch verband houden met de op die locatie verrichte activiteiten en van invloed kunnen zijn op emissies;
  2° [2 'bestaande installatie': een installatie die in bedrijf is op 29 maart 1999 of die vóór 1 april 2001 een milieuvergunning heeft verkregen, of waarvan de exploitant vóór 1 april 2001 een volledige aanvraag voor een milieuvergunning heeft ingediend, mits die installatie uiterlijk 1 april 2002 in gebruik is genomen;]2
  3° belangrijke wijziging :
  - voor installaties met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur of meer dan 200 ton/jaar : een wijziging van de exploitatie die naar de mening van het Brussels Instituut voor Milieubeheer aanzienlijke negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu kan hebben;
  - voor alle andere installaties : een verandering van de nominale capaciteit die leidt tot een toename van de emissies van vluchtige organische stoffen met meer dan 10 %, of iedere verandering die naar de mening van het Brussels Instituut voor Milieubeheer aanzienlijke negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu kan hebben;
  4° Instituut : Brussels Instituut voor Milieubeheer, opgericht bij het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer;
  5° emissie : de uitstoot van vluchtige organische stoffen uit een installatie in het milieu;
  6° diffuse emissies : emissies, in een andere vorm dan van afgassen, van vluchtige organische stoffen in lucht, bodem of water alsmede oplosmiddelen die zich in enig product bevinden. Hieronder zijn begrepen de niet opgevangen emissies die via ramen, deuren, ventilatiekanalen, ontluchtingen en soortgelijke openingen in het milieu terechtkomen;
  7° afgassen : de uiteindelijke uitworp in de lucht van gassen met vluchtige organische stoffen of andere verontreinigende stoffen uit een afgaskanaal of uit nabehandelingsapparatuur in de lucht. Het volumetrisch debiet wordt uitgedrukt in m3/uur bij normale omstandigheden;
  8° totale emissie : de som van diffuse emissies en emissies van afgassen;
  9° emissiegrenswaarde : de massa van de vluchtige organische stoffen, uitgedrukt als bepaalde specifieke parameters, concentratie, percentage en/of niveau van een emissie, berekend in standaardomstandigheden (N) die gedurende een of meer periodes niet overschreden mogen worden;
  10° stoffen : chemische elementen en hun verbindingen die in de natuur voorkomen of door de industrie worden geproduceerd, in vaste of vloeibare of gasvorm;
  11° [1 mengsel : in de zin van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006, een mengsel of een oplossing bestaande uit twee of meer stoffen;]1
  12° organische verbinding : een verbinding die tenminste het element koolstof bevat en daarnaast een of meer van de volgende elementen : waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium en stikstof, met uitzondering van koolstofoxiden en anorganische carbonaten en bicarbonaten;
  13° vluchtige organische stof (VOS) : een organische verbinding die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer of onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft. Voor de toepassing van dit besluit wordt de fractie creosoot die deze dampspanning overschrijdt bij 293,15 K, beschouwd als een VOS;
  14° organisch oplosmiddel : een vluchtige organische stof die alleen of in combinatie met andere stoffen en zonder een chemische verandering te ondergaan wordt gebruikt om grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen of als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen, dan wel als verdunner, als dispergeermiddel, om de viscositeit aan te passen, om de oppervlaktespanning aan te passen, als weekmaker of als conserveermiddel;
  15° gehalogeneerd organisch oplosmiddel : een organisch oplosmiddel dat ten minste één broom-, chloor-, fluor- of iodiumatoom per molecuul bevat;
  16° verbruik : de totale input van organische oplosmiddelen per kalenderjaar of een andere periode van twaalf maanden in een installatie, verminderd met eventuele VOS die voor hergebruik worden teruggewonnen;
  17° normaal bedrijf : alle perioden waarin een installatie of een activiteit in bedrijf is, met uitzondering van het opstarten en stilleggen en het onderhoud van apparatuur;
  18° [1 input : de hoeveelheid organische oplosmiddelen en de hoeveelheid daarvan in mengsels die tijdens het uitoefenen van een activiteit worden gebruikt, met inbegrip van de gerecycleerde oplosmiddelen, binnen en buiten de installatie, die telkens worden meegerekend wanneer zij worden gebruikt om de activiteit uit te oefenen;]1
  19° hergebruik van organische oplosmiddelen : het gebruik van uit een installatie teruggewonnen organische oplosmiddelen voor elk technisch of commercieel doel, met inbegrip van het gebruik als brandstof maar met uitzondering van de definitieve verwijdering van deze teruggewonnen organische oplosmiddelen als afval;
  20° massastroom : de hoeveelheid vrijgekomen VOS in eenheden of massa/uur;
  21° nominale capaciteit : de massa van de organische oplosmiddelen die een installatie gemiddeld over één dag maximaal als input gebruikt, als de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden bij de ontwerpoutput functioneert;
  22° gesloten systeem : een systeem dat zodanig functioneert dat de uit de activiteit vrijkomende VOS beheerst worden afgevangen en uitgestoten, hetzij via een afgaskanaal of via nabehandelingsapparatuur, en derhalve niet volledig diffuus zijn;
  23° normale omstandigheden : een temperatuur van 273,15 Kelvin en een druk van 101,3 kPa;
  24° gemiddelde over 24 uur : het rekenkundig gemiddelde van alle valide waarden die gedurende een periode van vierentwintig uur bij normale exploitatie zijn geregistreerd;
  25° opstarten en stilleggen : activiteiten die worden uitgevoerd wanneer een activiteit, een deel van de installatie of een reservoir in of buiten bedrijf wordt gesteld of in of uit de onbelaste toestand wordt gebracht. Regelmatig oscillerende activiteitenfasen worden niet als opstarten of stilleggen beschouwd.
  26° vervaardiging van geneesmiddelen : de chemische synthese, fermentatie, extractie, formulering en afwerking van geneesmiddelen en de vervaardiging van halffabrikaten, voor zover deze op dezelfde plaats gebeurt.
  ----------
  (1)<BESL 2011-03-03/06, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 28-03-2011>
  (2)<BESL 2018-04-26/05, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 03-06-2018>

Verplichtingen voor nieuwe installaties.
Art.3. Alle nieuwe installaties moeten aan de eisen van de artikelen 5, 7 en 8 voldoen.

Verplichtingen voor bestaande installaties.
Art.4. Onverminderd strengere of aanvullende bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning moeten alle bestaande installaties uiterlijk op 31 oktober 2007 aan de eisen van de artikelen 5, leden 1 tot 4 en 8 tot 11, en 7 en 8 voldoen; zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit aan de eisen van artikel 5, lid 5; en twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit aan de eisen van artikel 5, leden 6 en 7.
  Installaties die gebruik maken van een reductieprogramma van bijlage I B, dienen dit uiterlijk op 31 maart 2005 aan het Instituut te melden.
  Indien een installatie een belangrijke wijziging ondergaat of na een belangrijke wijziging voor het eerst onder dit besluit valt, wordt het deel van de installatie dat de belangrijke wijziging ondergaat behandeld als nieuwe installatie.

Vereisten.
Art.5.Alle installaties moeten voldoen :
  1° of aan de emissiegrenswaarden voor afgassen en diffuse-emissiegrenswaarden of aan de totale emissiegrenswaarden, alsook aan de overige in bijlage I A opgenomen eisen;
  2° of aan de eisen van het in bijlage I B beschreven reductieprogramma.
  De diffuse-emissiegrenswaarden worden op de installaties toegepast als emissiegrenswaarde. Maar indien ten genoegen van het Instituut wordt aangetoond dat deze waarde technisch en economisch niet haalbaar is voor een afzonderlijke installatie, kan het Instituut voor een dergelijke installatie een wijziging van de milieuvergunning toekennen, op voorwaarde dat er geen aanmerkelijke gevaren voor de menselijke gezondheid of het milieu zijn te verwachten. Voor elke wijziging van de milieuvergunning moet de exploitant ten genoegen van het Instituut aantonen dat er gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare techniek.
  Voor activiteiten die niet in een gesloten systeem kunnen worden uitgeoefend, kan worden afgeweken van de emissiegrenswaarden van bijlage I A, indien deze mogelijkheid uitdrukkelijk in deze bijlage wordt genoemd. In dat geval dient het reductieprogramma van bijlage I B te worden gevolgd, tenzij ten genoegen van het Instituut wordt aangetoond dat deze optie technisch en economisch niet haalbaar is. In dat geval moet de exploitant ten genoegen van het Instituut aantonen dat er gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare techniek.
  Voor installaties die het reductieprogramma niet volgen, moet iedere emissieverminderende apparatuur die na de datum van inwerkingtreding van dit besluit is aangebracht, aan de vereisten van bijlage I A voldoen.
  [2 Verboden zijn stoffen of mengsels waaraan de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F of de risicozinnen R45, R46, R49, R60 of R61 zijn toegekend of die van deze aanduidingen moeten zijn voorzien wegens hun gehalte aan VOS die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn ingedeeld. De milieuvergunning kan evenwel het gebruik van dergelijke stoffen of mengsels toestaan, rekening houdend met de aanbevelingen die door de Europese Commissie gepubliceerd werden in artikel 7, § 1 van de Richtlijn 1999/13/CE van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties.
   In dat geval bepaalt de milieuvergunning vanaf welke datum ze door minder schadelijke stoffen of mengsels moeten worden vervangen.]2
  Voor de uitstoot van de in het vorig lid vermelde VOS, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de in dat lid vermelde etikettering verplicht is, in totaal 10 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 2 mg/Nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de betrokken stoffen.
  Voor de uitstoot van gehalogeneerde VOS waaraan [1 de risicozin R40 of R68]1 is toegekend, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor [1 de vermelding van R40 of R68]1 verplicht is, in totaal 100 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 20 mg/nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de betrokken stoffen.
  De in de leden 5 en 7 genoemde uitstoot van VOS moet worden beperkt als ware het emissies van een installatie in een gesloten systeem, voorzover dit technisch en economisch haalbaar is, om de volksgezondheid en het milieu te beschermen.
  Bij uitstoot van VOS waaraan na de inwerkingtreding van dit besluit een van de in de leden 5 en 7 genoemde risicozinnen wordt toegekend of die van deze zinnen moeten zijn voorzien, moeten de in lid 6, respectievelijk lid 7, genoemde emissiegrenswaarden zo snel mogelijk in acht worden genomen.
  Alle passende voorzorgsmaatregelen worden getroffen om de emissies bij het starten en stilleggen van de installatie tot een minimum te beperken.
  Het reductieprogramma ontslaat installaties die stoffen als bedoeld in de leden 5, 6 en 7 uitwerpen niet van de plicht aan de eisen van die leden te voldoen.

  TOEKOMSTIG RECHT

  (Met ingang van 1 juni 2015)

  Art. 5. Alle installaties moeten voldoen :
  1° of aan de emissiegrenswaarden voor afgassen en diffuse-emissiegrenswaarden of aan de totale emissiegrenswaarden, alsook aan de overige in bijlage I A opgenomen eisen;
  2° of aan de eisen van het in bijlage I B beschreven reductieprogramma.
  De diffuse-emissiegrenswaarden worden op de installaties toegepast als emissiegrenswaarde. Maar indien ten genoegen van het Instituut wordt aangetoond dat deze waarde technisch en economisch niet haalbaar is voor een afzonderlijke installatie, kan het Instituut voor een dergelijke installatie een wijziging van de milieuvergunning toekennen, op voorwaarde dat er geen aanmerkelijke gevaren voor de menselijke gezondheid of het milieu zijn te verwachten. Voor elke wijziging van de milieuvergunning moet de exploitant ten genoegen van het Instituut aantonen dat er gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare techniek.
  Voor activiteiten die niet in een gesloten systeem kunnen worden uitgeoefend, kan worden afgeweken van de emissiegrenswaarden van bijlage I A, indien deze mogelijkheid uitdrukkelijk in deze bijlage wordt genoemd. In dat geval dient het reductieprogramma van bijlage I B te worden gevolgd, tenzij ten genoegen van het Instituut wordt aangetoond dat deze optie technisch en economisch niet haalbaar is. In dat geval moet de exploitant ten genoegen van het Instituut aantonen dat er gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare techniek.
  Voor installaties die het reductieprogramma niet volgen, moet iedere emissieverminderende apparatuur die na de datum van inwerkingtreding van dit besluit is aangebracht, aan de vereisten van bijlage I A voldoen.
[3 Verboden zijn stoffen of mengsels waaraan de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F zijn toegekend of die van deze aanduidingen moeten zijn voorzien wegens hun gehalte aan VOS die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn ingedeeld. De milieuvergunning kan evenwel het gebruik van dergelijke stoffen of mengsels toestaan, rekening houdend met de aanbevelingen die door de Europese Commissie gepubliceerd werden in artikel 7, § 1 van de Richtlijn 1999/13/CE van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties.   In dat geval bepaalt de milieuvergunning vanaf welke datum ze door minder schadelijke stoffen of mengsels moeten worden vervangen.]3
  Voor de uitstoot van de in het vorig lid vermelde VOS, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de in dat lid vermelde etikettering verplicht is, in totaal 10 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 2 mg/Nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de betrokken stoffen.
  Voor de uitstoot van gehalogeneerde VOS waaraan [3 de gevarenaanduiding H341 of H351]3 is toegekend, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor [3 de gevarenaanduiding H341 of H351]3 verplicht is, in totaal 100 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 20 mg/nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de betrokken stoffen.
  De in de leden 5 en 7 genoemde uitstoot van VOS moet worden beperkt als ware het emissies van een installatie in een gesloten systeem, voorzover dit technisch en economisch haalbaar is, om de volksgezondheid en het milieu te beschermen.
  Bij uitstoot van VOS waaraan na de inwerkingtreding van dit besluit een van de in de leden 5 en 7 genoemde [3 gevarenaanduidingen]3 wordt toegekend of die van deze zinnen moeten zijn voorzien, moeten de in lid 6, respectievelijk lid 7, genoemde emissiegrenswaarden zo snel mogelijk in acht worden genomen.
  Alle passende voorzorgsmaatregelen worden getroffen om de emissies bij het starten en stilleggen van de installatie tot een minimum te beperken.
  Het reductieprogramma ontslaat installaties die stoffen als bedoeld in de leden 5, 6 en 7 uitwerpen niet van de plicht aan de eisen van die leden te voldoen.
  ----------
  (1)<BESL 2011-03-03/06, art. 13, § 3, 002; Inwerkingtreding : 28-03-2011>
  (2)<BESL 2011-03-03/06, art. 13, § 1, 002; Inwerkingtreding : 01-12-2010>
  (3)<BESL 2011-03-03/06, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2015>

Vervanging.
Art.6. Bij het nemen van elke beslissing over een milieuvergunningsaanvraag of over een wijziging, schorsing of intrekking van een milieuvergunning betreffende een in artikel 1 bedoelde installatie moet het Instituut rekening houden met de richtsnoeren van de Europese Commissie voor het gebruik van stoffen en technieken die de minste potentiële effecten op lucht, water, bodem, ecosystemen en de menselijke gezondheid hebben.
  De Minister van Leefmilieu wijzigt de algemene regels van dit besluit teneinde de voornoemde richtsnoeren van de Europese Commissie toe te passen.

Toezicht.
Art.7.De exploitanten moeten het Instituut, uiterlijk op 31 december 2001, de in bijlage II vermelde gegevens verstrekken.
  De exploitanten van de in artikel 1 bedoelde installaties moeten het Instituut elk jaar uiterlijk op 31 maart de in bijlage III opgesomde gegevens verstrekken, vanaf het jaar 2002 voor nieuwe installaties en vanaf het jaar 2003 voor bestaande installaties. De gegevens slaan op het vorige kalenderjaar.
  [2 De metingen van de emissies gebeuren volgens de volgende modaliteiten :
   1° Rookkanalen waarop nabehandelingsapparatuur is aangesloten en die aan de uitlaatzijde gemiddeld in totaal meer dan 10 kg organische koolstof per uur uitwerpen, moeten doorlopend op naleving van de emissiegrenswaarden worden gecontroleerd.
   2° In de andere gevallen worden continue of periodieke metingen uitgevoerd. Bij periodieke metingen worden gedurende elke meetcampagne ten minste drie meetwaarden geregistreerd.
   3° Metingen zijn niet vereist indien nabehandelingsapparatuur aan het einde van de pijp niet noodzakelijk is om te voldoen aan dit besluit.]2
  ----------
  (1)<BESL 2013-11-21/12, art. 50, 003; Inwerkingtreding : 19-12-2013>
  (2)<BESL 2018-04-26/05, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 03-06-2018>

Naleving van emissiegrenswaarden.
Art.8. De exploitant dient ten genoegen van het Instituut aan te tonen dat zijn installatie aan de volgende voorschriften voldoet :
  1° de emissiegrenswaarden voor afgassen, de diffuse-emissiegrenswaarden en de totale emissiegrenswaarden;
  2° de eisen van het reductieprogramma krachtens bijlage I B.
  3° de bepalingen van artikel 5, leden 2 en 3.
  Bijlage IV bevat richtsnoeren voor een oplosmiddelenboekhouding, waarmee kan worden aangetoond dat deze parameters in acht worden genomen.
  Gasvolumes mogen worden toegevoegd om de afgassen af te koelen of te verdunnen indien dit technisch gerechtvaardigd is, maar worden niet meegeteld bij het vaststellen van de massaconcentratie van de verontreinigende stof in het afgas.
  Na een belangrijke wijziging wordt opnieuw nagegaan of de voorschriften worden nageleefd.
  Bij doorlopende metingen wordt geacht aan de emissiegrenswaarden voldaan te zijn indien :
  1° geen van de gemiddelden onder normale omstandigheden gedurende vierentwintig uur normaal bedrijf hoger is dan de emissiegrenswaarden
  en
  2° geen van de uurgemiddelden onder normale omstandigheden hoger is dan 1,5 maal de emissiegrenswaarden.
  Bij periodieke metingen wordt geacht aan de emissiegrenswaarden voldaan te zijn indien in één toezichtcampagne :
  1° het gemiddelde van alle metingen onder normale omstandigheden niet hoger is dan de emissiegrenswaarden
  en
  2° geen van de uurgemiddelden onder normale omstandigheden hoger is dan 1,5 maal de emissiegrenswaarden.
  De naleving van artikel 5, leden 6 en 7, wordt gecontroleerd op basis van de som van de massaconcentraties van de verschillende betrokken vluchtige organische stoffen. In alle andere gevallen vindt de controle op de naleving plaats op basis van de totale massa organische koolstof die wordt uitgestoten.

Niet-naleving.
Art.9. Wanneer wordt vastgesteld dat niet aan de eisen van dit besluit is voldaan, nemen de personeelsleden die overeenkomstig de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu met het toezicht belast zijn, alle nodige maatregelen, of leggen ze die zelfs mondeling op, om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn weer aan de eisen van dit besluit wordt voldaan.
  Indien de niet-naleving een direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert, bevelen de met het toezicht belaste personeelsleden dat verdere uitoefening van de activiteit moet worden opgeschort.

Informatiesystemen en verslaggeving.
Art.10. Om de drie jaar verstrekt het Instituut de Europese Commissie informatie over de uitvoering van Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties en over de naleving van dit besluit, en dit in de vorm van een verslag. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.
  Het eerste verslag van het Instituut bestrijkt de periode van 1 april 2001 tot 1 april 2004. Het Instituut publiceert het verslag op het tijdstip waarop dit bij de Europese Commissie wordt ingediend.

Verandering van exploitant.
Art.11. Naast de verplichting voor de overlater en de overnemer om onverwijld elke verandering van exploitant aan het Instituut mee te delen, moet elke persoon die zijn exploitatie overlaat de overnemer wijzen op zijn milieuverplichtingen.
  Meer bepaald bezorgt hij hem een kopie van alle vergunningen en beslissingen betreffende de betrokken installaties, een kopie van alle vorige aangiften die krachtens dit besluit zijn vereist, alsook een kopie van de briefwisseling met het Instituut over het in overeenstemming brengen van de installaties met de bepalingen van dit besluit.

Inwerkingtreding.
Art.12. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Uitvoering.
Art.13. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1.Bijlage I A. - DREMPELWAARDEN EN EMISSIEBEPERKING.  Activiteit    Emissie-     Diffuse-emissiegrens-     Totale   (drempel-     grenswaarde  waarde (percentage        emissiegrenswaarden   waarde voor   in afgassen  oplosmiddeleninput)   verbruik      (mg C/nm3)   oplosmid-   delen   in ton/jaar)                             Nieuwe        Bestaande   Nieuwe        Bestaan-                              installaties  instal-     installaties  de                                            laties                    instal-                                                                      laties  Vervaardiging   van genees-   middelen   (> 50)         20 (1)       5 (2)        15 (2)     5 % van de    15 % van                                                        oplosmidde-   de                                                        leninput      oplos-                                                                      midde-                                                                      len-                                                                      input
(1) Als technieken worden gebruikt waarbij hergebruik van teruggewonnen oplosmiddelen mogelijk is, geldt voor afgassen een emissiegrenswaarde van 150.
  (2) Onder de diffuse-emissiegrenswaarden vallen niet de oplosmiddelen die als bestanddeel van een coatingpreparaat in een gesloten container worden verkocht.
  Berekening van de totale emissie :
  I1. De totale hoeveelheid organische oplosmiddelen die per periode van twaalf maanden in het proces wordt ingevoerd.
  I2. De hoeveelheid teruggewonnen en als oplosmiddel in het proces hergebruikte organische oplosmiddelen als zodanig of in [1 mengsels]1.
  01. Afgassenemissies.
  02. In water geloosde organische oplosmiddelen (verwaarloosbaar).
  03. De hoeveelheid organische oplosmiddelen die als verontreiniging of als residu in de bij het proces vervaardigde producten achterblijft (verwaarloosbaar).
  04. Niet-afgevangen emissie van organische oplosmiddelen in de lucht (onmogelijk te berekenen).
  05. De hoeveelheid opgevangen of vernietigde organische oplosmiddelen (is afhankelijk van de methodes voor de zuivering van de afgassen en is gelijk aan nul indien er geen dergelijke systemen is).
  06. Hoeveelheid organische oplosmiddelen in productieresidu's die niet opnieuw in het proces worden ingebracht en door een erkende ophaler worden verwijderd.
  07. Hoeveelheid organische oplosmiddelen in de producten (verf, vernis, inkt, pigmenten).
  08. Organische oplosmiddelen in [1 mengsels]1 die voor hergebruik worden teruggewonnen maar niet opnieuw in het proces worden ingebracht (verwaarloosbaar, tenzij anders in de milieuvergunning vermeld).
  09. Organische oplosmiddelen die op andere wijze vrijkomen.
  E = Totale emissie = LE + 01.
  LE = diffuse emissies.
  I = I1 + I2.
  LE = I1 - 01 - 05 - 06 - 07 - 08.
  E = I1 - 05 - 06 - 07 - 08.
  LE/I < 0,05 of 0,03.
  E/I < 0,05 of 0,03.
  ----------
  (1)<BESL 2011-03-03/06, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 28-03-2011>

Art. 1N1. Bijlage I B. - REDUCTIEPROGRAMMA.
  1. Beginselen :
  Het reductieprogramma is bedoeld om de exploitant de mogelijkheid te bieden de emissie op een andere manier doch in dezelfde mate te beperken als door de toepassing van emissiegrenswaarden zou gebeuren. Daartoe mag de exploitant ieder speciaal voor zijn installatie ontworpen reductieprogramma gebruiken, mits uiteindelijk dezelfde emissiebeperking wordt bereikt. Het Instituut brengt overeenkomstig artikel 10 van dit besluit verslag uit aan de Commissie over de vordering met het bereiken van dezelfde emissiebeperking, onder meer ook over zijn ervaring met de toepassing van het reductieprogramma.
  2. Praktische uitvoering :
  De exploitant legt het Instituut een reductieprogramma voor op basis van een gedetailleerde analyse van de bestaande toestand.
  Het programma omvat alle mogelijke methoden voor de emissiereductie van oplosmiddelen, zoals :
  - de vervanging van oplosmiddelen door andere oplosmiddelen of andere producten die geen oplosmiddelen bevatten;
  - het plaatsen van apparatuur om de emissies op te vangen;
  - de wijziging van de middelen en de wijze van opslag en behandeling van de oplosmiddelen.
  Elke in aanmerking genomen oplossing wordt bestudeerd tot in haar praktische technische toepassing en haar eventuele gevolgen inzake vergunningen.
  Het verbruik van oplosmiddelen wordt bovendien beoordeeld op grond van productieparameters.
  Bij de opzet van het programma wordt rekening gehouden met de volgende gegevens :
  i) wanneer de vervangingsproducten met weinig of geen oplosmiddelen nog in ontwikkeling zijn, moet de exploitant extra tijd krijgen om zijn reductieprogramma uit te voeren;
  ii) het referentiepunt voor de emissiebeperking moet zo goed mogelijk overeenkomen met de emissie die het resultaat zou zijn als er geen beperkende maatregelen zouden worden genomen.

Art. N2. Bijlage II. (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 04-12-2001, p. 41418 tot 41419).

Art. N3.Bijlage III. - JAARVERSLAG.
  KADER 1 -Verbruik van oplosmiddelen.
  Berekening van I1*, de hoeveelheid aangekochte organische oplosmiddelen als zodanig of in [1 mengsels]1, die gedurende het jaar in het proces wordt ingevoerd.
  In een register de volgende gegevens vermelden met betrekking tot de producten die organische oplosmiddelen bevatten :
  - begin- en eindvoorraad, per opgeslagen product :
  Categorie van product;
  Leverancier;
  Naam en referentie van het product;
  Hoeveelheid in kg;
  Totale massa vaste stof in kg;
  Massa organische oplosmiddelen in kg;
  - aankopen tijdens het betrokken jaar, per aangekocht product :
  Ontvangstdatum;
  Categorie van product;
  Leverancier;
  Naam en referentie van het product;
  Hoeveelheid in kg;
  Totale massa vaste stof in kg;
  Massa organische oplosmiddelen in kg.
  *I1 = beginvoorraad - eindvoorraad + aankopen.
  Verbruik V = I1 - 08.
  08 vertegenwoordigt de massa organische oplosmiddelen in [1 mengsels]1 die voor hergebruik worden teruggewonnen maar niet opnieuw in het proces worden ingebracht, niet als een product met handelswaarde worden verkocht of bestemd zijn om te worden verkocht. Worden niet meegerekend de producten die als afval worden verwijderd.
  Bij onvoldoende bewijsstukken is de waarde 08 gelijk aan nul.
  KADER 2 - Algemene vragen.
  1. Methode voor de reductie van de emissie van organische oplosmiddelen Voor nieuwe installaties en bestaande installaties betreffende aangiften vanaf 2005 :
  Voor welke reductiemethode opteert u.
  - Het reductieprogramma (artikel 9 van het besluit)
  of
  - De emissiegrenswaarden (de artikelen 7 en 8 van het besluit)
  Voor bestaande installaties betreffende aangiften vóór 2005 :
  Op welke reductiemethode spitst u zich toe.
  - Het reductieprogramma (artikel 9 van het besluit)
  of
  - De emissiegrenswaarden (de artikelen 7 en 8 van het besluit)
  2. Opstarten en stilleggen :
  Welke gepaste voorzorgsmaatregelen hebt u genomen om de emissies tijdens het opstarten en stilleggen tot een minimum te beperken.
  KADER 3 - Enkel voor installaties met een reductieprogramma.
  De volgende stromen van organische oplosmiddelen berekenen volgens de nadere regels die in de milieuvergunning vermeld zijn :
  05. Organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen die door chemische of fysische reacties verloren gaan (met inbegrip van hoeveelheden die door verbranding, een andere zuivering van afgassen of afvalwaterzuivering vernietigd worden of bijvoorbeeld door adsorptie opgevangen worden, mits die niet bij 06, 07 of 08 worden meegerekend).
  06. Organische oplosmiddelen in ingezameld afval.
  07. Organische oplosmiddelen als zodanig of in [1 mengsels]1 die als een product met handelswaarde worden verkocht of bestemd zijn om te worden verkocht.
  08. Organische oplosmiddelen in [1 mengsels]1 die voor hergebruik worden teruggewonnen maar niet opnieuw in het proces worden ingebracht, mits deze niet bij 07 worden meegerekend.
  De totale jaarlijkse emissie berekenen met behulp van de volgende formule :Totale jaarlijkse emissie = I1 - 05 - 06 - 07 - 08.
  KADER 4 - Enkel voor installaties zonder reductieprogramma waarop de in artikel 8 van dit besluit vermelde emissiegrenswaarden van toepassing zijn.
  1. Berekening van I2, de hoeveelheid teruggewonnen en als oplosmiddel in het proces hergebruikte organische oplosmiddelen als zodanig of in [1 mengsels]1 (de gerecycleerde oplosmiddelen worden telkens meegerekend wanneer ze worden gebruikt om de activiteit uit te oefenen).
  In een register de volgende gegevens vermelden met betrekking tot de producten die organische oplosmiddelen bevatten :
  - begin- en eindvoorraad, per opgeslagen product :
  Categorie van product;
  Oorsprong (procédé en gebruik);
  Terugwinningsmethode;
  Naam en referentie van het product;
  Hoeveelheid in kg;
  Massa organische oplosmiddelen in kg;
  - beschikbaarstelling tijdens het betrokken jaar, per product :
  Datum van beschikbaarstelling;
  Categorie van product;
  Hergebruik (procédé en gebruik);
  Naam en referentie van het product;
  Hoeveelheid in kg;
  Massa organische oplosmiddelen in kg.
  2. Berekening van de volgende stromen van organische oplosmiddelen volgens de nadere regels die in de milieuvergunning vermeld zijn :
  01. Afgassenemissies.
  05. Organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen die door chemische of fysische reacties verloren gaan (met inbegrip van hoeveelheden die door verbranding, een andere zuivering van afgassen of afvalwaterzuivering vernietigd worden of bijvoorbeeld door adsorptie opgevangen worden, mits die niet bij 06, 07 of 08 worden meegerekend).
  06. Organische oplosmiddelen in ingezameld afval.
  07. Organische oplosmiddelen als zodanig of in [1 mengsels]1 die als een product met handelswaarde worden verkocht of bestemd zijn om te worden verkocht.
  08. Organische oplosmiddelen in [1 mengsels]1 die voor hergebruik worden teruggewonnen maar niet opnieuw in het proces worden ingebracht, mits deze niet bij 07 worden meegerekend.
  3. Berekening van de diffuse emissies :
  De diffuse emissies (LE) berekenen met behulp van de volgende formule :
  LE = I1 - 01 - 05 - 06 - 07 - 08.
  4. Berekening van de input van organische oplosmiddelen :
  De input (I) van organische oplosmiddelen berekenen met behulp van de volgende formule :
  I = I1 + I2.
  ----------
  (1)<BESL 2011-03-03/06, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 28-03-2011>

Art. N4.Bijlage IV.- OPLOSMIDDELENBOEKHOUDING.
  1. Inleiding :
  In deze bijlage worden richtsnoeren gegeven voor de uitvoering van een oplosmiddelenboekhouding. Allereerst worden de beginselen vermeld (punt 2), vervolgens worden regels inzake de massabalans gegeven (punt 3) en tenslotte wordt aangegeven welke eisen aan de controle op de naleving worden gesteld (punt 4).
  2. Beginselen :
  De oplosmiddelenboekhouding beoogt het volgende :
  i) controle of aan de eisen van artikel 8, leden 1 tot 3, wordt voldaan;
  ii) specificatie van de mogelijkheden voor emissiebeperking in de toekomst;
  iii) verstrekking van informatie over het verbruik van oplosmiddelen, de emissie van oplosmiddelen en de naleving van dit besluit aan het publiek mogelijk te maken.
  3. Definities :
  Met de volgende definities worden regels gegeven ter bepaling van de massabalans.
  Input (I) van organische oplosmiddelen :
  I1. De hoeveelheid aangekochte organische oplosmiddelen als zodanig of in [1 mengsels]1, die in het proces wordt ingevoerd gedurende de termijn waarover de massabalans wordt bepaald.
  I2. De hoeveelheid teruggewonnen en als oplosmiddel in het proces hergebruikte organische oplosmiddelen als zodanig of in [1 mengsels]1 (de gerecycleerde oplosmiddelen worden telkens meegerekend wanneer ze worden gebruikt om de activiteit uit te oefenen).
  Output (O) van organische oplosmiddelen :
  01. Afgassenemissies.
  02. In water geloosde organische oplosmiddelen, eventueel rekening houdend met de afvalwaterzuivering bij de berekening van 05.
  03. De hoeveelheid organische oplosmiddelen die als verontreiniging of als residu in de bij het proces vervaardigde producten achterblijft.
  04. Niet-afgevangen emissie van organische oplosmiddelen in de lucht. Het gaat hierbij om de algemene ventilatie van ruimtes, waarbij de lucht via ramen, deuren, luchtafvoerkanalen en soortgelijke openingen in het buitenmilieu terechtkomt.
  05. Organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen die door chemische of fysische reacties verloren gaan (met inbegrip van hoeveelheden die door verbranding, een andere zuivering van afgassen of afvalwaterzuivering vernietigd worden of bijvoorbeeld door adsorptie opgevangen worden, mits die niet bij 06, 07 of 08 worden meegerekend).
  06. Organische oplosmiddelen in ingezameld afval.
  07. Organische oplosmiddelen als zodanig of in [1 mengsels]1 die als een product met handelswaarde worden verkocht of bestemd zijn om te worden verkocht.
  08. Organische oplosmiddelen in [1 mengsels]1 die voor hergebruik worden teruggewonnen maar niet opnieuw in het proces worden ingebracht, mits deze niet bij 07 worden meegerekend.
  09. Organische oplosmiddelen die op andere wijze vrijkomen.
  4. Richtsnoeren voor het gebruik van een oplosmiddelenboekhouding voor controle op de naleving :
  Het specifieke voorschrift waarop de controle wordt toegepast, zal bepalend zijn voor de wijze waarop de oplosmiddelenboekhouding wordt gebruikt :
  i) Controle op de naleving van het reductieprogramma in bijlage I B, waarbij de totale emissiegrenswaarde wordt uitgedrukt in uitgestoten oplosmiddel per eenheid product, of anders wordt geformuleerd in bijlage I A.
  a) Voor alle activiteiten die gebruik maken van bijlage I B, moet de oplosmiddelenboekhouding jaarlijks worden gemaakt om het verbruik (V) te bepalen. Het verbruik kan met behulp van de volgende vergelijking worden berekend :
  V = I1 - 08.
  Op soortgelijke wijze moet ook de in coatings gebruikte hoeveelheid vaste stof worden bepaald, zodat elk jaar de jaarlijkse referentie-emissie en de beoogde emissie kunnen worden berekend.
  b) Voor de controle op de naleving van een totale emissiegrenswaarde die in uitgeworpen oplosmiddel per eenheid product wordt uitgedrukt, of anders wordt geformuleerd in bijlage I A, moet de oplosmiddelenboekhouding jaarlijks worden gebruikt om de emissie (E) te bepalen. De emissie kan met behulp van de volgende vergelijking worden berekend :
  E = LE + 01.
  Hierbij is LE de lekkage-emissie, zoals gedefinieerd onder punt ii), onder a). De emissie moet vervolgens worden gedeeld door de parameter voor het desbetreffende product.
  c) De oplosmiddelenboekhouding moet jaarlijks worden gebruikt om de totale emissie van alle betrokken activiteiten te bepalen. Vervolgens moet dit getal worden vergeleken met de totale emissie die zou zijn veroorzaakt als de voorschriften van de bijlage I A en I B voor elke activiteit afzonderlijk nageleefd zouden zijn.
  ii) Bepaling van de diffuse emissie om deze met de lekkage-emissiewaarden in bijlage I A te kunnen vergelijken :
  a) Methodologie :
  De diffuse emissie (LE) kan met behulp van de volgende vergelijking worden berekend :
  LE = I1 - 01 - 05 - 06 - 07 - 08;
  of
  LE = 02 + 03 + 04 + 09.
  Deze hoeveelheid kan door rechtstreekse meting van de verschillende factoren worden bepaald. Het is ook mogelijk een gelijkwaardige berekening op een andere manier uit te voeren, bijvoorbeeld met behulp van het afvangrendement van het proces.
  De diffuse-emissiewaarde wordt uitgedrukt als een percentage van de input, die met behulp van de volgende vergelijking kan worden berekend :
  I = I1 + I2.
  b) Frequentie :
  De diffuse emissie kan met behulp van korte maar volledige metingen worden bepaald. Dit behoeft niet te worden herhaald zolang de apparatuur niet veranderd wordt.
  ----------
  (1)<BESL 2011-03-03/06, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 28-03-2011>