Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

20 SEPTEMBER 2001. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan.



Inhoudstafel:


Art. 1-3
BIJLAGEN.
Art. N1-N6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2002031492 



Artikels:

Artikel 1. Het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan is vastgesteld. Het is indicatief in al zijn bepalingen. Het omvat de hierbij gaande stukken :
  1° het document getiteld " Inleidende vaststelling bij het gewestelijk ontwikkelingsplan ";
  2° het document getiteld " De krachtlijnen van het Stadsproject " dat de volgende elementen bevat :
  a) de conclusies van de inleidende vaststelling;
  b) het stadsproject;
  c) de transversale voorwaarden voor de uitvoering van het stadsproject;
  3° zes kaarten op schaal 1/25.000 ter illustratie van de bepalingen opgesomd in 2°, b.

Art.2. De lijst van de gewestelijke besturen en de gewestelijke instellingen van openbaar nut bedoeld in artikel 18, 2e lid van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende de organisatie van de planning en de stedenbouw, wordt bij het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan gevoegd.

Art.3. De Minister-President is belast met de uitvoering van onderhavig besluit.
  Brussel, 20 september 2001.
  De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek,
  F.-X. de DONNEA
  De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken, Vervoer, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp,
  J. CHABERT
  De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werkgelegenheid, Economie, Energie en Huisvesting,
  E. TOMAS
  De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel,
  D. GOSUIN
  De Minister van het Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Financiën, Begroting, Ambtenarenzaken en Externe Betrekkingen,
  G. VANHENGEL

BIJLAGEN.
Art. N1. INLEIDING BIJ HET GEWESTELIJK ONTWIKKELINGSPLAN.
  1. Progressieve groei van de bevolking na een sterke achteruitgang.
  1.1. Tendensen en perspectieven.
  De bevolking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bereikte een maximum in 1967 met 1.081.000 inwoners. Daarna kende ze een sterke achteruitgang ten gunste van de rand. Op 1 januari 2000, bedroeg de Brusselse bevolking bijna 960.000 inwoners (1), dit is zowat 50.000 minder dan in 1980 en 120.000 minder dan in 1967. Deze achteruitgang is tot stilstand gekomen midden jaren '90 en is de laatste jaren zelfs omgebogen tot een lichte bevolkingsgroei.
  ( (1) Dit cijfer omvat ook de mensen die een aanvraag tot regularisatie hebben ingediend. Bron : COOPARCH. )
  De terugloop van de bevolking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot aan het begin van de jaren '90 stemt overeen met een fenomeen van suburbanisatie dat typisch is voor stedelijke centra, zowel in België als in het buitenland. Het gaat gewoonlijk gepaard met een groei van de grootstedelijke bevolking (2). In bepaalde steden echter, zoals Amsterdam, gaat de grootstedelijke bevolkingstoename evenwel gepaard met de toename van de stadsbevolking.
  ( (2) Metropool : een centrale plaats, een beslissingscentrum van een netwerk van steden. Het is een plaats waar impulsen van uit gaan, van creativiteit, waar opdrachten gegeven worden en die een verbindingspunt is van de meest gevarieerde stromingen. Bailly A., R. Ferras en D. Pumain (1983), Encyclopédie de la Géographie. Ed. Economica : Paris. )
  Afbeelding 1.
  De gewestelijke bevolking daalde net iets minder dan een half procent per jaar tussen 1980 en 1996 en steeg in Vlaams- en Waals-Brabant met 0,6 %. De groei van de rand zet zich vandaag nog altijd door, zij het aan een langzamer tempo.
  Afbeelding 2.
  De achteruitgang van de bevolking in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is te vergelijken met deze van de andere steden van het land, terwijl het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Vlaams-Brabant en Waals-Brabant (het voormalige Brabant) samen een gelijkaardige evolutie kennen als de andere Europese stedelijke (3) gebieden.
  ( (3) Het stedelijk gebied is het geheel van de agglomeratie en de grootstad. NIS. Urbanisatie. Monografie nr. 11. 1998. )
  Afbeelding 3.
  De demografische dynamiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft lange tijd een vrij eenvoudig patroon gevolgd : een teruggang van de bevolking in de oude wijken en stabiliteit of toename in de recenter verstedelijkte wijken.
  Sinds 10 jaar hebben de vermindering van het aantal nieuwe verkavelingen in de tweede gordel, - wat verband houdt met de schaarste aan bouwgronden - en de renovatie-inspanningen in de historische wijken ertoe geleid, dat het beeld van die demografische dynamiek veel vager is geworden. Dit gebrek aan een duidelijke tendens doet zich ook voor op het niveau van de morfologische agglomeratie (4) Brussel.
  ( (4) De morfologische agglomeratie omvat de centrale stad en de stadsgordel. NIS. Urbanisatie. Monografie nr. 11. 1998. De Brusselse agglomeratie overschrijdt uiteraard de administratieve grenzen van het Hoofdst. Gewest. )
  Afbeelding 4.
  1.2. Ontleding van de demografische dynamiek
  De recente groei van de Brusselse bevolking wordt verklaard door de evolutie van verschillende componenten van de demografische dynamiek :
  - het positief migratiesaldo met het buitenland vertoont een stijgende tendens sedert 1983;
  - het binnenlands negatief migratiesaldo herstelt zich merkbaar sedert 1990, na de sterke achteruitgang op het einde van de jaren 80;
  - het natuurlijke saldo is positief en neemt nog toe.
  Afbeelding 5 en Afbeelding 6.
  Deze gunstige situatie moet worden gezien in het kader van een toenemende internationalisatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wellicht weerspiegelt ze een verbeterde aantrekkingskracht van Brussel.
  Het migratiesaldo met de rest van België blijft echter negatief en minder gunstig dan in het begin van de jaren 80. Het is dus nog te vroeg om te kunnen spreken van een massaal fenomeen van " terugkeer naar de stad ".
  2. Uitholling van het gemiddelde inkomen met als gevolg een daling van de belastingscapaciteit
  In Brussel is het BBP per inwoner 1.5 keer hoger dan het nationale gemiddelde. Het gemiddelde inkomen van de Brusselaar ligt momenteel onder (91,3 %) het Belgische gemiddelde. Het gemiddelde inkomen bedroeg in 1971 nog 139 % van het nationale gemiddelde. Brussel komt nu na Vlaanderen (105,5 %) en zelfs na Wallonië (92,7 %). Brussel is dus geen rijke stad meer vanuit het oogpunt van het gemiddeld inkomen van zijn bevolking.
  We moeten deze vaststelling echter nuanceren, want het belastbare inkomen is uiteraard geen perfecte maatstaf voor het meten van de rijkdom of de sociaal-economische situatie van de inwoners van een gewest. De roerende en onroerende inkomens worden niet of maar gedeeltelijk opgenomen in de basis van het belastbare inkomen. Bovendien genieten de inkomens van bepaalde Europese ambtenaren of leden van het diplomatieke korps een specifieke benadering en komen ze niet voor in de beschikbare gegevens.
  Het niveau van het gemiddelde belastbare inkomen moet bijgevolg benaderd worden met een zekere voorzichtigheid. De duidelijke zichtbare tendens van de daling van het inkomen van de Brusselaars in verhouding tot het nationale gemiddelde wordt bovendien gestaafd door andere statistieken inzake werkloosheid, minimumloon, vastgoedprijzen, enz.
  Deze tendens baart natuurlijk zorgen. Ten eerste omdat ze een - hoewel onvolledige - weerspiegeling is van moeilijke situaties waarin mensen zich bevinden. Maar ook omdat ze talrijke implicaties heeft voor de algemene dynamiek van het gewest. De uittocht van de middelgrote inkomens en de welgestelde en vaak werkende bevolking naar de randgemeentes heeft gevolgen voor de mobiliteit, de kleinhandel, het onderhoud van de gebouwen, enz.
  Deze vaststelling heeft een rechtstreekse invloed op de begrotingstoestand van Brussel. Een lager inkomen dan het nationale gemiddelde houdt typisch hogere sociale uitgaven in en een verlaging van de beschikbare financiële middelen om de opdrachten van de openbare diensten ten laste van het gewest te verzekeren.
  2.1. Een inkomen dat minder snel stijgt in de Brusselse gemeentes dan in de rest van het land
  Wanneer men de periode 1971-1998 in beschouwing neemt, wordt het fenomeen van de relatieve teruggang van het gemiddelde inkomen per inwoner in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in verhouding tot het gemiddelde nationaal inkomen waargenomen in alle gemeentes zonder uitzondering zelfs wanneer men uitgaat van zeer verschillende inkomensniveaus, zoals blijkt uit de tabel hieronder (Afbeelding 7). In slechts 9 gemeentes ligt het gemiddelde inkomen per inwoner nog hoger dan het nationale gemiddelde, tegenover 19 in 1971, 15 in 1980 en 12 in 1990. Gemeentes zoals Sint-Gillis en Sint-Joost, die in 1971 nog uitstaken boven het nationale gemiddelde, bereiken daar vandaag respectievelijk maar 2/3 en de helft meer van.
  Deze relatieve achteruitgang is goed voelbaar in het centrum van het Hoofdstedelijk Gewest. Het is bijvoorbeeld interessant vast te stellen dat een gemeente zoals Sint-Joost een gemiddeld inkomen heeft dat lager ligt dan de helft van het gemiddelde inkomen van België. Deze situatie stemt overeen met een fenomeen van concentratie van de armoede in bepaalde centrale wijken van het Hoofdstedelijk Gewest. Dat observeren we ook in de rest van het gewest waar we een tendens tot homogeniteit vaststellen van de inkomens in de rand en in de tweede groene gordel van Brussel. Daar schommelt het gemiddeld inkomen rond een niveau tussen de 110 % en 140 % van het nationale gemiddelde.
  Deze relatieve achteruitgang van de middelgrote inkomens in Brussel stemt in feite overeen met een stagnatie van het reële inkomen, dat in de andere gewesten stijgt. Tussen 1991 en 1997 is het gemiddelde inkomen in Brussel maar gestegen met 1 %, tegenover een stijging met 13 % in Vlaanderen en met 10,5 % in Wallonië. Het gemiddelde inkomen per inwoner, in reële termen, is zelfs gedaald in Sint-Joost (-5,3 %), Evere (-1,85 %), Ganshoren (-0,6 %) en Anderlecht (-0,3 %). Het gemiddelde inkomen per inwoner is het sterkst gestegen in Watermaal-Bosvoorde (+3,7 %), Elsene (+2,9 %), Sint-Gillis (+2,5 %) en Brussel (+2,15 %).
  Afbeelding 7.
  De kaart van het gemiddelde inkomen op het niveau van de morfologische agglomeratie toont aan dat Brussel zich wil ontwikkelen naar het imago van de Amerikaanse steden :
  arm centrum, welgestelde voorstad.
  Afbeelding 8.
  2.2. Een sterkere tendens dan in de andere Belgische stadscentra
  Deze tendens van relatieve daling van het gemiddelde inkomen ten opzichte van het nationale gemiddelde is vrij typisch voor de steden, waar het verschijnsel van suburbanisatie hoofdzakelijk gekenmerkt is door de uittocht van de begoede en actieve bevolking en hun vervanging door zwakkere groepen. In Brussel is deze tendens echter sterker dan in de andere stedelijke centra van het land, meer bepaald Gent en Antwerpen, zoals blijkt uit de figuur hieronder :
  Afbeelding 9.
  In Gent en Antwerpen is er in 1980 een einde gekomen aan de relatieve achteruitgang van de gemiddelde stadsinkomens ten opzichte van die van het land. In Luik en Charleroi zet deze evolutie zich voort, maar echter minder snel dan in Brussel.
  2.3. Structuur van het gemiddelde belastbare inkomen per gezin
  In Brussel zijn de laagste inkomensklassen oververtegenwoordigd ten opzichte van het landelijke gemiddelde. In 1997 ligt het aantal gezinnen met een belastbaar inkomen van minder dan 400.000 BEF per jaar 17 % hoger dan het nationale gemiddelde (20 % van de Brusselse gezinnen tegenover 17 % van de belastingplichtige Belgische gezinnen).
  Voor de inkomens in een schijf van 400.000 BEF tot 1.250.000 BEF is de Brusselse situatie vergelijkbaar met het nationale gemiddelde (ongeveer 60 % van de gezinnen), maar met een iets lager percentage wat de inkomens tussen 800.000 BEF en 1.250.000 BEF betreft.
  Het verschil wordt groter voor de inkomens tussen 1.250.000 BEF en 2.000.000 BEF, waar Brussel het merkelijk slechter doet met een aantal gezinnen dat 18 % lager ligt dan het nationale gemiddelde (11, 8 % van de Brusselse gezinnen tegenover 14, 4 % van de Belgische gezinnen).
  De inkomens van meer dan 2.000.000 BEF per jaar tenslotte, zijn evengoed vertegenwoordigd in Brussel als in de rest van het land (6,4 %).
  Dit betekent dat de gezinnen met een laag inkomen in Brussel oververtegenwoordigd zijn, tegenover een ondervertegenwoordiging van de gezinnen uit de middenklasse en de hoge middenklasse.
  Afbeelding 10.
  Deze situatie is nog veelal miskend en zelfs strijdig met het beeld dat men zich lange tijd van het gewest heeft gevormd. Dit wordt wellicht verklaard door de omvang van de wijziging van de sociaal-demografische structuur van Brussel. In 1971 was de situatie immers nog omgekeerd : Brussel kende toen een oververtegenwoordiging van de hoge en een ondervertegenwoordiging van de lage inkomens (5).
  ( (5) Herinneren we eraan dat het belastbare inkomen slechts één van de indicatoren is voor de rijkdom van de bewoners van het Gewest. Het houdt geen rekening met bepaalde inkomens, zoals bv. de inkomens uit het roerend goed. )
  Afbeelding 11.
  2.4. Gevolgen voor de financiering van het Gewest
  Deze situatie heeft een niet te verwaarlozen invloed gehad op de financiering van het Hoofdstedelijk Gewest. Het aandeel van Brussel in de door de Staat toegekende dotatie van de personenbelasting (PB), de belangrijkste financieringsbron van het gewest, is sedert de invoering ervan sterk gedaald. Van 11,2 % van de nationale dotatie aan alle Gewesten in 1989 tot 9,1 % in 1999 of een achteruitgang met 18,7 % over 10 jaar. Dit resultaat wordt hoofdzakelijk verklaard door de betrekkelijke daling van het gemiddelde inkomen (-1.6 % per jaar) (6) en, in mindere mate, door een zwakke teruggang van het Brusselse inwonertal tot in het midden van de jaren '90.
  ( (6) De solidariteitsbijdrage zou ongeveer 30 % van de inkomsten uit de personenbelasting bedragen (buiten negatieve termijn) indien de historische tendens van een relatieve achteruitgang van 1,6 % per jaar van het gemiddeld belastbaar inkomen zich zou voortzetten. Een teruggang van 0,8 % per jaar zou leiden tot een afhankelijkheid die ongeveer 15 % zou bedragen. )
  Afbeelding 12.
  Een voortzetting van de in de laatste dertig jaar waargenomen tendens zou contrastrijke gevolgen hebben voor de gewestelijke openbare financiën.
  Aangezien de opbrengst van de personenbelasting per inwoner in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gezakt is tot onder het nationale gemiddelde sinds 1997, geniet het gewest sinds 1997 de door de Bijzondere Financieringswet voorziene " Nationale solidariteitstussenkomst ". In het kader hiervan wordt ieder verlies van PB-dotatie in strikte zin nagenoeg gecompenseerd door een verhoging van de solidariteitsdotatie. Het bedrag van deze tussenkomst bedroeg 121 miljoen BEF in 1997 en 1,8 miljard BEF in 1999.
  De louter budgettaire impact van een verdere verarming van de Brusselaars zou zich echter laten voelen op het niveau van de gemeenteontvangsten (waarvoor het mechanisme van nationale solidariteit niet van toepassing is) en, waarschijnlijk, op het niveau van de gewestuitgaven.
  Een verdere achteruitgang van het gemiddelde inkomen van de Brusselaars zou ook leiden tot een steeds grotere afhankelijkheid van Brussel ten aanzien van de rest van het land. Zo zouden op basis van een van de scenario's uit een studie betreffende de dotatie op de belasting van de natuurlijke personen en de nationale solidariteit, de inkomsten van de gewestelijke personenbelasting tegen 2020 voor een derde afhankelijk zijn van de nationale solidariteitstussenkomst (7). Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou op die manier uiterst afhankelijk worden van de nationale solidariteit (8), met alle problemen vandien. Door, zelfs onrechtstreeks, te profiteren van belangrijke overdrachten afkomstig van de andere Gewesten, zou het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een zeer broze positie innemen op institutioneel vlak. Zijn toekomst zou afhangen van het behoud van een solidariteitsmechanisme dat op ieder ogenblik opnieuw in vraag zou kunnen worden gesteld of aan voorwaarden worden verbonden. Bij uitbreiding, zou het institutionele evenwicht van het hele land worden verzwakt.
  ( (7) Een aantal scenario's staan vermeld in een studie getiteld " Estimation de la dotation sur l'impôt des personnes physiques et de l'intervention de la solidarité nationale perçues par la région de Bruxelles Capitale de 2000 à 2020 (FUNDP 2000, 19-26) ". Het hier vermelde scenario wordt gekenmerkt door een methodologie die in de eerste plaats is gericht op de evolutie van de opbrengst van de personenbelasting per inwoner in de drie gewesten van het land. Deze studie bevat in het totaal 4 scenario's. Deze zijn gebaseerd op verschillende hypotheses en geven dus verschillende resultaten. Zo varieert het aandeel van de nationale solidariteit, tegen 2020, naargelang het scenario van 0 % tot 31 % van het totale bedrag (dotatie personenbelasting en nationale solidariteit). )
  ( (8) Deze toenemende afhankelijkheid van het BHG tegenover de federale staat wordt vermeld in een document met als titel " Bruxelles Métropole " opgesteld door de ESRBHG in oktober 2000 (blz. 43). )
  Daarom is het van het grootste belang dat Brussel een voldoende niveau van sociale gemengdheid behoudt.
  3. Een groeiende onzekerheid die zich concentreert in bepaalde delen van de stad
  De onzekerheid van een groot deel van de bevolking is een typisch verschijnsel in grote stadscentra, waaraan de grote Belgische steden (Antwerpen, Luik, Charleroi) niet ontsnappen. In Brussel is de evolutie van dit fenomeen echter zorgwekkend omdat het recent is en snel uitbreidt. Hiervan getuigt bijvoorbeeld het feit dat het gemiddelde Brusselse inkomen, dat historisch veel hoger was dan het nationale gemiddelde, daar nu onder is gezakt. Bovendien wordt Brussel gekenmerkt door zeer hoge concentraties van armoede en onzekerheid in bepaalde centrale wijken, in het bijzonder langs het Kanaal en in de buurt van de Vijfhoek.
  De analyse van de jaarverslagen over de toestand van de armoede in Brussel (9) geeft aan dat gedurende de jaren '90, het aantal bestaansminimumtrekkers en van het equivalent daarvan, evenals de evolutie van de andere sociale indicatoren, zoals het inkomen en de werkloosheid, samenkomen en de achteruitgang benadrukken van de sociaal-economische situatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  ( (9) De redactie van deze verslagen is bepaald in de verordening van 11 juli 1991, gewijzigd door een nieuwe verordening (gestemd in 2000). Het eerste verslag werd uitgegeven in 1993. Het verband tussen het Brussels jaarverslag en het federaal rapport komt tot stand door middel van het samenwerkingsakkoord tussen de federale macht, de gewesten en de gemeenschappen, nl. een samenwerking tussen de waarnemingspost voor de gezondheid en het federaal steunpunt voor de strijd tegen armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting. )
  Als overigens de Federale Staat niet meer aandacht besteedt aan het fenomeen van de verarming van zijn hoofdstad en geen blijk geeft van een grotere solidariteit, zal een overwegend intraregionale solidariteit noodzakelijk zijn om aan deze tekorten het hoofd te bieden.
  Door haar positie als hoofdstad, vangt Brussel heel wat mensen op in een onzekere situatie die meer en meer afkomstig zijn uit steeds verdere streken (dit is de facto een nieuwe immigratiegolf). De samenhang van de toegangswegen (spoor, vliegtuig, autosnelwegen) en de aanwezigheid van besturen belast met de opvang van vreemdelingen (Dienst Vreemdelingenzaken, Commissariaat-Generaal voor de vluchtelingen,...) versterken deze aantrekkingskracht. Op dit vlak dringen zich twee maatregelen op : enerzijds een actiever optreden van de federale regering om te komen tot een betere verdeling van de nodige opvanginspanningen en tegelijk een verbetering van de omstandigheden. Anderzijds een verbetering van het stedelijke leefmilieu van de zones waar, indien men er geen aandacht aan besteedt, de zwakste bevolkingsgroepen geconcentreerd zullen zijn. In dit opzicht is de opmaak van nieuwe herwaarderingsprogramma's van de wijken een geprivilegieerd actiemiddel.
  3.1. Belangrijke inkomensverschillen tussen gemeentes en aangroeiende armoedehaarden
  In 1998 bedroeg het gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner 378.400 BEF/jaar. Dat is 36.000 BEF/jaar minder dan het nationale gemiddelde en 58.700 BEF/jaar minder dan het gemiddelde in het Vlaams Gewest. Dat betekent dat de recente stabilisatie van de bevolking van het gewest de voortdurende relatieve verarming ervan niet tegenhoudt.
  Er bestaan verschillende mechanismen voor de herverdeling van de financiële middelen tussen de gemeenten. Het belangrijkste mechanisme is de algemene dotatie aan de gemeenten geregeld door de ordonnantie van 21 december 1998 die de regels bepaalt voor de verdeling van algemene dotatie aan de gemeenten van het BHG.
  Deze dotatie omvat drie onderdelen :
  - de basisdotatie, goed voor 8 % van de volledige dotatie. Zij wordt volgens twee criteria verdeeld : het aantal inwoners ten bedrage van 80 % en de oppervlakte ten bedrage van 20 %;
  - de dotatie " inkomsten ", goed voor 42 % van het totaal. Zij wordt verdeeld op basis van de opbrengst van de OV( onroerende voorheffing) voor 1/3 en van de personenbelasting voor 2/3;
  - de dotatie uitgaven, goed voor 50 % van de volledige algemene dotatie. Zij houdt rekening met de volgende criteria : onderwijs (10 %), bevolkingsdichtheid (30 %), aantal werklozen (20 %), bestaansminimumtrekkers (20 %) en oppervlakte RVOH (20 %) (Ruimte voor de versterkte ontwikkeling van de huisvesting).
  Zij komt vooral ten goede aan de gemeenten met de grootste financiële moeilijkheden.
  Gesubsidieerde werken
  Ook het systeem van de gesubsidieerde werken is gewijzigd om de noodzakelijke solidariteit tussen de Brusselse gemeenten te versterken. Elke gemeente beschikt voortaan over een driejaarlijkse dotatie voor investeringen die proportioneel is berekend volgens het aandeel ervan in de algemene dotatie aan de gemeenten. Ook de solidariteitsmechanismen voor de verdeling van de ADG (verdeling op basis van de inkomsten van de gemeenten en hun sociale uitgaven) tellen dus op dezelfde wijze mee in de berekening van de gesubsidieerde werken.
  Daarenboven, om de nadelige gevolgen te vermijden die de armste gemeenten verhinderen het niet-gesubsidieerde gedeelte van hun investeringen te financieren, is een mechanisme van verhoogde percentages ingevoerd (gaande tot 90 %) ten voordele van de gemeenten waarvan de gemeentelijke dotatie per inwoner het gewestelijk gemiddelde overstijgt.
  Tot slot is in dit nieuwe mechanisme voorzien in een systeem om de programmering (driejarenplannen) en oriëntering van de investeringen af te stemmen op de prioriteiten van het GewOP.
  De dualiteit tussen rijke en arme gemeenten blijft zeer groot en is duidelijk aanwezig in de ruimtelijke structuur van het gewest. De vermindering van het mediaan inkomen getuigt echter van de verarming van de bevolking in de meeste gemeenten. Diezelfde dualiteit leidt tot de verarming van het hele gewest tegenover de rest van het land waarbij aanzienlijke maar niettemin betrekkelijk stabiele verschillen worden genoteerd tussen rijke gemeenten (bijvoorbeeld Sint-Pieters-Woluwe met een gemiddelde inkomen per inwoner van 490.000 BEF) en arme gemeenten (bijvoorbeeld Sint-Joost met een gemiddelde inkomen per inwoner van 190.000 BEF). Opvallend is dat het verschil kleiner is geworden voor een gemeente als Sint-Gillis, waar het gemiddelde inkomen sneller is gestegen dan in het gewest, ook al blijft deze gemeente de voorlaatste plaats bekleden onder de 19 gemeenten.
  Afbeelding 13.
  Maar eerder dan aan een gemeentelijke logica, is het belangrijk aan de evolutie van de wijken aandacht te besteden, daar deze getuigt van een kristallisatie van de oorzaken van de onzekerheid die jarenlang bestaan.
  Op de kaart met de statistische gegevens per wijk inzake gemiddeld inkomen per inwoner in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1997 (10), stelt men vast dat het grootste deel van de armoede geconcentreerd is in de centrale en de perifere wijken van de noord-, noordwest-, zuid- en zuidwestkant van de Vijfhoek en de omgeving ervan. Het gebrek aan recente gegevens maakt het niet mogelijk de resultaten van de grote inspanningen die tot nog toe door de overheid werden geleverd te evalueren.
  ( (10) Overeenkomstig de statistische sectoren van het NIS. )
  Als deze inspanningen tevergeefs zouden zijn, terwijl de demografische evolutie in deze wijken de oververtegenwoordiging van de jongste leeftijdsklassen versterkt, zou in het centrum van het gewest een uitgestrekt achtergesteld getto ontstaan.
  Er is dus sprake van een sociale en ruimtelijke polarisatie van de armoede, dat betekent dus een toename van de ruimtelijke scheiding tussen arm en rijk. Met een bijkomend risico, met name dat de ruimtelijke scheiding een volwaardig bestanddeel wordt van de sociale polarisatie, als de " rijke " zones aangenamer zijn om te leven, beter zijn bedeeld qua collectieve uitrustingen, kwaliteitswoningen, toegang tot de arbeidsmarkt, mobiliteit... dan de zones waar de armen zich concentreren (11).
  ( (11) Kesteloot, P. Mistiaen, J. M. Decroly " La dimension spatiale de la pauvreté à Bruxelles " in Fr. Noël " Problématique sociale en région de Bruxelles-Capitale " 2000. )
  Afbeelding 14.
  3.2. Sociale bijstand als uitdaging voor de stadsontwikkeling
  3.2.1. Sociale bijstand als laatste toevlucht vóór de uitsluiting
  In België is tussen 1990 en 1999 het aantal bestaansminimumtrekkers met 67 % gestegen. In dezelfde periode is het aantal bestaansminimumtrekkers in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest meer dan verdubbeld (+ 123 %). In het Waals Gewest kent men een gelijkaardige evolutie (+ 82 %), terwijl in het Vlaams Gewest een kleinere toename van het aantal bestaansminimumtrekkers is vastgesteld (+ 36 %).
  Het aantal bestaansminimumtrekkers per 1000 inwoners te Brussel is vergelijkbaar met dat van de voornaamste Vlaamse steden. Het blijft echter onder de percentages die in de grote Waalse steden worden opgetekend.
  Het aantal bestaansminimumtrekkers en van het equivalent daarvan is aanzienlijk hoger (3 à 3 1/2 keer) dan het aantal houders. Voegt men aan deze laatste categorie het aantal indirecte rechthebbenden van deze uitkeringen toe (12 400 personen) evenals de ouderen die recht hebben op een gewaarborgd inkomen (11 400 personen), dan komt men tot de slotsom dat in totaal 4,6 % van de Brusselse bevolking leeft van een uitkering die gelijk is aan die van het minimumloon.
  De cijfers met betrekking tot het aantal bestaansminimumtrekkers en het aantal gelijkgestelden komt niet helemaal overeen met het juiste aantal personen die in armoede leven. Een groot aantal hiervan komen nooit terecht in de OCMW's, evenals sommige daklozen, illegalen en anderen wiens inkomen een ietsje meer bedraagt dan het bodeminkomen dat recht geeft op sociale bijstand.
  Ook de niet-financiële indicatoren moeten derhalve in aanmerking worden genomen om de armoede te evalueren. Dit meerdimensionaal probleem beïnvloedt alle aspecten van het leven (gezondheid, huisvesting, onderwijs, sociale, culturele, economische, politieke en psychologische vraagstukken).
  Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen totale armoede, bijvoorbeeld het tekort aan primaire consumptiegoederen, met name de armoededrempel in functie van het inkomen van de anderen, en de subjectieve armoede, met andere woorden de persoonlijke evaluatie van de gezinnen ten opzichte van hun eigen toestand.
  De minstbedeelden worden zwaarder getroffen door te zware schuldenlasten. Niet alleen is de strijd tegen te zware schuldenlasten een must, maar ook de budgettaire begeleiding en preventie.
  De schuldpreventie worden op drie niveaus ontwikkeld :
  - ten eerste wordt getracht om probleemtoestanden te vermijden;
  - ten tweede worden uitsluitingsprocessen vroegtijdig opgevangen;
  - ten derde wordt de uitsluitingsspiraal geremd.
  We stellen een toename vast van de dossiers die door de schuldbemiddelaars worden beheerd. De personen die het zwaarst getroffen zijn door de zware schuldenlasten zijn jonger dan 25 jaar of bevinden zich in de leeftijdscategorie tussen 35 en 45 jaar. In 90 % van de gevallen gaat het om schulden voortkomend uit verbruikskredieten. Vaak blijkt dat personen die hun gas- en elektriciteitsrekeningen niet kunnen betalen ook andere schulden hebben. Over het algemeen kan voor personen die bij de aanvang van hun betalingsmoeilijkheden een beroep doen op schuldbemiddeling, een oplossing worden gevonden.
  De zichtbaarheid van de diensten en de nadruk op de preventie van schulden is van het hoogste belang om de sociale uitsluiting van gezinnen met schulden te vermijden.
  Afbeelding 15.
  Voor het jaar 1999 beschikken we enkel over globale cijfers :
  Totaal bestaansminimumtrekkers = 14 321
  Totaal trekkers equivalent bestaansminimum = 6024
  Totaal trekkers bestaansminimum en equivalent = 20 345
  Het is logischerwijze in de armoedehaarden in de verpauperde buurten dat het aantal aanvragen om sociale hulp de grootste is.
  Afbeelding 16 en Afbeelding 17.
  Deze evolutie is niet zonder gevolgen voor de financiële gezondheid van een aantal gemeenten. Het bestaansminimum en de daarmee gelijkgestelde uitkering is immers niet integraal ten laste van de federale overheid, maar varieert naargelang het aantal dossiers per gemeente en verschillende andere criteria. De plaatselijke overheid past de uitkering bij en draagt de grote administratieve kosten (loon, werking, investering) verbonden aan de follow-up van de bijstandtrekkers.
  Sinds de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het de bedoeling geweest de toegang tot levensnoodzakelijke goederen voor iedereen te waarborgen.
  Uit erkenning voor het recht op de menselijke waardigheid zijn een aantal ordonnanties uitgevaardigd om deze ambitie zogoed mogelijk waar te maken.
  We onthouden de garantie van de levering van 6 ampère elektriciteit, het verbod om de gas af te sluiten tussen 1 november en 31 maart en het streven naar een grotere rol van de OCMW's inzake preventie (betalingsplan, enz.).
  3.2.2. Eerstelijns sociale bijstand
  De sociale bijstand vormt één van de voornaamste onderdelen van het stedelijke beleid en vormt het menselijke element daarvan. De bijdrage ervan aan de gewestelijke ontwikkeling strekt ertoe de deelname van iedereen aan de bloei van de stad te bevorderen, zowel op sociaal en cultureel als op economisch vlak (12).
  ( (12) " Plaatselijke initiatieven en sociale stadsontwikkeling. Bijdragen van de plaatselijke actie aan het sociale luik van het gewestelijk ontwikkelingsplan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ", gewestelijke interministeriële delegatie bij de stedelijke solidariteiten, 1998. )
  In Brussel zijn een aantal zeer verschillende diensten en uitrustingen te vinden, bijvoorbeeld :
  - economisch (administratieve centra, communicatie-infrastructuren, enz.);
  - cultureel (scholen, universiteiten, musea, theaters, enz.);
  - gezondheid (ziekenhuizen, wijkgezondheidscentra, enz.);
  - sociaal (diensten voor sociale bijstand, gezinsplanning, centra voor beroepsopleiding, onthaaltehuizen, enz.).
  Deze talrijke diensten en uitrustingen van hoge kwaliteit vormen een troef voor Brussel. Eigenaardig genoeg komt deze rijkdom ten goede aan hoe langer hoe grotere bevolkingsgroepen die in armoede of uitsluitingstoestanden verkeren. Deze breuk in het stedelijk sociaal evenwicht blijkt uit verschillende factoren zoals de werkloosheid, het groot aantal bestaansminimumtrekkers en sociale uitkeringsgerechtigden, de toestand van mensen zonder papieren en van nieuwe migranten, het afhaken op school.
  Het sociaal hoofdstuk van de ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet een levenskwaliteit in de stad voor alle Brusselaars verzekeren via een geheel van collectieve prestaties. In dit verband blijkt dat de territoriale dekking van een aantal buurtuitrustingen voor sociale en gezondheidsproblemen, de wijken die het zwaarste door de crisis zijn getroffen benadeelt.
  Bovendien moet de sociale en economische gemengdheid van de wijken in de Vijfhoek worden hersteld. Er moet immers worden vermeden dat problemen rijzen naarmate andere problemen een oplossing vinden. Dat zou immers gebeuren wanneer de inwoners van crisiswijken deze systematisch zouden verlaten wanneer zij " slagen ". Daarom moet het sociaal beleid gepaard gaan met een betere aantrekkingskracht van de woonfunctie van wijken met een hoog percentage werklozen en bijstandstrekkers, om de vestiging van jonge actieve gezinnen in de hand te werken en om de plaatselijke elites of personen die hoger op de maatschappelijke ladder klimmen aan te zetten in deze wijken te blijven wonen.
  3.3. Een bevredigend beleid inzake gezondheid en sociale bijstand... maar een te verbrokkelde institutionele context
  De vermindering van de sociale ongelijkheid en van de verschillen inzake gezondheidshygiëne in Brussel vormt een conditio sine qua non voor de vooruitgang binnen ons gewest. De gezondheid van de bevolking wordt immers in hoge mate bepaald door de sociaal-economische omstandigheden van de bewoners ervan.
  De analyse van een aantal indicatoren heeft uitgewezen dat er binnen het gewest grote ongelijkheden zijn.
  Via een reeks complexe mechanismen zijn armoede- en gezondheidstoestand nauw verbonden. Uit armoedetoestanden vloeit een slechtere gezondheidstoestand voort vanwege een ongezonde woontoestand, onevenwichtige eetgewoontes, onophoudelijke stress, slechte arbeidsvoorwaarden (zwaar werk, onvoldoende veiligheid) en het stadsmilieu (geweld, onvoldoende vrijetijds- en ontspanningvoorzieningen).
  Omwille van belemmeringen van financiële administratieve en culturele aard is de toegang tot gezondheidszorg en preventie beperkt. Omgekeerd beïnvloedt de gezondheidstoestand het sociaal statuut.
  De volkswijken in het centrum van het gewest cumuleren ongunstige omstandigheden voor de gezondheid : veel oude huizen zijn vochtig, er zijn gebrekkige voorzieningen (ongeschikte verwarming, gevaar voor CO-vergiftiging), er is loodvervuiling en ze zijn te klein voor gezinnen met kinderen (heel wat woningen zijn overbevolkt omdat er geen aangepaste woningen zijn voor de nochtans erg talrijke grote gezinnen).
  De luchtkwaliteit is er minder goed door het drukke autoverkeer. Er zijn onvoldoende infrastructuren en openbare ruimten voor sport en ontspanning. De meeste arme wijken beschikken over weinig ontspanningsmogelijkheden en speelpleinen voor de talrijke jongeren die er wonen.
  Het gemiddeld inkomen is erg laag. In deze zones vindt men de meeste personen die van een OCMW-uitkering leven en de hoogste concentratie van langdurig werklozen en van jonge werklozen. Een groot gedeelte van de bevolking heeft immers weinig kansen op de officiële arbeidsmarkt omwille van het gebrek aan opleiding, maar ook omwille van de etnische herkomst.
  Wanneer het inkomen laag is, dan vormt de toegang tot de gezondheidszorg een ware hindernisloop.
  3.3.1. Verbrokkelde bevoegdheden
  In het BHG zijn de bevoegdheden met betrekking tot sociale zaken en gezondheid verdeeld tussen :
  - de federale Staat;
  - de twee grote Gemeenschappen;
  - de 19 OCMW's;
  - de drie gewestelijke instellingen, namelijk de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
  Bij deze bevoegdheidsverdeling komen nog de verschillende actoren te velde : openbare (OCMW's) en privé (verenigingen).
  Sinds 11 jaar hebben de drie gemeenschapscommissies een netwerk van diensten aan de bevolking ontwikkeld en ondersteund via plaatselijke of gewestelijke verenigingen.
  Er zijn adviesraden opgericht om te zorgen voor een globale benadering van de problemen en een analyse van de aanvragen tot erkenning van de voorgestelde diensten.
  Er wordt voorrang gegeven aan de deelname van de inwoners en de samenhang tussen preventie en verzorging, ook al gebeurt dit erg verschillend naargelang de instelling en de voorgestelde diensten.
  De gemeenschapscommissies erkennen ook verschillende soorten instellingen (zoals ROB, RVT, ziekenhuizen, beschermd wonen, dagverzorgingscentra,...) in het kader van nationale programma's die gezamenlijk door de federale staat en de gemeenschappen en gewesten worden bepaald.
  3.3.2. De Franse Gemeenschapscommissie (COCOF)
  Ter gelegenheid van de institutionele hervormingen zijn de bevoegdheden van de COCOF fors uitgebreid.
  Een aantal sectoren die tot de gezondheid of de sociale bijstand behoren werden overgeheveld vanuit de Franse Gemeenschap en hebben sindsdien een belangrijke ontwikkeling gekend.
  Het beleid van de COCOF komt in de praktijk tot uiting in de erkenning en de subsidiëring van verzorgingstehuizen en -instellingen die in de eerste plaats zorgen extra-muros verstrekken.
  Dit ambulant en buurtbeleid komt concreet tot uiting in een gevarieerd dienstenaanbod (wijkgezondheidscentrum, mentale gezondheidsdiensten, diensten actief op het gebied van toxicomanie, centra voor teleonthaal, coördinatie van zorgen en diensten thuis, palliatieve en voortgezette zorgen, gezondheidsinitiatieven).
  Afbeelding 18.
  Men stelt eveneens het volgende vast :
  - de diensten voor mentale gezondheidszorg zijn vooral in het zuiden en het zuidoosten van het gewest gevestigd... en slechts uitzonderlijk in de minder begunstigde wijken;
  - de medische huizen zijn relatief over heel het gewestelijk grondgebied verspreid. De meeste daarvan werken lokaal, op het niveau van de wijk waarin ze gevestigd zijn. Een bepaald aantal sociaal minder begunstigde volkswijken zijn slecht bedeeld : het westen in het algemeen, Kuregem, het noorden (met name Haren en Neder), het noorden van Schaarbeek en Evere;
  - de diensten die actief zijn op het gebied van toxicomanie zijn in de zuidzone geconcentreerd (Sint-Gillis, Brussel-Zuid en Elsene). Bepaalde operators ontwikkelen actieprogramma's met een plaatselijk oogmerk, maar met gedecentraliseerde posten (zoals het LAMA-project). Andere hebben dan weer een intercommunaal of een gewestelijk gericht oogmerk (dat is het geval voor " INFOR DROGUES " (druglijn)).
  De Franse Gemeenschapsommissie beheert ook basisdiensten om de Brusselse sociale behoeften tegemoet te komen : thuiszorg, onthaalcentra, centra voor globale sociale acties, gezinsplanning, rusthuizen, schuldbemiddelingscentra, sociale bijstandsdiensten voor personen in aanraking met het gerecht...
  Al de verstrekte diensten komen het sociaal netwerk, de stedelijke solidariteitsmechanismen, en als gevolg daarvan tevens de aantrekkingskracht van de stad te goed.
  Afbeelding 19.
  Omdat het fenomeen van sociale uitsluiting in Brussel zo omvangrijk is, kunnen al die diensten, ondanks hun inspanningen en dynamisme, met moeite alle behoeften opvangen. Er dient op gewezen te worden dat deze operatoren ter beschikking staan van alle Brusselse bevolkingsgroepen, wat bijdraagt tot de sociale ontwikkeling van het gewest.
  Dankzij de bestaande doeltreffende overlegstructuren binnen en tussen de verschillende sectoren, kan het beleid aangepast worden aan de behoeften van de veldwerkers.
  Rekening houdend met de evolutie van de problematiek kan de planning van sociale beleidslijnen geen potentiële acties uitsluiten.
  3.3.2. Vlaamse Gemeenschapscommissie
  Resultaat van tien jaar sociale bijstand :
  - het aantal initiatieven is verdrievoudigd;
  - de middelen zijn vertienvoudigd;
  - het investeringsbeleid blijkt uit het aantal behandelde dossiers : 51;
  - er bestaan banden tussen alle streefdoelen van het sociaal bijstandsbeleid;
  - het aantal door de Vlaamse Gemeenschap erkende instellingen is van 14 naar 48 gestegen;
  - de integratie binnen de andere sleuteldomeinen is voltooid.
  Het Sociaal Impulsfonds
  Het sociaal Impulsfonds (SIF) is een fonds dat gefinancierd wordt door de Vlaamse Gemeenschap en bedoeld is om minder begunstigde personen te helpen met het oog op de optimalisering van de stedelijke ontwikkeling.
  In haar plan 2000-2002 heeft de Commissie van de Vlaamse Gemeenschap beslist om het maatschappelijk kapitaal in de wijken onder de bevoegdheid van het " SIF " te versterken.
  De eerste doelstelling beoogt de ontplooiing en de versterking van de gemeenschappelijke uitrustingen. De tweede doelstelling wil de sociale rol van de school bevorderen. De derde doelstelling stoelt op de kracht van de verbeelding van de inwoners waardoor hun capaciteit tot autonomie zou verbeteren. De vierde doelstelling wil globale programma's voor de stedelijke ontwikkeling creëren.
  De gezondheid
  Het algemeen beleid is op de volgende behoeften gericht :
  - netwerk voor de openbare gezondheid (Nederlandstalig) dat kwalitatief hoogstaand is;
  - de promotie van de openbare gezondheid en preventie van gezondheidsproblemen;
  - bijzondere aandacht voor specifieke problemen in de sector van de gezondheid of in de andere sectoren (cultuur, onderwijs,...);
  - typische problematiek van de grote steden, belangrijk voor specifieke groepen (subsidies als aanmoediging of buitengewone subsidies,...);
  - preventie op het vlak van de gezondheid ook inzake drugs;
  - vermijden van ongelijkheden op het vlak van de gezondheid;
  - toegankelijkheid van de Nederlandstalige diensten voor allochtonen, vluchtelingen... en vernederlandsing van de bicommunautaire diensten.
  3.3.4. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
  Naast het beheer en de steun aan per definitie bicommunautaire sectoren (ziekenhuizen, gemeentediensten en OCMW's) steunt de GGC eveneens initiatieven in de sociale en de gezondheidssector. Het betreft hier niet minder dan 720 " sociale en gezondheidsactoren ".
  Deze commissie speelt eveneens een coördinerende rol zowel op het vlak van gezondheid (ziekenhuizen, drugverslaafden) als op sociaal vlak (coördinatie daklozen).
  Inzake investeringen tot slot, staat zij in voor de financiering of de co-financiering van de kosten inzake ziekenhuisinfrastructuur (60 %, 40 % ten laste van de federale staat), of van rusthuizen of verzorgingsinstellingen, zowel openbare als vzw's.
  In de gezondheidssectoren die onder het gedeeltelijk beleid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapsommissie vallen, kan men het volgende vaststellen :
  - aantrekkingszones van hospitaalstructuren en zelfs van ambulante structuren zijn niet opgenomen in de programma's (van ziekenhuizen, rusthuizen en verzorgingstehuizen...) en vormen bijgevolg een meerkost ten laste van de gewestelijke budgetten, via de dotatie aan de gemeenschappen;
  - tekort aan verplegend personeel, terwijl de normen meer eisen. Men spreekt over 200 niet-bezette arbeidsplaatsen, vooral in rusthuizen (12.5 %);
  - gebrek aan bedden voor bepaalde pathologieën (in de sector psychiatrie);
  - de aanpassing aan de bouwnormen, die momenteel herzien worden, is volledig gerechtvaardigd in termen van de diensten aan de bevolking, zal meerkosten teweegbrengen, zowel voor de ziekenhuizen als voor de rust- en de verzorgingstehuizen, die slechts gedeeltelijk door de Federale Staat zullen worden gefinancierd;
  - de coördinatie van de algemene geneeskunde en de organisatie van de wachtdiensten moeten ontwikkeld worden in samenwerking met de mono-communautaire commissies.
  Op het vlak van de bijstand aan de daklozen, heeft de ULB een grondige studie uitgevoerd met het oog op een reorganisatie van deze sector, of het nu gaat om onthaaltehuizen, sociale urgentiediensten, nachtverblijven, begeleid wonen of straathoekwerkers.
  Door de taken die hen zijn toegewezen in het kader van de organieke wet van 1976, spelen de OCMW's een hoofdrol inzake de bijstand aan personen.
  Om hun acties te ondersteunen is een budgettaire inspanning geleverd. Omdat ze nu over meer middelen beschikken kunnen de OCMW's nu de sociale coördinatie waarborgen, een taak die hen krachtens artikel 62 van voormelde wet is toebedeeld, en acties inzake schuldbemiddeling voeren, wat hen van rechtswege is toebedeeld.
  Het Centrum voor gezondheidsobservatie en bijstand aan personen is op dit ogenblik belast met het opstellen van het jaarlijks verslag over de toestand van de armoede in Brussel. Het is ook belast met opdrachten inzake informatie en gegevensanalyse en is een tevens een plaats voor uitwisseling en raadpleging. Het vormt dus een van de instrumenten voor de invoering van een globaal, solidair en duurzaam ontwikkelingsproject om de toenemende dualiteit in de stad te verminderen.
  Afbeelding 20.
  3.3.5. Besluiten
  Alhoewel de benadering van de diensten van globale aard wil zijn, waarbij de preventieve dimensie aan de zorgverstrekking gekoppeld wordt, moet vastgesteld worden dat de huidige professionele cultuur in de gezondheidsdiensten vooral op de genezing gericht is.
  Het feit dat er bij de meeste diensten geen projecten zijn voor de openbare gezondheid wijst erop dat er een gebrek is aan institutionele doelstellingen die uitgewerkt worden op basis van de evoluerende behoeften van de patiënten.
  De verdeling van de administratieve en politieke verantwoordelijkheden, maar ook het groot aantal betrokkenen maken een coherente en globale aanpak van de volksgezondheid moeilijk.
  De betrokken partijen die op het vlak van de gezondheid actief zijn hebben vaak uiteenlopende belangen en zorgen, die qua einddoel zelfs tegenstrijdig kunnen zijn.
  Deze objectieve tegenstellingen worden nog versterkt door de diverse beroepscategorieën en organisaties, die meestal een eigen, specifieke cultuur hebben die gebaseerd is op een voorstelling van de problemen, een ontwerp van de actie en uiteenlopende methodes om in te grijpen.
  Het is noodzakelijk dat er verbindingen tot stand komen tussen de actoren in de gezondheidszorg en die in de sociale sector.
  3.4. Een hoge werkloosheid, die daalt
  3.4.1. Een hervorming van de tewerkstelling tot ongenoegen van de Brusselaars
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest lijdt al bijna 20 jaar aan een chronisch gebrek aan creatie van werkgelegenheid. Alhoewel het veruit het grootste bekken van het land vormt, is zijn potentieel op het gebied van tewerkstelling - vooral voor de laaggeschoolde arbeiders - op z'n minst binnen de grenzen van zijn institutionele geografie aan afbrokkeling onderhevig.
  De interne tewerkstelling, zijnde iets meer dan 600.000 banen, is op 20 jaar met 5 % verminderd, wat overeenkomt met een verlies van meer dan 30.000 banen. Deze achteruitgang gaat gepaard met een verandering in de aard van de tewerkstelling die rond 6 hoofdassen draaien :
  1) Meer vrouwen op de Brusselse arbeidsmarkt : de tewerkstelling van vrouwen is in 20 jaar met 10 % gestegen, terwijl deze van de mannen met 15 % is gedaald. Het groeicijfer van de activiteiten van de Brusselse vrouwen is gunstig geëvolueerd. Dit komt onder meer doordat hun opleidingsniveau hoger is dan dat van de mannen en beter aangepast is aan de behoeften van een diensteneconomie.
  2) De nadrukkelijke verschuiving van de Brusselse economie naar de tertiaire sector. Dit fenomeen is vooral duidelijk omdat het zich voordoet in de marge van forse personeelsdalingen in de industrie en dan vooral in de fabrieksindustrie. De dynamiek en de gewestelijke ontwikkeling van secundaire activiteiten zorgen, in vergelijking met de andere gewesten en vooral met het economisch hinterland, voor relatief weinig groei van de tewerkstelling.
  3) Gevolg hiervan is de intellectualisering van de activiteiten en de tewerkstelling in Brussel. In de loop van de jaren '90 heeft het gewest 20.000 loontrekkenden verloren, allemaal handarbeiders. 40 % van de actieve Brusselaars hebben hoger onderwijs genoten.
  4) De erosie van het arbeidsreservoir en de sterke toename van zelfstandige activiteiten. Het verlies aan banen betreft vooral loonarbeid, terwijl de zelfstandige activiteit met 10 % gestegen is in minder dan 20 jaar. Deze groei van het niet-loonwerk kan in heel het land worden vastgesteld, maar is zwakker in Brussel. Dit komt onder meer door de achteruitgang van de handel.
  5) Het percentage Brusselaars in de interne tewerkstelling. De deelname van de actieve Brusselse bevolking in de gewestelijke tewerkstelling blijft dalen ten gunste van de pendelaars. Sedert het begin van het decennium neemt het aantal pendelaars traag, maar lineair toe en is van 53,7 % in 1992 naar 55,9 % in 1999 gestegen (13).
  ( (13) " Brussels Hoofdstedelijk Gewest : analyse van de socio-economische situatie ", Brussels observatorium van de arbeidsmarkt en kwalificaties, BGDA, december 2000. )
  6) Een ommekeer zorgt in de sectoren die traditioneel de meeste werkkrachten nodig hadden. De tertiaire sector is momenteel de grootste werkgever geworden voor handarbeid. De opname van handarbeiders in de tertiaire sector is in de periode 90-97 echter gedaald.
  Bovendien zijn laaggeschoolde Brusselse immigranten vaak onderhevig aan discriminaties bij de indienstneming op de gewestelijke arbeidsmarkt, wat hen nog meer kwetsbaar maakt. Zo zijn 41 % van de Brusselse werklozen van buitenlandse origine. Deze verhouding kan niet uitsluitend worden verklaard door de kwalificatie en getuigt van het feit dat, bij gelijke kwalificaties, de nationaliteit van de werkzoekende een factor van discriminatie is bij de indienstneming.
  We mogen niet vergeten dat deze buitenlandse arbeiders oorspronkelijk zijn komen werken in een industrie die momenteel aan het verdwijnen is. Het onderwijssysteem was niet in staat om de kinderen, nu op een leeftijd om uit werken te gaan, voor te bereiden op andere professionele perspectieven dan die van hun ouders.
  En tot slot willen we erop wijzen dat de Brusselaars, gezien de grotere kwetsbaarheid, minder geneigd zijn om deeltijds te gaan werken dan in de andere gewesten, wat ook een reden is voor de trage opslorping van de werkloosheid.
  3.4.2. Een erg hoog werkloosheidscijfer.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kent een erg hoog werkloosheidscijfer dat ongeveer 25 % van de actieve bevolking treft (oudere werklozen en bruggepensioneerden inbegrepen). Indien men zich beperkt tot een vergelijking van het percentage werkzoekenden in elk gewest, stelt men vast dat het BHG op de laatste plaats staat.
  Het algemene werkloosheidscijfer (de niet-werkzoekende oudere werklozen en de bruggepensioneerden inbegrepen) ligt echter iets minder hoog in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in Wallonië. Het verschil met Vlaanderen wordt hoe langer hoe kleiner.
  In december 2000 bedroeg het totale aantal Brusselse werkzoekenden 68.055 personen, terwijl het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen werkzoekenden 51.396 bedroeg. In de categorie van de werkzoekenden is dit aantal, in vergelijking met vorig jaar, met 6 % gedaald. Het aantal VUW daarentegen is met 8,1 % gestegen.
  Het percentage Brusselse jonge werklozen ligt bijzonder hoog : (14) een derde van de jongeren tussen 20 en 24 jaar geniet een werkloosheidsuitkering, dat is het dubbele van het gewestelijk werkloosheidspercentage van de werkzoekenden. De scholingsgraad van deze werkloze jongeren is laag. De meerderheid (60 %) van deze jongeren heeft immers een diploma van ten hoogste lager middelbaar onderwijs. Tot slot dient te worden opgemerkt dat de meerderheid (60 %) van deze jonge werklozen reeds langer dan een jaar werkloos is.
  ( (14) Dit percentage bedraagt 32,4 %. )
  Er is duidelijk een " stedelijke " component in de evolutie van het werkloosheidscijfer. De voornaamste Europese steden worden met dit fenomeen geconfronteerd, hoewel in verschillende verhoudingen. Zo bedraagt het verschil tussen het stedelijk werkloosheidscijfer en het Belgisch werkloosheidscijfer 6,5 % voor het BHG (in 1999), wat het gewest in het hoogste gemiddelde plaats ten opzichte van andere Europese steden. Het verschil is nog duidelijker voor wat betreft Amsterdam, maar bedraagt daarentegen slechts 2 % voor Groot Londen.
  Afbeelding 21.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoudt een werkloosheidscijfer dat iets onder de percentages ligt van de twee voornaamste Waalse steden Charleroi en Luik. Men zal echter opmerken dat deze twee steden een duidelijk lager aantal arbeidsplaatsen bieden dan Brussel, en dat de aard van de werkloosheid er verschilt.
  Afbeelding 22.
  De evolutie van het werkloosheidscijfer vertoont ook zeer sterke verschillen binnen het gewest. Ook hier zijn het de gemeenten met de meeste armoede-indicatoren die het hoogste werkloosheidscijfer hebben.
  Algemeen genomen is het aantal UGW's in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over een periode van 5 jaar met 12.3 % gedaald tot 68.055 personen op 31 december 2000.
  Tussen 1992 en 1998 stelt men echter ook belangrijke stijgingen van het aantal werkzoekenden vast in de centrale gemeenten : + 54,3 % in Sint-Joost, + 46,7 % in Molenbeek, + 42,3 % in Schaarbeek, + 38, 8 % in Sint-Gillis. Dit wil zeggen dat de actuele verbetering op het werkloosheidsfront er niet in slaagt de vastgestelde sterke stijgingen van de voorgaande periode goed te maken. Algemeen wordt trouwens vastgesteld dat het BHG onvoldoende gebruik maakt van periodes van gunstige conjunctuur om een aanzienlijke daling van het werkloosheidscijfer te verkrijgen. Zo gaat de situatie in Brussel, volgens de conjunctuur, stap voor stap achteruit.
  Afbeelding 23.
  Het Brussels Observatorium van de arbeidsmarkt en de kwalificaties (BGDA, okt. 1994) merkt op dat de gewestelijke verschillen duidelijk naar voren komen in de jongerenwerkloosheid. De kansarme wijken alleen tellen bijna twee derden van de volledig werkloze jongeren, groep bij wie de onderscolarisatiegraad tot de hoogste in het BHG behoort. Meer dan 2/3 van de jonge werklozen wonen in Anderlecht, Sint-Gillis, Molenbeek, Sint-Joost, Schaarbeek en de Stad Brussel (15).
  ( (15) Deze gemeenten concentreren bovendien meer dan 30 % jonge mannen die slechts over een certificaat van basisonderwijs beschikken. In : F. Noël : " Problématique sociale en région de Bruxelles-Capitale " (De sociale problematiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). )
  Een ander frappant element betreft de langdurige werkloosheid (meer dan een jaar), die 66 % van de Brussels werklozen (16) betreft. En terwijl het werkloosheidscijfer bij vrouwen bijna gelijk is aan dat bij mannen op korte termijn, neemt het percentage langdurig werkloze vrouwen toe in evenredigheid met de duur van de werkloosheid, wat erop wijst dat de onzekerheid op dit niveau de vrouwen sterker treft dan de mannen.
  Sinds 1999 lijkt zich een positieve tendens af te tekenen. Het Brussels Observatorium van de arbeidsmarkt en de kwalificaties merkt in een recente nota op dat " voor arbeid in loondienst 1999 een uitzonderlijk jaar was. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wint meer dan 8.000 arbeidsplaatsen, dat betekent een verlies van 2.000 banen in de industrie en een winst van 10.000 banen in de dienstensector ".
  ( (16) Van het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen (VUW). )
  Afbeelding 24.
  3.4.3 Een groot probleem inzake verhouding werkaanbod en vraag naar werk.
  In vergelijking met de rest van het land is er in het BHG tegelijk een oververtegenwoordiging van zeer hooggeschoolden (aanwezigheid van universiteiten en hogescholen) en paradoxaal ook van zeer laag geschoolden (33,1 % van de 25-29-jarigen hebben ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs op zak).
  Het essentiële probleem is de onaangepastheid van de kwalificaties en de opleidingen van de werkzoekenden ten opzichte van de actuele vraag van de Brusselse ondernemingen : er bestaat immers vanuit de ondernemingen een belangrijk werkaanbod dat niet wordt ingevuld, terwijl er tegelijkertijd een stijging is van de werkloosheid.
  Zo beschikt 70 % van alle Brusselse werklozen over een diploma van ten hoogste lager middelbaar onderwijs.
  Afbeelding 25.
  Rekening houdend met het feit het aantal jonge werklozen in het BHG sneller is gestegen dan in de andere gewesten, is het duidelijk dat er een belangrijke inspanning moet worden geleverd inzake opleiding, in de eerste plaats in talen en in nieuwe technologieën. Er dient ook een systematische evaluatie van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt te worden verricht teneinde het opleidingsaanbod daaraan aan te passen. De mechanismen van arbeidsbemiddeling waarop de gewesten en de lokale overheden vat hebben, moeten de voorrang geven aan bedrijfsopleidingen.
  Afbeelding 26.
  Indien men er redelijkerwijze van uit kan gaan dat de vraag en het aanbod van werk bijna in evenwicht is voor de geschoolde arbeidskrachten, met zelfs het ontstaan van een tekort voor bepaalde profielen, stelt men vast dat er een werkelijk probleem is voor de laaggeschoolde personen die meer het slachtoffer worden van de diepgaande veranderingen van de arbeidsmarkt in Brussel.
  Zo telde bijvoorbeeld de BGDA in 1999 maar één werkaanbieding voor 9 werkzoekenden.
  Het roer moet dringend worden omgegooid. Hoe . Door het aanbod en de efficiëntie van de aan de werklozen aangeboden opleidingen te verhogen. Ook dienen de sectoren die laaggeschoolde arbeidskrachten tewerkstellen te worden aangemoedigd. Dat betreft in de eerste plaats de handel, de ambachtelijke nijverheid, de kleine industrie, de kleine bouwondernemingen, de horeca, de buurtdiensten... Kortom, alle actoren van de stadseconomie die aan de talrijke noden van de stad voldoen.
  Tot slot, moet er werk gemaakt worden van de integratie van werkzoekenden van buitenlandse oorsprong in de arbeidsmarkt. In dit opzicht moet de strijd tegen de discriminatie bij indienstneming versterkt worden.
  3.4.4 Onderwijs - Opleiding
  Het Brussels schoolsysteem is effectief in staat om een groot aantal hooggekwalificeerde leerlingen op de arbeidsmarkt te brengen. Ditzelfde systeem kan echter aan de meeste leerlingen geen middelbare opleiding verschaffen die voldoende hoog is voor de uitdagingen van de Brusselse economie.
  Door hun sociologische omgeving of door hun familieverwantschap richt de meerderheid van deze jongeren die van de economische bloei zijn uitgesloten, zich op arbeidersjobs. Vroeger waren die in Brussel voldoende voorhanden, maar nu is er op dit vlak een tekort aan werkgelegenheid. Deze grotendeels migrantenjongeren zijn bovendien het slachtoffer van werkelijke discriminatie bij de indienstneming en van racisme. Daarbij komt nog de toevloed, in Brussel meer dan elders, van economische vluchtelingen op zoek naar een nieuw Eldorado. Dit weegt voor 1 % op onze statistieken van het aantal werkloze werkzoekenden.
  De manieren om werk te zoeken en mensen te plaatsen veranderen, zeker onder invloed van het Internet. De werkzoekenden dienen steeds over meer professionele vaardigheden te beschikken die zij hebben aangeleerd buiten de school, te velde of in een beroepsopleiding.
  Er dreigen zware sociale conflicten te ontstaan tussen zij die omdat zij over de kennis beschikken ook het werk en de macht hebben, en zij die zijn uitgesloten van het werk en voor wie er geen toekomst is.
  Samen met de aanpak van de problematiek van het inkomen, dat de materiële aspecten van de ontwikkeling inzake inkomen en welzijn beïnvloedt, blijven er ook andere essentiële problemen die verband houden met opleiding, en in een breder verband, de culturele ontplooiing.
  Het gaat uiteraard over onderwijs en de opvoeding van jongeren, maar ook over volwassenenopleiding en de uitdrukking van de culturele identiteiten.
  De zwakste werkzoekenden dienen te worden opgeleid en op de arbeidsmarkt geplaatst. Er dient een oplossing te komen voor de nood aan algemene opleiding van de bewoners, zodat deze beter kunnen leven, hun sociale en professionele situatie beter kunnen inschatten en zich intellectueel kunnen wapenen om gezamenlijk hun problemen tegemoet te treden.
  De school vormt uiteraard een van de belangrijkste bronnen voor de sociale ontwikkeling, en meer in het bijzonder in de grote stedelijke gebieden die getroffen worden door uitsluiting. Daarom maken wij ons grote zorgen om de mislukking en het geweld die in onze scholen de kop opsteken. De Franse en de Vlaamse Gemeenschap nemen talrijke initiatieven inzake de preventie van het falen en het schoolverzuim in en rond de school.
  Positieve discriminatiemaatregelen versterken de inspanningen van de onderwijsgemeenschap in de wijken : schoolbemiddelaars, " écoles des devoirs ", alfabetisering,...
  De sector van het beroepsonderwijs, in het bijzonder de onderwijscentra met beperkt lessenrooster, worden in dit verband vaak geconfronteerd met jongeren die bezig zijn de school de rug toe te keren. De formules van afwisselend leren en werken bieden een uitermate geschikte basisopleiding voor jongeren vanaf 15 jaar en ouder die afhaken in het traditionele onderwijs en die bovendien de behoefte voelen snel in het " leven " te worden ingeschakeld.
  Verschillende onderwijscentra hebben partnerships ontwikkeld met plaatselijke verenigingen uit de sector jeugdbijstand en sociaal-professionele inschakeling.
  De leerplicht is zodoende voor enkele honderden jongeren verzekerd buiten de muren van de traditionele school, in een kader dat beter aansluit op hun problemen.
  Ook de onderwijsnetten voor sociale promotie vormen een ontwikkelingspotentieel voor de opleiding van volwassenen. Zij bieden een sociale erkenning via het behalen van een diploma. Ook daar ontstaan er nauwe samenwerkingsverbanden door gemeenschappelijke prestaties tussen de scholen voor sociale promotie en instellingen voor professionele opleidingen (Bruxelles Formation, de VDAB-RDBB en de plaatselijke organen voor sociaal-professionele inschakeling).Een toenemend gedeelte van het onderwijsaanbod voor volwassenen wordt op deze wijze gericht op de laagst geschoolde Brusselaars.
  De organisaties voor permanente volwassenenvorming zorgen trouwens ook voor de sociaal-culturele promotie van de inwoners en meer in het bijzonder van de werkzoekenden. Deze verenigingen dragen bij tot de ontwikkeling van hun kritische kennis van de maatschappelijke realiteit en verrijken hun analytische, keuze- en actiemogelijkheden.
  Meer dan een eenvoudige kennisoverdracht gaat het om de vorming van kritische burgers, de bevordering van het opnemen van verantwoordelijkheden en de inschakeling in het sociale, culturele, economische en politieke leven.
  De meeste plaatselijke organisaties voor opleiding en sociaal-professionele inschakeling verwijzen naar deze kritische benadering van het volwassenenonderwijs, en in het bijzonder de operatoren van de alfabetisering. In verband met zijn prioriteiten heeft de BGDA gewezen op de noodzaak alfabetiseringsacties te ontwikkelen. Deze zijn gestoeld op de principes van de permanente vorming, in het licht van een erkende opleiding die uitzicht biedt op werk.
  Sinds een aantal jaren, komen de netwerken van initiatieven van de gewestelijke verenigingen LIRE & ECRIRE en Brusselleer zo goed mogelijk aan deze noden tegemoet, door de toepassing van de opdrachten van permanente vorming op de realiteit van de arbeidsmarkt.
  4. Een belangrijke economische kern waarvan de dynamiek moet worden bevorderd
  4.1. Een belangrijke economische kern
  De Brusselse metropool is de belangrijkste economische kern van het land en het daarin centraal gelegen Brussels Hoofdstedelijk Gewest verenigt een zeer hoog niveau van banen, schepping van rijkdom en investeringen.
  Bijna één baan op zes in België is momenteel in één van de 19 gemeentes gelokaliseerd. Het gewest concentreert ongeveer 15 % van het nationale BBP op zijn grondgebied, terwijl het maar 9,5 % van de bevolking van het land vertegenwoordigt.
  Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest is de vierde Europese regio in termen van BBP (17) per inwoner (170 % van het Europese gemiddelde) na Londen (229 % van het Europese gemiddelde), Hamburg (198 % van het Europese gemiddelde) en Luxemburg (172 % van het Europese gemiddelde). Het Brussels Gewest beschikt bovendien over het vierde grootste park kantoorgebouwen (in volume) in Europa, na Parijs, Londen en Berlijn maar vóór Frankfurt, Stockholm, Milaan, Zürich en Madrid. Brussel is immers het tweede grootste internationaal congrescentrum.
  ( (17) De notie BBP per inwoner moet hier begrepen worden als de geproduceerde rijkdom, t.t.z. de creatie van een toegevoegde waarde. )
  Deze statistieken moeten worden genuanceerd in zoverre de vrij enge grenzen van het gewest een vertekend beeld geven van de relatieve dichtheid van de activiteiten ten opzichte van andere Europese grootsteden. Het valt echter niet te ontkennen dat de productie- en werkgelegenheidsgraad in Brussel hoger liggen dan in andere Europese steden van vergelijkbare omvang.
  4.2. De minder ontwikkelde zones
  Zoals in de meeste steden is de economische activiteit in Brussel niet gelijkmatig over het grondgebied verdeeld. In de eerste gordel is de densiteit van de tewerkstelling globaal genomen groter dan in de tweede gordel die een meer residentieel karakter heeft. Afgezien van dit verschil in concentratie kan men een uitgesproken verschil vaststellen tussen het oosten en het centrum van het gewest, die eerder op dienstactiviteiten gericht zijn en het westen, waar de industriële activiteit domineert, vooral in de buurt van het kanaal.
  Dit sectorgebonden verschil leidt tot een asymmetrische economische ontwikkeling. Terwijl er veel vraag is naar kantoorruimten, die in het oosten zelfs een zware invloed heeft op de woonfunctie, lijkt de zone rond het kanaal buiten de haven meer en meer te lijken op een zone waar helemaal geen ontwikkeling is. De druk op de gronden is er veel minder dan in de rest van het gewest.
  Een dergelijke situatie herinnert eraan dat er een ruimtelijke herstructurering van het stadsweefsel in de zone rond het kanaal moet komen en dat er een diversiteit aan economische activiteiten moet komen of blijven. In dit opzicht, en rekening houdend met de schaarsheid aan beschikbare terreinen in de rest van het gewest, bestaat er een belangrijk potentieel dat niet beter vraagt dan (beter) benut te worden, uiteraard rekening houdend met het idee om de druk op de mobiliteit niet te verhogen. In dit opzicht betekent de heropleving van de belangstelling voor de industriële architectuur van de XIXde en het begin van de XXste eeuw, met een toenemend aantal geslaagde herbestemmingen die het oude met het moderne combineren, bijvoorbeeld een troef.
  Afbeelding 27.
  4.3. Een grootstedelijke groei, duidelijk ten voordele van de rand
  In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedroeg de economische groei tussen 1985 en 1997 nauwelijks 1,2 %, tegenover 2,15 % voor België, 3 % voor het arrondissement Nijvel en bijna 4 % voor het arrondissement Halle-Vilvoorde. Globaal genomen is de economische dynamiek in het gewest drie keer zwakker dan in de rand. Dergelijke resultaten doen vermoeden dat er een belangrijke overdracht is van de groei van het centrum van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naar het hinterland.
  Afbeelding 28.
  De cijfers over de werkgelegenheid bevestigen deze tendens. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het enige gewest in het land waar de werkgelegenheid in de periode 1990-1998 is gedaald. De vergelijking met Vlaanderen is zeer duidelijk aangezien de werkgelegenheid daar met 3 % stijgt terwijl ze in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 3 % terugloopt.
  De tendens verbetert lichtjes sedert 1994, na een sterk verlies aan banen in de recessieperiode in het begin van de jaren 90, maar de dynamiek blijft zwak ten opzichte van de andere gewesten van het land. De recentste gegevens lijken erop te wijzen dat de Brusselse dynamiek op vlak van loonarbeid identiek is als deze van Wallonië en Vlaanderen. Bovendien is er een toename van het pendelverkeer, waardoor het aantal door Brusselaars ingenomen banen nog lager is dan uit de gegevens over de interne werkgelegenheid blijkt.
  Zoals duidelijk blijkt uit de hierna volgende kaart, situeren de groeipolen van de werkgelegenheid tussen 1986 en 1997 zich ten noordoosten van het gewest, in het noorden van Waals-Brabant en in bepaalde delen van Vlaams-Brabant, meer bepaald op de as Leuven-Asse.
  De vergelijking van de gewestelijke economische structuren ten opzichte van de rest van het land stelt bovendien de volgende elementen in het licht :
  - de desindustrialisering van Brussel wordt bevestigd. Dit is zowel een sterk punt - gezien de algemene achteruitgang van de sector - als een zwak punt inzoverre Brussel er niet in slaagt de hoogtechnologische industriële segmenten aan te trekken,
  - het relatieve belang van de handel in Brussel, wat voor een deel kan worden verklaard door de zwakheid van de andere verhandelbare diensten,
  - de zwakheid van de " andere verhandelbare diensten " en in het bijzonder van de dienstverlening aan de ondernemingen, die nochtans essentieel is voor een aantrekkelijke economische omgeving,
  - de sterke aanwezigheid van de banksector, wat erop wijst dat Brussel in de Belgische economie een centrale en beslissende rol blijft spelen,
  - het belang van de non-profit sector
  Afbeelding 29.
  Een shift and share analyse (18) leert ons dat tussen 1987 en 1997 de magere resultaten van het Brussels Gewest niet te wijten zijn aan de structuur van de economische activiteit maar wel aan het gebrek aan dynamiek binnen elke sector. Dat wijst erop dat we voorzichtig moeten zijn met de vooruitzichten over de economische groei gebaseerd op de sectoriële structuur van de Brusselse economie.
  ( (18) Shift and share analyse : toepassing van de gemiddelde sectorale groei vastgesteld voor het Koninkrijk bij de economische structuren van een gewest. )
  Afbeelding 30.
  Een vergelijking van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest met de andere grote steden van het land bevestigt de slechte prestaties van Brussel dat de zwakste economische groei vertoont. Het verschil met Gent en Antwerpen is zeer duidelijk, maar zelfs Luik en Charleroi doen het iets beter. De relatieve achteruitgang van Brussel kan dus niet volledig toegeschreven worden aan zijn positie als stedelijk centrum.
  Afbeelding 31.
  Een vergelijking op Europees niveau suggereert daarentegen dat de Brusselse metropool (19) een eerder gunstige dynamiek vertoont die beter is dan voor de meeste andere geselecteerde Europese metropolen.
  ( (19) D.w.z. de cijfers met betrekking tot Brabant voor de Brusselse metropool. )
  Afbeelding 32.
  4.4. Analyse per sector
  4.4.1. De traditionele industrie
  In 1997 vertegenwoordigde de nijverheid (20) 6,6 % van de toegevoegde waarde en 7,3 % van de totale werkgelegenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De achteruitgang van de sector zet zich in een sneller tempo voort (verlies van 35 % van de banen tussen 1986 en 1997) dan in de rest van het land. Maar zelfs in de randgebieden, die betere resultaten bereiken, is de achteruitgang van de werkgelegenheid in de industrie opvallend (- 15 % van de arbeidskrachten in loondienst tussen 1986 en 1997).
  ( (20) Met andere woorden, de basis metaalnijverheid, non-ferro mineralen, chemie, bouwwerken in metaal, mechanische constructies, elektrische constructies, fabricatie van vervoermiddelen, agro-voeding, textiel, confectie, hout-meubel, papier-drukwerk-publicatie, andere nijverheden. IGEAT. De redenen voor de zwakke economische groei van het BHG. 2000. )
  Deze industriële achteruitgang kan echter gedeeltelijk verklaard worden door een systematische fout in de statistieken die te maken heeft met het fenomeen van de onderaanneming van bepaalde activiteiten die vroeger binnen de onderneming gebeurden (boekhouding, schoonmaak,...). Dit fenomeen is toegenomen in de stedelijke omgeving.
  Op het gebied van het vervoer van industriële aard moet men ook rekening houden met de belangrijke economische rol van de Haven van Brussel. Jaarlijks wordt meer dan 5 miljoen ton aan goederen via de waterweg vervoerd. De haven vormt een uitgestrekte industriezone die meer dan 300 bedrijven groepeert met bijna 10.000 arbeidsplaatsen.
  Deze tendens van een industrie in verval is vrij typerend voor een stedelijk gebied. Het gaat in feite om een algemene scheiding van de industrie en de stad. Deze kon niet gecompenseerd worden door de maatregelen die in Brussel door het eerste GewOP ingevoerd werden ter bescherming van de zwakke functies. Deze tendens wordt verklaard door twee belangrijke processen :
  1) de nijverheid neemt steeds meer ruimte in beslag; maar in de steden zijn de terreinen schaars en duur;
  2) de nieuwe methoden van voorraadbeheer en aanvoer (just-in-time en just-in-sequence) leiden tot een toename van de behoeften voor de bereikbaarheid in de industrie. Bovendien ondergaan de steden in toenemende mate het fenomeen van de verzadiging.
  Deze vaststellingen moeten genuanceerd worden door het feit dat bepaalde nijverheden zoals de drukkerijen en de voedingssector weinig plaats innemen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beschikt over bedrijfsparken die beschikbare ruimte bieden voor zover hun mobiliteitsprofiel aangepast is aan de locatie.
  Er dient verder op gewezen te worden dat de Brusselse industrie een belangrijk aandeel pendelaars tewerkstelt (meer dan 60 %) en een hoger aandeel bedienden dan in de rest van het land (47 %). Dit laatste kan evenwel verklaard worden doordat er meer " immateriële " industrie aanwezig is dan in de andere gewesten. De industriële onderneming geeft inderdaad het beeld van een laaggekwalificeerde sector, maar minder dan de handel en het vervoer, die een groter aandeel Brusselaars onder hun werknemers tellen. De fabrieksindustrie vertegenwoordigt slechts 10 % van de laaggeschoolde arbeid van de Brusselaars. Daartegenover stellen sectoren zoals de handel, de horeca, de bouw en het vervoer in verhouding meer mensen tewerk en onder de laaggekwalificeerde werknemers bevindt zich het grootst aantal Brusselaars.
  4.4.2. De nieuwe industriële activiteiten
  Sinds 1997 stellen we trouwens een verbetering vast van de industriële sector, zowel op het gebied van tewerkstelling als op het gebied van activiteiten. Om deze paradox te verklaren, moet een onderscheid gemaakt worden tussen een " klassieke " materiële industrie die gericht is op de productie van goederen en een " nieuwe " immateriële industrie die meer op de dienstverlening gericht is. De sector van de Informatie- en Communicatietechnologie (ICT), die de laatste jaren een sterke groei gekend heeft, behoort tot deze tweede categorie.
  De ICT-sector omvat :
  - De fabricatie van kantoormachines en computers, elektronische onderdelen, emissie- en transmissietoestellen, audio- en videotoestellen;
  - De invoer, de aanpassing, de levering en/of installatie van kantoormachines en computers;
  - De invoer en de dienstverlening met betrekking tot audio- en videotoestellen;
  - De telecommunicatie;
  - De informaticadiensten en de bijhorende activiteiten.
  In dit opzicht moet erop gewezen worden dat 19 % van de 'industriële' ondernemingen die in 1999 in Brussel actief zijn, vijf jaar geleden nog niet bestonden. Dit percentage loopt voor de ICT-sector zelfs op tot 38 %.
  Het is dus nodig om de aandacht te vestigen op de bestaande banden tussen de materiële en de immateriële industrie. De industrie brengt dienstverlening in onderaanneming met zich mee, onder meer voor de diensten die buiten de centrale activiteiten van de bedrijven vallen. Dit wordt onder meer gestaafd door de forse ontwikkeling van de sector " maintenance & contracting " die werkgelegenheid biedt voor lager geschoolde werkkrachten.
  4.4.3. De Brusselse industriële sector : een benutting van de knowhow en optimalisering van de ruimte
  Als we verder kijken dan de globale cijfers, blijkt dat de Brusselse industrie sterk op de lokale markt gericht is en een zwakke technologische inhoud heeft. In tegenstelling tot andere Europese steden telt Brussel slechts weinig hoogtechnologische bedrijven en R&D-laboratoria (Research & Development). Deze vaststelling is vooral te betreuren omdat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op dat gebied over het mogelijk potentieel beschikt : er zijn vier universiteiten (ULB, UCL, VUB en KUB) en vier Industriële Hogescholen op zijn grondgebied gevestigd. Drie Faculteiten geneeskunde en drie academische ziekenhuizen die meewerken aan de universitaire activiteiten liggen aan de oorsprong van een concentratie van activiteiten in de gezondheidssector, meer bepaald het basisonderzoek inzake geneeskunde en farmaceutica.
  Het zou jammer zijn om vast te stellen dat het Brusselse economisch weefsel het zou moeten stellen zonder zijn industriële activiteit (in de ruime zin, met inbegrip van de ITC), terwijl deze sector sinds 1997 een nieuwe groei kent en het gewest nog over terreinen beschikt om een industriële activiteit te vestigen.
  Zo is bijvoorbeeld de lijst van de goederen die te huur of te koop zijn (Inventaris van de vacante industriële lokalen) en die de GOMB op haar website heeft gezet, hiervan een goede illustratie, alleen al vanwege de grote diversiteit.
  Afbeelding 33.
  Men komt tot dezelfde vaststelling als men de inventaris van de onbezette of onbenutte economische ruimten bekijkt die eveneens door de GOMB opgesteld is. Bij de inventaris die in 2000 opgesteld werd op basis van een enquête ter plaatse, werden 59 plaatsen genoteerd. Ze vertegenwoordigen een totale oppervlakte van 376.830 m2. Daarvan waren er maar 6 die nog niet in de vorige inventaris voorkwamen, terwijl meer dan de helft (29 op 59) reeds in 1996 in het repertorium opgenomen waren.
  Deze terreinen - hoewel de inventaris voortdurend wijzigt - bevinden zich voornamelijk in de gemeenten van de eerste gordel en zijn voor 39 % gelegen in de perimeter van Doelstelling2, voor een kadastrale oppervlakte van op dit ogenblik meer dan 60.000 m2. Zij vormen dus een potentieel voor de vestiging van activiteiten. Deze dienen gediversifieerd te zijn en verenigbaar met het omringende stadsweefsel of een aanvulling hierop te zijn. Dit zijn de verhoudingen van de terreinen die tussen 1998 en 1999 een gedeeltelijke of volledig nieuwe bestemming hebben gekregen : huisvesting (44 %), kantoren (18 %), handel (21 %), productie-activiteit (31 %), collectieve uitrustingen (33 %).
  4.4.4. De bouw in het hart van een duurzame gewestelijke ontwikkeling
  In de bouwsector kon men tussen 1986 en 1997 een lichte stijging van de arbeid in loondienst vaststellen. Momenteel werken er ongeveer 18.000 mensen in deze sector, hoofdzakelijk Brusselaars (60 %) met een lage scholingsgraad (62 %). Het gaat om een essentiële sector voor de economische ontwikkeling van Brussel. Bovendien door het groot aantal laaggeschoolde Brusselaars die er tewerkgesteld zijn en de behoefte om het leefklimaat en de gebouwen te vernieuwen vormt hij een uiterst belangrijke en strategische sector op het vlak van de tewerkstelling.
  4.4.5. De diensten : een overwicht van de non-profit sector
  Voor de dienstensector is de sterke ontwikkeling in Brussel een voordeel, in die zin dat de groei er sterker is dan in de nijverheidssector. Daartegenover staat echter een verzwakte structuur van de subsectoren. Het kenmerkend aspect in de structuur van de Brusselse tertiaire sector is namelijk het overwicht van de non-profit sector en daarmee samenhangend, de zwakke ontwikkeling van de verhandelbare diensten, zeg maar de " profit sector ".
  Ook de bank- en verzekeringssector is in Brussel sterk ontwikkeld en heeft niet te lijden onder de verschuivingen naar de rand toe. Het is evenwel een sector die zijn volle rijpheid bereikt heeft en die, net zoals de non-profit sector, een vrij beperkt groeipotentieel heeft.
  De diensten aan de ondernemingen hebben de laatste jaren een sterke groei gekend, met bijna een verdubbeling van de arbeidsplaatsen tussen 1986 en 1997. Deze groei is in grote mate toe te schrijven aan de algemene dynamiek van de sector, die in de randgebieden een nog snellere stijging kende van het aantal banen. De diensten aan de ondernemingen zijn des te belangrijker als bron van werkgelegenheid daar ze in grote mate rekruteren op het grondgebied van het gewest en bijdragen tot de economische aantrekkingskracht ervan.
  De vrije beroepen zijn sterk aanwezig in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In 1998 telde men 19.884 zelfstandigen die gevestigd waren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hetgeen zowat de helft vertegenwoordigt (44,5 %) van het totaal aantal zelfstandigen van de voormalige provincie Brabant en 13,6 % van het koninkrijk. Het gaat overigens om de zelfstandige beroepssector welke de grootste groei gekend heeft. Deze beroepen vertegenwoordigen bijgevolg een ontwikkelingsvector voor de tewerkstelling, maar sommige ervan zijn eveneens nauw verbonden met de gezondheid en de levenskwaliteit van de bevolking
  4.4.5.bis De ambachtsnijverheid en de ambachten : een factor van heropleving
  De sectoren van de ambachtsnijverheid, van de monumentenzorg-restauratie en van de creatie kennen een belangrijke activiteit in Brussel. De talrijke beroepen en specialiteiten, vaak met een plaatselijke verankering en met een hoge toegevoegde waarde zorgen voor duurzame betrekkingen van hoge kwaliteit die borg staan voor het gemengd karakter van de secundaire en tertiaire functies in de stad. De kunstberoepen en die van het erfgoed zijn een vector voor heropleving en verfraaiing van de wijken evenals voor de ontwikkeling van de toeristische functie. Nauw verbonden met de geschiedenis en het erfgoed van het gewest kunnen zij ook bijdragen tot de aantrekkingskracht van de stad of het verlangen opwekken om er te wonen en te leven
  4.4.6. De handel als aantrekkingspool
  Het valt niet te loochenen dat de handel een niet de verwaarlozen aandeel vertegenwoordigt in de levenskwaliteit en de aantrekkingskracht van een gewest. De commerciële functie vormt een troef als het erom gaat Brussel als een woonplaats en als economische ontwikkelingspool te beschouwen. De handel heeft een rechtstreekse invloed op deze levenskwaliteit door buurtvoorzieningen aan te bieden, wat tot een zekere gebruiksvriendelijkheid leidt die dan op haar beurt weer een bijzonder grote invloed heeft op de veiligheid van de wijken.
  De handel speelt als dusdanig ook een belangrijke rol in deze economische ontwikkeling. De oprichting van een handel blijft een frequent ingeburgerde optie voor personen die hun eigen economische activiteit willen ontwikkelen.
  Tot slot biedt de handel heel wat werkgelegenheid van diverse aard, zowel op het vlak van de vereiste kwalificaties als op het gebied van de geografische verdeling van deze banen.
  De handelssituatie van Brussel vertoont veel contrasten. Sommige winkelwijken kennen een indrukwekkende ontwikkeling, terwijl andere wijken al jarenlang aftakelen, iets wat zowel toe te schrijven is aan de daling van het gemiddeld inkomen van de bevolking als aan het veranderd gedrag van de consumenten en de interne herstructureringen van de sector die door zijn diversiteit moeilijk te vatten is.
  Het verval van de Brusselse handel vastgesteld in 1993 heeft zich voortgezet met wisselende gevolgen voor de globaliteit van de handelskernen van het gewest. Schematisch kan men de handelskernen in 3 grote categorieën indelen :
  - de kernen in ontwikkeling;
  - de stagnerende kernen;
  - de aftakelende kernen.
  De handelskernen met een supra-gewestelijke en toeristische inslag, die zich voornamelijk in de Vijfhoek en de aangrenzende handelswijken bevinden, blijven de meeste aantrekkelijke handelsaders voor de bezoekers als voor de investeerders.
  De situatie van de handelskernen is evenwel totaal verschillend. Enerzijds tracht de cartografie van de handelskernen in moeilijkheden aan te tonen dat het verval in het algemeen overeenkomt met het meer globale verval in de aangrenzende wijken. Anderzijds blijkt het ook dat het verval of het dynamisme van de handelskernen sterk afhangt van de inwendige factoren (voorbeeld van de Brabantstraat en de ontwikkeling van een handel met bepaalde kenmerken), als van de uitwendige factoren (toegankelijkheid, ligging ten aanzien van de kantoorpolen.
  In dit kader voert het gewest in 12 aftakelende kernen een experiment uit om ze te doen herleven door de oprichting van een beheer van het stadscentrum town center management (21). Dit experiment, dat nog in evaluatie is, wil aantonen dat de achteruitgang van de handelskernen gestopt kan worden door de inrichting van een pro-actief beheer, zowel op het niveau van het commercieel onroerend goed (ontdekking van lege oppervlakken, bemiddeling bij de eigenaars van deze oppervlakken), als op het gebied van de vestiging van nieuwe handelszaken.
  ( (21) Manager voor het stadscentrum. )
  Bovendien moeten vooral synergieën tussen de handelskernen ontwikkeld worden. In het kader van het pilootexperiment werd voor een bepaalde systematisering van contacten gezorgd, zodat het tot een uitwisseling van informatie kan komen over goede praktijken op diverse gebieden, zoals bijvoorbeeld inzake het beheer van openbare ruimte, de leefbaarheid, of het contact met de grote bedrijven en de franchisenemers.
  De kleinhandel stelt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 50 % laaggeschoold personeel te werk (diploma van lager secundair onderwijs of minder), waarvan 63 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wonen. De vitaliteit van de kleinhandel is dus essentieel voor de Brusselse werkgelegenheid voor laaggeschoold personeel.
  Bepaalde takken in de kleinhandel lijken verzadigd te zijn, terwijl anderen nog een niet te verwaarlozen ontwikkelingspotentieel vertonen.
  Deze schommelingen worden gecompenseerd door de ontwikkelingen van de Horeca, maar een globaal beleid op het niveau van de inplantingen van de kleinhandel en met name de interactie ervan met de plaatselijke ontwikkeling (het leven in de wijk, rekrutering van plaatselijke arbeiders en relatie met de buurthandel) blijft uit, alhoewel er reeds enkele bemoedigende operaties waren (inplanting van een middelgroot warenhuis - wijkcontract Graystraat)
  De kwaliteit van de openbare ruimten en de toegankelijkheid ervan zijn elementen die ongetwijfeld de commerciële aantrekkingskracht bevorderen. Geslaagde voorbeelden, zoals het hypercentrum van Antwerpen en Vieux Lille, tonen aan dat de multifunctionaliteit van de kernen ook een voorwaarde is voor de animositeit ervan en dat daartoe elementen noodzakelijk zijn die het flaneren en de " window-shopping " bevorderen.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft nog steeds de grootste commerciële aantrekkingszone van het land. Binnen het gewest zijn het de Vijfhoek en de aangrenzende handelszones die via het fenomeen van het hypercentrum een groot gedeelte van de bevolking aantrekken. Maar deze positie zou geleidelijk aan in gevaar kunnen komen door de opkomst van grote polen (Antwerpen) en polen met een gematigd belang (Leuven, Waterloo).
  4.4.bis Het wetenschappelijk onderzoek
  Het BHG telt zeer veel instellingen voor hoger onderwijs met hun onderzoekslaboratoria op zijn grondgebied (meerdere universiteiten, 15 hogescholen, 32.951 universiteitsstudenten en 37.028 hogeschoolstudenten).
  Ook al scoren de Belgische en vooral de Brusselse universiteiten goed op het vlak van wetenschappelijke publicaties, toch dienen de Europese en vooral de Belgische universiteiten minder brevetten in en creëren zij minder ondernemingen dan in de andere industrielanden.
  Het onderzoek dient zich echter in te schakelen in een globaal beleid in het perspectief van een meer evenwichtige ontwikkeling, die ertoe strekt de tekortkomingen en de zwakheden van de gewestelijke economie bij te sturen.
  In dit perspectief zijn de ontwikkeling van de meest technologische industriële segmenten, van de diensten aan de ondernemingen en van een netwerk van KMO's, de punten waarop een gewestelijk wetenschappelijk beleid resultaat kan boeken.
  Bovendien stoelt de ontwikkeling van de ondernemingen niet uitsluitend op de technologische vernieuwing. De ondernemingen hebben eveneens nood aan vernieuwing op het vlak van de organisatie, wat een steun kan betekenen voor de inspanningen van het gewestelijk wetenschappelijk onderzoek.
  Tot slot, inzake maatschappelijke en professionele inschakeling en stadsbeleid, dient de sociale vernieuwing wetenschappelijk te worden ondersteund, zowel ten voordele van de Brusselse werknemers als van de Brusselse bedrijven.
  Ontbreken van een juridisch kader
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beschikt momenteel niet over een eigen juridisch kader om het wetenschappelijk onderzoek en de technologische vernieuwing aan te moedigen en te financieren. Hierover wordt echter een ordonnantie voorbereid.
  Te veel en onduidelijke instrumenten
  De huidige instrumenten die volledig of gedeeltelijk ten dienste staan van het wetenschappelijk beleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn weinig efficiënt omwille van het groot aantal betrokkenen en vooral door de afwezigheid van een duidelijke definitie van hun opdrachten, hun zwakke zichtbaarheid, hun gebrek aan coördinatie en zelfs hun onderlinge rivaliteit.
  Dit zijn de spelers op het vlak van het wetenschappelijk onderzoek :
  - de Dienst Onderzoek en Innovatie van het Bestuur Economie en Werkgelegenheid van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze dienst houdt zich voornamelijk bezig met de toekenning van renteloze terugvorderbare voorschotten in het kader van de steun aan de ontwikkeling van prototypes en met toelagen aan de collectieve onderzoekscentra om te voldoen aan de specifieke behoeften van de aangesloten ondernemingen;
  - in het kader van een samenwerking tussen de federale staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Afdeling E6, afdeling " Concurrentievermogen " van het federaal ministerie van Economische Zaken. Deze dienst doet meer bepaald oproepen tot projecten bij de Brusselse ondernemingen, evalueert met de hulp van experts de degelijkheid van de projecten, stelt aan de minister de uitgekozen projecten voor met hun financieringsplan (subsidies) en staat in voor de follow-up inzake de gegrondheid van de uitgaven;
  - de vzw Tecnopol die tot doel heeft de sociaal-economische ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bevorderen door sensibilisatie voor de innovatie;
  - de gesubsidieerde interfaces : Indutec, UCL, ULB, VUB, die de opdracht hebben het wetenschappelijk potentieel van hun instelling in te zetten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  - tot slot, en hoewel dit niet rechtstreeks verband houdt met het wetenschappelijk onderzoek, geniet de overdracht van de onderzoeksresultaten naar hun toepassingen, de hulp van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor Brussel (GOMB) door het beheer, de oprichting en/of de promotie van kweekgebouwen en researchparken.
  Geen specifiek gekozen strategische sectoren
  Het gewest heeft projecten in verschillende sectoren gesteund. Het gaat om :
  - informatie- en communicatietechnologie;
  - chemie;
  - biotechnologie;
  - farmacie;
  - informaticatoepassingen in de bouw en de elektromechanika;
  - digitale beeldvorming.
  Een aantal van deze keuzes zijn gerechtvaardigd door de aanwezigheid van sterke ondernemingen in het gewest (bijvoorbeeld chemie). Toch is het zo dat de gekozen domeinen " universele polen " zijn, eerder dan typisch voor Brussel.
  Deze situatie vindt gedeeltelijk een verklaring in het feit dat er weinig beschikbare informatie is over het Brussels economisch weefsel en over de mogelijkheden van onderlinge samenwerkingsverbanden tussen, enerzijds, de centra voor wetenschappelijk onderzoek in het BHG en, anderzijds, de ondernemingen die actief kunnen betrokken worden bij de uitvoering van de samenwerking.
  Positieve resultaten, communicatie die te wensen overlaat
  Ondanks de talrijke bovenvermelde structurele problemen, kan het gewest er prat op gaan dat het een aantal projecten met een veelbelovende toekomst heeft gesteund.
  Het gewest heeft volgende programma's in het leven geroepen :
  - Prospective Research for Brussels, dat projecten van jonge vorsers financiert en waarvan de thema's aanleiding kunnen geven tot vooruitgang in sleuteldomeinen van het gewest;
  - Research in Brussels, een programma dat tot doel heeft vorsers vanuit de hele wereld in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te ontvangen.
  Bovendien heeft het gewest steun verleend aan het impulsprogramma CELLO dat verschillende celtherapieën bestudeert en waarvan de eerste resultaten veelbelovend zijn.
  Het gewest heeft ook de oprichting van spin-offs aangemoedigd zoals NUMECA (digitale simulaties van bewegingen van vloeistoffen), EUROSCREEN (biotechnologie) en onlangs nog BIOTECH TOOLS (biotechnologie).
  Het gewest heeft ook subsidies toegekend (ongeveer 250 miljoen) als aanmoediging voor het fundamenteel industrieel onderzoek.
  Dat het grote publiek niet op de hoogte is van deze acties toont duidelijk aan dat het wetenschappelijk beleid van het BHG onzichtbaar is. Een beter communicatie zou ongetwijfeld bijdragen tot de aantrekkingskracht van het gewest op jonge ondernemers.
  4.5. Een stad met een administratieve tendens
  Ondanks een waaier van belangrijke economische activiteiten, zoals blijkt uit het groot aantal jobs, ontbreekt het de economie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan dynamiek, niettegenstaande de goede prestaties van het grootstedelijke gebied. Dit gebrek aan dynamiek komt niet voort uit een slechte sectorgebonden specialisatie in de ruime zin, maar uit een geringe capaciteit om vernieuwende en sterk groeiende bedrijven binnen elke sector aan te trekken.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest staat niet gekend als een belangrijke beslissingscentrum in Europa voor economische activiteiten. Dat blijkt uit het beperkt aantal sociale zetels van grote internationale bedrijven in Brussel. Deze vaststelling moeten we echter nuanceren door het feit dat de sociale zetel van multinationals meestal gevestigd is in het land van oorsprong en dat ons land weinig ondernemingen heeft van dat type. Het gewest heeft echter wel een groot aantal coördinatiecentra van internationale bedrijven. De 5e plaats in het klassement over de inplantingen van buitenlandse ondernemingen van Healey & Baker na Londen, Parijs, Frankfurt en Amsterdam levert daarvan het bewijs.
  Afgezien van de traditionele scheiding tussen profit en de non-profit sector en tussen secundaire en tertiaire activiteiten, specialiseert de Brusselse economie zich sterk in administratieve functies, of het nu gaat om overheidsbesturen, Europese instellingen of zetels van grote banken en verzekeringsmaatschappijen. Deze verregaande specialisatie houdt een risico in voor de diversiteit van de economische structuur van het gewest en voor de goede integratie van de economische en residentiële functies.
  Bovendien vertegenwoordigen de administratieve functies die zijn verbonden zowel aan de nationale als aan de internationale overheden, een winstderving die te wijten is aan de dode hand en dit ondanks de compensatie die aan het gewest wordt geristorneerd (72 % van de reële waarde van de onroerende voorheffing).
  De economische ontwikkeling van Brussel is afhankelijk van een globale stadsdynamiek, die in het bijzonder moet steunen op een terugkeer van de beroepsbevolking in het gewest. In die geest bestaat er immers een echte complementariteit tussen bepaalde economische activiteiten zoals de kleinhandel, de horeca en de buurtvoorzieningen enerzijds en het woonmilieu anderzijds. De traditionele industrie wordt daarentegen geassocieerd met een teloorgang van de stadsruimte en met hinder die niet van aard is dezelfde synergie te doen ontstaan.
  Tot slot combineert de ontwikkeling van de diensten aan de ondernemingen en de productie van immateriële goederen (22) zowel een aanzienlijk groeipotentieel als een belangrijk aantrekkingseffect voor de lokalisatie van ondernemingen. De groei van deze sector is bijzonder sterk in de rand en vrij zwak in het centrum van Brussel.
  ( (22) Bijvoorbeeld : productie van audiovisuele goederen, software, opnamestudio's, gespecialiseerde beroepsopleiding, call center, .... )
  5. Een gewest dat zich steeds meer laat gelden als internationale en interculturele stad
  Brussel is een interculturele stad, niet alleen door zijn geschiedenis, ook vanwege de eigen ontwikkeling en zijn functie als nationale en internationale hoofdstad. Het aandeel van Brusselaars van buitenlandse oorsprong neemt sterk toe. Momenteel overschrijdt dit, alle categorieën samen, een derde van de totale bevolking van het gewest.
  Een van de belangrijkste eigenschappen van Brussel is die van internationale stad, een eigenschap die zowel wordt versterkt door zijn status van Europese hoofdstad en zetel van internationale organismen (40) zoals de NAVO, Eurocontrol, enz., als door zijn rol van congresstad.
  Brussel neemt onder de Europese grootsteden de 5de plaats in wat betreft de lokalisatie van bedrijven (23). Pluspunten die door de bedrijfsleiders op prijs worden gesteld zijn de talenkennis, de toegankelijkheid van de markt, de beschikbaarheid van kantoren, ... De stad scoort echter minder goed op het niveau van de kwaliteit van het leven, de beschikbaarheid en de sociale kosten van de arbeidskrachten, en de verontreiniging.
  ( (23) Healey and Baker : European City Monitor 1999. )
  Afbeelding 34.
  Het internationale karakter van Brussel kan dus worden ontleed vanuit drie hoofdaspecten : een interculturele stad, belangrijk congrescentrum en het statuut van een nationale en internationale hoofdstad. Deze elementen hebben een zeer gunstige weerslag voor bepaalde sectoren zoals de horeca, het toerisme, de vrijetijdsbesteding, de gespecialiseerde diensten aan ondernemingen, enz.
  5.1. Een nationale en internationale hoofdstad
  Met meer dan 40 officiële zetels van internationale instellingen gaat de hoofdstedelijke functie van Brussel het nationale kader en het strikt Europese kader ver te buiten, ook al hebben de Europese instellingen de belangrijkste weerslag op de economie en dragen zij bij tot het imago van het gewest.
  Afbeelding 35 en Afbeelding 36.
  Globaal genomen, levert de status van internationale hoofdstad zowat 34.000 directe banen (24) op, waarvan 22.440 betrekkingen in het Hoofdstedelijk Gewest waarvan er 9.520 worden ingenomen door Brusselaars.. De indirecte banen zijn moeilijk kwantificeerbaar maar waarschijnlijk nog talrijker. Heel wat sectoren profiteren van deze gunstige situatie en men kan stellen dat er zo elk jaar niet minder dan 46 miljard BF in de Brusselse economie wordt gepompt.
  ( (24) Volgens een studie van Iris Consulting van 1998. )
  Deze uitstekende resultaten mogen echter de dreigingen niet verhullen die de toekomst van Brussel als internationale hoofdstad op het spel zetten.
  5.1.1. Een bepaalde terughoudendheid tussen de Brusselaars en de Europese Instellingen
  De eerste dreiging is ongetwijfeld de wrok die de inwoners van Brussel koesteren ten aanzien van het Europese " monster " en, als gevolg daarvan, het gebrek aan enthousiasme van de Europese instellingen om hun verantwoordelijkheden op te nemen voor de stadsontwikkeling, ondanks een duidelijk stedenbouwkundige weerslag, zowel op de stad als op zijn werking. In deze toestand ligt de kiem van blijvende onmin... Paradoxaal genoeg is deze wederzijdse wrok bij beide partijen gericht op hetzelfde voorwerp, namelijk de " heling " van de wonden gemaakt door het enten van de instellingen op een slecht aangepakte woonstructuur. Omwille van hun koopkracht worden de Europese ambtenaren aanzien als de oorzaak van de stijgende prijzen op de woningmarkt. Deze beoordeling is zeker verkeerd. De Europese ambtenaren vertegenwoordigen maar 2 % van de Brusselse bevolking. Indien er een opwaartse druk, is deze uiterst relatief en beperkt tot welbepaalde wijken.
  In dit proces heeft het maar zin verantwoordelijkheden proberen vast te stellen, als dit kan helpen het probleem op te lossen; maar het is absoluut noodzakelijk om de bouwwerken die nu al een tiental jaar geleden werden begonnen, af te sluiten en daarbij toe te zien op een samenhangende stedenbouwkundige aanpak van de verschillende betrokken wijken en een duidelijk vestigingsbeleid vast te stellen voor instellingen. Dit alles moet berusten op het respect voor de levenskwaliteit van de inwoners van de omliggende wijken. In dit opzicht mag de Europese Unie zich niet onttrekken aan haar verantwoordelijkheden ten aanzien van " haar " hoofdstad door in Brussel enkel de in het kader van de structurele fondsen opgestelde programma's uit te voeren. De overheden moeten een beleid uitstippelen voor de vestiging van de Europese Unie en het doen naleven, wat een verbintenis inhoudt van de Europese Unie ten opzichte van " haar " hoofdstad.
  In het kader van de uitbreiding van Europa, is de andere dreiging die van een geleidelijke verschuiving van het zwaartepunt van de Europese Unie naar het Noorden en het Oosten, waardoor Brussel haar strategische positie in het centrum van het continent verliest.
  5.1.2. De behoeften van de Europese Instellingen
  Het is in dit kader dat een TASK FORCE BRUSSEL-EUROPA opgericht werd op 5 december 2000, met als doel de opmaak van een programma op lange termijn voor de integratie van een uitgebreid Europa en dit in zijn veelvuldige aspecten. Na een eerste ronde-tafelconferentie met de Europese instellingen kon reeds een eerste vaststelling gebeuren van de prioritaire behoeften van deze laatste.
  Voor de vastgoedmarkt inzake kantoren en vergaderzalen is de uitbreiding naar 18 (rond 2004) en zelfs naar 28 (rond 2007) staten geen reden voor een aanzienlijke vraag van de Europese instellingen die reeds uitgebreid hebben ingespeeld op dit fenomeen. Enkel de Raad en het Parlement hebben waarschijnlijk behoefte aan een uitbreiding geraamd op respectievelijk 100.000 m2 en 60.000 m2. De aankondiging van de toekomstige organisatie van alle Europese topconferenties te Brussel zal gevolgen hebben op het vlak van de infrastructuren en het stedenbouwkundig beleid, hetgeen nauwkeurig zal moeten geëvalueerd worden.
  Toch mag men niet vergeten dat Europa ook in Brussel, een indrukwekkend aantal (maar nog niet exact gekwantificeerde) " perifere " organisaties aantrekt zoals regionale kantoren, media, drukkingsgroepen, diverse organisaties, advocatenkantoren, vastgoedkantoren, architectenkantoren, enz.
  Inzake de vastgoedmarkt voor woningen, geeft de progressieve komst van ongeveer 5.000 gezinnen van Europese ambtenaren gespreid over een tiental jaar aanleiding tot een verhoogde vraag naar kwaliteitswoningen in de stad en de rand. Een bepaalde druk op de markt is niet uit te sluiten.
  De noodzaak voor een 4de Europese school en een toename van het aantal crèches werd eveneens aangehaald.
  Inzake mobiliteit hebben de Europese ambtenaren dezelfde wensen als de Brusselaars; beperking van de verkeersdrukte in de stad, verhoogde regelmaat en frequentie van het openbaar vervoer. Hetzelfde geldt voor de veiligheid : vermindering van het aantal individuele aanrandingen en van het vandalisme, meer aanwezigheid van een beter zichtbare politie.
  Inzake de doeltreffendheid en de kwaliteit van het onthaal vragen de Europese ambtenaren een inspanning aan de verschillende diensten en Belgische organisaties (Verbindingsbureau Brussel-Europa, Protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Gemeentebesturen en Politiediensten).
  5.2. Een interculturele stad
  De stad moet in de eerste plaats zijn wat de inwoners ervan verwachten. Als stad op het knooppunt van de Latijnse en Germaanse wereld, wordt Brussel gekenmerkt door zowel zijn bewogen geschiedenis, als door de ondergane invloeden en de vele gemeenschappen die er zich gevestigd hebben. Toch bestond deze specifieke karaktertrek reeds voor er voor Brussel werd gekozen als zetel voor belangrijke instellingen. Het is waarschijnlijk omdat Brussel gezien werd als een stad die de synthese van de verschillen kan bevorderen, dat ze verkozen werd boven hoofdsteden die meer als hoofdplaatsen doorgingen van een dominante cultuur. Als verbindingsstuk tussen de twee grote gemeenschappen van het land moet ze een plaats zijn waar de culturen niet zozeer samensmelten dan wel interageren en het beste van zichzelf kunnen geven. Dit vermogen om de culturen te doen samenleven en de ontmoetingen te bevorderen is het tegenovergestelde van het opslorpen van de verschillen. Het vereist een daadwerkelijke ondersteuning van de overheid en van alle betrokken actoren zodat elke inwoner van Brussel deze interculturaliteit kan beleven en aan de opleving ervan kan bijdragen.
  Het is niet makkelijk dit fenomeen in te schatten, toch moet men vaststellen dat de laatste jaren, een groot aantal banden werden gesmeed tussen personen en gemeenschappen van verschillende origine. Dit is waarschijnlijk een gevolg van de opkomst van nieuwe generaties jonge volwassenen, kinderen van migranten, maar in Brussel geboren, die opgegroeid zijn met jongeren uit andere gemeenschappen. In enkele jaren tijd is men van het opstarten van programma's die men als " bezigheidstherapie " kan bestempelen, gegaan naar een meerderheid van programma's die de diversiteit en de integratie in een ruimer sociaal-educatief netwerk bevorderen. Voortbouwend op een ruime reflectie die destijds werd opgezet door het Koninklijk Commissariaat voor Gelijkheid van Kansen (waarvan de opdrachten werden voortgezet door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding) werd de werking van verenigingen die interculturaliteit bevorderen nog versterkt. Op hetzelfde ogenblik werden bepaalde wijken (Brabantstraat, Haachtsesteenweg, ...) opgewaardeerd met een specifiek imago dat niet alleen de nieuwsgierigheid wekt, maar ook mogelijk maakt deze wijken te identificeren als wijken " waar men iets vindt dat men nergens anders vindt ".
  Initiatieven zoals " Quartiers de Vie " (Koning Boudewijnstichting), " Quartier Latin " " Tram 81 " (VGC) of nog het " Festival van de Mediterrane film en alle " integratie en samenlevingsprogramma's "(Cocof/VGC)), Gekleurd Brussel (Cocof en VGC), Zinnekeparade, het Festival Couleur Café, dragen ook bij tot het bevorderen van de interculturaliteit.
  Door de diversiteit van de bevolking doet Brussel zich gelden als een echte interculturele metropool. Deze bevolking maakte het mogelijk het aantal inwoners van de hoofdstad te stabiliseren en zelfs te verhogen. Zonder de toestroom van migranten uit het buitenland, zou het inwonertal van Brussel blijven dalen. Het gewest telt maar liefst 285.000 inwoners van buitenlandse nationaliteit (30 % van de bevolking). Rekening houdend met de naturalisaties, is de bevolking van buitenlandse afkomst nog talrijker en bedraagt ze ten minste 34 % van de Brusselse bevolking. De laatste tien jaar is deze groep gegroeid met meer dan 20 %.
  Ongeveer de helft van de vreemdelingen zijn van Europese afkomst, met een steeds grotere verscheidenheid van nationaliteiten door de voortdurende uitbreiding van de EU. De andere helft bestaat hoofdzakelijk uit migranten van Maghrebijnse en Turkse afkomst.
  Afbeelding 37 en Afbeelding 38.
  De vreemdelingen uit de landen van de Europese Unie vestigen zich vooral in het zuidoosten van het gewest, terwijl vreemdelingen uit niet-EU-landen eerder in het westen van Brussel wonen. De onderstaande kaarten geven duidelijk het verband aan tussen de situering van deze buitenlandse bevolking binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en hun sociaal-economisch statuut.
  Afbeelding 39.
  Deze diversiteit aan origines en nationaliteiten biedt interessante perspectieven : een uitgebreid cultureel aanbod, een meltingpot van culturen, ontmoetingen met diverse personen en culturen, gevarieerde keuken, talenkennis, enz. Ze brengt ook moeilijkheden mee, met betrekking tot het lage sociaal-economische profiel van een niet te verwaarlozen deel van de nieuwkomers of, aan het andere uiterste, de spanningen veroorzaakt in de topklasse van de woningmarkt door de internationale ambtenaren.
  Het multiculturele karakter van Brussel vormt ongetwijfeld een van de sterkste troeven om de toekomstige ontwikkeling van het gewest te garanderen. Deze ontwikkeling dient te worden gestoeld op de veelheid aan stedelijke functies. In een stadsstructuur in herstructurering, worden de opwaardering van de Brusselse werkgelegenheid, gekoppeld aan een aangepast opleidingsaanbod, de opwaardering van het stedelijk patrimonium en de openbare ruimte, de evenwichtige complementariteit tussen de woonfunctie en de ontwikkeling van de internationale functie beschouwd als zoveel noodzakelijke voorwaarden voor de concretisering van een dergelijke ambitie.
  Afgezien van enkele grote manifestaties speelt Brussel de troeven die het heeft door zijn status als internationale en multiculturele stad in onvoldoende mate uit. De aanzienlijke investeringen en financieringen door de openbare sector om een hoogstaand cultureel aanbod en een zeker cultureel dynamisme te ontwikkelen (25), volstaan echter niet om een sterk beeld van Brussel te creëren als internationale en multiculturele stad. Een stad waar meer dan een derde van de bevolking van buitenlandse afkomst is, kan zijn internationale karakter niet gewoon terzijde schuiven. Het stadsproject zal rekening moeten houden met deze dimensie in al haar facetten, om tegemoet te komen aan de verzuchtingen en de noden van de gebruikers en expressiemogelijkheden te bieden aan een sterke stedelijke identiteit (26).
  ( (25) Zie de producties van de Munt, van de Filharmonische Vereniging, de Koningin Elisabethwedstrijd, de Festivals zoals het KunstenFestivaldesArts of nog de talrijke gezelschappen voor theater en dans. We moeten hier ook verwijzen naar het geweldige succes van het festival " Couleurs Café ", de wil van het Europaliafestival om zich open te stellen voor de " rest van de wereld " of nog de gedenkwaardige Zinneke Parade in het kader van " Brussel 2000 ". )
  ( (26) Zie hoofdstuk " La culture " in " Rapport annuel 1998 du Plan régional de Développement ", blz. 122-124 Cooparch. )
  5.3. Een belangrijk congrescentrum
  Brussel, in 1998 op de 3de plaats, heeft onlangs opnieuw de tweede plaats veroverd op de wereldranglijst van congressteden. Tussen 1996 en 1998 kende deze activiteit een groei van 160 %. In termen van rechtstreekse en onrechtstreekse macro-economische impact van de congressector, betekent dit voor die periode van 1995 tot 1998 een stijging van 15 tot 40 miljard BEF, en in termen van overnachtingen, een aanzienlijke stijging (van 440.000 tot 1.145.000 overnachtingen) per jaar. Als men bedenkt dat een congresganger volgens de informatiebronnen terzake gemiddeld 14.000 BF per dag uitgeeft en dat 32.000 (tijdelijke, seizoensgebonden en laaggeschoolde) banen afhangen van deze activiteit, is het duidelijk dat dit een bepalende functie is voor de Brusselse economie (27).
  ( (27) Zie " Etude de Benchmarking " van BCG in Rapport final, volume 3, hoofdstuk Toerisme, blz. 62. )
  Bovendien zou deze functie ook een belangrijke impact moeten hebben op het culturele leven en de vrijetijdsbesteding in Brussel. Ze zou Brussel de mogelijkheid moeten bieden om prestigieuze culturele evenementen op touw te zetten die zorgen voor een uitstraling ver buiten de nationale grenzen en die tegelijkertijd een positieve weerslag hebben op Brussel. Zo willen we ook wijzen op het gebrek aan een casino in Brussel.
  Brussel krijgt echter te maken met steeds heviger concurrentie van andere steden, die beschikken over nieuwe en beter aangepaste voorzieningen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor Londen, momenteel op de 3de plaats, met het ExCelproject op de Docklands (congres- en tentoonstellingsruimte, verwachte aantal bezoekers op termijn 6 miljoen). Vergeleken met deze concurrentie, moet men toegeven dat de Brusselse infrastructuur begint te verouderen en niet meer is afgestemd op de organisatie van internationale ontmoetingen waaraan steeds hogere en complexere eisen worden gesteld. Recente investeringen (Tentoonstellingspark, Congressenpaleis,...) helpen deze achteruitgang wel te verzachten maar zullen op lange termijn niet voldoende zijn om de positie van Brussel te vrijwaren.
  Brussel heeft bovendien de grootste moeilijkheden om zijn imago te promoten en bijgevolg een toeristisch voordeel te halen uit de voortdurende stroom van buitenlandse deelnemers aan congressen.
  De grootste uitdaging op dit vlak zal bestaan in een betere samenwerking tussen de instellingen belast met de promotie van het toerisme en de ontwikkeling van de congres-activiteiten zodat Brussel er het meeste baat bij heeft. De recente oprichting van Brussel Internationaal - Toerisme en Congressen gaat in die richting.
  6. Een aantrekkelijke groene stad van de tweede gordel en een stadscentrum op zoek naar een eigen karakter
  6.1. Brussel en de rand gezien door de bewoners (28)
  ( (28) Bron : Censydiam. )
  De belangrijkste redenen om Brussel te verlaten zijn het verlangen naar rust en meer groen, de wil om eigenaar te worden, het gebrek aan ruimte en de onveiligheid. De prijs van de woningen heeft een belangrijke impact op de bevolking. Hij lijkt een doorslaggevende rol te spelen voor de delocalisatie van sommige bewoners van de tweede gordel, die geconfronteerd worden met hoge vastgoedprijzen voor de gegeerde goederen, zijnde de eengezinswoning met tuin. De bewoners van de rand vermelden de aanwezigheid van groene ruimten, de rust en de aantrekkelijke huurprijzen van de rand ten nadele van Brussel.
  Afbeelding 40.
  De globale graad van tevredenheid van de Brusselaars over hun stad hangt sterk af van hun woonplaats. De graad van tevredenheid van de bevolking vertoont een dalende lijn naargelang men het centrum van het gewest nadert. De graad van tevredenheid van de bewoners in de tweede Brusselse gordel en de rand ligt vrij dicht bij elkaar.
  Afbeelding 41.
  Deze verschillende elementen bevestigen de aantrekkingskracht van de rand en algemener, van het product " huis met tuin " op de Brusselaars, ook op diegenen die leven in het centraler gedeelte van het gewest. Zo blijkt dat 40 % van de bewoners van het gewest liefst wil wonen in een stad zonder het karakter van een stad en veel belang hecht aan rust en veiligheid. Hun leven in de stad voelen zij vaak aan als een verplichting.
  Het klinkt paradoxaal dat zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve enquêtes ook wijzen op een vrij sterke vraag naar levendige wijken. In dit verband constateert men een duidelijke tegenstelling tussen het streven naar een sociaal gemengd karakter en gemengde functies enerzijds en een algemene tendens tot vorming van homogene wijken (rijke en arme " getto's ") anderzijds. Deze tegenstrijdigheid kan wellicht worden opgeheven door het aanbod van wijken die tegelijk de charmes van de stad en een stedelijke ruimte van behoorlijke kwaliteit bieden. De Brusselaars zijn zeer streng in hun oordeel over hun stedelijke omgeving, in het bijzonder in de eerste gordel. Zij klagen over de netheid, het gebrek aan groene ruimten, de veiligheid en de geluidshinder.
  Afbeelding 42.
  De studie onderscheidt, onder de elementen die worden aangehaald als reden voor de tevredenheid/ontevredenheid elementen waarop een actie van de overheid als prioritair lijkt te worden beschouwd. Het gaat om de elementen die een zwakke quotering krijgen bij de verschillende bevolkingslagen. De onder " criticals " gecentraliseerde elementen dekken de elementen die een algemene ontevredenheid teweegbrengen als ze onderdoen, maar die leiden tot een algemene tevredenheid indien ze doeltreffend zijn. De onder " dissatisfayers " gecentraliseerde elementen dekken de elementen die een algemene ontevredenheid veroorzaken als ze niet voldoen, maar, als ze doeltreffend zijn, niet noodzakelijk leiden tot een grotere tevredenheid. De graad van tevredenheid in verhouding tot deze " dissatisfayers " gaat bijgevolg niet gepaard met de intensiteit van de overheidsacties. De inactiviteit van de overheid ten opzichte van deze dissatisfayers versterkt de ontevredenheid. Dissatisfayers en criticals zijn dus de categorieën van elementen die de actie van de overheid moet mobiliseren om de algemene tevredenheid te bevorderen van de bewoners ten opzichte van de stad.
  Uit de analyse van de prestaties van het gewest in het licht van het belang dat de bevolking toekent aan de verschillende tevredenheidsfactoren, blijken de sterke punten van het gewest in de tweede gordel, vooral verband te houden met de eigenschappen van de woningen met de aanwezigheid van groene ruimten en het imago van de wijken. De zwakke punten van het gewest daarentegen, hebben vooral betrekking op de aspecten in verband met de kwaliteit van de stadsomgeving : netheid, veiligheid, geluidshinder,...
  Er valt ook op te merken dat de nabijheid van crèches, van de werkplaats... troeven zijn voor het gewest, zij het blijkbaar van ondergeschikt belang, en dat het verkeer, de gemeentebelastingen zwakke punten zijn van het gewest, maar in de ogen van de bewoners minder prioritair.
  De bijgaande tabel (29) geeft een algemeen overzicht van de bovenstaande voor- en nadelen; de troeven die moeten worden " behouden en/of versterkt " en de sectoren die voor verbetering (" verbeteren ") in aanmerking komen, zijn grijs gearceerd.
  ( (29) Gerealiseerd door BCG op grond van de resultaten van het Censydiam-onderzoek. )
  Afbeelding 43.
  Uit deze elementen, gecombineerd met de gegevens over de woningprijzen, blijkt dat de aantrekkingskracht van de Brusselse wijken als woonplaats, in sterke mate afhangt van de kwaliteit van de stadsomgeving. Alle bewoners verlangen een minimum aan rust, netheid, veiligheid, kwaliteit van hun omgeving. Het is duidelijk dat zij deze noodzakelijke voorwaarden voor hun comfort vooral verenigd vinden in de rand en in een deel van de tweede gordel.
  De centrale wijken worden bevolkt door groepen die er in zekere zin gevangen zitten, die in Brussel wonen om functionele of om historische redenen. Zij vangen ook bewoners op die een stedelijker omgeving verkiezen, maar slagen er niet in hen een kwaliteitsomgeving op grote schaal te bieden.
  Het gebrek aan residentiële aantrekkingskracht van de centrale wijken, heeft immers minder te maken met de eigenschappen van de woningen dan met het levenskader.
  6.2. Gevoel van onveiligheid en objectieve onveiligheid
  De objectivering van de veiligheid stelt bepaalde methodologische problemen :
  - het aantal vastgestelde delicten kan variëren naarmate de politiediensten efficiënter werken en naarmate men betere methoden toepast om overtredingen vast te stellen, maar ook door de sterkere neiging van de mensen om de feiten aan te geven waarvan ze het slachtoffer geworden zijn. Men kan dus een paradoxale situatie vaststellen. De cijfers " groeien aan ", terwijl de feitelijke situatie nu beter is dan enkele jaren geleden.
  - de gemeente Sint-Gillis vertoont een groot aantal vastgestelde delicten, wat ongetwijfeld toe te schrijven is aan het aantal feiten die begaan worden op het Brussels spoorwegdomein en gecentraliseerd rond het Zuidstation.
  - Het percentage van de criminaliteit komt niet noodzakelijk overeen met het " misnoegen " die deze bij de gemeenschap teweegbrengt. De geregistreerde delicten omvatten immers deze die te maken hebben met de " witte boorden "-criminaliteit.
  De objectieve onveiligheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt iets hoger dan de situatie die in de grote Franse steden heerst. In 1998 lag het gemiddeld maandelijks aantal delicten dat in Brussel per 1000 inwoners vastgesteld werden op 11.8, wat vergelijkbaar is met Parijs, Montpellier, Lille, La Rochelle, of Nice (30).
  ( (30) De registratie- en evaluatiemethode van de delicten is niet gestandaardiseerd. (Merken we overigens de berekeningsmethode " per inwoner " op die geen rekening met het belangrijk aantal pendelaars, noch met het aantal betogingen dat veel hoger ligt dan in andere steden omwille van het hoofdstedelijk statuut van Brussel). De cijfers van de tabel zijn met de nodige omzichtigheid te benaderen. )
  Afbeelding 44.
  Het aantal agenten per 10.000 inwoners volgt het Europees gemiddelde (41 agenten per 10.000 inwoners, exclusief rijkswacht). In Parijs (88) en Amsterdam (63) ligt dat aantal veel hoger.
  Afbeelding 45.
  Om het hoofd te bieden aan de evolutie (inderdaad, 80 % van de delicten in het BHG doet zich voor in de tien armste gemeenten van het gewest) van het aantal delicten die bijdraagt tot de onveiligheid, heeft de regering een beleid uitgewerkt van positieve discriminatie, via de Veiligheidscontracten en later via de Samenlevings- en Veiligheidscontracten. Niettemin is het niet gemakkelijk om de effecten kwantitatief te meten.
  De onderstaande tabel geeft een overzicht van de criminaliteit per gemeente voor 1998. Toch moet men deze cijfers met de voornoemde voorzorg benaderen.
  Afbeelding 46.
  Niettemin heeft een enquête die gehouden werd bij de inwoners van Brussel en de rand uitgewezen dat Brussel volgens 57 % onder hen een " gevaarlijke " stad is. Dit subjectief gevoel komt vooral tot uiting bij de inwoners van de rand, waarvan 60 % er op die manier over denkt. 36 % van de ondervraagde bevolking is trouwens van mening dat de veiligheid afnam. 36 % daarentegen vindt dat deze onveranderd gebleven is en 28 % vindt dat ze verbeterd is. Diegenen die van Brussel naar de rand verhuisd zijn, zijn in dit opzicht kritischer. Dit lijkt te bevestigen dat het onveiligheidsgevoel één van de elementen is die de inwoners en de bedrijven ertoe aanzet om bepaalde wijken van het gewest te verlaten.
  Er werden nochtans grote inspanningen geleverd om de gemeentes in het kader van de Veiligheidscontracten de mogelijkheid te bieden politiehulpposten in de wijken in te richten, politieagenten te rekruteren en om nieuwe installaties en materiaal aan te schaffen.
  De veiligheid, objectief of subjectief, is voor de inwoners een doorslaggevend element en wordt als een recht beschouwd. De gehouden enquête heeft meer bepaald aangetoond dat de " altruïstische veiligheid " (voor de anderen) vooral belangrijk is voor de gezinshoofden, of voor toekomstige gezinshoofden.
  Maar de veiligheid wordt niet alleen verbeterd door het opdrijven van het aantal repressiemaatregelen of door meer aanwezigheid van politie. Er zijn nog een aantal andere factoren die een invloed hebben op het gevoel van veiligheid, zoals bijvoorbeeld de verloedering van openbare ruimten en het gebrek aan netheid of verlichting... Als men het gevoel van veiligheid in Brussel wil verbeteren, moet dit gebeuren via een actie die betrekking heeft op het kwaliteitsniveau van de openbare ruimten, de vermindering van het aantal stadskankers, de stadssfeer, of door een betere verlichting, maar ook door een vermindering van het aantal " kleine dagelijkse ongemakken " die sterk storend werken.
  6.3. Een hogere fiscale druk ingevolge een groter aanbod van diensten
  Net als in andere steden van vergelijkbare omvang, is de fiscale druk (OV en PB) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest groter dan in de periferie. Dat structurele verschil heeft te maken met de zware kosten van de dienstverlening van de grootstad, die ook betrekking heeft op de bewoners van de periferie. Dit vormt een belangrijke beperking die doorweegt op het gewest in het concurrerende kader inzake de lokalisatie van bewoners en ondernemingen.
  Deze situatie is niet van die aard dat ze op zich een reden is tot verhuizen, maar ze draagt bij tot het negatieve imago van het gewest. De belastingverminderingen die Vlaanderen voorziet hebben tot gevolg dat de Brusselse handicap alleen zwaarder kan worden.
  Bovendien moet worden opgemerkt dat sommige gemeentes die een grote bevolking tellen van kansarme bevolking, een eerder zwak rendement bekomen inzake opcentiemen op de personenbelasting..)
  6.3.1. Toevoegingen aan de Personenbelastingen
  De toegepaste tarieven in de rand zijn meestal lager dan 6 %, terwijl het Brusselse gemiddelde 6,7 % bedraagt. Te noteren valt dat meer dan de helft van het verschil verband houdt met de perceptie van een gewestelijke toeslag van 1 %, die niet bestaat in andere Gewesten (31).
  ( (31) Bij de oprichting van het Gewest in 1989, werd beslist de bevoegdheden van de agglomeratie Brussel over te hevelen naar het Gewest. Parallel daaraan neemt het Gewest de oude " toeslagen " van de agglomeratie over. Deze bedragen 1 % van de Personenbelasting, 589 centiemen voor de Roerende Voorheffing en, pro memorie, 10 % van de verkeersbelasting. )
  Afbeelding 47.
  De gemeentes van het zuiden van Brussel en het oosten, uitgezonderd Watermaal-Bosvoorde, evenals Brussel-stad en Evere heffen slechts 6 % toeslag op de PB, of zowat het bedrag in de rand. De meerderheid van de andere gemeentes situeren zich tussen 6,5 en 7 %. Drie van hen (Etterbeek, Elsene en Schaarbeek) heffen 7,5 %. Interessant is dat voor de eerste twee deze keuze niet resulteert uit een zwak fiscaal rendement of een kwetsbare bevolking, maar wel uit de budgettaire politiek van de gemeentes.
  6.3.2. Toeslag op de Onroerende Voorheffing
  Gemiddeld is de toeslag op de onroerende voorheffing hoger in Brussel dan in de rand. De variaties tussen gemeentes zijn ook groter dan voor de Personenbelasting.
  In tegenstelling tot de toeslag op Personenbelasting, is de situatie van Brussel (8,6 %), inzake onroerende voorheffing op gewestelijk niveau, agglomeratie en provincie, voordeliger dan in de rand (VlG : 9,6 %, WG : 15,6 %). Nochtans wordt dit voordeel meer dan gecompenseerd door een hogere fiscale druk van de gemeente in het Brusselse Gewest (22,9 % tot 37,3 %) dan in de rand (Vlaams-Brabant : 15 % tot 30 %; Waals-Brabant : 9,1 tot 21,3 %).
  Afbeelding 48.
  Binnen het gewest heeft de voorheffing de neiging te stijgen met de concentratie van kantoren, zoals wordt aangetoond door de hoge tarieven van de Stad Brussel en van St.-Joost. Deze situatie berust op de niet-toepassing van de Brusselse ordonnantie die voorziet in een verschillende belasting voor kantoren en woongelegenheid, inzake onroerende voorheffing.
  We herinneren ook aan het dikwijls ouderwetse karakter van de kadastrale inkomens die dienen als basis voor de onroerende voorheffing. Deze situatie creëert sterke afwijkingen binnen elke gemeente (of het gebouw al dan niet voorwerp is geweest van een herschatting) en tussen gemeentes (de kadastrale inkomens van de gemeentes van het centrum weerspiegelen dikwijls niet het relatieve verlies van aantrekkelijkheid van deze gemeentes). De hoge kadastrale inkomens die niet toelaten te genieten van het klein beschrijf bij vastgoedtransacties leiden tot een mindere aantrekkelijkheid van gebouwen in de wijken van het centrum. De afwezigheid van kadastrale perequatie sinds 1975 heeft een ongunstige invloed op de gemeentes van het centrum in verhouding tot die van de rand, waar het kadastraal inkomen ook minder hoog is, terwijl de reële huurprijzen er dikwijls hoger zijn.
  6.3.3. Kantoren
  De gemeentelijke belasting op kantoren is hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in de rand (32). Het verschil bedraagt tot 1.000 BF per m2/jaar tussen Jette en Zaventem. Net als voor de woningen, is het kadastraal inkomen van kantoren ook meestal hoger in het centrum van het gewest dan in de rand. Tenslotte hebben sommige gemeentes een belasting ingevoerd op het gebruik van informatica.
  Globaal gezien varieert de fiscale differentiatie tussen het gewest en de rand tussen 800 en 1.200 BF per m2/jaar. Op dit ogenblik kan het verschil gedragen worden door de markt, omdat de huurprijzen voor kantoren hoger zijn dan in de rand. Het is nochtans gepast om de verdere evolutie van de prijzen met aandacht te volgen en na te gaan of het belastingniveau in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest compatibel blijft met de marktrealiteit.
  ( (32) Bron : CODEMER. )
  7. Een levenskader dat erop vooruitgaat
  7.1. Context
  Het onderzoek dat is uitgevoerd bij de bevolking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van de rand heeft aangetoond dat de kwaliteit van de openbare ruimte in de brede zin een hoofdrol speelt voor het imago van de stad. De kwaliteit van het leefklimaat te Brussel is nog steeds onvoldoende om de aantrekkelijkheid van de stad te waarborgen en draagt bij tot het vertrek van de bewoners, die niet noodgedwongen in Brussel moeten blijven wonen. De steeds terugkerende elementen van ontevredenheid zijn de netheid, de veiligheid en de geluidsoverlast, zonder daarbij de achteruitgang van de mobiliteit over het hoofd te zien, in de mate dat deze bijdraagt tot een toename van de vervuiling, het gevaar en het lawaai.
  Ondanks deze vaststelling heeft de creatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989 ongetwijfeld de aanzet gegeven voor een nieuw tijdperk en mogelijk gemaakt dat de verbrusseling (33) tot stilstand is gebracht. We zien bemoedigende indicatoren op het vlak van de stadsverfraaiing en de stadsvernieuwing : renovatieprogramma's van woningen, de vermindering van het aantal stadskankers in een aantal wijken, de toename van de middelen voor de herwaardering van de wijken tot 1,5 miljard per jaar, de verdrievoudiging van de subsidies voor de vernieuwing van het erfgoed tussen 1989 en 1999, de toename van het aantal beschermde gebouwen van 300 tot ongeveer 1200, een betere bescherming van de woonfuncties op het vlak van de reglementaire grondbestemmingen, de groeiende belangstelling voor de bescherming van de buurtfuncties in de gemeentelijke projecten voor de heraanleg van de openbare ruimte en het wegennet, de vernieuwing of de aanleg van groene ruimten en met bomen beplante verbindingen, de investeringen in de openbare ruimte gekoppeld aan een beleid van de plaatsing van kunstwerken, de uitvoering van de eerste stukken van de Stadswandelingen en de volledige vernieuwing van een aantal structurele ruimten.
  ( (33) Het woord " verbrusseling " slaat op de vernietiging van het traditionele stadsweefsel ten voordele van een bepaalde visie op moderniteit : de aanleg van wegen (infrastructuren) en kantoorcomplexen in volle centrum... Het is een uiting van het conflict tussen de economische en hoofdstedelijke functie enerzijds, en de residentiële functie anderzijds (BCG). )
  Historisch gezien heeft het beleid van stadsvernieuwing in Brussel zich eerst geconcentreerd op de huisvesting, wat blijkt uit verschillende initiatieven zoals renovatieprogramma's van huizenblokken, de vernieuwing of de bouw van sociale woningen, de invoering van renovatiepremies en de bouw van nieuwe woningen op initiatief van de gemeentes, de OCMW's of het Gewest.
  Algemeen gezien hebben deze initiatieven een belangrijke evolutie gekend, waarbij voortaan van een globale en transversale benadering van de programma's wordt uitgegaan :
  - een ruimtelijke evolutie door een deel van de inspanningen vanwege de overheid opnieuw te richten op de ruimte voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting, zoals in 1995 bepaald door het GewOP;
  - een opening naar privé-partners om gemengde acties overheid/privé op het getouw te zetten en rekenen op een stimulerend effect door de toekenning van gunsttarieven inzake renovatiepremies toegekend aan privé-personen in de zones van prioritaire programma's, gelijktijdig met acties vanwege de overheid, om een nieuwe dynamiek van ontwikkeling op gang te brengen door de oprichting van plaatselijke commissies voor geïntegreerde ontwikkeling (PCIO), waaronder de consultatieve commissie en diverse partnerships;
  - een verruiming van het actieterrein tot daadwerkelijke acties gericht op de herdefiniëring van de openbare ruimte;
  - sinds kort de oprichting van sociale, sportieve en culturele infrastructuren op maat van de wijken evenals het opstellen van gemengde projekten;
  - een benadering waarbij de bewoners medezeggenschap krijgen.
  Hierbij moet worden opgemerkt dat deze overheidsacties in de eerste plaats gericht zijn op het centrum en de eerste gordel van het gewest, in het bijzonder op de zwaar getroffen zones.
  De latere uitvoering van de wijkcontracten en van de initiatiefwijken weerspiegelt deze wil om doelgericht op te treden in de meest verarmde gebieden van het gewest. Ze wijst ook op een toenemende verruiming van de initiatieven gericht op de openbare ruimte en de sociaal-economische omgeving.
  Via het Sociale Impulsfonds (SIF) dat gesteund wordt door de Vlaamse gemeenschap (jaarlijks ongeveer 300 miljoen), werd een extra elan gegeven aan de ontwikkeling van de stad in de meest kwetsbare wijken, door de realisatie van projecten inzake armoedebestrijding.
  Ook al heeft dit beleid ertoe bijgedragen de achteruitgang van de centrale wijken af te remmen en de situatie van de armste bevolkingsgroepen te verbeteren, toch lijkt het niet het verwachte stimuleringseffect te hebben gehad of privé-investeerders te hebben aangetrokken. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Barcelona of Lyon, steden waar de ingrepen in de openbare ruimten centraal stonden in het stadsvernieuwingsbeleid, zonder systematische ingrepen op het woningpark, wordt hieraan in het Brusselse beleid laattijdig en minder prioritaire aandacht besteed.
  Bovendien lijkt Brussel niet echt in staat grote, gemengde vernieuwingsprojecten te beheren, waarbij huisvesting, economische en commerciële activiteiten worden verenigd. De ontwikkeling van de Ruimte Noord en van de omgeving van het Zuidstation heeft niet kunnen rekenen op een inzet van overheid en bedrijfsleven, zoals men die aantreft in de meeste grote Europese steden als Manchester of Berlijn bijvoorbeeld omwille van het gebrek aan instrumenten om het grondbeleid beter te controleren en de moeilijkheid om optimale partnerschappen tussen openbaar en privé in het leven te roepen. Bovendien is de overheidsinterventie op het vlak van huisvesting en economie zeer sterk begrensd en geeft soms een slecht beeld van het streven naar gemengde functies dat in de verschillende overheidsinterventie plannen van aanleg tot uitdrukking komt.
  7.2. Huisvesting in Brussel
  7.2.1. Een meerderheid huurders, ondanks de toename van het aantal eigenaars
  Volgens de gegevens van het jaarverslag 1991, telde het gewest 489.000 woningen voor 459.973 gezinnen. Deze cijfers tonen duidelijk aan dat er een groot aantal leegstaande woningen is (+ 30.000). Het aantal is waarschijnlijk gedaald, vooral dan binnen de vijfhoek. Nochtans is het moeilijk de precieze evolutie van de situatie te evalueren, wegens het ontbreken van krachtige statistische instrumenten. De situatie is echter niet verdwenen, want de overheid beschikt tegenwoordig slechts over weinig actiemiddelen.
  De gegevens over de omvang van de gezinnen tonen op hun beurt aan dat bij een gelijkblijvende bevolking, de vraag naar woningen toeneemt, rekening houdend met de trend van gezinsbreuken en vermindering van de omvang van de gezinnen, bijzonder merkbaar in stedelijke milieus.
  Tussen 1981 en 1991 is het aantal eigenaars gevoelig gestegen : van 31 % naar 38 % (volgens NIS-gegevens), en dit fenomeen zet zich verder (43 % eigenaars in 98). Verschillende fenomenen liggen aan de basis van deze stijging :
  - aankoop door jonge gezinnen die zich in Brussel vestigen;
  - aankoop door buitenlandse gezinnen (immigratie en internationale ambtenaren);
  - het fenomeen van de " noodaankoop ", m.a.w. de aankoop die noodzakelijk is omdat men op de huurmarkt geen woning vindt die aangepast is aan de behoeften of de financiële mogelijkheden.
  Het feit van eigenaar te worden, lost niet in alle gevallen het probleem op van de kwaliteit van de woningen, want sommige categorieën nieuwe eigenaars beschikken niet over een voldoende hoog inkomen om de kosten van renovatie te dragen bovenop de aankoopprijs.
  Het aantal eigenaars blijft hoger in de gemeentes van de tweede gordel en het gewestelijke gemiddelde blijft onder dat van Vlaanderen (68,8 %) en Wallonië (66,3 %). De meerderheid van de Brusselaars is dus huurder, meestal in de privé-sector.
  Met meer dan 38.000 woningen vertegenwoordigt de sociale huisvesting sensu stricto 8,1 % van het Brusselse immobiliënpark of 13,5 % van het verhuurpark, met sterke variaties van de ene gemeente t.o.v. de andere. De verhouding is lager dan die van Vlaanderen (17,9 %) en van Wallonië (25,1 %).
  7.2.2. Een vastgoedpark in goede staat.
  Ondanks de vernieuwingsinspanningen van openbare en privé-actoren tijdens de laatste decennia, is de kwaliteit van het Brussels woningpark ontoereikend. Volgens het onderzoek " Diversités urbaines " ( een onderzoek uit 1998 bij 4.690 Brusselse gezinnen), beschikt 19 % van de woningen niet over " klein comfort ", dat betekent geen badkamer en/of toilet binnenhuis (16 % in de bevolkingstelling '91), en heeft 38 % van de woningen geen centrale verwarming. Minder dan de helft van de woningen beschikt over " groot comfort ", dat betekent een badkamer, een WC binnenhuis, centrale verwarming, een keuken van minimum 4 m2 en/of een recreatieve ruimte (terras, koer, tuin) en/of garage.
  Het betreft hier gewestelijke gemiddelden die de zorgelijke situatie van de probleemwijken maskeren, waar het aantal woningen zonder klein comfort tot 56 % kan oplopen.
  Hetzelfde onderzoek brengt een index naar voren van de bouwstaat, die alles zegt over de min of meer " goede gezondheid " van de woningen. Volgens deze index bevindt 1 woning op 3 zich in verbeterbare toestand (34 %) en 1 woning op 10 in ontoereikende of slechte toestand (respectievelijk 10 % en 2 %). Voor de appartementen is de toestand nog slechter : de woningen met 2 en 3 kamers vertegenwoordigen alleen al meer dan de helft van het park waarvan de staat ontoereikend of slecht is. De eigenaars-bewoners zijn in het algemeen beter gehuisvest dan de huurders (62 % van die eersten bewonen de comfortabelste woningen, slechts 35 % van de anderen).
  De statistieken bevestigen dus dat er een harde kern blijft van woningen zonder comfort, onbewoonbaar en van slechte kwaliteit. De cijfers tonen duidelijk de noodzakelijkheid aan van het verderzetten van de verbetering van het bestaande woningpark.
  Eenzelfde kern bestaat ook bij een groot aantal sociale woningen, waarvan vele het minimum comfort ontberen (verwarming, badkamer, warm water...) en/of in (zeer) slechte staat. Deze situatie vloeit vooral voort uit de onderinvestering in deze sector tijdens de jaren 80, het voeren van een bouwpolitiek, de slijtage van een groot deel van het park en de slechte kwaliteit van veel bouwwerken uit de jaren 60 tot 80.
  De behoeften inzake renovatie en herstel van het patrimonium van sociale woningen zijn veel groter dan de financieringscapaciteit van de openbare immobiliënbedrijven en de kredieten die vandaag voorzien zijn in het gewestelijke budget.
  Het sociale woningpark wordt ook gekarakteriseerd door het bestaan van veel grote gehelen, met honderden, zoniet duizenden sociale woningen. Bovenop de eventuele noodzakelijke werken om de kwaliteit van de woningen of de gehelen te verbeteren, hebben deze gehelen ook behoefte aan interventies op het vlak van hun omgeving en inzake sociale cohesie. Deze grote gehelen vormen immers hoe langer hoe meer concentraties van kansarmen en het sociale weefsel is er dikwijls aangetast.
  Naast het onderzoek " Diversités urbaines " en dat van het kadaster van de sociale woningen, dat nu plaats vindt, beschikt het gewest niet over permanente instrumenten die de woningenmarkt observeren, noch op het vlak van aanbod, van vraag, van kwaliteit of van prijs.
  7.2.3. Een grote openbare inspanning
  Ingevolge de sterke stijging van de huurprijzen in de jaren '90, heeft de overheid haar inspanningen gericht op de creatie van een woningpark met vastgelegde prijzen voor verhuur en verkoop. Er werden nauwkeurig becijferde doelstellingen bepaald inzake de activiteiten betreffende de bouw en de vernieuwing van woningen.
  Op het vlak van de door de overheid beheerde huisvesting, telt men in de laatste tien jaar een gemiddelde van 7.000 vernieuwde of onderhouden woningen per jaar, dit is ongeveer 1.800 eenheden meer dan de doelstellingen van het eerste GewOP. De nieuwbouw daarentegen, vertegenwoordigt ongeveer 18.000 woningen tussen 1990 en 1998, terwijl de doelstelling van het eerste GewOP zowat 27.600 eenheden bedroeg. Maar ook de bevolkingsgroei bleef onder de verwachtingen van het GewOP.
  Bovendien wordt het tekort wat betreft de productie van nieuwe woningen gecompenseerd door het betere resultaat op het vlak van de renovatie. Zo is het openbare huuraanbod gestegen met ongeveer 5.500 eenheden, waarvan 1.900 op initiatief van de OVM's (34) en de BGHM (35), en de rest op initiatief van het Woningfonds, de programma's ten gunste van de gemeentes en de OCMW's (renovatie van alleenstaande gebouwen, wijkcontracten en acties tot vernieuwing van huizenblokken).
  ( (34) OVM : Openbare Vastgoedmaatschappij. )
  ( (35) BGHM : Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij N.V. van openbaar nut. )
  De sociale immobiliënagentschappen kenden een groei van hun park met 20 % tijdens de laatste twee jaren, maar het aantal woningen dat ze beheren (+ 600) blijft ontoereikend om aan de vraag te voldoen of invloed te hebben op de privé-verhuurmarkt.
  De verschillende tegemoetkomingen voor de aankoop van woningen hebben 5.000 gezinnen met een gemiddeld laag inkomen toegelaten eigenaar te worden. Zij deden daarvoor een beroep op de volgende hulpmiddelen : hulp van de GOMB (36) (op 10 jaar tijd 1.000 woningen verkocht aan particulieren), bouwpremies of premies voor de aankoop van woningen op plan (1.850 premies), verkoop op voorwaarde van oprichting van woningen (hoofdstuk 2 van de wijkcontracten, kazernes) voor 850 eenheden, hypothecaire leningen van het Woningfonds (1.767 van 95 tot 2000).
  ( (36) GOMB : Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. )
  Concreet zijn de door de overheid of door para-publieke instellingen ondernomen vernieuwingsprojecten vooral geconcentreerd in de gemeentes van de eerste gordel en langs de noordwestkant van de Vijfhoek. In een aantal sterk verloederde gebieden pogen zij duidelijk het gebrek aan privé-investeringen te compenseren.
  Afbeelding 49.
  De huisvestingspolitiek is eveneens op ingrijpende wijze geconditioneerd door instrumenten die buiten de invloedssfeer van de gewestelijke overheid liggen.
  De immobiliënbelastingen, de hypothecaire leningen, de BTW-heffing op bouw en vernieuwbouw of de wetgeving inzake huurcontracten, vallen onder federale bevoegdheid.
  De gemeentes kunnen ook een belangrijke rol spelen in dit domein : de macht van de burgemeester in de strijd tegen de verkrotting is groot, maar wordt weinig toegepast en het vastgoedpatrimonium dat ze rechtstreeks of via het OCMW of een fonds beheren, is niet te verwaarlozen maar wordt soms weinig gevaloriseerd.
  Hoewel het gewest over talrijke interventie-instrumenten beschikt (VIHT, aankooppremie, renovatiepremie, Sociale Woningbureaus, hypothecaire leningen en huurtoelagen van het Woningfonds, sociale huisvesting, initiatief van de GOMB inzake stadsvernieuwing, subsidies aan de gemeenten en de OCMW's voor de vernieuwing van geïsoleerde gebouwen, bepaling van de roerende voorheffing, GSV),worden deze niet gecoördineerd.
  7.2.4. Een keurige woning binnen bereik... maar niet van iedereen
  Volgens het jaarlijks verslag over de armoede blijft de toegang tot de huisvesting voor gezinnen met een zwak sociaal-economisch profiel, evenwel moeilijk in Brussel. De prijzen van de woningen van middelmatige en lage kwaliteit is in veel gevallen te hoog, rekening houdend met de financiële mogelijkheden van de betrokken doelgroep, vooral dan voor de kleine woningen. Bovendien ontsnappen veel woningen aan het klassieke huurcircuit.
  De overheid beschikt slechts over weinig interventiemiddelen op deze nochtans dominante sector van de markt.
  De sociale huisvesting kan niet aan de vraag van het publiek voldoen, dat nochtans aan de toelatingsvoorwaarden voldoet en meer en meer moeilijkheden kent om in de privé-sector te huren. Tussen 15.000 en 25.000 personen zijn ingeschreven op de wachtlijsten (daar zijn soms dubbele inschrijvingen inbegrepen).
  Sinds vele jaren verergert en versnelt de armoede van de huurders en kandidaat-huurders van sociale woningen. Omdat de toegang tot de sociale huisvesting voorbehouden is voor hen die haar het meest nodig hebben en slechts over (zeer) geringe inkomsten beschikken, zijn de negatieve gevolgen voor de financiële gezondheid van de OVM's duidelijk, want zij zien hun huurinkomsten en investeringscapaciteit dalen. Voor het gewestelijk budget betekent dat toenemende interventies (gewestelijke solidariteitsbijdrage, vermindering voor kinderen ten laste...) zonder uitbreiding van het sociale huurpark.
  Het residentiële immobiliënpark in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is evenwichtig verdeeld over appartementen (49 %) en huizen, in tegenstelling tot het woningenpark in de rand dat vooral uit huizen bestaat (85 %).
  We zien een progressieve convergentie van de prijzen van residentieel vastgoed in Brussel en de rand. Voor wat de appartementen betreft, zijn de prijzen vergelijkbaar, terwijl een verschil blijft bestaan voor de kleine en middelgrote ééngezinswoningen en vooral voor de grote ééngezinswoningen en de bouwgronden (verschil tot 80 %).
  Afbeelding 50.
  Deze convergentie tussen Brussel en de rand verhult echter niet de grote verschillen binnen het gewest. De gemeentes van het Zuidoosten kennen inderdaad prijzen die veel hoger zijn dan die in het centrum, terwijl de tweede gordel in het Westen zich in het midden bevindt. Op schaal van de ex-provincie Brabant is het interessant vast te stellen dat de gewestgrenzen weinig invloed hebben op de vastgoedmarkt, terwijl de kanaalzone met een ernstige handicap inzake aantrekkelijkheid moet afrekenen.
  Afbeelding 51.
  Zoals de illustratie hieronder suggereert, is het residentiële vastgoed duurder in Berlijn, Parijs en zelfs Maastricht dan in Brussel. De prijzen zijn hoger en de variaties in type groter. De kosten voor bouw, zonder grond, zijn lager dan de verkoopprijs (37), in die mate dat de residentiële functie minder zwak lijkt dan in Brussel, uit economisch standpunt.
  ( (37) Het verschil tussen de verkoopprijs en de bouwprijs kan geïnterpreteerd worden als een schatting van de waarde van de bouwgrond, en dus van de aantrekkelijkheid van de zone. )
  Afbeelding 52.
  Hoewel Brussel op internationaal niveau als goedkoop kan beschouwd worden voor residentieel vastgoed, is de toegang tot eigendom nog altijd moeilijk voor grote segmenten van de bevolking, vooral dan de grote gezinnen die niet over voldoende hoge inkomsten beschikken of voor jonge koppels met gemiddeld inkomen. Dit toont aan hoe broodnodig de overheidssteun in een stad zoals Brussel wel is, wil men een eigen woning kunnen aanschaffen.
  Het zogoed als onbestaande verschil tussen de gemiddelde verkoopprijs van de goederen en de kosten voor de constructie van dezelfde goederen in een aantal delen van de hoofdstad, gaat dikwijls samen met een degradatie van het behouwdweefsel. De gemiddelde bouw-/renovatiekosten liggen in Brussel hoger dan de gemiddelde verkoopprijzen voor middenklassewoningen, en dat zowel voor nieuwe als voor oude woningen. De residentiële investering is slechts rendabel in bepaalde segmenten van de markt (woningen met een verkoopprijs boven het gemiddelde) en in bepaalde delen van het gewestelijk grondgebied (bijvoorbeeld in de tweede gordel of voor karakterhuizen in het centrum). Voor het overige berust de vernieuwing van het park van middenklassewoningen dus hoofdzakelijk op de investering van particulieren en de overheidsinterventie in het kader van een matiging van de aankoop- en huurprijzen van de middenklassewoningen. Dit ingrijpen door de overheid is gunstig voor het behoud van een bevolking met lagere middeninkomens in de stad, die anders grote moeilijkheden zou ondervinden om een woning te vinden. Toch moet worden opgemerkt dat deze ingreep door de overheid een prijs heeft en beperkingen kent inzake het aanbod van nieuwe of gerenoveerde woningen, en geen toegang biedt tot de aldus geproduceerde woningen voor gezinnen waarvan het inkomen net boven de inkomensgrens ligt en die bijgevolg worden aangetrokken door de Rand.
  7.3. De geïntegreerde renovatie van bestaande gebouwen
  Rekening houdend met de verloedering van de centrale wijken en met de talrijke uitdagingen aldaar, hebben de Brusselse overheden geleidelijk aan een meer globaal renovatiebeleid opgezet, dat ook slaat op de openbare ruimte en de sociaal-economische interventie. Omwille van beperkte budgettaire middelen moest de vermeerdering van de actiemechanismen gepaard gaan met een betere geografische targeting.
  Teneinde de stadsfuncties in de kansarme wijken te herstellen, heeft het gewest in 1994 de Wijkcontracten uitgewerkt ter vervanging van de renovatieprogramma's van de blokken. In tegenstelling tot de oude programma's die zich vooral toespitsten op de huisvesting, gaat het nu over een globaler stadsvernieuwingsbeleid dat uitgebreid werd naar de openbare ruimte toe en tevens een sociaal luik bevat gericht op de versterking van de sociale cohesie van de wijk.
  Na de rellen in Anderlecht in 1997 werden spoedprogramma's voor wijken in moeilijkheden opgezet ter aanvulling van de Wijkcontracten. Deze programma's heten " Initiatiefwijken " en hebben tot doel de levensomgeving te verbeteren en de maatschappelijke cohesie te vergroten, en dit binnen een bepaalde perimeter. Het gaat vooral om acties met betrekking tot de openbare ruimte en de gevelverfraaiing maar ook tot wijkuitrustingen.
  De logica van het stadvernieuwingsbeleid in de wijken is hoe langer hoe meer geïntegreerd. Dankzij een wijziging van de ordonnantie betreffende de wijkcontracten kon in het jaar 2000 hun toepassingssfeer ook slaan op de sociaal-economische sector via gemengde projekten en nabijdheidsinfrastructuren.
  Deze mechanismen worden immers aangevuld door middel van interventies gevoerd in samenwerking met de Europese Commissie (Urban, Objectif 2) die zich specifiek toespitsen op de plaatselijke economische ontwikkeling (ondernemingscentra, plaatselijke economiekantoren, sociaal-economische projekten, microkredieten,...).
  Misschien is het nog te vroeg om de resultaten van de nieuwe initiatieven te kunnen aankaarten. Maar feit is, dat zowel het stadsmilieu als de gebouwen in de betrokken wijken verbeterd zijn. Nochtans heeft het immers geen duidelijk stimuleringseffect met zich kunnen brengen teneinde na de inwerkingtreding van de wijkcontracten een autonome wijkdynamiek te creëren. De sociale indicatoren in de betrokken wijken blijven achteruitgaan.
  De Grondregie is opgericht bij ordonnantie. Haar taken bestaan in het beheer en de opwaardering van het privé-patrimonium van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In 1977 is een atlas van de gewestelijke eigendommen opgesteld waaruit blijkt dat het gewest beschikt over een eerder gevarieerd patrimonium beschikt dat is ontstaan uit de verschillende fases van de staatshervorming. Een aantal paragewestelijke organisaties beschikken over een beperkt recht van voorkoop (GOMB, BGHM), dat nuttig kan zijn in het kader van de initiatieven van deze organisaties. Het zou een goede zaak zijn dit systeem uit te breiden, zodat het een instrument wordt om pogingen tot grondspeculatie tegen te gaan of om het beheer van grote stedenbouwkundige projecten te vergemakkelijken.
  Er dient ook op gewezen te worden dat belangrijke initiatieven voor de ontwikkeling van residentiële vastgoedprojecten zijn ontstaan op de terreinen van vroegere kazernes en dat deze projecten mogelijk waren door het grondbeheer dat in de handen van het gewest is overgegaan en door het Europees programma KONVERS. Hoe dan ook, de stedenbouwkundige initiatieven op deze terreinen hebben vertraging opgelopen en deze programma's worden ook vandaag nog verdergezet.
  7.4. " Terugkeer naar de oude wijken "... een nog kleinschalige tendens in Brussel
  Sinds een paar jaren is in verschillende Europese steden een tendens van terugkeer naar de stad merkbaar. Het vloeit voort uit het verwerpen van een gebanaliseerd modern comfort en het streven naar karakterelementen aanwezig in de oude stadscentra. Vanzelfsprekend is deze dynamiek meer voelbaar in de kunststeden, maar ontwikkelt zich ook in sommige steden of oude industriewijken, bijvoorbeeld via het fenomeen van de " lofts ".
  De tendens uit zich eerst en vooral in het feit dat de bevolking opnieuw in volkswijken of verlaten wijken komt wonen. De eerste " pioniers " op dat vlak zijn over het algemeen kunstenaars en jonge mensen. Op een eerste golf volgt meestal de terugkeer van meer klassieke burgerlijke bevolkingsgroepen die zich dan in historische gebouwen vestigen.
  Dit fenomeen heeft zich ontwikkeld in de Parijse " Marais "-wijk, in de Docklands van Londen en Liverpool, in sommige Amsterdamse en Antwerpse wijken,... en gaat niet noodzakelijkerwijs gepaard met een toename van de bevolking, omdat de onderliggende filosofie de ruimte en de enscenering in de hand werkt, en dus een minder dense bevolking. Uitsluitend wanneer onbewoonde bouwvallige gebouwen of verlaten industriële of ambachtelijke gebouwen of collectieve uitrustingen gerenoveerd worden, groeit het aantal bewoners.
  De terugkeer naar oude wijken gaat ook niet systematisch gepaard met een hoger inkomen van de bewoners, omdat jongere bevolkingsgroepen betrokken worden, wier sociaal-economisch statuut (behaald diploma, sociale afkomst, ...) hoger is dan het inkomen als dusdanig. Wanneer de eerste pioniers nu eenmaal geleidelijk aan vervangen worden door andere bevolkingscategorieën, kunnen dan hogere inkomsten worden vastgesteld. Dit dynamisch stadsproces kan migreren van de ene wijk naar andere stadswijken. Op grote schaal kan een groter " terug naar de stad "-fenomeen worden waargenomen.
  Zonder begeleiding kan dergelijke tendens een nadelige toename van de immobiliënprijzen met zich brengen. Zonder begeleidingsmaatregelen kunnen de minst bedeelde bevolkingsgroepen het slachtoffer worden van een verdrijvingseffect en derhalve uit deze wijken verdwijnen.
  In Brussel is dezelfde tendens merkbaar, maar minder omvangrijk dan in andere Belgische of Europese steden.
  In Brussel was het fenomeen in de eerste plaats commercieel (en trof ook de horecasector) rond de Dansaartstraat, de Hoogstraat en de Blaesstraat, het Kasteelheerplein, de Zavel, de Sint-Gorikshallen, ...
  Meer recentelijk lijkt een reeks vastgoedprojecten en individuele renovaties aan te tonen dat het huisvestingsfenomeen zich aan het uitbreiden is (Jacqmotte Ruimte, Kartuizersstraat, ...) Een marketinginspanning - zeldzaam feit in ons gewest -, werd ook vrij succesvol geleverd door de Vijfhoekdelegatie rond het thema " Waarom in the " middle of nowhere " wonen als men in het centrum van het centrum kan leven ".
  De promotiecampagne " Wonen in Brussel " gelanceerd door de VGC is een succes geweest.
  Andere initiatieven, zoals het projekt " Quartier Latin " voor universiteiten en hogescholen, strekken ertoe om de studenten aangepaste residentiële levensomstandigheden te geven.
  De voortekenen van de terugkeer naar de stad zijn thans zichtbaar in sommige wijken van Brussel-stad. Omdat het fenomeen echter nog kleinschalig is, gaat het niet gepaard met een verhoging van het inkomen. Zoals de hierna afgedrukte kaart het suggereert, geniet vooral het oostelijk gedeelte van de eerste gordel (Elsene, Sint-Gillis betere woonwijk, Etterbeek) evenals een deel van de Vijfhoek van dit fenomeen. In de gemeente Schaarbeek, met haar groot immobiliënpark met karakter is de dynamiek minder zichtbaar. Hoewel een zeer rijk industrieel patrimonium langs het kanaal te vinden is, kon het verpauperingsproces niet worden ingedijkt. Uit slechts een paar aparte voorbeelden (bijvoorbeeld de Plan K-schouwburg) valt uit te maken dat externe bevolkingsgroepen aangetrokken worden door deze wijk.
  De volgende kaart toont aan dat de inkomsten laag blijven in de wijken met marginale residentiële stimuleringsfenomenen, dat het verhuispercentage in deze wijken zeer hoog is en dat sommige Brusselse wijken derhalve te kampen hebben met een " transitfenomeen ". Bij de aanvang van het beroepsleven herontdekt een jonge bevolkingsgroep met een hoog of gemiddeld sociaal-economisch niveau de oude wijken van Sint-Gillis, de Vijfhoek of Elsene. Naarmate hun inkomen hoger wordt en hun gezin groter, zouden de nieuwe bewoners deze wijken echter wel eens kunnen verlaten als men in de desbetreffende wijken niet zorgt voor een toereikende levenskwaliteit.
  Afbeelding 53.
  Dergelijke transitwijken vormen vast en zeker een troef voor Brussel voor zover een eerste residentiële vestiging binnen het gewest wordt verzekerd. Stedelijke wijken zullen niettemin moeten worden ontwikkeld zodat deze bewoners ook in hun latere levensfasen kunnen worden opgevangen.
  Hoe gering de stadsterugkeer in Brussel is tegenover andere steden zoals Parijs, Gent, Amsterdam, Lyon of Barcelona valt uit te maken uit de geschiedenis van de Brusselse stadsrenovatie. In tegenstelling met steden met een rehabilitatiestrategie van centrale wijken gebaseerd op de verbetering van de openbare ruimte, heeft Brussel de huisvestingsrenovatie en de sociale huisvesting (38) in het bijzonder lang in de hand gewerkt zonder voldoende rekening te houden met het stadsmilieu. Vanzelfsprekend stemden die beleidslijnen overeen met de aanvraag, maar misschien hierdoor werd de natuurlijke dualiteitstendens tussen de eerste en de tweede gordel nog feller.
  ( (38) Zie studies van CREAT en AGORA. )
  7.5. De vernieuwing van de openbare ruimte
  Sinds een aantal jaren heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een reeks instrumenten en initiatieven ontwikkeld om tot een beter levenskader te komen : het Handboek van de openbare ruimten (1995-1996), de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (titels 6 en 7) of het Richtschema voor de verlichting (1996-1997) zijn allemaal initiatieven die getuigen van de groeiende belangstelling voor de openbare inrichting en van de wil om een begin te maken met de harmonisering ervan. Deze tendens wordt nog bevestigd door de hervorming van het premiestelsel voor de reiniging van gevels, om zo het aantal en het type van de initiatieven uit te breiden.
  Deze positieve evolutie mag echter niet doen vergeten dat er nog steeds moeilijkheden zijn. Het globale en zichtbare resultaat blijft immers nog onvoldoende. Het grote aantal betrokken partijen is ongetwijfeld de voornaamste reden voor de traagheid van de procedures inzake subsidiemechanismen van de gemeentes en het beheer van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Behalve dit fundamentele aspect is er echter ook een gebrek aan investeringen op gemeentelijk niveau. Wat het gewest betreft moet in het kader van het samenwerkingsakkoord worden vastgesteld dat niet alle beschikbare kredieten worden aangewend omwille van een gebrek aan consensus over de projecten en de te ingewikkelde procedures.
  Naast de kwantitatieve doelstellingen inzake huisvesting en vernieuwing ontwikkelt het eerste GewOP ook kwalitatieve doelstellingen op vier domeinen inzake stadsverfraaiing :
  - de bescherming en herwaardering van het architecturaal en natuurlijk patrimonium;
  - de herinrichting van de openbare ruimten;
  - de bescherming van de groene ruimten en de begroening van de stad;
  - het groene en blauwe netwerk.
  Concreet zijn er drie grote concepten ontwikkeld met een impact op de openbare ruimte :
  - de structurerende ruimten;
  - de stadspoorten;
  - de perimeters van culturele, historische of esthetische waarde en voor stadsverfraaiing (GCHEWS).
  Uitgaande van deze structurerende ruimten is het gewestelijk beleid voor stadsverfraaiing ontworpen. Zij omvatten het volledige gewestelijke wegennet en een aantal gemeentewegen.
  Het begrip " structurerende ruimte " heeft succes gekend, want in 1996 heeft het Bestuur van de Uitrusting en van het Vervoerbeleid (BUV) ervoor gekozen voorrang te verlenen aan het werken met assen voor de heraanleg van de stad, meer bepaald in de heraanleg van de verkeersassen, waarbij rekening wordt gehouden met het volledige tracé van de verkeersaders en alle facetten van de openbare ruimte worden geïntegreerd.
  Deze positieve evolutie moet echter worden genuanceerd, vermits op de 24 structurerende ruimten die als prioritair worden beschouwd in het eerste GewOP, er slechts 9 volledig en 6 gedeeltelijk zijn gerealiseerd naargelang de mogelijkheden.
  Van de 21 geplande stadspoorten in het eerste GewOP zijn er slechts 3 gerealiseerd in het kader van het programma voor de plaatsing van kunstwerken in de stedelijke ruimte.
  In dit stadium van herinrichting door de gewestoverheid is de betrokkenheid van het publiek nog te afwezig, vooral inzake de installatie van kunstwerken. Voorbeelden van actieve participatie van de inwoners in deze activiteiten bestaan in andere steden, zoals in Nederland of Kopenhagen : de selectiecommissie maakt een preselectie van artiesten, en vervolgens kunnen de inwoners ofwel een keuze maken uit bestaande werken, ofwel een kunstenaar aanwijzen waarmee ze samen een nieuw project uitwerken.
  Deze geografische planning van de grote plannen op gewestelijk niveau gaat gepaard met verschillende instrumenten voor de uitvoering ervan, zoals :
  - het uiterst belangrijke signalisatienetwerk op de gewestelijke assen, dat in 1990 is aangevat, is nu, met uitzondering van enkele wijken, voltooid. Sinds 1998 bestudeert het gewest de plaatsing van een signalisatie van secondair niveau bestaande uit een homogeen detectiesysteem op het niveau van de gemeente of de wijk. Er is ook een tertiaire signalisatie op wijkniveau gepland;
  - het Handboek van de openbare ruimten (1995-1996), dat tot doel heeft algemene aanbevelingen op te stellen bestemd voor alle bij de openbare ruimte betrokken partijen. Niet alle partijen houden daar echter rekening mee en de homogeniteit in de realisaties is nog steeds niet bereikt. Het verplichte karakter en de uitvoeringsmaatregelen van dit document zijn immers niet opgesteld onder de vorm van een gedragscode. Het heeft slechts een verplicht karakter voor projecten die gewestelijke financiële steun genieten, wat een verklaring kan zijn voor het feit dat talrijke gemeentelijke projecten niet in overeenstemming kunnen worden gebracht met deze aanbevelingen. Het succes van de ondernemingen te Lyon, Amsterdam en Barcelona heeft aangetoond dat het noodzakelijk is een cataloog samen te stellen inzake stadsmeubilair, aanplantingen, openbare verlichting,... die aan de overheden wordt opgelegd;
  - het Richtschema voor de verlichting (1997-1998) dat tot doel heeft de hoedanigheid van het nachtelijk beeld en de beheersing van de verlichting op gewestelijk niveau te doen overeenstemmen. Dit lichtplan wordt langzaam gerealiseerd naargelang de mogelijkheden en de heraanleg van nieuwe gehelen;
  - de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV) (januari 2000) die, in titel VI, tot doel heeft de principes te bepalen voor de plaatsing van de reclame-inrichtingen en de uithangborden die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte en, in titel VII, beoogt minimale basisregels op te leggen voor de juiste aanleg van de weg voor alle weggebruikers. Dit instrument is nog te recent om een oordeel te vellen over de efficiëntie ervan;
  - de realisatie en implementatie van de eerste stukken " Stadswandelingen " (39);
  ( (39) Sint-Goriksplein, Van Praetstraat, toegang tot het Egmontpark, Stefaniaplein, flessenhals Louizalaan, Louizaplein, Vierarmensstraat, Poelaertplein, Koningsplein, Sint-Jansplein en het Oude Korenmarkt, Keizerslaan, Dinantstraat en Dinantplein, Eikenstraat, Rozendaal, Devauxstraat en Sint-Katelijnestraat. )
  - het groene netwerk waarvan de uitvoering is toevertrouwd aan het BIM, zowel op het niveau van de recreatieve parken, vooral in het centrum en in de 1e gordel, en aan het BUV en de gemeenten inzake de aanplantingen langs het wegennet.
  Op verschillende domeinen daarentegen is nog geen globale aanpak en benadering gevonden, zoals bijvoorbeeld een voor het gewest typisch stadsmeubilair, de integratie van kunstwerken in de stedelijke ruimte of een beleid van controle op het gebruik van de ruimte. Bovendien werden verscheidene doelstellingen van het eerste GewOP nog niet in voldoende mate gerealiseerd :
  - de specialisatie van de wegen en meer bepaald de ontrading van het transitverkeer in de woonwijken;
  - de beheersing van het parkeren en meer bepaald de ontrading van het langparkeren op de weg, de bescherming van de parkeergelegenheid voor de buurtbewoners, de aanpassing van de parkeertarieven ter financiering van het mobiliteitsbeleid.
  Deze tekortkomingen zijn nefast voor de bewoonbaarheid van de wijken, in de eerste plaats in de Vijfhoek en de eerste gordel.
  Bovendien zijn de investeringen van de laatste jaren onvoldoende om de open wonden te helen van te veel jaren grote infrastructuurwerken, zoals de aanleg van de metro. De talrijke en overal verspreide werken roepen het beeld op van een stad waarin onophoudelijk wordt gewerkt. Nochtans hebben de ordonnantie " coördinatie van de werken ", een nauwgezetter beheer van de termijnen van de werken en een verbetering van het uitzicht ervan, geleid tot belangrijke veranderingen.
  Er wordt ook groot belang gehecht aan de verfraaiing van de gewestelijke wegen en de openbare ruimten door de inplanting van groene zones. Het BUV heeft ook een globale visie ontwikkeld met de betrekking tot de problematiek van de boomaanplantingen langs de weg. " La Logique Verte " stelt een plan op voor de bescherming en de ontwikkeling van de laanbeplantingen die vaak meer dan honderd jaar oud zijn en kenmerkend voor het landschap van het Hoofdstedelijk Gewest. Bij de 20.000 geregistreerde bomen komen er jaarlijks 750 tot 1000 hoogstammige bomen bij. In het voorbije seizoen werden 1.300 nieuwe hoogstammige bomen langs de gewestelijke wegen geplant. Het onderhoud dat vaak verwaarloosd was, heeft een nieuw élan gekregen en dat vooral langs de hoofdwegen dichtbij het centrum van het gewest. Deze keuze moet verdergezet en versterkt worden.
  Naar het voorbeeld van wat in andere steden gebeurt is het noodzakelijk dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een echt beleid inzake openbare ruimten ontstaat. In Lyon is een " service espaces publiques " ontwikkeld binnen de administratie, Barcelona gaat uit van een complementariteit tussen de verschillende administratieve diensten en de professionals inzake architectuur en stedenbouw, wat de ontwikkeling van soepele en operationele instrumenten voor planning en actie mogelijk heeft gemaakt. In Amsterdam biedt een soepel en goed ingeburgerd beleid van planning een reële toekomstvisie voor de volgende 20 jaar. Het is ook gestoeld op een zeer duidelijke taakverdeling tussen de professionals en de gekozen mandatarissen en strekt ertoe een vorm van decentralisering op basis van wijken te bevorderen, wat de samenhang binnen de betrokken wijken ten goede komt.
  Wat de human ressources betreft, heeft Brussel een tekort aan hooggespecialiseerd personeel. Het programma van de initiatieven en de middelen inzake de openbare ruimten is behalve in de intenties van het eerste GewOP niet openbaar gemaakt. Daarom ook lijkt het of de uitgevoerde werken ontstaan zijn uit toevalligheden en niet zozeer het concreet resultaat zijn van een politieke wil met de verbetering van de kwaliteit en het imago van de stad als duidelijk doel. Zowel op het niveau van de gemeenten als van het samenwerkingsakkoord is er een tekort aan administratief en technisch personeel voor het beheer van de projecten en hun degelijke integratie in het stadsweefsel.
  Er is weliswaar een gevoelige verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimten van het gewest merkbaar dankzij de belangrijke investeringen van het Gewest en de Federale Staat, maar men dient ook vast te stellen dat de investeringen van de gemeenten nog ontoereikend zijn om het jarenlange structurele tekort aan investeringen in de openbare ruimte te compenseren.
  7.6. Het behoud van het erfgoed
  Het beheer van het erfgoed op gewestelijk niveau valt samen met een brede bewustwording van het belang ervan bij de bevolking en de overheid. De oude wet van 1931 inzake Monumenten en Landschappen is in 1993 vervangen door een meer aangepaste gewestelijke ordonnantie.
  Als de nieuwe maatregelen al effect hadden op de bewustwording van de waarde van het patrimonium, kan men even stellig beweren dat sommige leemten zich nog steeds laten voelen. Het ontbreken tot op vandaag van een volledige inventaris, die nochtans beschouwd wordt als één van de drie beschermingsmodi (inventaris, inschrijving op de bewaarlijst, bescherming) maakt de bescherming van een hele reeks Brusselse gebouwen moeilijk, hoewel hun belang algemeen erkend wordt.
  Bovendien zijn sommige complexe procedures, zoals de noodzaak van een dubbele vergunning (patrimonium en stedenbouw) om te kunnen werken in een beschermd gebouw, de oorzaak geweest van conflicten en misverstanden over de zin van de bescherming. In Brussel is er inderdaad nog altijd geen " fierheid " over het bezitten van een beschermd gebouw, want al te dikwijls wordt deze bescherming door de eigenaar als een beperking ervaren.
  Ook al functioneert het gewestelijk mechanisme voor toezicht en vaststelling van inbreuken inzake stedenbouw en patrimonium op correcte wijze (meer bepaald via de beëdigde gemeentelijke ambtenaren en de mogelijkheid om administratieve boetes inzake stedenbouw op te leggen), toch dient men een zekere laksheid vast te stellen bij het Parket inzake de strafrechtelijke vervolging, behalve wanneer het gewest zich burgerlijke partij stelt. Deze situatie houdt rechtsreeks verband met de slechte werking van het Brussels gerecht dat te wijten is aan een chronisch tekort aan personeel en financiële middelen om deze taken in Brussel uit te voeren.
  7.6.1. Bescherming en stedenbouwkundig beheer van het patrimonium
  Inzake wettelijke bescherming van het vastgoed, is het aantal beschermde of op de bewaarlijst ingeschreven gebouwen verviervoudigd tussen 1989 (274 beschermde gebouwen) en 1999 (meer dan 1200 beschermde gebouwen). Deze ontwikkeling heeft vooral plaatsgevonden sinds de toepassing van de nieuwe gewestelijke ordonnantie van 1993.
  Een nieuw feit daarbij was dat de gewestelijke wetgeving toeliet de notie " architecturaal geheel " in rekening te brengen en alzo verschillende gebouwen van een geheel simultaan te beschermen. Als we rekening houden met de bescherming die voor 1999 van kracht werd voor grote gehelen van tuinwijken, is het aantal beschermde gebouwen verveelvoudigd sinds 1989.
  De urbanistische werkinstrumenten zoals de GCHEWS, de gemeentelijke stedenbouwkundige zoneverordeningen, alsook sommige voorschriften van de BBP., laten onder meer verordeningen rekening te houden met de belangen van het patrimonium van deze zones van gewestruimte.
  De realisatie van wetenschappelijke inventarissen die het hele gewestelijke territorium dekken, maakt het mogelijk over een kennisinstrument te beschikken van het gewestelijke patrimonium. De inventarissen van Sint-Joost, Etterbeek en de Brusselse Vijfhoek zijn al opgesteld, terwijl die van Sint-Gillis opgesteld wordt. Een bijzondere inspanning is nog nodig om het Brussels Hoofdstedelijk Gewest binnen aanvaardbare termijn over deze inventarissen te laten beschikken.
  In 1997 stelde de Regering voor alle gebouwen van de Grote Markt van Brussel te laten inschrijven op de lijst " Wereldpatrimonium " van de Unesco. Deze inschrijving is gebeurd in december 1998. In 1999 werden de belangrijkste gebouwen in de stijl " art nouveau " van de architect Victor Horta voorgesteld. Dit verzoek werd einde 2000 goedgekeurd.
  7.6.2. Onderhoud van het erfgoed
  De toename van het aantal wettelijke beschermingsprocedures heeft een gevoelige stijging veroorzaakt van het aantal aanvragen voor werken aan beschermde gebouwen. De bedragen van de vóór 1989 aan werken toegekende subsidies waren erg laag en zijn na de gewestvorming gevoelig gestegen.
  Tussen 1989 en 1999 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet alle noden kunnen lenigen op het vlak van de vernieuwing van het Brussels erfgoed. Dit is immers grotendeels in handen van de plaatselijke besturen en een aantal werken waren zo omvangrijk dat het bedrag van de subsidies soms de volledige jaarlijkse begroting overschreed. Recent is door het gewest een zeer grote begrotingsinspanning geleverd waarbij de bedragen bijna verdrievoudigd zijn. In de toekomst zou dit moeten volstaan om het hoofd te bieden aan zeer belangrijke noden.
  Wat het behoud van het erfgoed betreft, heeft een studie uit 1996 aangetoond dat een aantal beschermde goederen onbewoond of slecht onderhouden waren. In extreme gevallen is het gewest in de plaats van de eigenaar getreden en heeft zij ambtshalve instandshoudingswerken laten uitvoeren. We stellen vast dat in Brussel een dienst van monumentenbeheer zoals de " Monumentenwacht " in Vlaanderen ontbreekt, om permanent over het onderhoud van monumenten te waken.
  Tenslotte blijft de staat van het beschermde patrimonium een reëel probleem, evenals de waardering ervan in de stadswandelingen.
  7.6.3. Archeologie
  De " Atlassen van de archeologische ondergrond van het Gewest Brussel " vormen een archeologische inventaris van de Brusselse gemeentes. Zij zijn op initiatief van het gewest samengesteld door de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis en bevatten een archeologische kaart opgesteld op basis van een inventaris van ontdekkingen en een kaart van vernielingsgraad van de ondergrond opgesteld op basis van gegevens die op het terrein of in archieven verzameld zijn. Deze kaarten en de teksten die tot op heden voor 11 gemeentes zijn uitgevoerd (gedeeltelijk voor de stad Brussel), laten een evaluatie toe van de risico's op vernietiging van archeologische sites bij de uitvoering van werken. Dossiers met een archeologische implicatie worden door de administratie behandeld in het kader van de aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning.
  Naast het beheer van de archeologische atlassen en de wettelijke bescherming van de archeologische sites, heeft het gewest sinds 1989 de opdracht gegeven tot opgravingen en sonderingen die vóór de aanvang van stedenbouwkundige werken zijn uitgevoerd.
  8. Een leefmilieu dat beter wordt, maar toch een bekommernis van de Brusselaars blijft
  8.1. De milieubekommernissen van de Brusselaars
  Of het nu gaat om de keuze van een woonplaats of om de nadelen van het wonen in de stad, de kwaliteit van het milieu, het lawaai, de netheid en de luchtvervuiling worden door de Brusselaars steevast als hoofdbekommernissen naar voor gebracht. Dat kan men opmaken uit verschillende enquêtes en peilingen (40) die de laatste tien jaar werden uitgevoerd.
  ( (40) " Wonen in Brussel ", uitgegeven in 1991, op basis van een staal van 5.000 gezinnen wonende in Brussel of in de Brusselse rand. Het betreft een voorbereidende studie voor het eerste Gewestelijk Ontwikkelingsplan : " Geluidsoverlast in het Brussels Gewest ", Inter Environnement Bruxelles, 1995, voor rekening van het BIM - " Peiling over de luchtvervuiling ", DIMARSO, 1998 voor rekening van het BIM - " Actieplan tegen geluidsoverlast - Balans van de openbare enquête ", BIM, 1999 BIM Klachtenstatistieken - Departement " Thematische klachten en controles ". )
  Volgens de Brusselaars (75 % van de ondervraagde personen) is het autoverkeer de belangrijkste oorzaak van de verloedering en de teloorgang van het milieu. Vanuit deze optiek lijkt de bevolking bereid om een aantal restricties van het autoverkeer in Brussel te aanvaarden,. Er werd eveneens vastgesteld dat groene zones een essentieel element zijn die bijdragen tot een positieve perceptie van het milieu.
  Een ordonnantie van 25.03.1999 maakt de toepassing van administratieve boetes mogelijk inzake leefmilieu indien het Parket beslist de vastgestelde overtreding niet strafrechtelijk te vervolgen of indien geen enkele beslissing tot vervolging genomen werd binnen een termijn van 6 maanden.
  8.2. De groenvoorzieningen
  8.2.1. Typologie van de groenvoorzieningen
  Brussel biedt een equivalente verhouding bebouwde en " groene zones ". De samenstelling van deze " groene zones " moet echter nauwlettend geanalyseerd worden. De onderstaande figuur geeft de verhouding weer van de verschillende types groenvoorzieningen in het BHG, geïnventariseerd in 1997 (Grijseels, 1998). Zo kunnen we aanhalen dat 20 % van de betreffende groenvoorzieningen valt onder bosgebied in de stadsrand (voornamelijk het Zoniënwoud) en dat het aandeel van de private groene zones of beperkt toegankelijke groenvoorzieningen (tussen 42 % en 60 % van de geïnventariseerde groene zones) bijzonder groot is in Brussel. In totaal beslaan de publieke parken een oppervlakte van 1.044 ha, dit is ongeveer 6 % van de gewestoppervlakte. Bovendien werden er 16 gewestelijke natuurreservaten aangelegd (115 ha).
  Afbeelding 54.
  Hoewel de grotere privé-domeinen, spoorwegbermen en, in mindere mate, groene binnenkoeren of sommige kerkhoven bijdragen tot de aanwezigheid en het behoud van de biodiversiteit in de stad, spreekt het vanzelf dat hun maatschappelijke impact beperkt is.
  Het BIM heeft tijdens de periode 1998-2000 de inventaris bijgewerkt van alle gewestelijke sites met een biologische of hoogbiologische waarde in het hele gewest. Het gewest beschikt hiermee over een instrument waarmee het exact de biologische waarde van ieder terrein van zijn grondgebied kan bepalen.
  8.2.2. Beheer van de Parken
  Omdat de talrijke groenen ruimten zich in een belabberde staat bevonden, heeft de overheid de laatste tien jaar steeds meer geïnvesteerd in een verbetering ervan, of het nu gaat om een heraanleg, zoals bijvoorbeeld de Kruidtuin of het park van Brussel, of om een kwaliteitsvol onderhoud op basis van verschillende beheersprincipes op een moment dat het biologisch potentieel dat rechtvaardigde.
  Toch zijn er nog belangrijke investeringen nodig, vooral op het vlak van gemeentelijke groenvoorzieningen die over onvoldoende middelen beschikken om het kwaliteitsniveau van groenvoorzieningen van andere Europese grootsteden te evenaren. Bovendien wachten een aantal groenvoorzieningen die eigendom zijn van de staat (bv. het Jubelpark) nog steeds op de nodige financiële middelen om heringericht te worden conform de verplichtingen van de eigenaar.
  8.2.3. Ruimtelijke verdeling
  Afbeelding 55.
  Zoals duidelijk wordt na een blik op de kaart, zijn de groene ruimten erg ongelijkmatig verdeeld over de verschillende gemeentes : 10 % van het oppervlak van de stadskernen in de vijfhoek, tegenover 30 % van het groene oppervlak in de eerste gordel en 71 % in de tweede gordel.
  8.2.4. Het Groene Netwerk
  Het concept Groen Netwerk werd in 1999 in het leven geroepen door het GewOP (kaart 4 van het GewOP) (41), en biedt een antwoord op dit ruimtelijke onevenwicht. Maar het vormt eveneens een planningshulpmiddel om tegemoet te komen aan de vragen van de inwoners. De belangrijkste objectieven zijn :
  ( (41) Kaart " Stadspatrimonium en stadsverfraaiing ". )
  - aangename en groene openbare zones aanleggen;
  - de mobiliteit van voetgangers en fietsers verbeteren;
  - het stadsuitzicht verfraaien;
  - het natuurlijk patrimonium bewaren en een hogere biodiversiteit realiseren.
  In overeenstemming met de afbakeningslijn van de groene zones en de aanleg van groenvoorzieningen heeft het BIM de afgelopen tien jaar verscheidene buurtparken aangelegd (bijvoorbeeld het Bonneviepark, het Lakenveld in Molenbeek, het Dauwpark in Anderlecht,...). In dit kader heeft de praktijk het belang aangetoond van een participerende dynamiek, zowel bij het uitwerken van de plannen, als op het ogenblik van de uitvoering van de werken en het beheer van de groenvoorzieningen. Dit heeft met name een positieve invloed op de duurzaamheid van de aanleg en op het tevredenheidsgevoel van de gebruikers.
  Naast de aanleg van groenvoorzieningen, impliceert het Groene Netwerk ook de aanleg van een groen snoer.
  Afbeelding 56.
  8.3. Water (42)
  ( (42) BIM, Toestand van het milieu in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Trends 1996 - 1999. )
  8.3.1. Integratie van de netwerken
  Voor wat betreft de coördinatie en de integratie van de gemeentelijke en intercommunale netwerken hebben enerzijds, de gewestelijke subsidiëring van de ontwikkelingen van gemeentelijke afwateringsplannen en, anderzijds, het debat over de herstructurering van de vier Intercommunales voor de sanering en over de toekenning van het beheer van de gemeentelijke netwerken aan de BOM of de BIWM, het debat op gang gebracht.
  8.3.2. De kwaliteit van het oppervlaktewater
  Hoewel het gewest nog steeds niet over een netwerk van meetstations beschikt voor de meting van de kwaliteit van het oppervlaktewater, kan men stellen dat de Zenne, die reeds erg vervuild is bij het binnenstromen van het gewest, overal een erg slechte biologische kwaliteit heeft (43).
  ( (43) Zeer lage concentratie opgeloste zuurstof, zeer hoge concentratie stikstof,... )
  8.3.3. Afvalwaterzuivering
  Het gewest investeert zwaar, gedeeltelijk dank zij de belasting op het afvalwater, in de bouw van twee waterzuiveringsstations die samen zullen instaan voor de verwerking van al het afvalwater van het stroomgebied. Het eerste station, Station Zuid in Vorst is al in dienst genomen, en de werken aan het tweede station, Station Noord in Neder-over-Heembeek - zullen binnenkort van start gaan.
  8.3.4. De strijd tegen de lozing van vervuilende stoffen
  De belasting op de lozing van afvalwater, die is ingevoerd sinds april 1996, hanteert het principe van de " vervuiler betaalt ". Men stelt vast dat de kost van de belasting bepaalde bedrijven (hoofdzakelijk kleine metaalverwerkende bedrijven) ertoe aanzet te investeren in preventieve maatregelen (zoals de installatie van een klein waterzuiveringsstation in het bedrijf).
  8.3.5. Concentreren van het afvalwater
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft een rioleringnetwerk van het eenheidstype (44). Het afvalwater wordt dus onnodig verdund (45). Om een rationeel gebruik van de waterzuiveringsinstallaties te verzekeren, is het van belang om de continuïteit van het waterwegennet te herstellen, zodat zuiver water zoveel mogelijk gescheiden wordt van afvalwater. Er lopen momenteel verschillende acties die pogen dit doel te bereiken (46).
  ( (44) Dat wil zeggen dat de rioleringen en collectoren niet alleen afvalwater wegvoeren maar ook regenwater, water uit sommige overwelfde rivieren, drainagewater, vijverwater, bronwater en doorsijpelend vocht. )
  ( (45) Verschillende studies tonen aan dat het zuiver water gemiddeld 45 % uitmaakt van het restwater dat bij droog weer in de collectoren wordt opgevangen. )
  ( (46) Reorganisatie van het netwerk van collectoren, installatie van een systeem van overlaten bij wassend waterpeil en toepassing van het geïntegreerd programma van het Gewest, zijnde het " Blauwe Netwerk ". )
  8.3.6. Het Blauwe Netwerk
  Het " Blauwe Netwerk " is een geïntegreerd programma dat meerdere doelstellingen beoogt :
  - de kwaliteit van het oppervlaktewater verzekeren, onder meer door het opsporen van de bronnen van de vervuiling van rivieren;
  - de continuïteit van oppervlaktewateren herstellen en zoveel mogelijk zuiver water naar dat hydrografisch net laten afvloeien, onder meer om het in de waterzuiveringsstations te behandelen watervolume te verminderen en overstromingen te beperken;
  - de opwaardering van de maatschappelijke, landschappelijke en recreatieve functies van rivieren, vijvers en vochtige gebieden;
  - de ontwikkeling van de ecologische rijkdom van die zones (46).
  Afbeelding 57.
  In dit verband werden reeds meerdere acties ondernomen zoals, bijvoorbeeld, de opsporing en verwijdering van afvalwaterlozingen in de Woluwe en het opengooien van een van de secties van Woluwe (tussen de Stationstraat en de molen van Lindekemaele).
  8.3.7. Voorkomen van overstromingen
  Het herstel van het hydrografisch net moet aan ditzelfde net zijn natuurlijke rol als buffer tegen wassende rivieren kunnen spelen zodat overstromingen beperkt worden (opvangen van plotse hoogwaterstanden en afvoer van dat water naar vijvers en vochtige gebieden).
  Er zijn grote investeringen uitgevoerd, andere zijn bijna voltooid :
  - Woluwedal : het gewest heeft twee stormbekkens aangelegd aan de Watermaalbeek en de Roodebeek, wat overeenstemt met een investering van meer dan 1.500 miljoen BEF. Het gewest heeft eveneens deelgenomen in de financiering van kleine gemeentelijke stormbekkens die aangelegd werden in de gemeente Sint-Pieters-Woluwe;
  - Molenbeekvallei : daar werden de collector van de Drootbeek te Jette en het vergaarbekken van het Hunderenveld te Sint-Agatha-Berchem aangelegd;
  - Maalbeekvallei : de herstelling van de collector in de Graystraat heeft het reeds mogelijk gemaakt de waterafvoercapaciteit op die plaats te verdubbelen. De opdracht met betrekking tot de uitvoering van dit project heeft het voorwerp uitgemaakt van een aanbesteding. Het komt er ook op aan de aanleg te vermelden van het stormbekken " Chomé-Wollès " te Schaarbeek;
  - Zennevallei : de aanleg van een reeks afvoercollectoren voor afvalwater en regenwater naar het station Zuid, heeft het aantal overstromingen reeds ingeperkt.
  8.4. De luchtvervuiling
  Bij de opstelling van een stand van zaken van de luchtvervuiling in Brussel, dient men een onderscheid te maken tussen de luchtkwaliteit die een invloed heeft op de volksgezondheid en de uitstoot van vervuilende stoffen die bijdragen tot de algemene verslechtering van de luchtkwaliteit, het broeikaseffect en de vernietiging van de ozonlaag.
  8.4.1. Uitstoot van vervuilende stoffen in Brussel
  In Brussel is de uitstoot van vervuilende stoffen voornamelijk toe te schrijven aan het autoverkeer (47) en de stadsverwarming.
  ( (47) Een studie uitgevoerd door het UCL over " de evaluatie van de risico's van stedelijke luchtvervuilers bij kinderen uit Brussel " heeft aangetoond dat de kleinste burgers van de stad meer blootgesteld staan aan een aantal typische vervuilers van het autoverkeer (benzeen, tolueen, xyleen). )
  Afbeelding 58.
  Indien verschillende factoren geleid hebben tot een verbetering van de luchtkwaliteit voor wat betreft bepaalde vervuilende stoffen (48) waaronder onder meer de zwavel- en looddioxide, de " boom " van het autoverkeer, de opkomst van de dieselmotoren en de algemene toename van het energieverbruik heeft daarentegen de situatie verslechtert inzake menige parameter, meer bepaald deze die, voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zorgwekkend zijn geworden : de ozon en zijn voorlopers, de koolmonoxide en -dioxide, het benzeen, de elementaire deeltjes,....
  ( (48) De CO2-uitstoot is met 10 % toegenomen (toenamen van het energieverbruik) ; de SOx-uitstoot is met 48 % verminderd (in de eerste plaats omwille van de sluiting van de cokefabriek van Marly in 1993) ; de Nox-uitstoot is met 15 % verminderd (invoering van de katalysator en geleidelijke verbetering van de motoren, sluiting van de cokesfabriek van Marly) ; het gemiddeld gehalte aan VOS is met 9,7 % verminderd (invoering van de katalysator en geleidelijke verbetering van de motoren). )
  De " klassieke " vervuiling van de jaren '70 (zwavel- en looddioxide) heeft dus plaats geruimd voor nieuwe vervuilende stoffen die voornamelijk een gevolg zijn van het autoverkeer.
  Afbeelding 59.
  De internationale engagementen die België en het gewest aangingen, bepalen de doelstellingen die tegen 2010 in Brussel gehaald moeten worden (berekening op basis van 1998). Vanuit deze engagementen is er een " structureel verbeteringsplan van de kwaliteit van de lucht " in de maak in overeenkomst met de verordening van 25/03/1999 met betrekking tot de evaluatie en de verbetering van de kwaliteit van de lucht.
  8.4.2. Kwaliteit van de lucht
  Wat de kwaliteit van lucht betreft, verwijzen we naar een nieuwe Europese richtlijn die goedgekeurd werd in 1996 en een plan omschrijft voor maatregelen op nationaal, regionaal en lokaal gebied. Deze richtlijn bepaalt voor iedere belangrijke luchtvervuiler de goedkeuring van een " dochter richtlijn " die onder andere de grensconcentraties vastlegt, en indien van toepassing, de alarmdrempel om de bevolking te beschermen tegen deze vervuiler (49). Het observatorium voor de luchtkwaliteit stelt vast dat het respecteren van al deze normen die van kracht worden in 2005 en 2010 in Brussel absoluut niet gegarandeerd is gezien het intense autoverkeer, zeker niet voor de PM10-deeltjes.
  ( (49) Er werd al een eerste " dochterrichtlijn " aangenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, de deeltjes (PM10 en PM2.5), ozon en lood. Momenteel werkt men aan een voorstel voor een richtlijn voor de grenswaarden van CO en benzeen. De policyclische aromatische koolwaterstoffen en de zware metalen (cadmium, arsenicum, nikkel en kwikzilver) zullen eveneens onderwerp zijn voor twee verdere richtlijnen. )
  De vastgestelde kwaliteit van de lucht in Brussel is het resultaat van de intensiteit van de uitstoot van luchtvervuilende stoffen, van de ruimtelijke ordening en het meteorologische verspreidigingsfenomeen. Dit wordt in Brussel sinds de jaren 60 gevolgd door een netwerk van meetstations voor de luchtkwaliteit, vandaag beheerd door het BIM (50) (en dient als basis voor preventiemaatregelen, restricties tijdens piekperiodes van vervuiling).
  ( (50) In 1999 telde dit netwerk 13 stations die zodanig verspreid over de regio stonden opgesteld, dat alle referentiesituaties gemeten konden worden. )
  8.5. Netheid
  In 1997 verklaarden 60 % van de Brusselaars Brussel min of meer proper of proper. Er was toch 80 % die deze vraag als belangrijk beschouwde voor de kwaliteit van het leven. De meest recente enquête (juli 2000) over de verwachtingen van de inwoners leert dat 84 % van de inwoners het helemaal eens zijn of het eens zijn met de stelling dat Brussel een vuile en vervuilde stad is. De inwoners van Brussel en de mensen die sinds kort migreerden naar de randgemeentes hebben hierover een gelijkaardige opvatting (81 % voor inwoners van de randgemeentes).
  Er werd een " netheidsplan " goedgekeurd door de regering in maart 1999. Het doel van dit plan is om tegen het jaar 2004-2005 een homogeen niveau van netheid te bereiken in alle gemeentes, vergelijkbaar met de meest performante steden van Europa.
  Van de weerhouden actiepunten kunnen we de versterking vermelden van de coördinatie tussen de verschillende actoren van het Agentschap Brussel Net.
  Deze versterking vertaalt zich in de praktijk door " netheidscontracten " afgesloten tussen het Agentschap Brussel Net en iedere gemeente.
  Het netheidscontract bepaalt de concrete objectieven die bereikt moeten worden inzake openbare netheid, het inzetten van personeel en materieel, de op te zetten infrastructuren, de modaliteiten en de interventiezones van de gemeentelijke diensten en van het Agentschap Brussel Net evenals de modaliteiten inzake de participatie van gemeentes aan communicatiecampagnes en aan een gecentraliseerd beheersysteem voor klachten.
  De verplichting van de gemeenten tot het boeken van resultaten om aanspraak te maken op extra middelen in het kader van het netheidscontract moet aanleiding geven tot meer coherentie en meer efficiëntie.
  Alle gemeenten zijn zich bewust van het belang en de noodzaak om dit netheidsprincipe te realiseren en hebben zich geëngageerd om een netheidscontract te ondertekenen voor het einde van het jaar 2001.
  Behalve het netheidscontract dat de Stad Brussel in 1999 al afsloot, hebben nog vier entiteiten in juli 2000 een gelijkaardig contract afgesloten. Het betreft Oudergem, Vorst, Molenbeek en Schaarbeek.
  In de praktijk bestaat zo'n contract uit het definiëren van een werkprogramma en een planning om de doelstellingen te realiseren, en dit alles zal zeker een bepaalde inwerkperiode vergen, ook al zien we dat de frequente contacten tussen de verantwoordelijken op alle niveaus nu reeds blijk gegeven hebben van een nieuwe dynamiek.
  8.6. Het afval
  Op tien jaar tijd heeft het gewest een strategie ontwikkeld die geleid heeft tot een geleidelijke aanpassing van het afvalbeheer. Deze strategie (51) heeft geleid tot keuzen op het vlak van infrastructuur en afvalbeheer die zorgen voor een grotere verantwoordelijkheidszin van de producent en een rationele, milieuvriendelijkere verwerking van het afval. Het afval dat niet onderworpen is aan een selectieve ophaling, wordt verwerkt in de verbrandingsoven van Neder-over-Heembeek die in 1999 uitgerust werd met een schoonmaaksysteem van gassen dat beschouwd wordt als één van de beste van Europa behoudens inzake de NOX. Studies om de verbrandingsoven uit te rusten met een systeem om deze uitstoot te reduceren zijn momenteel aan de gang.
  ( (51) Deze strategie werd in 1992 opgenomen in het plan voor afvalpreventie en -beheer en werd in 1997 bijgesteld. )
  Afbeelding 60.
  Inzake het huishoudelijk afval (52) werd gekozen voor de bevordering van de preventie, de sortering, de recyclage en het hergebruik van glas, papier en karton, evenals van de verpakkingen voor vloeibare voedingsmiddelen, en aan het eind van de afvalketen, het recycleren en opwaarderen van de sintels van verbrandingsovens waarbij niet minder dan 13.000 ton metaal gerecupereerd werd uit de sintels.
  Wat de preventie betreft, heeft het afvalplan zich tot doel gesteld het huishoudelijk afval met 10 % te verminderen tussen 1995 en 1999 : dat doel is niet bereikt, omdat het afval nog met 1 % gestegen is - een gevolg van de economische groei en factoren waarop het gewest geen greep heeft (bv. het probleem van het verpakkingsafval),
  ( (52) De samenstelling van het huishoudelijk afval wordt toegelicht, afbeelding 14. )
  De selectieve ophalingen werden geleidelijk uitgebreid tot het hele Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1997. De hoeveelheid selectief opgehaald afval neemt voortdurend toe (53) (zie onderstaande tabel Afbeelding 53).
  ( (53) De opgehaalde hoeveelheid bedroeg in 1999 een totaal van 57.310 ton. )
  Afbeelding 61.
  Het chemisch huishoudelijk afval is afval dat stoffen bevat die als gevaarlijk bestempeld worden voor het leefmilieu (54). Dit afval maakt het voorwerp uit van een bijzondere selectieve ophaling sinds 1989 (55). De totale hoeveelheid chemisch huishoudelijk afval steeg voortdurend vanaf 1996. Voor dit type afval kan de ophaling maar gebeurt door erkende bedrijven.
  ( (54) Het gaat om verf-, inkt-, lijm-, motorolie-, onderhoudsproducten, batterijen en oude geneesmiddelen. )
  ( (55) De aldus opgehaalde tonnage bereikte 320 ton in 1996, 274 ton in 1997, 240 ton in 1998 en 312 ton in 1999. Sinds 1997 worden de batterijen opgehaald door BEBAT niet meer opgenomen in deze totalen. )
  Voor verschillende andere afvalsoorten werden bijzondere regelingen uitgewerkt vanwege hun recyclagemogelijkheden (kleding, papier, metaal,...), hun gewicht (bouwafval, grond,...) of hun onvermijdelijk maar soms " onnuttig " karakter (verpakkingen). De snelle toename van de geproduceerde hoeveelheid van sommige " klassieke " afvalsoorten, zoals autowrakken, of het verschijnen van nieuwe afvalsoorten (computers,...) dwingt de overheid om nieuwe beleidsmiddelen aan te wenden (verantwoordelijkheid van de producent,...).
  Het composteren van organisch afval (groen afval en keukenafval) maakt het mogelijk om minder afval naar de verbrandingsovens te versluizen, terwijl tegelijkertijd een meerwaarde gegeven wordt aan het organisch materiaal. Op industrieel vlak is groen afval echter makkelijker te composteren dan keukenafval.
  8.7. Het lawaai
  Een " plan tegen geluidshinder in de stad " dat vooruitloopt op de toekomstige Europese richtlijn met betrekking tot het beheer van de geluidsoverlast, werd goedgekeurd door de Brusselse Overheid, en trad in werking op 21 juni 2000. Voor de evaluatie van het plan zal men moeten wachten tot het volledig ten uitvoer is gebracht.
  Het openbaar onderzoek over het ontwerpplan met betrekking tot de strijd tegen geluidsoverlast in de stad heeft uitgewezen dat de ondervraagden zich het meest ergeren aan het verkeerslawaai (56). Het lawaai van overvliegende vliegtuigen en van installaties wordt beschouwd als hinderlijker dan buurtlawaai of het lawaai van trein en/of tram.
  ( (56) Deze bron van lawaai wordt door 33 % van de ondervraagden als de meest hinderlijke beschouwd. )
  Afbeelding 62.
  Het verkeerslawaai is een probleem dat heel Brussel teistert, ook al stelt het probleem zich vooral langs de grote invalswegen naar de stad, waar het verkeer het drukst en het snelst is.
  Het lawaai te wijten aan vliegverkeer vormt een typisch probleem in de stedelijke gebieden in het Noordoosten van Brussel (210.000 personen zijn daarbij betrokken). Het Brussels besluit dat momenteel sancties bepaald tegen al te lawaaierige vluchten zou moeten leiden tot een gevoelige verbetering van de situatie. Ook de initiatieven van de federale overheid zouden moeten bijdragen tot de uitwerking van duurzame oplossingen.
  Het lawaai van het spoorverkeer blijft vanzelfsprekend beperkt tot de bewoonde gebieden langs de spoorwegen (2 % van de bevolking). In het kader van de investeringen die onder meer voor het GEN voorzien zijn, zal bijzondere aandacht besteed worden aan de gevoelige verbetering van de geluidsniveaus die op bepaalde plaatsen als overmatig worden beschouwd (57).
  ( (57) Dit dankzij de onderhandeling van een akkoord tussen de NMBS en het Gewest. Een gelijkaardige logica werd ontwikkeld voor de MIVB. )
  8.8. De GSM-masten
  De liberalisering van de telecommarkt en de technologische ontwikkeling van de telecommunicatiemiddelen hebben er in ons gewest voor gezorgd dat relaisstations voor GSM-signalen als paddestoelen uit de grond schoten. Bovendien leven we sinds jaren onder televisie- en radio antennes.
  Al deze antennes werken volgens een gelijkaardig principe in dezelfde frequentieband (van 20 MHz tot 100 GHz). Het zou dus al te gek zijn om enkel een reglement op te stellen voor de GSM-masten. Daarom zal de kwestie van de blootstelling van de bevolking opgelost moeten worden rekening houdend met de rechtstreekse en onrechtstreekse effecten en nadelige invloeden van het opgewekt magnetisch veld.
  Voor de invoering van een reglementering is dus een blootstellingsnorm voor de bevolking nodig. Deze norm werd onlangs door de federale overheid vastgelegd op 20,6 V/m voor GSM-masten.
  Een meetcampagne (58) heeft uitgewezen dat het elektrisch veld in de woonwijken, opgemeten over de hele frequentieband, onder de 3 V/m blijft.
  ( (58) BIPT, juni 2000 )
  8.9. Energie
  8.9.1. Balans van de energie in Brussel
  De balans maken van de energie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een kenmerk van diens ontwikkeling. Zo nemen de huisvesting en de tertiaire sector een doorslaggevende plaats in, evenals het transport. De industriële pool neemt af.
  Afbeelding 63.
  Sinds 1990 stelt men in het gewest een evolutie vast die identiek is aan de klimatologische evolutie, met name een structurele verhoging van de energienoden.
  Afbeelding 64.
  8.9.2. Energetische efficiëntie en rationeel gebruik van energie in gebouwen
  De nood aan energie voor verwarming en afkoeling (airconditioning in de tertiaire sector) in de Brusselse gebouwen vertegenwoordigt de grootste bron van energieverbruik in Brussel. Bovendien staat het verbruik in direct verband met de architectuur van het gebouw, de graad van isolatie, de afmetingen, de regeling en de efficiëntie van de systemen. Verschillende bronnen van informatie tonen aan dat vandaag de dag op professioneel niveau zowel de architectuur van het gebouw als het concept van de installaties een probleem vormen op het vlak van energieverbruik.
  8.9.3. De grote verbruikers
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt ongeveer 5.360 grote energieverbruikers die goed zijn voor bijna 70 % van het totale energieverbruik in de industrie en de tertiaire sector. Onder hen vertegenwoordigen 300 daarvan ongeveer 3/4 van het energieverbruik van de grote verbruikers.
  9. Zeer goede internationale bereikbaarheid... maar een onvoldoende mobiliteit rond en in de stad
  Inleiding
  Het IRIS-plan voor de verplaatsingen is door de gewestregering in 1998 goedgekeurd. Dit plan stelt een sterke stijging vast van het autoverkeer wat een oververzadiging meebrengt van de stad, de toegankelijkheid en de woonkwaliteit doet dalen en de bewoners en de ondernemingen ertoe kan aanzetten naar de rand uit te wijken. Het wil een globale strategie uittekenen waarbij mobiliteit, ruimtelijke ordening, economische ontwikkeling, bescherming van het leefmilieu en de levenskwaliteit van de bewoners aan bod komen. Het is ontstaan uit een grondige studie die over verschillende jaren is gespreid. Voor de definitieve goedkeuring ervan is het ter beoordeling aan de bevolking voorgelegd.
  Momenteel heeft het niet uitvoeren van de doelstellingen van het eerste GewOP, met name de specialisatie van de wegen en het parkeerbeheer tot gevolg enerzijds dat er voertuigen door de woonwijken rijden en belangrijke overlast teweegbrengen voor de buurtbewoners en anderzijds een meerkost meebrengen voor het openbaar vervoer door het feit dat ze potentiële klanten voor het traject woning-werk verliest.
  Zoals uit het IRIS-plan blijkt is er niet " één " en unieke oplossing voor het mobiliteitsvraagstuk. Alleen een coherent actieplan gericht op de stadsstructuren en de verschillende vervoerswijzen zou de pessimistische vooruitzichten van het toekomstscenario ervan kunnen verhinderen.
  Bovendien is geen structurele of globale oplossing mogelijk zonder een nauwe samenwerking van het gewest met de gemeentes - in het bijzonder inzake het parkeerbeleid, de vlotte doorstroming van het openbaar vervoer en de controle van het autoverkeer -, de andere gewesten, de federale staat en de openbare vervoersmaatschappijen. Maar zo'n samenwerking lijkt moeilijk te bewerkstelligen : verscheidene gemeenten hebben in hun ontwerp van GemOP geen rekening gehouden met de specialisatie van de wegen of die zonder overleg gewijzigd. Tevens vordert het GEN-dossier zeer traag.
  De " besturing " van het IRIS-plan is gecreëerd : de evaluaties moeten in het GewOP worden geintegreerd.
  9.1. Zeer goede internationale bereikbaarheid, maar slechte bereikbaarheid vanuit de rand en moeilijkheden bij de interne mobiliteit
  9.1.1. Interne mobiliteit in het gewest
  De bevolking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verplaatst zich minder (3/dag, waarvan 2,2/dag per voertuig) dan die in vergelijkbare steden in Europa. Dat heeft blijkbaar te maken hebben met een lage tewerkstellingsgraad van de bevolking, de betrekkelijk lage inkomens en een veroudering van de bevolking.
  De dichtheid en de variatie van activiteiten brengt ook mee dat het gemotoriseerd privé-vervoer ook lichtjes onder het Europees gemiddelde ligt (2,4 per dag), volgens de resultaten van een nationaal onderzoek over de mobiliteit van de Belgen. (SSTC, 2000). De tendensen wijzen echter op een stijging van het aantal verplaatsingen met de wagen, zoals overigens in de andere Europese steden. Het aantal voetgangers lijkt ook hoger dan in andere Europese steden (in tegenstelling tot het gebruik van de fiets). Het gebruik van het openbaar vervoer, wat zeker niet alarmerend is in vergelijking met steden van dezelfde omvang, komt echter niet in de buurt van de resultaten die bereikt zijn in steden die sinds enkele decennia een zeer geëngageerd beleid terzake voeren (Bern, Karlsruhe, Breda, Nürenberg, Lyon).
  Deze evolutie, die een steeds toenemende fileprobleem tot gevolg heeft, wordt steeds problematischer, zowel op het vlak van de toegankelijkheid van de stad (met belangrijke gevolgen voor de economie), als op het sociale vlak, het leefmilieu en de gezondheid. Een recente studie (59) toont dat de opstoppingen bijna 20 % van het budget opslokken dat bestemd is voor het uitbouwen van een bovengronds net.
  ( (59) " Het impact van het wagenverkeer op het budget van het openbare vervoer : het geval van Brussel " (van Y. Fourneau van de Economische wetenschappen faculteiten van de Université Libre de Bruxelles. )
  Brussel biedt zijn inwoners een grote verscheidenheid van vervoersmiddelen, maar die komen niet altijd goed tot hun recht :
  - een krachtig spoorwegnetwerk (drie verbindingen die door het centrum gaan), waarvan echter geen enkele vertakking maximaal benut wordt, met uitzondering van lijn 26 (ten oosten van de hoofdstad) waarvan het gebruik, onder impuls van de gewestelijke overheden, met 65 % is gestegen tussen 1997 en 2000;
  - redelijk goede verbindingen met het openbaar vervoer op het spitsuur, maar voor het oppervlaktenet gekenmerkt door een ontoereikende reissnelheid en door onregelmatigheid, te wijten aan onvoldoende eigen banen, onvoldoende voorrang aan verkeerslichten, en onvoldoende controles van de auto's die in overtreding zijn;
  - een goede metroverbinding waarvan het succes toeneemt, maar waarvan de regelmaat nog kan worden verbeterd;
  - een aanbod van openbaar vervoer (vooral spoorwegen) dat verwaarloosd is ten westen van Brussel, zowel wat de bestaande infrastructuur betreft als de geplande investeringen door de NMBS. De stedenbouwkundige eisen, de economie, de tewerkstelling en de mobiliteit vereisen een nieuw evenwicht in het gewest. Dat kan gebeuren door de inschakeling van de mogelijkheden in het Weststation en de lokale stations ten westen van Brussel;
  - een net van fietspaden waarvan de aanleg op zich laat wachten;
  - van de 19 fietsroutes gepland in het eerste GewOP, zijn enkel de eerste onlangs aangelegd. Er zijn maatregelen te nemen om hun uitvoering te versnellen. De infrastructuur voor het parkeren van fietsen bij de haltes van het openbaar vervoer zijn nog te verbeteren;
  - het percentage van fietsgebruik bedraagt maar 1,7 % in 1999, terwijl het Irisplan voorzag in het optrekken van dat percentage tot 10 % van de verplaatsingen in het jaar 2005;
  - een conflictuele toegankelijkheid met de auto, in het bijzonder omwille van een gebrek aan coördinatie in het parkeerbeleid, belangrijke knelpunten in de residentiële wijken en een tendens van algemene verzadiging te wijten aan het irrationele gebruik van de wagen;
  - een gebrek aan eenheidstarieven en gemeenschappelijke marketing tussen de verschillende exploitatiemaatschappijen en van gesegmenteerde en offensieve marketing ten opzichte van andere stedelijke actoren;
  - volgens een studie uitgevoerd in 1995, heeft het gewest een ratio dat het plaatst in de onderste regionen van de Europese steden inzake het aantal taxi's per inwoner. De grote meerderheid van de gebruikers zijn onregelmatige klanten. De tarieven situeren zich binnen het Europees gemiddelde. De rol van de taxi's is nog niet groot genoeg binnen de mobiliteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ze kunnen een aanvulling zijn bij het openbaar vervoer. Hun zichtbaarheid is merkelijk verbeterd door de invoering van een enig type " spoetnik ", maar deze inspanning is voort te zetten. De Brusselse taxi's moeten de toelating krijgen om klanten op te halen aan de luchthaven van Zaventem;
  - de toegang tot de metrostations is nog niet gewaarborgd voor personen met beperkte mobiliteit ook al worden er inspanningen geleverd, meer bepaald inzake de nieuwe stations of de te renoveren stations. De signalisatie werd aangepast aan de slechtzienden in 19 metrostations. Inzake materiaal, is een steeds groter wordend aantal MIVB-voertuigen toegankelijk met een verlaagde vloer. Behoudens het openbaar vervoer, kampen de personen met beperkte mobiliteit met tal van verplaatsingsproblemen (hoogte van de stoepranden, aanwezigheid van trappen, slecht uitgedachte inrichtingen);
  - voetgangersverkeer met te veel hindernissen;
  - de nieuwe gewestelijke projecten houden over het algemeen rekening met de voetganger, de personen met beperkte mobiliteit en de fietsers. De voetpaden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren veelal tot de bevoegdheid van de gemeenten. Ze vertonen echter vele gebreken (bekleding, hindernissen, ...) die meestal een volledige heraanleg vergen. Een algemene en permanente benadering van het onderhoud ontbreekt. De voetgangers beschikken niet altijd over een specifieke bewegwijzering, onder meer naar openbare plaatsen.
  Over het algemeen doet Brussel het dus goed inzake de verbindingen op lange en middellange afstand, eerder slecht voor de verbindingen op korte afstand en haalt de stad een bevredigend niveau wat de interne verbindingen betreft. Het openbaar vervoer en de verplaatsingen te voet zijn sinds 1991 opmerkelijk gedaald ten voordele van de auto. Het feit dat we niet de enigen zijn in Europa die leiden onder deze tendens, wil niet zeggen dat we het hoofd moeten laten zakken tot we wat milieu en economie betreft, met onze rug tegen de muur staan. De steden die erin slagen de ophoping van hun problemen weg te werken, zullen in het derde millennium in Europa uitblinken.
  9.1.2. Bereikbaarheid op middellange en korte afstand
  Voor afstanden van meer dan 30-40 km is Brussel zeer goed bereikbaar met de trein, wat wordt verklaard door de centrale positie van de stad in het nationale spoorwegnet. Over dergelijke afstanden concurreert de trein met de auto en behaalt hij een zeer goed marktaandeel (ongeveer 50 %), in het bijzonder ten opzichte van andere vergelijkbare steden. Dit onder meer dankzij de belangrijke rol die de Noord-Zuidverbinding daarin speelt door de directe verbinding met het grootste deel van het stadscentrum, dankzij de verschillende grote stations waar bijna alle treinen halt houden en dankzij de goede aansluitingen met het stedelijk openbaar vervoer.
  Op de wegenkaart ligt Brussel midden in een ster van autostrades met 7 of 8 vertakkingen die de hoofdstad zo goed als rechtstreeks verbinden met alle andere grote en middelgrote Belgische steden. Deze bieden meestal 3 rijstroken per richting, maar krijgen desondanks toch te maken met een toenemende verzadiging die de toegang tot de stad hoe langer hoe meer beperkt.
  Tussen 10 en 40 km, dit is dus de onmiddellijke rand van het gewest, kan het openbaar vervoeraanbod moeilijk concurreren met de auto en heeft het maar een beperkt marktaandeel (20 %). Dit brengt ons uiteraard bij het debat over het GEN, het voorstadsnet waarvan de afwezigheid hoe langer hoe schrijnender wordt. De te enge grenzen van het gewest die niet beantwoorden aan het Brussels sociaal-economisch reservoir, evenals het probleem van de financiering van het GEN (meer bepaald de nieuwe infrastructuren, de aankoop van rollend materieel, de financiering van het exploitatietekort, enz.) hebben ongetwijfeld bijgedragen tot de laattijdige uitvoering van het GEN, dat immers een verregaande coördinatie vereist tussen de Federale Staat, de NMBS, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Waals Gewest en het Vlaams Gewest.
  Wat de wegen betreft, is de toegang tot de stad, ook al biedt deze enorme mogelijkheden, erg bemoeilijkt door de steeds toenemende opstoppingen tijdens de spitsuren. Dit is vooral een nadeel voor de reissnelheid van het aanwezige openbaar vervoer.
  De ingebruikneming van het GEN heeft de volgende doelstellingen : de opstoppingen in en rond Brussel tot 6 % onder het niveau van 1991 laten afnemen, de vervuiling en de geluidsoverlast in de stad verminderen, de toegankelijkheid van de tewerkstellingscentra en van de andere activiteiten in de stad vergroten, de levenskwaliteit in de stad verbeteren, enz. Daarom ook mag het niet alleen de belangen van de pendelaars dienen en zal het daarentegen de andere belangrijke activiteiten te Brussel moeten herwaarderen, zoals de handel, de verschillende vrijetijdsbestedingen, de cultuur, enz., dankzij een uitstekende dienstverlening de hele dag door, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Een groot aantal tewerkstellings- en activiteitencentra hebben ook nood aan een zo direct mogelijke verbinding, dankzij meer stations en haltes (+ 40 gevraagd door het gewest). Een krachtig netwerk met goede verbindingen met de Metro en de belangrijkste Tram/Bus-lijnen zal ook de inwoners van het gewest ten goede komen.
  De aanleg ervan zal begeleidingsmaatregelen vergen om de nadelige gevolgen te vermijden, zoals het vertrek van inwoners of ondernemingen. Deze problematiek vormde het onderwerp van een discussie tussen de drie Gewesten en de federale overheid, waarbij volgende punten werden aangehaald :
  - de beperking, te wijten aan de beoogde teruggang, van het wegennetwerk naar het gewest, met een oppervlaktevermindering als gevolg, ter bevordering van het bovengronds openbaar vervoer;
  - de beperking van plaatsen waar lang parkeren is toegestaan in het gewest, maar ook een toepassing van deze maatregel buiten het gewest volgens geharmoniseerde normen;
  - de beperking van de mogelijkheid landelijke huizen aan de rand te kopen ter bevordering van de dichtheid, de gemengdheid en de intermodaliteit rond de stations (cfr Structuurplan Vlaanderen en Schéma de Développement du Brabant wallon).
  9.1.3. Internationale bereikbaarheid
  Brussel heeft een zeer goede internationale bereikbaarheid dankzij de ontwikkeling van de HST Noord-Europa, de nabijheid van een luchthaven in volle groei en de kwaliteit van het Belgische wegennet. Ze wordt door de bedrijfsleiders gerangschikt als vijfde Europese stad inzake internationaal transport (60). Dit is uiteraard een troef voor een stad die tegelijk hoofdstad is van het land en van Europa.
  ( (60) Peiling H&B. )
  Brussel-Nationaal is de Europese luchthaven met de sterkste groei van het verkeer, met een gemiddelde stijging van 13 % per jaar sedert 1993. Ze is een van de best bereikbare luchthavens in Europa (61). Er is echter een slechte verbinding met het openbaar vervoer naar het centrum van de stad, in het bijzonder naar de Europese wijk, ondanks de geringe afstand (huidige afzet openbaar vervoer van/naar de luchthaven : 18 %). Deze slechte verbinding met het openbaar vervoer is vooral 's morgens vroeg en 's avonds een probleem. Dat betekent ook voor de niet-gemotoriseerde Brusselaars die er werken een probleem om hun werkplek te bereiken, rekening houdend met de werkroosters van een deel van hen.
  ( (61) Bron : Delvin, G. (1993), aangehaald in " Villes d'Europe ". )
  De HST is ook deels verantwoordelijk voor de zeer sterke stijging van de internationale verplaatsingen, waarbij dient opgemerkt dat de Thalys naar Parijs duidelijk meer succes kent dan de Eurostar naar Londen, mogelijk omwille van het huidige prijs- en snelheidsverschil tussen de beide lijnen. Ook dient worden opgemerkt dat het hoogtijd is de grote werf aan het zuidstation zo snel mogelijk vrij te maken.
  Afbeelding 65.
  Het verschil tussen het werkelijke gebruik en de verwachtingen van begin jaren '90, zet aan tot een zekere voorzichtigheid inzake de vooruitzichten van verzadiging van de terminal Brussel Zuid, die nog een aanzienlijke reserve aan capaciteit biedt. Wanneer het verzadigingspunt ervan wordt bereikt zal afhangen van de werkelijke toename van het verkeer, beschouwd in het geheel van de in aanmerking genomen verbindingen, vermits de " sterke opgang van de HST " op dit ogenblik slechts (grotendeels) wordt verwezenlijkt in de lijn naar Frankrijk.
  Dit vooruitzicht hangt meer bepaald af van de verplaatsing van het luchtverkeer naar de HST, en dat voor het grote aantal Europese luchtverbindingen dat rond een afstand van 1.000 km schommelt. Voor langere trajecten kan een combinatie van de twee vervoerswijzen worden overwogen. Hiertoe moet een tariefintegratie worden gerealiseerd en een aanpassing van het dienstenaanbod. Deze overgang naar een ander vervoermiddel zou belangrijke directe en indirecte voordelen moeten opleveren met betrekking tot het vliegtuig (verbinding met de stadscentra, reistijd van deur tot deur, kosten voor het leefmilieu,...). In dit verband moet gewezen worden op de recente keuze van de maatschappij Air France die eenvoudigweg haar vluchten tussen Zaventem en Charles-de-Gaulle heeft afgeschaft ten voordele van de reservatie van HST-wagons. België zou hieraan een voorbeeld kunnen nemen, op voorwaarde dat de betrokken operatoren (privé en openbaar) efficiënt samenwerken.
  Wat de Noord-Zuidverbinding betreft die op dit ogenblik het voorwerp is van scherpe technische discussies, zou de capaciteit ervan kunnen worden uitgebreid door diverse maatregelen. In het verslag van de Gewestraad van 21/6/2000 " Mobiliteit in en rond Brussel " wordt dit geanalyseerd. Het is duidelijk dat dient te worden gepraat over de effectieve herwaardering van de andere bestaande (of te vervolledigen) verbindingen in het gewest (L26/161 + L28).
  Brussel is tevens een belangrijk kruispunt van internationale autowegen die via de ring met elkaar verbonden zijn. Deze hebben echter hun maximale capaciteit bereikt. Dit is vooral zo aan de Noordkant die eveneens een verbinding tussen Vlaanderen en Limburg verzekert.
  9.2. Tendensen : toename van het pendelverkeer met de auto
  Het marktaandeel van de auto (ongeacht het merk) is 55 % in Brussel en 74 % in de randgemeenten. Wat de grote tendensen betreft, wordt voor verplaatsingen steeds meer gebruik gemaakt van de auto. Hiervoor zijn van vijf redenen :
  - een algemene toename van de motoriseringsgraad in Brussel en haar randgemeenten;
  - de tewerkstellingscoëfficiënt (verband tussen de actieven op de werkplek en de actieve inwoners) neemt toe in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarbij de gemiddelde afstanden tussen woonst-werk/school aanzienlijk toenemen en het aandeel van de verplaatsingen te voet daalt;
  - een toename van de verscheidenheid in ruimte en tijd van de verplaatsingen;
  - een aanzienlijke toename van de dagelijkse afgelegde afstanden (zelfs al gebruikt men de wagen voor steeds kortere afstanden);
  - Een snelle diversificatie van de redenen van de verplaatsing : de nutsmotieven (thuis-werk/school) zijn nu in de minderheid in vergelijking met de vrijetijdsverplaatsingen (allerlei), zodat de aaneenschakeling van activiteiten die daaruit voortvloeit het behoud bemoeilijkt van een goede concurrentiële positie van de " zachte " vervoerswijzen en van het openbaar vervoer.
  Deze vijf factoren zijn tegelijk oorzaak en gevolg (vicieuze cirkel) van het aantal pendelaars, dat op constante wijze toeneemt (53,6 % in 1991 en 55,3 % in 1998).
  Deze tendensen treft men aan in de meeste Europese steden. Rekening houdend met zowel het zeer hoge aanbod aan jobs in Brussel als met de hoge werkloosheidsgraad bij de Brusselse bevolking, vooral in de wijken van het centrum, is het fenomeen van het Brussels " pendelverkeer " sterker dan in andere Europese steden, hoewel wij over weinig betrouwbare gegevens op dit gebied beschikken en het effect van de geografische stadsgrenzen de draagwijdte van directe vergelijkingen vermindert.
  9.3. Vorming van een band van opstoppingen bij de invalswegen van de stad. Infiltratie binnen de wijken.
  Men stelt in Brussel een zeer sterke toename vast van het verkeer afkomstig van de autosnelwegen (+ 37 % tussen 1990 en 1998). Er valt dan ook te vrezen voor een verzadiging op min of meer korte termijn van het grootste deel van het autosnelwegennet rond Brussel, evenals op de Ring. De gemiddelde snelheid neemt af op de spitsuren, die bovendien de neiging hebben uit te lopen.
  Afbeelding 66.
  De band van opstoppingen gevormd ter hoogte van de stadspoorten, bemoeilijkt de toegankelijkheid voor wagens die van buiten Brussel komen, en toch hebben de Brusselaars de neiging om de belangrijke punten vrij te houden en ontstaat er een zekere stabilisering van de snelheid van het autoverkeer in Brussel. Vanuit dit oogpunt, vormt de reissnelheid van het openbaar vervoer over het oppervlaktenet een goede indicator. Er moet ook rekening worden gehouden met de ontwikkeling van een belangrijk fenomeen van infiltratie van het verkeer in de lokale straten en met conflicten om tijdens de dag op de openbare weg parkeerplaats te vinden, fenomenen die een zware aanslag betekenen op de levenskwaliteit van talrijke inwoners.
  Afbeelding 67.
  De dichtslibbing is ook toegenomen op een aantal grote assen van de tweede gordel, vooral op de grote en de kleine ring, waar bijgezegd moet worden dat de meest centrale zones daar al sinds 1991 verzadigd zijn. De reissnelheid van het openbaar vervoer is bijgevolg gedaald. De tabel hierna illustreert dit duidelijk.
  De uittocht van de bewoners naar de rand en de vestiging van steeds meer bedrijven aan weerszijden van de ring, verhogen de opstoppingen op dat niveau, terwijl het verkeer in de centrale wijken vrij stabiel blijft.
  Ook het spoorwegverkeer dat toegang biedt tot de hoofdstad is aan dichtslibbing onderhevig. Ook al beschikken een aantal lijnen nu over vier sporen (Brussel-Halle en Brussel-Antwerpen), of zullen in de nabije toekomst daarmee worden uitgerust (zoals Brussel-Leuven), zodat snel en lokaal verkeer goed kunnen worden gescheiden, treft de dichtslibbing vooral de lijnen Brussel-Ottignies enerzijds, en Brussel-Nijvel, doch in mindere mate, anderzijds. Ook de snelle lijn naar Gent kampt met capaciteitsproblemen. Er is dus een probleem qua capaciteitsverhoging van deze lijnen. Daarover is tot op heden nog niets beslist (eigenlijk beslissing van CICI van 30/3/99), maar in elk geval noopt dit tot een grondig onderzoek van de situatie met betrekking tot de doorkruiste Brusselse wijken om de hinder ervan te beperken en de toegankelijkheid ervan te verhogen.
  9.4. Prestaties van het openbaar vervoer
  (9.30) Volgens de beschikbare gegevens is het marktaandeel van het openbaar vervoer in vergelijking met andere Europese steden over het algemeen goed in Brussel, hoewel het als ontoereikend kan worden beschouwd en sinds verschillende decennia achteruit gaat. Het globale aanbod van openbaar vervoer per inwoner lijkt even boven het Europese gemiddelde te liggen. Er dient toch worden opgemerkt dat ons gewest beperkte middelen heeft (960.000 inwoners 's nachts, 1.320.000 overdag).
  Afbeelding 68.
  Het aanbod van plaatsen/km is tussen 1991 en 1998 met 22,7 % gestegen (in hoofdzaak dankzij de ingebruikneming van nieuwe trams en metrostellen), wat positief lijkt te zijn onthaald door de Brusselaars. Bijna de helft vindt dat het openbaar vervoer is verbeterd (tegenover 15 % negatieve meningen) (62). Over het algemeen blijven de gebruikers vrij ontevreden over de vervoersfrequentie (63). De uitbreiding van het aanbod is in de eerste plaats het resultaat van een toename van het aantal plaatsen en veel minder van het aantal afgelegde kilometers. Daarom ook de vaststelling dat de toename van het aanbod maar een zeer beperkte invloed heeft gehad op het globale gebruik. In vergelijking met andere Europese steden, is het aanbod laag na 18.00 uur (sinds enkele jaren zijn er een aantal verbeteringen gebeurd op de belangrijkste lijnen 's avonds) en onbestaande 's nachts. 49,4 % MIVB-klanten zijn hier trouwens ook ontevreden over (64).
  ( (62) De rest stemt overeen met de mening dat er niets is veranderd. Bron : Censydiam. )
  ( (63) Tevredenheidsbarometer van de MIVB : de factor " frequentie " wordt als belangrijk beschouwd, de tevredenheidsgraad ervan bereikt 37 % (klantenbarometer MIVB 9/1999) )
  ( (64) Tevredenheidsbarometer van de MIVB, september 1999. Wat betreft het aanbod 's avonds bereikt de voldoening 20 %, maar deze factor wordt door de klanten als " weinig belangrijk beschouwd " (klantenbarometer MIVB 9/1999) )
  De evolutie van de frequentie verschilt volgens het transportmiddel in de loop van de laatste jaren : zij neemt toe voor de metro, vermindert voor de tram (vermindering qua gemiddelde, maar toename tijdens de spitsuren) en voor de bus, omwille van de beduidende daling van de reissnelheid. Deze tendensen kunnen diepgaander worden onderzocht en vervolgens geïnterpreteerd, ten gunste van een campagne van tellingen uitgevoerd op het netwerk op vraag van het BUV in de loop van het jaar 2000. De eerste resultaten lijken te wijzen op een verdere daling van het busgebruik, maar op een beduidende stijging van het tramgebruik, toch op lijnen waar de reissnelheid aanzienlijk is verhoogd (verlenging zuidwaarts van de pre-metrolijn Noord-Zuid, programma VICOM).
  De centrale wijken en die langs de metro- en premetrolijnen hebben de beste verbindingen met het openbaar vervoer. Behalve enkele zones langs de sterke assen van de metro of de spoorweg, is de toegankelijkheid van de zones dichtbij de gewestgrenzen beperkt, of het nu gaat om de residentiële wijken van de tweede gordel of de meer economisch gerichte zones stroomopwaarts en stroomafwaarts van het kanaal.
  9.5. Parkeerbeleid
  We kunnen een zeker onmacht vaststellen bij het gewest om haar doelstellingen op vlak van parkeerbeleid te implementeren en te controleren. Het beleid dat voorgesteld is in het Irisplan geraakt maar niet uitgevoerd : men stelt een hoog aantal illegale parkeerders vast, wat negatieve gevolgen heeft voor een vlot verkeer van de andere transportmiddelen (onveiligheid voor de fietsers, daling van de reissnelheid van het openbaar vervoer,...) en het niet betalen van parkeergeld.
  We moeten opmerken dat er een flagrant gebrek is aan repressieve opvolging van de processen-verbaal door het Parket. Daarom wenst het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een wijziging van de federale bepalingen die terzake bestaan, om een systeem van administratieve boetes op te zetten.
  De rechtstreekse bevoegdheden van het gewest op vlak van parkeren zijn niet zo uitgebreid. Veel hangt af van het beleid van de gemeenten. De versnippering over het Brussels grondgebied in 19 administratieve eenheden heeft een gebrekkig coherent beleid tot gevolg. Daardoor ontstaat een opbod tussen de gemeenten, soms nemen ze een beslissing waardoor ze de overlast verplaatsen naar de buurgemeente.
  Het Gewest heeft een dialoog gestart met de gemeenten al tijdens de twee vorige legislaturen, zonder dat er een betekenisvolle vooruitgang werd geboekt, behalve met uitzondering van de initiatieven van enkele pioniers (Oudergem,...).
  9.6. Mobiliteit en ruimtelijke ordening
  Afbeelding 69.
  De reissnelheid van het openbaar vervoer is overal gedaald : in mindere mate voor de metro (waar zij het resultaat is van de toename van de belasting op de centrale sectie, die reeds het zwaarst belast was, van lijn 1 (tussen Centraal en Schuman) en van de vaak verouderde toestand van het materiaal), in meerdere mate voor de tram en bus omwille van de rijomstandigheden. Deze duidelijke daling van de reissnelheid tussen 1994-1995 en 1999-2000 wordt door duidelijke cijfers geïllustreerd : metro -1,26 km/u; tram -2,7 km/u; bus -3,23 km/u en dit ondanks de invoering van het " Vicom "-plan. Het gebrek aan regelmaat blijkt trouwens een vrij negatief effect te hebben, en dit op het grootste deel van het oppervlaktenet en meer en meer op de metro omwille van het succes ervan.
  Toch is de reissnelheid er op enkele plaatsen op vooruit gegaan (bijvoorbeeld op het tramtraject Albert-Zuid). Over het algemeen blijft zij toch onvoldoende gelet op de doelstellingen van het IRIS-plan. (Bus 17,3 km/u, Tram 16,9 %, voor een objectief van 18km/u in de centrale sectie en 24 km/u op een vrije baan).
  Een beter parkeerbeleid (ontrading van het langparkeren, het minder aantrekkelijk maken van het gebruik van de auto, het verminderen van de druk op het beperkt aantal parkeerplaatsen langs de weg, samen met de bestrijding van het wildparkeren en het dubbel parkeren) is noodzakelijk om de prestaties van de bussen en van de trams buiten eigen bedding te verbeteren. Zolang op dit vlak geen krachtdadig beleid wordt gevoerd zal de efficiëntie van het stedelijk en het voorstedelijk vervoer niet wezenlijk kunnen toenemen en geen nieuwe klanten aantrekken.
  Tot slot moeten we vermelden dat de metro, die een hoge reissnelheid heeft (28,3 km/u tegen 24,9 km/u voor de auto), het leeuwenaandeel van het toenemend gebruik van het openbaar vervoer voor zich neemt. Het is alleszins zo dat door de hoge investeringskosten het gebruik ervan niet veralgemeend kan worden en dat men tegelijkertijd moet blijven werken aan de ontwikkeling van de reissnelheid van het bovengrondse net. Dit net zou maximaal uitgebreid moeten worden en meer bepaald daar waar het nog niet nodig is zwaardere middelen te gebruiken.
  De financiële middelen die het gewest investeert in het openbaar vervoer zijn uitzonderlijk hoog ten opzichte van andere Europese steden (Oslo, Barcelona, Lyon,...). We mogen ons wel vooral niet laten misleiden door oppervlakkige vergelijkingen. Ondanks haar relatief kleine grootte, geniet Brussel van 3 openbare vervoerswijzen (tram, metro, bus), wat haar productiviteit benadeelt. De begroting die door het gewest voorzien wordt is al aanzienlijk, maar laat niet veel ruimte voor extraatjes. Niettemin ligt het percentage waarmee de inkomsten de uitgaven dekken, dat 35 % bedraagt, aanzienlijk lager dan datgene in een stad zoals Wenen, dat over een gelijkaardig netwerk beschikt. De verbetering van de mobiliteit moet dus mogelijk gemaakt worden door een betere integratie van alle beleidsmaatregelen die daarop een invloed hebben, veeleer, dan een verhoging van de middelen, die al belangrijk zijn. Het MIVB-net lijdt aan een gebrek aan efficiëntie in vergelijking met vergelijkbare steden. Om de mobiliteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te verbeteren moet er een modale overdracht plaatsvinden naar het openbaar vervoer. Deze overdracht kan maar slagen als het openbaar vervoer aantrekkelijker wordt. Dit vraagt een gezamenlijke inspanning van het gewest, de MIVB en de 19 gemeenten die de gemeentelijke wegen beheren.
  9.7. Mobiliteit en vervoer van goederen
  Het vervoer van goederen is eveneens een belangrijk gegeven van de mobiliteit, voornamelijk in een stedelijke omgeving. Het volume van vervoerde goederen kende een aanzienlijke groei over de laatste tien jaar, samen met de toename van de uitwisselingen en de vervoersnoden in elke fase van het economisch proces. In dit kader worden de aanlegplaatsen herbepaald als multimodale platformen voor overslag en verdeling van goederen. De haven van Brussel is ook een constante hefboom die bijdraagt tot het mobiliteitsbeleid in het gewest.
  Meer dan ooit speelt het goederenvervoer een essentiële rol in het economisch proces. Elke vervoersfase kadert nauw in de logistieke keten. In dit kader spelen de binnenhavens een sleutelrol in de multimodale ketens voor vervoer en op economisch vlak in het algemeen, zowel als onthaalcentrum voor industriële, commerciële en logistieke activiteiten, als voor actoren inzake ruimtelijke ordening. Als interfaces van de verschillende vervoersmiddelen zijn het ideale voorwaarden voor de realisatie van verkeerscentra. Deze situatie is des te meer nodig als het gaat om de toevoer van goederen in een stedelijke omgeving.
  Het vervoer over water is milieuvriendelijk. Een bevaarbare waterweg en een haven zijn troeven voor het gewest in het kader van de duurzame ontwikkeling : voor het vervoer van goederen die noodzakelijk zijn voor de economische activiteit, is het een verlichting van het wegverkeer ten voordele van andere meer milieuvriendelijke transportmiddelen. Elk schip dat Brussel aandoet, zorgt voor een verlichting van het wegverkeer; zo is een lading van 2.000 ton gelijk aan een file van 100 vrachtwagens. Het Brussels maritiem kanaal kan zee- en rivierschepen aan met een capaciteit tot 4.500 ton. Jaarlijks transiteren meer dan 5 miljoen ton goederen via de gewestelijke waterweg. Het spoorvervoer maakt het ook mogelijk goederen te vervoeren tot in het stadscentrum en het wegverkeer te verlichten. Deze vervoerswijze is in onbruik geraakt in het Brussels Gewest; het moet opnieuw een volwaardige rol krijgen in het kader van de nieuwe intermodale mogelijkheden. De lokalisatie in het centrum van het gewest van logistieke en opslagactiviteiten is een troef voor de mobiliteit. Zo betekent de situering van het TIR-complex in de buurt van de verbruikscentra een optimalisering van de wegbezetting door de vervoersmiddelen. De ligging van deze gebouwen tussen de ring en de stad, zorgt voor een gemakkelijke bereikbaarheid en nadien een gemakkelijke verspreiding binnen de stad. De goederen worden 's nachts aangevoerd of 's morgens vroeg, buiten de spitsuren voor het autoverkeer, met grote voertuigen; de verdeling en de distributie van de producten gebeurt tijdens de dag, buiten de spitsuren, door middel van kleine voertuigen die beter aangepast zijn aan de stedelijke vervoersproblemen.
  De ligging van de haven van Brussel intra muros maakt het mogelijk de goederen tot in de buurt van de verbruiksplaats te brengen. De modernisering die plaatsvond versterkt deze rol nog meer met de realisatie van een containerterminal in de voorhaven (operationeel in juni 2001) en het uitbreidingsproject TIR, dat nauw kadert binnen de spitslogistiek en de stedelijke distributie. Een recente studie over de stedelijke distributie (65) gaat in die zin en benadrukt de noodzaak de ontwikkeling van stadsopslagplaatsen te coördineren met een reglementering die de toegang van vrachtwagens in het stadscentrum beperkt om te komen tot optimale leveringsvoorwaarden voor de handelszaken. In dezelfde zin moet de toegang tot de verschillende logistieke zones verbeterd worden.
  ( (65) BUV )
  10. Werkelijke troeven... voor een betere promotie
  Voorwoord
  Alle grote steden, internationale, nationale of regionale hoofdsteden moeten hun ontwikkeling zien in een context van toenemende concurrentie. Het gecreëerde imago speelt hierbij een doorslaggevende rol. Bovendien is het imago het resultaat van verschillende factoren, zoals de kwaliteit van het milieu, het levenskader, de economische dynamiek, de levenskost, cultuur en toerisme. Een positief imago geven van een stad is tot slot uiteraard belangrijk voor de inwoners en de bezoekers zodat zowel inwoners als bezoekers kunnen bijdragen tot de faam en de aantrekkingskracht van een stad.
  Brussel leeft uiteraard voor en door de inwoners van de stad, maar de levenskwaliteit of de kwaliteit van de diensten waarop de inwoners aanspraak kunnen maken, is in grote mate afhankelijk van de interesse voor het gewest vanwege diegenen die hiertoe de nodige middelen kunnen bijdragen : toeristen, investeerders, culturele projectontwikkelaars, grote organisaties... Het is evident dat al deze vaak uiteenlopende interesses niet altijd probleemloos " samenleven ". Een van de grootste uitdagingen voor de grote steden is om een stadsimago uit te werken, te ondersteunen en bekend te maken die de stad in al haar facetten toont, en op die manier de reikwijdte (en inherent hieraan ook de grenzen) aangeven van de perspectieven die iedereen hier kan ontwikkelen. Parallel vormt de uitdraging van een scherpzinnig imago voor het gewest een manier om aan te duiden waar en in welke omstandigheden externe bijdragen een " pluspunt " kunnen betekenen voor Brussel.
  10.1. Een te promoten imago
  De aantrekkingskracht van de stad is sterk afhankelijk van het imago dat ze naar de buitenwereld heeft : naar haar inwoners, naar de inwoners van de rand en naar alle bezoekers.
  Het spreekt voor zich dat de bewoners van een stad ertoe moeten worden aangezet er te blijven wonen. De bewoners van de rand van een bepaalde stad, moeten veelal overtuigd worden om " terug te keren naar de stad " door hen aantrekkelijke woonvoorwaarden en levenskwaliteit te bieden. Er moet bijgevolg bijzondere aandacht worden besteed aan het imago van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  Maar sinds verscheidene jaren kampt Brussel met een negatief imago. Het lezen van de buitenlandse pers geeft soms een idee van dit negatief imago. Zo wordt de generische term " Brussel " er gebruikt om de Europese bureaucratie aan te duiden. Ook zijn bepaalde reportages over Brussel weinig flatterend. Dit povere imago lijkt echter contradictorisch met het gevoel dat de bewoners van vreemde oorsprong in Brussel ervaren. Zij geven duidelijk blijk van hun appreciatie van de levenskwaliteit, van het multiculturele karakter en van de goede bereikbaarheid via internationale transportmiddelen van de Europese Hoofdstad. Daaruit kunnen we afleiden dat Brussel onvoldoende de positieve elementen in de verf zet...
  10.1.1. De promotie van Brussel
  " Het congres van het toerisme te Brussel ", georganiseerd in 1994, heeft zich bezig gehouden met het probleem van het imago van Brussel. Een " witboek " dat werd opgesteld ingevolge dit congres omvatte aanbevelingen om het imago, evenals het toeristisch beheer van Brussel te verbeteren. Sindsdien werden aanzienlijke acties ondernomen door de verschillende actoren uit de toeristische sector, om deze aanbevelingen in de praktijk om te zetten (66).
  (66) Zie ter zake de (lopende) studie gerealiseerd door OGM op verzoek van TIB over de " principales recommandations émises par le premier Livre blanc versus actions mises en place par les acteurs du secteur depuis 1994 ". )
  Zo is het Toeristische Informatie Brussel (TIB), een structuur belast met de promotie van Brussel als culturele en vrijetijdsbestemming, hervormd in 1996, actief inzake het imago van Brussel en zijn " City Marketing " (67). In dit kader heeft het TIB Brussel van een label voorzien, gemakkelijk te gebruiken, samengesteld uit een slogan " Brussel, mijn ontdekking ", een logo (dat een oog voorstelt) en een grafisch charter.
  ( (67) Merken we op dat sinds 1996 TIB samenwerkt met OPT en TVL. )
  Bovendien is sinds 1998 en " city marketingplan " operationeel. Dit " strategisch " plan wordt aangevuld met een jaarplan voor acties en promoties (68).
  ( (68) Dit plan steunt op 6 toeristische pijlers : het surrealisme, de kunst in de stad, de Brusselse levensstijl (inclusief de gastronomie), het koningschap, de Europese hoofdstad en sedert 2000 Brussel, groene stad. )
  Concreet gezien werden diverse acties gevoerd (herziening van de publicaties, uitgave van folders, creatie van een internetsite,...). Tegelijkertijd werd voorzien in specifieke instrumenten voor beroepslui uit de toeristische sector (technisch handboek, internetsite,....). In dit kader is op initiatief van Cocof (de Franse Gemeenschapscommissie) en op basis van een idee van de stad Brussel, beslist om een uniforme toeristische bewegwijzering in de stad aan te brengen op matte spandoeken die de bezoeker naar de musea leiden, en die op informatiezuilen en op borden worden aangebracht op de belangrijkste gebouwen.
  " Brussel Congres ", overheidsinstelling belast met de promotie van Brussel als congresstad, heeft de icoon " Brussels, Heart of Europe where living is an art " gecreëerd. Het voornaamste communicatiegegeven van dit " imago " is een gids ter attentie van de organisatoren van congressen. Sinds 1995, beheert " Brussel Congres " ook een internetsite (www.brussels-congres.be).
  Tot slot, recentelijk was er de wil om alle openbare en privé-actoren te betrekken bij de promotie van Brussel, wat bleek uit de beslissing van december 2000 om het TIB en Brussels Congres te fuseren tot een enkel promotieorgaan dat voortaan BITC heet.
  Ondanks de reeds geleverde inspanningen blijft de promotie van Brussel echter onvoldoende. In dit kader moet worden benadrukt dat de financiële en menselijke middelen voor de promotie ervan ver onder de promotie van concurrerende steden blijft. Met een jaarlijkse begroting van 11,5 miljoen BEF kan Brussels Congres de vergelijking niet aan met de 32 miljoen BEF die Barcelona voor deze opdracht toegewezen krijgt of de 70 miljoen BEF die Wenen krijgt. Gelukkig zijn de begrotingen die in 2001 zijn toegekend naar boven aangepast bij de oprichting van de dienst BITC. De Dienst voor Toerisme van Amsterdam stelt 120 personen tewerk, terwijl het TIB zich moet tevreden stellen met 12 om de promotie van Brussel te verzorgen. Een dergelijk verschil aan middelen maakt het voor een stad als Amsterdam mogelijk , echt doeltreffende promotie- en communicatiemiddelen uit te werken, zowel voor de potentiële bezoeker als voor de beroepsreiziger. Dit promotiebeleid heeft een rechtstreekse weerslag op de gemiddelde duur van de verblijven en op het soort beoogde toeristen in termen van koopkracht.
  10.1.2. Brussel gezien door de Belgen en de bewoners van vreemde oorsprong
  Volgens een onderzoek bij de buitenlandse bezoekers ter gelegenheid van een tentoonstelling, zijn de drie voornaamste opinies over Brussel, in orde van vermelding : een Europese hoofdstad, een cultuur- en een zakenstad. De voornaamste locaties of monumenten die de stad een eigen kenmerk geven zijn : de Grote Markt, het Atomium, de Zavel, het Jubelpark en de musea.
  Afbeelding 70.
  Met betrekking tot de positieve aspecten van Brussel, zijn de standpunten uiteenlopend tussen Belgen en vreemdelingen. De vreemdelingen die in Brussel verblijven zijn blijkbaar tevreden over het onthaal, de levensstijl, de levenskwaliteit (gastronomie), de interculturele aard en de gemakkelijke bereikbaarheid door middel van internationaal vervoer naar de hoofdstad van Europa. De Brusselaars zijn daarentegen vooral tevreden over de cultuur, de kleine omvang van de stad, het kosmopolitisch karakter ervan en zijn levenskunst.
  Voor de Brusselaars, zijn de nadelen van Brussel de vervuiling, het verkeer en de werken. De vreemdelingen betreuren in min of meer dezelfde mate de vervuiling, het verkeer, de stadskankers en de slechte bewegwijzering.
  10.2. Toeristische, culturele aantrekking en vrijetijdsbesteding
  Een manier om de toeristische aantrekking van een stad te meten is de vergelijking te maken met het aantal sterren van de Groene-Michelingids van Europa. Brussel scoort in deze klassering op een Europees gemiddelde met een totaal van 42 (Parijs = 100), en staat hiermee op dezelfde plaats als München. We stellen echter vast dat de gemiddelde duur van een verblijf in de hoofdstad (1,9 dagen) beduidend lager ligt dan dat van andere steden zoals Amsterdam (aantrekkingsindex 47 - gemiddelde verblijfsduur van 2,3 dagen) of zelfs Lyon (aantrekkingsindex 30 - gemiddelde verblijfsduur van 2,6 dagen). Hieruit kunnen we afleiden dat Brussel met een gelijke of zelfs hogere aantrekkingsindex toch slechter presteert dan andere steden als men de gemiddelde verblijfsduur bekijkt en dus een lagere toeristische aantrekking heeft. Het totaal aantal overnachtingen in Brussel op jaarbasis ligt met 4.259.818 overnachtingen veel lager dan het totaal aantal overnachtingen in Amsterdam (7.698.100), dat zich bovendien heeft gespecialiseerd in een hotelaanbod voor de middenklasse en gericht op de jongeren.
  Afbeelding 71.
  10.2.1. Het hotelaanbod
  Er is duidelijk een tekort aan hotels voor de middenklasse in Brussel (60 % van het hotelaanbod ligt in de hogere klasse), en nog een nog groter tekort voor de jongeren. Het vrijetijdstoerisme is evenwel de sector die het snelst groeit in Europa, zonder dat Brussel kan inspelen op deze vraag. Bovendien zijn de gehanteerde prijzen door de hotels te Brussel telkens hoger dan het Europees gemiddelde per categorie kamer en over het volledige gamma. Brussel komt zo juist na Londen voor de prijs van de kamers voor de 2- en 3-sterrenhotels.
  Afbeelding 72 en Afbeelding 73.
  Het meeste toerisme in Brussel betreft dus zaken- en congrestoerisme, waarmee Brussel de tweede plaats inneemt in Europa. Deze sector werkt als een krachtige economische multiplicator en biedt rechtstreeks werk aan 32.000 mensen. Het is onbetwistbaar dat door Brussel meer open te stellen voor een recreatief stadstoerisme, deze effecten nog gunstiger zouden zijn.
  10.2.2. Het erfgoed
  Het Brussels architecturaal erfgoed heeft veel geleden sinds de jaren '60 van het " Verbrusselingsproces " dat bepaalde eminente Brusselse monumenten vernietigd heeft (zoals het Volkshuis gebouwd door Victor HORTA) en de stedenbouwkundige coherentie en de architecturale eenheid van de stad uit evenwicht heeft gebracht, voornamelijk in de Vijfhoek. De laatste jaren maakte het Brussels architecturaal erfgoed het voorwerp uit van een aanzienlijke sensibiliseringsinspanning vanwege zowel de overheid als de verenigingen (dagen van het patrimonium, thematische bezoeken, publicaties,...). Deze sensibilisering, om gevaloriseerd te kunnen worden in termen van imago, moet de Brusselse historische stedenbouwkundige heterogeniteit overschrijden of zelfs er voordeel uithalen.
  Zoals blijkt uit het onderzoek bij de Belgische en vreemde bevolking vormt de ontdekking van het Brussels architecturaal erfgoed, samen met de musea, de voornaamste toeristische activiteit (en troef) te Brussel. Ondanks de aanwezigheid van een opmerkelijk erfgoed in Brussel, wordt dit weinig of niet gewaardeerd. Dit erfgoed geeft ruimte aan caféconcerten en café-theaters die niet alleen de aandacht kunnen trekken naar het architecturaal erfgoed maar die ook een culturele aanpak bieden die zo representatief is voor de Brusselse geest (de Brusselse zwans), fel gegeerd door toeristen en evenzeer bezocht door de Brusselaars zelf. De gecoördineerde opwaardering en promotie van deze rode culturele draad met een hoog aantrekkingspotentieel mag niet veronachtzaamd worden.
  Sinds 1996 werden meerdere acties ondernomen door de promotieorganen voor toerisme in samenwerking met verenigingen van gidsen die gespecialiseerd zijn in architectuur, om het erfgoed te laten kennen : organisatie van geleide bezoeken voor groepen en individuele personen (te voet, per autobus en per boot op het kanaal), installatie van drietalige informatiezuilen voor de belangrijkste monumenten van de stad Brussel, uitgave van boeken, brochures en plannen onder de bezoekers om Brussel te (her)ontdekken op grond van thema's, voorstelling van de monumenten op de internetsite, enz.
  Het is evident dat de kwaliteit van de bouw, de coherentie van architecturale complexen en de diversiteit van de stijlen die men in Brussel aantreft, allemaal bijdragen tot de aantrekkingskracht van de stad. Men stelt met vreugde vast dat de fouten uit het verleden stilletjes aan gecorrigeerd worden. Dit alles met als doel om het belangrijkste erfgoed (Martelaarsplein, historische wijken in het centrum, Koninklijke wijk) iets van de glans terug te geven die ze nooit hadden mogen verliezen. Toch is het belangrijk te constateren dat de aansluiting van deze historische plaatsen met een hoge erfgoedwaarde tekort schiet en dat de overheid er nog niet in geslaagd zijn om voldoende lange trajecten nieuw leven in te blazen.
  10.2.3. Culturele infrastructuren en spektakels
  Heel wat culturele en artistieke activiteiten vinden plaats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In de praktijk spelen deze activiteiten zich niet geconcentreerd af, op locaties met een kleine capaciteit en voor een beperkt doelpubliek. Gezien promotioneel opbod de te verspreiden boodschap schaadt en dat we over gecoördineerde inforuimten moeten kunnen beschikken, dienen niet alle culturele plaatsen over een inforuimte te beschikken. Bovendien is het een logisch gevolg dat er slechts een beperkt publiek is dat zich verplaatst voor voorstellingen, met uitzondering van de film die een breder sociaal publiek aantrekt, en dat we vaststellen dat de massa zich ongelijk verdeelt over het grote aanbod en met een grote fluctuatie van maand tot maand. En toch kan een goed verspreide informatie met een voldoende ondersteuning naar een specifiek doelpubliek goede resultaten geven. De coördinatie van de informatie en de verspreiding op goed leesbare en goed verspreide media blijkt noodzakelijk. Inzake culturele infrastructuren beschikt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over twee types van zalen. Enerzijds zijn er een groot aantal kleine zalen met een capaciteit van 150 tot 300 plaatsen (Ancienne Belgique, het theater op het Martelaarsplein, Varia-theater, KVS, talrijke lokale culturele centra,...), en anderzijds zijn er een beperkt aantal grote theaterzalen met een capaciteit van 800 tot 1.500 plaatsen (Koninklijke Muntschouwburg, Paleis voor Schone Kunsten, Vorst Nationaal,...). Deze laatste zijn echter ofwel gekoppeld aan een specifiek genre van spektakel dat andere types uitsluit, ofwel bieden ze een te grote capaciteit waarbij een aanzienlijke investering nodig is, wat op zich weer een te groot financieel risico inhoudt. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou over meer zalen moeten beschikken met een capaciteit van 500 plaatsen voor verschillende genres van voorstellingen. Een zaal van deze capaciteit geeft een beter economisch rendement als men de investeringen en de mogelijke inkomsten naast elkaar legt. De mogelijkheid om over dit type zaal te beschikken zou toelaten om buitenlandse kwaliteitsvolle voorstellingen aan te trekken, en om voorstellingen gedurende een langere periode op het programma te plaatsen. Op die manier kan men van Brussel een culturele aantrekkingspool maken. Door de programmering van spektakels met een langere periode (bv. een groot spektakel in Parijs) op te nemen, zou eveneens de mogelijkheid ontstaan om een communicatie gericht op de buurlanden op te zetten rond het promoten van reizen met een cultureel karakter.
  Wat de vrijetijds- en sportinfrastructuur betreft, houdt Brussel " goed stand ", in het bijzonder in de gemeenten van de tweede gordel. Op die manier profiteren ook de inwoners van de randgemeenten van het Brussels aanbod.
  Wat de cinemazalen in het centrum van de stad betreft, kunnen we vaststellen dat ze aan renovatie toe zijn (Vendôme, UGC-Guldenvlies,). De kleinere zalen zorgen voor een diversificatie van het culturele leven in de hoofdstad (Nova, Arenberg-galerijen). Maar behalve deze kleine zalen en de cinematografische complexen die de cinema op twee verschillende manieren benaderen, is er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eveneens een tekort aan cinemazalen met een gemiddelde capaciteit die de mogelijkheid biedt om een langere programmering aan te bieden en die in deze infrastructuur ook cinemafestivals kan ontvangen die op dezelfde locatie blijven gedurende een welbepaalde periode. Op dit ogenblik is er geen enkel festivalorganisator in Brussel die tevreden is over de locatie. De capaciteit van de zalen is te laag voor prestigieuze avondvoorstellingen of voor een beperkter doelpubliek. De opsplitsing van deze festivals over verschillende locaties in Brussel versnippert de impact en geeft het evenement minder aanzien.
  Verder moet men vaststellen dat de Brusselse musea kampen met een nijpend gebrek aan financiële middelen en meer bepaald de grote federale musea, zelfs indien ter gelegenheid van Brussel 2000 de Federale staat een aantal investeringen gepland heeft voor hun renovatie : te beperkte overheidsinvesteringen (tekort aan werkingsmiddelen en personeel), goedkope toegangskaartjes, quasi onbestaand mecenaat, zeer beperkte merchandising (69). Zij hebben dus dringende noden op alle gebieden : infrastructuur, personeel, promotie, enz.
  ( (69) BCG Eindverslag. Vol. II, blz. 76 )Afbeelding 74.
  Ondanks de voornoemde moeilijkheden, stellen we een stijging vast van het totale bezoekersaantal aan de Brusselse musea (1.700.000 bezoekers in 1985 tot 2.300.000 in 1996). Deze stijging is echter voor een groot deel te danken aan een uitbreiding van het aanbod (nieuwe musea).
  Betreffende de grote evenementen (bv. tijdelijke tentoonstellingen, Kerstmarkt, bloementapijt,....) stellen we vast dat ze kunnen fungeren als culturele " katalysator ". Deze evenementen stimuleren het bezoek aan de culturele plaatsen, trekken buitenlandse toeristen aan en leveren bijkomende financiële middelen op voor de betrokkenen.
  Afbeelding 75.
  Een stad als Amsterdam steunt bijvoorbeeld ook op ware " culturele trekpleisters " : haar belangrijkste musea trekken jaarlijks 4,4 miljoen bezoekers aan, terwijl de grootste Brusselse musea er maar 2 miljoen per jaar tellen.
  Door een chronisch gebrek aan middelen om zijn grootste musea te exploiteren, is het Hoofdstedelijk Gewest er niet in geslaagd een uitgebreid netwerk van interessante toeristische en culturele attracties uit te bouwen. Nu komt er wellicht verandering in deze situatie; de aanzet daartoe is zeker gegeven, in het bijzonder met de grote retrospectieven en verschillende succesvolle tentoonstellingen (" Ik was 20 in '45 "); en ook dankzij verschillende belangrijke investeringen (het nieuwe M.M.I. in de Old England) of geplande investeringen (het Bezoekerscentrum onder de Sint-Hubertusgalerijen).
  De overheidsinvesteringen zijn aanzienlijk om een aanbod van spektakels van een hoog niveau te bieden, zoals de producties van de Munt en de filharmonische vereniging, de Koningin Elizabethwedstrijd, de talrijke theater- en dansspektakels, of nog, het klank-en-lichtspel en het vuurwerk.
  10.2.4. Culturele infrastructuren in de buurt
  In termen van geografische spreiding, beschikt het centrum van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (meer bepaald de Vijfhoek en Elsene) over de meeste culturele infrastructuren in de buurt (attracties, toneelzalen). Alle Brusselse gemeenten beschikken echter over een gediversifieerd gemeentelijk kunstonderwijs (academies). De verenigingen echter, die activiteiten willen organiseren die de wijk aanbelangen of voornamelijk de gemeente en die geen toegang hebben tot de zogenaamde " culturele " of " institutionele " locaties, hebben geen alternatieven. Deze vaststelling moet men koppelen aan het feit dat de gemeentes met een grote bevolkingsdichtheid met inwoners met uiteenlopende culturele kenmerken en met een verschillende afkomst, niet over dergelijke locaties beschikken. Inwoners die willen deelnemen aan het stadsleven, hebben eveneens nood aan locaties met een kleine capaciteit waar ze interculturele activiteiten voor jong en oud, en met een artistiek karakter kunnen organiseren, met andere woorden, locaties waar deze inwoners zelf " actoren " kunnen worden voor hun wijk.
  Dus, ondanks de financiële steun van de gemeente aan verschillende activiteiten en van de verenigingen, blijft het gebrek aan een infrastructuur voor een beperkter publiek in de buurt reëel. Een partnerschap tussen de gemeeschapcommissies en de gemeentes die over weinig of niet gebruikte eigendommen beschikken, die aanspraak kunnen maken op hulp voor renovatie, zou een antwoord kunnen bieden op deze problematiek, en een grotere gehechtheid van de bevolking aan het verenigingsleven kunnen bieden.
  10.3. De handel in het hypercentrum versterken
  Hoewel de Brusselse handel terugviel in de loop van de jaren '90 (70), beschikt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog over de grootste zone voor handelsaantrekking in het land (71). Binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het evenwel nog steeds de Vijfhoek en de aangrenzende kernen die een groot deel van de bevolking aangetrokken in deze zone (72) naar zich toetrekken.
  ( (70) De Brusselse handel lijkt sedert 1998 weer op te leven, samen met het herstel van de groei. Deze opleving is echter nog te recent om te kunnen spreken van een duurzame trend. )
  ( (71) 1.500.000 personen tegenover bijvoorbeeld 850.000 te Antwerpen. Grimmeau 1998. )
  ( (72) 72 % volgens Grimmeau. 1998. )
  Afbeelding 76.
  Dit neemt niet weg dat de handel in Brussel ingrijpende veranderingen ondergaat (sommige oude handelskernen verliezen betekenis terwijl er andere opkomen). De handelszaken in het hypercentrum lijken, na een periode van stabiliteit, te zijn gegroeid tussen 1998 en 1999, gesteund door bijvoorbeeld de renovatie van de openbare ruimte (bv. de recente renovatie van de Nieuwstraat).
  Afbeelding 77 en Afbeelding 78.
  Wij herinneren eraan dat de kleinhandel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 50 % laaggeschoold personeel (met een diploma lager middelbaar onderwijs of lager) in dienst heeft; waarvan 63 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest woont. De vitaliteit van de kleinhandel is dus ook van groot belang voor de Brusselse werkgelegenheid voor laaggeschoolden. Om de aantrekkingskracht van de handel te behouden en te versterken, moet de kwaliteit van de openbare ruimten, de parkeergelegenheid en de toegankelijkheid worden verbeterd. Bovendien moet de multifunctionaliteit van het hypercentrum worden versterkt, zoals andere steden dit reeds deden (bijvoorbeeld Antwerpen - zie onderstaande tabel), door het aanbrengen van elementen die uitnodigen tot kuieren en tot " promenadeshopping " of window-shopping ". Zoniet zal de concurrentie van de rand van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar al veel klanten naartoe gaan wegens de moeilijke bereikbaarheid van de winkels in de stad, nog groter worden.
  Afbeelding 79.
  10.4. Grote geïntegreerde projecten, factoren voor een duurzame ontwikkeling
  Een kenmerk van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de moeilijkheid om actieve krachten te bundelen rond projecten, factoren voor ontwikkeling.
  De analyse van een aantal buitenlandse voorbeelden toont aan dat deze mobiliserende projecten, hoewel ze steunen op dynamische gegevens en diverse graden van stadsvernieuwing, als gemeenschappelijk punt hebben dat ze het beeld van de stad valoriseren, een partnerschap bedrijf-overheid opstarten en een drainerend effect hebben op de stedelijke vernieuwing.
  De slaagkansen van deze projecten vinden moeilijk hun plaats in Brussel omwille van het grote aantal gezagsniveaus, de moeilijkheid om de middelen te vinden via een aangepast begrotingsprogramma, de te weinig gebruikte toepassing van doeltreffende partnerschappen bedrijf-overheid en de zwakte van onder meer een cultureel mecenaat.
  Afbeelding 80 et Afbeelding 81.
  Brussel 2000 heeft het mogelijk gemaakt de toepassing van een aantal initiatieven inzake renovatie van openbare ruimten en culturele infrastructuren te bevorderen voor een geraamd bedrag van meer dan 8 miljard BEF. De grote evenementen (opendeurdagen, Zinneke Parade, tentoonstelling van de Tapijten van de Spaanse Kroon, het Bal Moderne, de Grote Carrousel van de Zavel, Zomerfestival,...) hebben meer dan 600.000 toeschouwers gelokt. Het geheel van 300 projecten van het programma Brussel 2000 werd bezocht door meer dan 1 miljoen personen. Het succes van de Zinneke Parade en de beleidsverklaringen die erop volgden (tweejaarlijkse herneming van het evenement) kunnen een teken zijn voor een herboren Brusselse identiteit.
  De positieve voorbeelden van deze grote projecten uit het buitenland tonen gemeenschappelijk aan dat ze initiatieven uit diverse sectoren samenbrengen. Deze integratie blijft in Brussel veelal uit.
  Afbeelding 82.
  De vaststelling van een moeilijkheid om de actieve krachten in Brussel te bundelen rond grote projecten moet, in de toekomst, leiden tot de uitvoering van duurzame geïntegreerde projecten (sociaal, ecologisch en economisch) die de steun van de bewoners, de economische operatoren en de bezoekers vergen en bijdragen tot de bevordering van het imago van Brussel via een aangepaste inspanning tot herwaardering.

Art. N2. - ONTWERP VAN GEWESTELIJK ONTWIKKELINGSPLAN.
  Conclusies van de vaststelling van het GewOP : een gewest op het kruispunt van wegen.
  1. Een broos gewest.
  1.1. Van klassieke suburbanisatie ...
  De achteruitgang van Brussel in de jaren 70 en 80 moet gezien worden in het " klassieke " kader van de suburbanisatie, die zelf volgde op de sterke economische groei van de jaren '60 en een steeds grotere toegankelijkheid van het voorstedelijke ideaal van huis, tuin en auto.
  Dit schema werd in Brussel verergerd door een fenomeen van vernietiging van het traditionele stadsweefsel in het teken van een zekere visie van moderniteit zonder zich veel rekenschap te geven van de oude gebouwen en de bewoners : de aanleg van wegeninfrastructuren en de oprichting van hoge kantoorgebouwen in volle centrum, de uitbreiding van de metro, de ontwikkeling van woonkazernes, enz.
  Dit gaat gepaard met een belangrijke vastgoedspeculatie en met een uitsluitend functionele benadering van de openbare ruimte, ten koste van het esthetische. Het versterkt het structurele fenomeen van suburbanisatie. Kortom, het is de weerspiegeling van een conflict tussen de economische en hoofdstedelijke functies enerzijds en de woonfunctie anderzijds.
  De visie van een stad ten dienste van de economische ontwikkeling en van de Europese ambities van de Belgische staat die overheerste op het einde van de jaren 80, heeft geleidelijk plaats gemaakt voor de ontwikkeling van een beleid van " herstel van de stad ", bescherming van de woonfunctie en de economische diversiteit, renovatie van het woonmilieu en, sinds de oprichting van het Hoofdstedelijk Gewest, een herwaarderingsbeleid van de openbare ruimte.
  1.2. ... tot de wil om de stad te " herstellen ".
  Als men enkel kijkt naar de evolutie van de residerende bevolking, blijkt de vlucht uit de stad in Brussel te zijn gestopt in het midden van de jaren 90. Nochtans gaat de betrekkelijke belastingcapaciteit van de Brusselaars tegenover die van de inwoners in de andere gewesten achteruit, zelfs als het verarmingsfenomeen in de grote stadscentra zichtbaar is, met gevoelige schommelingen. Arme buurten blijven zich in het bijzonder in sommige wijken ontwikkelen. Zo gaat Brussel in vergelijking met andere Europese en Vlaamse steden achteruit op het gebied van economische groei, kwaliteit van de stadsruimte, terugkeer van de beroepsbevolking naar de stad, vermogen om grote projecten te organiseren, ...
  Het stadsvernieuwingsbeleid dat de laatste 10 jaar werd gevoerd, heeft gezorgd voor een zekere verbetering van de situatie in de eerste gordel van Brussel. Heel wat speculatieve aankopen zijn vervallen tot stadskankers, terwijl de ontwikkeling van de Noord- en de Zuidwijk in een te traag tempo werd voortgezet. Tot slot blijkt de eerste westgordel, die slechts gering beïnvloed werd door de grote transformaties van de stad in de jaren '70 en '80, zich niet te kunnen herpakken van de industriële teloorgang en heeft hij te kampen met een algemeen gebrek aan economische en residentiële aantrekkingskracht.
  De laatste 10 jaar verbeterden de woonvoorwaarden van de Brusselaars in het algemeen. Toch blijven er ernstige problemen op het gebied van de toegankelijkheid tot betaalbare en redelijke woningen. Deze problemen hebben zowel betrekking op de openbare woningmarkt als op de particuliere en zijn bijzonder duidelijk in de kansarme wijken.
  Het economische groeipotentieel van het Hoofdstedelijk Gewest schuift duidelijk op naar de rand, de meer gegoede bewoners uit de negentien gemeenten achterna, zij het met enkele jaren vertraging. Dit fenomeen draagt bij tot een grotere verarming dan in de andere stadscentra. Het gemiddelde Brusselse inkomen is vandaag lager dan het gemiddelde inkomen in de twee andere gewesten en een steeds groter deel van de bevolking verkeert in een onzekere situatie. De verschillen zijn opmerkelijk groot naargelang de gemeente, ook al is de dualiteit vrij stabiel. Op schaal van de wijken is een concentratie van de onzekerheid merkbaar in de omgeving van het kanaal, in bepaalde delen van de Vijfhoek en in de wijken rond de twee voornaamste stations.
  Het Brusselse werkloosheidscijfer, dat sinds 1998 afneemt, ligt nog ruim boven het nationaal gemiddelde en weerspiegelt een sterke ongelijkheid tussen vraag en aanbod van werk. Discriminatie bij de indienstneming ten nadele van mensen van vreemde, niet-Europese oorsprong werkt een enorme werkloosheid van deze vaak zeer laaggeschoolde bevolkingsgroepen in de hand. Ondanks het gewestelijk statuut, is Brussel een stad die lijdt onder dit gegeven dat het werkloosheidscijfer aantast in het merendeel van de grote Europese stadscentra.
  De Brusselse economie vertoont wellicht een overspecialisatie in de administratieve sector, zowel publiek als privé (banken en verzekeringen), terwijl de aan de nieuwe economie verbonden activiteiten zich veelal ontwikkelen in de tweede gordel en de randgemeenten. In de traditionele industrie zet de structurele achteruitgang zich onverbiddelijk voort, zodat deze sector maar 10 % van de laaggeschoolde arbeid in Brussel meer vertegenwoordigt. Verschillende fenomenen vallen samen, wat deze achteruitgang verklaart, zoals de schaarste en bijgevolg de hoge kostprijs van de beschikbare terreinen, de afwijzing van activiteiten die aanleiding kunnen geven tot hinder, maar ook het verlies aan concurrentievermogen of rationaliseringsverrichtingen inzake sites en human ressources (via outsourcing zijn talrijke in de industrie verloren arbeidsplaatsen in de dienstverlening aan bedrijven gerecupereerd). Toch hebben er zich " high-tech "-activiteiten ontwikkeld, voornamelijk rond de sector van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, maar ook rond polen met een sterk groeipotentieel zoals de agro-voeding, de gezondheidsvoorzieningen, enz.
  De nijverheid te Brussel vertoont dus een contrastrijk profiel, dat een andere dan gebruikelijke visie vergt en de ontwikkeling vereist van doelgerichte strategieën per groeisector en tewerkstellingssector.
  1.3. Moeilijk te bestrijden tendensen
  Diverse economische sectoren die sterk afhankelijk zijn van de lokale vraag, bijvoorbeeld de kleinhandel, lijden onder de stagnatie van de inkomens van de inwoners en de verhoging van het aanbod in de rand (shoppingcenters, ...). Het komt erop aan te vermijden dat na het vertrek van de gegoede bewoners naar de rand, er een verhuis op gang komt van de buurtdiensten die afhangen van de inkomens van deze bevolkingsgroepen. Sommige ondernemingen verantwoorden hun vertrek naar de rand zelfs door het overvloediger aanbod van arbeidskrachten.
  Indien deze tendensen zich voortzetten, dan valt te vrezen voor een " stadsontwikkeling naar Amerikaans model ". In het centrum van Brussel zou men hoofdzakelijk nog grote administratieve complexen en een verzwakte bevolking aantreffen, terwijl de meest dynamische bedrijven en de welgestelde en actieve bevolking zich in de rand zouden vestigen.
  Niettemin tonen voorbeelden in België en in het buitenland aan dat de steden hun sociale gemengdheid en hun vermenging van functies kunnen behouden, op voorwaarde dat ze een gepaste planning en een stadskader van kwaliteit bieden door historische wijken te renoveren en de diversiteit tot haar recht te laten komen.
  2. Een belangrijk potentieel voor een internationale hoofdstad op mensenmaat
  2.1. De aanzet van een terugkeer naar de stad
  Naast haar zwakke punten, beschikt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over niet te verwaarlozen troeven en een opmerkelijk potentieel.
  Sedert het midden van de jaren 90 verliest het gewest geen inwoners meer. Dit resultaat weerspiegelt een opmerkelijke verbetering van de toestand van de stad. Ook al moeten nog zware inspanningen worden geleverd om Brussel op het niveau van de andere hoofdsteden en grote Europese steden te tillen wat betreft de kwaliteit van het stadsmilieu, is er momenteel een gunstige evolutie die ook als dusdanig wordt aangevoeld door de bewoners.
  De renovatie van de Vijfhoek en omgeving doet de belangstelling voor de centrumwijken opleven. Deze tendens is steeds zichtbaarder op het terrein. Ze gaat gepaard met een terugkeer van de privé-investeerders in het woonsegment van de eerste gordel. Het fenomeen is waarschijnlijk nog te recent om een merkbare invloed te hebben op de inkomensstatistieken, maar de aanzet van een fenomeen van terugkeer naar de stad lijkt reëel. Het potentieel op dit vlak is interessant en kan steunen op een groot aanbod aan karakterwoningen. De doelstelling van sociale gemengdheid wordt bijgevolg nageleefd indien deze tendensen worden voortgezet, op voorwaarde echter dat dit gebeurt zonder de bevolking in de centrumwijken, die regelmatig moeilijkheden ondervindt om een degelijke woning te vinden, onder druk te zetten.
  De tweede groene gordel blijft een sterke aantrekkingskracht uitoefenen dankzij de kwaliteit van de omgeving en de gebouwen. Algemeen genomen, biedt hij een comfortniveau dat vergelijkbaar is met dat van de randgemeenten, maar met een grotere nabijheid van het stadscentrum en een grotere gemengdheid van de functies en het bestaan van wijken die de voornaamste stadsfuncties centraliseren.
  2.2. De onvermijdelijke multiculturele en internationale realiteitDankzij de verscheidenheid aan plaatselijke gemeenschappen en wegens de historische evolutie van de stad, is Brussel een vooraanstaande multiculturele stad. De diverse naast elkaar bestaande culturen zijn een onvergelijkbare troef voor de verdere ontwikkeling van de stad.
  Als hoofdstad van Europa geniet Brussel bovendien een sterke internationale status en reputatie, waaruit het voordeel zou moeten halen. Het migratiesaldo met het buitenland is positief en neemt nog toe. De aanwezigheid van de Europese Unie en andere internationale instellingen draagt bij tot de vrij goede prestaties van de handel in het hypercentrum en van de horeca. Deze multiculturele sfeer maakt van Brussel één van de meest kosmopolitische steden ter wereld.
  Deze Brusselse multiculturele diversiteit vormt één van onze belangrijkste troeven. Ze komt zowel tot uiting op het niveau van het culturele en commerciële aanbod, als in de architectuurstijlen en in de verscheidenheid van de wijken. Ideaal gelegen tussen de Latijnse en de Germaanse wereld, is Brussel van oudsher een open, naar buiten gerichte stad. In een ingrijpend veranderende wereld is dit internationale en multiculturele karakter, dat de institutionele realiteit van Europese hoofdstad ruimschoots overstijgt, een kerngegeven van ons potentieel. Het is dus van het grootste belang dat deze dimensie wordt geïntegreerd in alle aspecten van het stadsproject.
  2.3. Het economische potentieel
  Brussel blijft een belangrijk economisch centrum in het centrum van een bijzonder dynamische metropool. Tweede gaststad voor internationale congressen, vierde vastgoedmarkt voor kantoorruimte in Europa, goed voor 15 % van het nationaal BBP op zijn grondgebied en voor 1 arbeidsplaats op 6 in België, vijfde op de hitparade van de Europese ondernemers, eersterangsplatform voor logistiek en vervoer, vertegenwoordigt het een groter economisch gewicht dan de meeste steden van vergelijkbare omvang.
  Er bestaat een groot potentieel om toekomstgerichte nijverheid en nieuwe activiteiten aan te trekken naar het gewest. Dit potentieel moet op een pro-actieve manier worden geëxploiteerd, door een op de integratie van deze ondernemingen in de stadsstructuur gerichte inrichting en een verbetering van het openbaar vervoer in de betrokken zones.
  De centrale zakenwijken bieden voldoende kantoorruimte met een zeer goede prijs/kwaliteitsverhouding. Dit zou ons in staat moeten stellen te beantwoorden aan de vraag om uitbreiding van de Europese instellingen, maar ook om nieuwe vestigingen van multinationale ondernemingen aan te trekken.
  Er worden meer nieuwe ondernemingen opgericht in Brussel (6 %) dan op nationaal niveau (4 %). Ook al wordt dit goede resultaat gedeeltelijk tenietgedaan door een groter aantal faillissementen, toch wijst het op een zekere vitaliteit van de economische infrastructuur.
  De sector van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) blijft stevig verankerd in het Hoofdstedelijk Gewest, ondanks de hevige concurrentie van de rand. Hij bereikt een voldoende kritieke omvang voor de ontwikkeling van een " cluster " rondom een dicht net van leveranciers, klanten en universiteiten.
  Brussel beschikt dus over niet te verwaarlozen troeven die verband houden met zijn geschiedenis en zijn rol als nationale en internationale hoofdstad, evenals zijn gewaarborgde grootstedelijke functies.
  Het gewest staat vandaag op een kruispunt van wegen. Het wordt verzwakt door de duidelijke tendensen inzake inkomens en economische dynamiek. Het heeft echter ook belangrijke troeven en heel wat gunstige voortekenen doen veel verwachten voor de toekomst. De stad stelt het beter, maar de erfenis van het verleden weegt zwaar op de stadsdynamiek. De inspanningen voor het herstel van de stad moeten worden voortgezet en versneld in een dubbele beweging die zowel betrekking heeft op een verbetering van de levensomstandigheden en de ontwikkeling van de bewoners als op een opnieuw verkregen aantrekkingskracht, ten voordele van de duurzaamheid van het stadsproject.

Art. N3. STADSPROJECT.
  De inzet van het 1ste GewOP.
  Het eerste GewOP voorzag in een antwoord op twee grote uitdagingen :
  - enerzijds een stabilisering van een gediversifieerde bevolking of zelfs een toename ervan;
  - anderzijds een waarborg bieden voor de toename van de activiteiten die de inwoners van het Hoofdstedelijk Gewest sociale vooruitgang en respect voor de levenskwaliteit in de stad garanderen.
  De bevolking stabiliseerde zich daadwerkelijk nadat in 1996 het historisch minimum was bereikt. Sindsdien is er zelfs sprake van een lichte toename met 10.000 inwoners over 5 jaar. De doelstelling van de verscheidenheid van de bevolking werd waarschijnlijk minder goed gehaald. Vooreerst omdat de betrekkelijke inkomens van de Brusselse bevolking in hun geheel afnemen in verhouding tot de rest van het land. Vervolgens omdat de inwoners een toenemende armoede kennen die in bepaalde stadsdelen te vinden is.
  Met betrekking tot de economische activiteit, hoewel de toename minder omvangrijk was dan in de rest van het land, was er een zekere heropleving die tot stand kwam via een ommekeer van de tendens inzake tewerkstelling in loondienst. Die nam weer toe vanaf 1995. Het tewerkstellingsreservoir, het belangrijkste van het land, staat evenwel ruim open voor werknemers (met een toenemend percentage inkomende pendelaars van 56 %) en de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen gebeurt niet altijd ten voordele van de inwoners.
  De ontwikkeling van sterke economische activiteiten, zoals de administratieve activiteiten, werd begeleid door stedenbouwkundige maatregelen die een bescherming beogen van de gemengdheid van de stad door het waarborgen van het bestaan van de zwakke functies zoals de huisvesting of de industriële activiteiten.
  De levenskwaliteit in de stad is merkbaar verbeterd, onder meer via belangrijke investeringen in de huisvesting en in de openbare ruimte in de centrale wijken die er het meest nood aan hadden.
  Uiteraard werden niet alle antwoorden gegeven op de vragen van 1995. De uitdagingen van het eerste GewOP moeten opnieuw worden geformuleerd, rekening houdend met de intenties die nog altijd actueel zijn.
  De uitdagingen van het stadsproject
  Opdat de stad een solidaire en aangename plaats zou blijven, moet ze inspelen op de dringende behoeften ingevolge de armoede van een aanzienlijk deel van de bevolking en een antwoord bieden op de verwachtingen van alle Brusselaars, om zodoende de stadsvlucht naar de rand definitief te beëindigen en een terugkeer van de actieve bevolking naar de stad op gang te brengen.
  Het Hoofdstedelijk Gewest moet ook antwoorden bieden op de verwachtingen van de ondernemingen waarvan de aanwezigheid in de stad een troef is als ze zich harmonieus en duurzaam inpassen in het stadsweefsel. De ondernemingen hebben een aandeel in de groei van het Hoofdstedelijk Gewest en dragen bij tot het waarborgen van de tewerkstelling voor de Brusselaars.
  De stad moet de kracht ontwikkelen zich in te schrijven in een dynamisch en positief perspectief dat het hele Hoofdstedelijk Gewest behelst. Ze moet evenwel vermijden op zichzelf terug te plooien.
  Een slagvaardig beleid dringt zich op. De voortzetting van de tendensen inzake inkomens en economische groei brengen het actievermogen, de zelfstandigheid en de overlevingskansen van het Hoofdstedelijk Gewest in het gedrang.
  In tegenstelling tot de Amerikaanse steden, is het ideaal van de Europese stad gestoeld op een gemengdheid van de functies en de bevolking. Dit ideaal is te zoeken in een stad die in staat is zich te vernieuwen en een meerwaarde te realiseren in verhouding tot de aantrekkingskracht van de rand. De gemengdheid van de functies en de bevolkingsgroepen is altijd een delicaat evenwicht, dat slechts gehaald wordt in de beweging, in een dynamische stad.
  Erin slagen de gemengdheid van de functies en de bevolkingsgroepen te waarborgen vergt een groots stadsproject dat de toekomst kan smeden en de energiebronnen kan laten samensmelten in een sterke en zichtbare dynamiek, die alle actoren van de gewestelijke ontwikkeling verenigt.
  Dit groot stadsproject zal drie omvangrijke transversale uitdagingen moeten aangaan die alle toegepaste beleidsvormen moeten oriënteren :
  - het Hoofdstedelijk Gewest een gediversifieerde bevolking waarborgen door zowel de versterking van de sociale integratie van de zwakkere bevolkingsgroepen, als door de stabilisatie van de inwoners in de oude wijken en door het aanmoedigen van een terugkeer naar de stad, via beleidsvormen toegespitst op de duurzame ontwikkeling en de verbetering van de levenskwaliteit;
  - een duurzame economische ontwikkeling bevorderen die arbeidsplaatsen creëert voor de Brusselaars en vermijden dat er een overspecialisatie komt van de Brusselse economie in de administratieve functies;
  - het internationaal en intercultureel karakter van Brussel integreren in belangrijke, geïntegreerde projecten, die duurzame ontwikkeling bewerkstelligen rond een sterke identiteit, gestoeld op openheid en dynamiek.
  PRIORITEIT 1
  De aantrekkelijkheid van het wonen versterken en het sociaal evenwicht bevorderen door een verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu via een geïntegreerd en ambitieus beleid, met name op het gebied van stadsvernieuwing, openbare ruimten, collectieve uitrustingen, netheid en patrimonium
  Inleiding
  Er zijn twee elementen die de aandacht trekken op het gebied van residentiële aantrekkelijkheid :
  - de habitat, dit wil zeggen de privé-woonsfeer die de woning en haar onmiddellijke omgeving omvat;
  - de openbare ruimte, in de brede zin, die het geheel van de stadsruimten omvat die niet vatbaar zijn voor toeëigening of privé-gebruik.
  Het gewest moet aan zijn inwoners een kwalitatieve residentiële structuur bieden. Er moet een grote inspanning geleverd worden om ervoor te zorgen dat de stad aantrekt door haar troeven die ook iets origineels moeten hebben. Dit streefdoel moet gepaard gaan met een geïntegreerd en ambitieus beleid, onder meer op volgende gebieden :
  - de stadsvernieuwing;
  - de openbare ruimte;
  - de netheid en de veiligheid;
  - collectieve uitrustingen;
  - de herwaardering van het patrimonium.
  De coördinatie tussen de verschillende departementen en bevoegdheidsniveaus die op heel het grondgebied met dit beleid belast zijn, moet versterkt worden, met een nauwkeurige programmering van realisaties en een constant streven naar een beleid van participatie en coherentie in de initiatieven.
  De ontwikkeling van de stad, het genoegen dat ze moet bieden aan haar inwoners, moet gebeuren via de herwaardering van wat Brussel kenmerkt in vergelijking met andere steden en van de typische woonsfeer ervan. Dat is het geval bij de binnenterreinen van de huizenblokken die te lang bedreigd werden door de constante vooruitgang van allerlei bouwwerken. Hun verbetering en hun behoud vormen een volwaardige factor van de residentiële aantrekkingskracht.
  De inrichting en de creatie van de openbare ruimte moeten meer aandacht krijgen. Er moet een echt beleid voor de openbare ruimte komen, in het voetspoor van wat gedaan werd in andere steden. De openbare ruimten zullen ingericht worden met een constante zorg voor complementariteit tussen de verschillende gebruikers, de kwaliteit, de esthetica en de duurzaamheid. De logica van de assen zal voortgezet en versterkt worden. De coördinatie tussen de verschillende interveniënten zal bevoorrecht worden (onder meer op basis van het Handboek van de Openbare Ruimten). De middelen voor deze coördinatie zullen gewaarborgd worden zodat de creativiteit tot uiting kan komen.
  Het beheer van nieuwe ingrepen in de stad moet voortgezet worden op de schaal van de "gehelen" (wijken, lokale wegen, terreinen, gehelen van het type GCHEWS enz. ) en niet meer alleen in verhouding tot de omliggende panden. Dit zal geïntegreerd worden in alle initiatieven met betrekking tot de stadsvernieuwing, met inbegrip van de herwaarderingsoperaties of de renovatie van het patrimonium.
  Voor de rest zal het Brussels patrimonium beter geherwaardeerd worden zodat het bezit van een beschermd goed door de eigenaar als een bron van fierheid beschouwd zal worden en niet langer als een permanente dwang.
  Er zal een verscherpte aandacht besteed worden aan de zogenaamde elementen van het "klein patrimonium" (decoraties van deuren, daklijsten, opmerkelijke raamwerken, enz.), met de bedoeling tot de herwaardering en het behoud ervan aan te zetten.
  Het verbeteringsbeleid van de stadsruimte moet betrekking hebben op heel het gewest. Er moet nog steeds een bijzondere of versterkte inspanning geleverd worden voor de kwetsbare wijken, voor de plaatsen van aankomst, de toeristische zones van de stad (historische centra, stations...) en voor de inrichting van de kanaalzones, in het bijzonder langsheen het centraal gedeelte, alsook voor wat betreft de havenactiviteiten in de stadsstructuur.
  Een kwalitatieve openbare ruimte impliceert noodzakelijk dat er voldoende middelen zijn om deze te onderhouden. Het onderhoud ervan is een bezorgdheid waarmee van bij het ontwerp van de realisaties rekening moet worden gehouden.
  De openbare ruimten moeten ook proper zijn. Hiertoe zal krachtens het Plan Netheid de logica van de "netheidscontracten" behouden en versterkt worden in het kader van een nauwere samenwerking tussen de gemeenten en het gewest. Deze samenwerking zal vooral betrekking hebben op de netheid in en rond de infrastructuren die door andere operatoren opgericht worden. De bestraffing van verontreinigingsdaden zal strenger worden. Verder zal het erom gaan zowel de reinigingsmethoden (tags, stoepranden, snelle lediging van vuilnisbakken en containers enz.) als de maatregelen die toelaten om daden van verontreiniging te voorkomen, te verbeteren.
  De residentiële aantrekkelijkheid is ook afhankelijk van de aanwezigheid van collectieve uitrustingen in de buurt, die " één van de stedelijke troeven " vormen. In dit opzicht zal het gewest zich inzetten om het potentieel, de staat, de plaats en de capaciteit van de voorzieningen beter te leren kennen, waardoor het beter kan programmeren wat er gerealiseerd moet worden en de vastgestelde gebreken in bepaalde wijken kan verhelpen; en dit zowel op het gebied van sportieve, sociaal-culturele of educatieve buurtinfrastructuren, als op het vlak van uitrustingen van grotere omvang, zoals scholen, crèches, infrastructuren voor verzorging, enz. Het gewest zal op dit gebied de medewerking vragen van de gemeenschappen en van de gemeenschapscommissies.
  Om de residentiële aantrekkelijkheid te bevorderen en dus het voortbestaan van de keuze om "in de stad te wonen" te kunnen garanderen, moet een volledige stadsconcept opgebouwd worden via acties met betrekking tot het stedelijk milieu. De stad moet leven opdat men zin zou krijgen om erin te leven.
  1. De elementen van residentiële aantrekkelijkheid
  1.1. Inleiding
  Fundamenteel vormt de residentiële aantrekkelijkheid van het gewest een transversale dimensie. Zij is het resultaat van factoren uit verschillende domeinen. De residentiële aantrekkelijkheid is op zichzelf evenwel een streefdoel dat het gewest moet nastreven om het voortbestaan te garanderen van een stadsproject dat de levenskwaliteit van de inwoners in het centrum van het debat plaatst.
  Het GewOP legt vast welke factoren het noodzakelijk acht voor de aantrekkelijkheid. In dit verband zullen de indicatoren geïdentificeerd worden om het prestatievermogen van het op dit gebied gevoerd beleid te evalueren. De evolutie daarvan zal dienen om de relatieve tevredenheid van de bevolking en de residentiële aantrekkelijkheid van het gewest te meten.
  De diverse domeinen van dit hoofdstuk betreffen :
  - de demografische evolutie;
  - de fiscaliteit van de gezinnen;
  - de huisvesting;
  - de stadsvernieuwing;
  - de openbare ruimten;
  - de netheid en de veiligheid;
  - de collectieve uitrustingen;
  - de herwaardering van het patrimonium en de bescherming van de binnenterreinen van de huizenblokken.
  Het Bestuurscomité van het GewOP, beschreven in het hoofdstuk 3.6, zal in het kader van zijn opdracht de indicatoren bepalen die relevant zijn om te bepalen in hoeverre de doelstellingen van het GewOP zijn bereikt.
  Deze selectie zal rekening houden met de nauwkeurigheidsgraad die gehanteerd moet worden om, naargelang de gewenste nuances, de evolutie van de residentiële aantrekkelijkheid op te volgen.
  Het zal er onder meer om gaan te bepalen of men genoegen kan nemen met indicatoren van gewestelijk of gemeentelijk niveau, of dat zij opgesteld moeten worden per wijk of per specifieke zone. In een zeer gediversifieerde gemeente kunnen de effecten van een stedelijk renovatiebeleid met betrekking tot een wijk niet beoordeeld worden op basis van statistieken die betrekking hebben op heel de gemeente. Zo ook zal men aan de hand van een kleinere onderverdeling duidelijker de zones kunnen onderscheiden waarin zich discrepanties voordoen. In dit geval zullen de indicatoren per wijk niet gepreciseerd moeten worden. Ze zullen ook geselecteerd worden volgens de vermoedelijke beschikbaarheid van de informatie.
  Men zal eveneens naar indicatoren zoeken die toelaten om het gewest en de evolutie ervan te vergelijken met andere vergelijkbare Belgische en buitenlandse steden.
  * Stadsaudit
  In de mate van het mogelijke en voor zover het onderzoek relevant is, zullen de indicatoren kaderen in de logica en de selectie die voorgesteld wordt in de stadsaudit die door de Europese Commissie is uitgevoerd. Dit om het nut en de rendabiliteit van de onderzoeken op te drijven en om de Brusselse resultaten te vergelijken met die van andere grote steden.
  * De gewestelijke statistieken
  De Gewestelijke Dienst Studies en Statistieken publiceert jaarlijks een reeks statistieken op Brussels niveau. Deze vormen een stevige basis voor indicatoren. Combinaties of bijkomend onderzoek van diverse beschikbare gegevens zouden nieuwe indicatoren kunnen vormen die nog niet benut worden.
  1.2. Demografische doelstelling
  Op demografisch vlak werd voornamelijk het volgende vastgesteld :
  - het migratiesaldo met de rest van België blijft negatief en minder gunstig dan datgene dat in de jaren 80 vastgesteld werd;
  - het gemiddeld inkomen van de Brusselaar ligt lager dan het Belgisch gemiddelde; slechts 9 gemeenten hebben een gemiddeld inkomen per inwoner dat boven het nationaal gemiddelde ligt;
  - dit veroorzaakt hoge sociale uitgaven en een vermindering van de beschikbare financiële middelen;
  - het vertrek van personen met gemiddelde of hogere inkomsten naar de randgemeenten heeft gevolgen voor de mobiliteit, de detailhandel, het onderhoud van de gebouwen;
  - de armoede concentreert zich in bepaalde centrale wijken van het gewest;
  - Brussel kent een oververtegenwoordiging van gezinnen met een laag inkomen en een ondervertegenwoordiging van gezinnen van de middenklasse en de gegoede klasse.
  Met 2010 in het verschiet is het redelijk om er op basis van de recente evolutie van uit te gaan dat de bevolking een totaal van 1.000.000 inwoners zal bereiken. Dit zou, in aansluiting op de streefdoelen van het 1ste GewOP, een toename betekenen van ongeveer 40.000 eenheden tegenover de situatie op 1 januari 2000.
  Men dient evenwel te waarborgen dat de toename van de bevolking resulteert uit een harmonieuze combinatie tussen :
  - de versterking van de tendens die sedert enkele jaren vastgesteld wordt betreffende de terugloop van het netto-migratiesaldo met de randgemeenten en de rest van het koninkrijk, zodat deze twee gegevens op de vooravond van 2010 naar een positief saldo evolueren ten gunste van het gewest;
  - het behoud van een netto positief migratiesaldo met het buitenland;
  - de toename van het natuurlijk saldo.
  Het gaat er immers om in het gewest een gediversifieerde bevolking te behouden of aan te trekken die vatbaar is om bij te dragen tot de ontwikkeling ervan en die het voortbestaan kan waarborgen van de intragewestelijke solidariteitsmechanismen, terwijl de bestaande bevolking behouden blijft. Hiervoor moet de residentiële aantrekkelijkheid verbeterd worden.
  1.3. Fiscaliteit van de gezinnen
  Het fiscaal instrument is belangrijk als het erom gaat de residentiële aantrekkelijkheid van een stadsgewest te waarborgen.
  Rekening houdend met de context van de fiscale concurrentie tussen de gewesten, moet vermeden worden dat de globale fiscale druk die op de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest rust niet zwaarder wordt. De personenbelasting neemt op dit gebied een belangrijke plaats in.
  Rekening houdend met de toegenomen fiscale autonomie van de gewesten moet de evolutie van de belasting op onroerende goederen en van de successierechten geëvalueerd worden.
  1.4. Versterking van de productie van woningen en stadsvernieuwing
  Deze twee doelstellingen moeten aanvullend zijn om een gediversifieerd aanbod aan woningen op heel het gewestelijk grondgebied te kunnen waarborgen.
  Parallel zal de regering de hulpmaatregelen verbeteren voor de aankoop van een eerste woning voor jonge gezinnen.
  Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de recuperatie van woningen die momenteel voor andere doeleinden bestemd zijn of die leeg staan (appartementen boven handelspanden, mechanisme van gegroepeerde aankopen). Voor dergelijke woningen zou de hulp voor de aankoop van de eerste woning opgedreven kunnen worden.
  De hulp voor de aankoop van de eerste woning zal budgettair geprogrammeerd worden tot het jaar 2010, wat het mogelijk maakt de progressieve ontwikkeling van dit instrument te waarborgen.
  Daarenboven zal een specifiek instrument gecreëerd worden met het oog op de bescherming en de renovatie van de binnenterreinen van de huizenblokken. De bedoeling is drievoudig :
  - recuperatie van percelen of gedeelten van percelen die momenteel bebouwd zijn;
  - strengheid ten opzichte van illegale constructies, zowel door een uitgesproken preventie als door de eis om het terrein in oorspronkelijke staat te herstellen;
  - begroening van de afgetakelde binnenterreinen van de huizenblokken.
  De inventaris van de bestaande situatie opgesteld in het kader van de uitwerking van het GBP maakt het mogelijk om het kadaster van de vervallen binnenterreinen van de huizenblokken op te stellen en om over te gaan tot een hiërarchische indeling van de prioriteiten op heel het gewestelijk grondgebied. De geïntegreerde programma's van de overheid zullen er eveneens op gericht zijn de voorwaarden voor de renovatie van deze ruimten vast te leggen.
  1.5. Een ambitieus beleid van de openbare ruimten via een operationeel plan
  Het operationeel plan zal uitgewerkt worden in nauwe samenwerking met de gemeenten die het grootste gedeelte van de openbare ruimte onder hun controle hebben. Door de opstelling van prioriteiten zal het de grote opties en doelstellingen verwezenlijken die uit het GewOP en uit de GemOP's, naarmate die ingevoerd worden, voortvloeien. Het zal dienen om deze principes uit te werken door de acties en hun programmering in de tijd te lokaliseren en te plannen. Er zal aan een breed publiek informatie verstrekt worden over de progressieve verwezenlijking van de inrichtingen.
  Er moeten nog steeds belangrijke inspanningen geleverd worden om de openbare ruimten te verbeteren, zowel kwantitatief als kwalitatief. Om de doeltreffendheid van het gebeuren te verhogen zal de creatie van een specifiek team bestudeerd worden. Dit zou in één functionele eenheid ambtenaren groeperen die gespecialiseerd zijn op het gebied van de openbare ruimten en die gedetacheerd zijn van hun oorspronkelijke dienst. Zo zou een multidisciplinair team gevormd worden dat belast is met de invoering van het operationeel plan "Openbare ruimten" dat uit het GewOP voortvloeit. Er zal ook een plaats ingericht worden voor permanente informatie-uitwisseling tussen de gewestelijke cel en de gemeenten.
  Als de openbare ruimte momenteel een uitgangspunt van beschouwingen over de stad geworden is, dan komt dat omdat de inrichting van de stadsruimten lange tijd onderworpen werd aan het dictaat van het autoverkeer. De inrichting van de openbare ruimte is afhankelijk van de politieke intenties, maar daarbij moet rekening gehouden worden met de relaties tussen de vormen die deze inrichting aanneemt en de gebruiker.
  In dit opzicht is het fundamenteel om de actie van de overheid op twee basisprincipes te steunen :
  - de definitie van een gemeenschappelijk repertorium tussen de diverse politieke, administratieve en artistieke actoren, die de identiteit van Brussel kan versterken;
  - de aanbevelingen inzake publieke openbare ruimten funderen op elementen die aan de basis van het ontwerp liggen en de ontwerper ertoe brengen om zijn project interactief in de omgeving te integreren.
  Het operationeel plan betreffende de openbare ruimten zal bijgevolg de volgende elementen integreren :
  - de noodzakelijke kwaliteit die de openbare ruimte van de commerciële aders moet uitstralen in termen van leesbaarheid, toegankelijkheid en herwaardering van de diverse functies van de wijk;
  - het principe van een openbare ruimte die op de voetgangers gericht is en niet op het gemotoriseerd verkeer (traag verkeer, kinderspeelplaats, enz.);
  - het geheel van de aspecten die gekoppeld zijn aan de verfraaiing en de herwaardering van de plaats : materiaalkeuze, duurzaamheid daarvan, verlichting (lichtplan), aanplantingen, stadsmeubilair, enz. De logica van de assen (concept van de openbare ruimte over een volledig traject) zal bevoorrecht worden ten opzichte van de meer punctuele acties;
  - de noodzaak aan communicatie en een optimale informatie om te kunnen rekenen op de volle medewerking van de bewoners en om vervolgens het residentieel potentieel van het gewest te herwaarderen.
  Het operationeel plan zal bepalen welke ruimten prioritair heringericht moeten worden en zal gecoördineerd worden met de andere operaties die in de vastgelegde zones gepland zijn. (Zie punt B van de oriëntering). Het zal de reeds beschikbare instrumenten integreren. Het Handboek van de openbare ruimten zal in dit opzicht herzien worden om het te doen overeenstemmen met de huidige vereisten inzake de herinrichting van de ruimten.
  De driejaarlijkse investeringsplannen van de gemeenten zullen uitgewerkt worden in harmonie met de oriënteringen en de prioriteiten die vastgelegd werden door het operationeel plan.
  Er zullen vier assen naar voren geschoven worden in het operationeel plan, met het specifiek doel de residentiële aantrekkelijkheid te verbeteren :
  - het openbaar leven in de wijken bevorderen;
  - de kernen van het stadsleven herwaarderen;
  - de stedelijke perspectieven en landschappen respecteren;
  - de toegang tot de stad verbeteren.
  1.5.1. Het openbaar leven in de wijken bevorderen
  De openbare ruimte moet toelaten om sociale banden aan te knopen op wijkniveau. Ze moet dus ontmoetingen bevorderen doordat ze als een veilige, propere en aangename plaats beschouwd wordt. Ze moet ook rekening houden met de veilige verplaatsingen van de zwakke weggebruikers en moet de wijken verfraaien. Men zal onder meer streven naar een adequate relatie tussen de materialen en het stadsmeubilair, met de typologie van de gebouwen en de historische, toeristische of gewoonweg stedenbouwkundige kenmerken van de betrokken plaatsen.
  1.5.2. De kernen van het stadsleven herwaarderen
  De commerciële, toeristische of historische zones (bv. GCHEWS) zullen een bijzondere behandeling krijgen, wat tot flaneren kan aanzetten en wat zal toelaten deze plaatsen als aantrekkingspunten te identificeren. Zo zal ook de omgeving van collectieve voorzieningen geherwaardeerd worden met het oog op complementariteit met de overheden die verantwoordelijk zijn voor de werking van deze voorzieningen.
  1.5.3. De stedelijke perspectieven en de landschappen respecteren
  De inrichting van de openbare ruimten zal in een landschapslogica moeten kaderen en zal een gemakkelijk en functioneel gebruik van de stad mogelijk moeten maken. Zowel de keuze van de materialen als de architecturale principes zullen voorrang verlenen aan dit esthetisch en sober aspect. Zo zullen de inrichtingen, zonder gekunsteld te zijn, ook moeten overeenstemmen met de geschiedenis of met de functies van de betrokken plaatsen. Het water, het groen, de kunstwerken en de artistieke creaties zullen tot dit algemeen aspect bijdragen.
  De voornaamste structurerende ruimten, maar ook de kanaalzone, de groene landschapsruimten en de opmerkelijke architecturale gehelen zullen bijzondere aandacht krijgen als het erom gaat de aangrenzende openbare ruimten aan te leggen.
  1.5.4. De toegangen tot de stad verbeteren
  De inrichting van de toegangen tot de stad is een prioriteit. Zij geven immers de eerste indruk aan de personen die het gewest binnenkomen.
  Hier is het de bedoeling om via een adequate behandeling de stadsgrenzen te traceren, waarbij erover gewaakt wordt dat de ingangen van de stad onthaalplaatsen blijven.
  Dit zijn de drie doelstellingen :
  - de voortzetting van het programma voor het plaatsen van kunstwerken;
  - de herwaardering van de gebouwen die de stadsingangen omringen;
  - de plaatsing van een inrichting die ervoor zorgt dat het verkeer wat afgeremd wordt van zodra de stadsingang bereikt wordt.
  1.6. Versterking van het beleid en de mechanismen die ertoe strekken de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu te waarborgen
  Deze ambitie berust vooral op de instrumenten van de sectorale planning die de te bereiken doelstellingen vastleggen en de nodige voorwaarden bepalen om die te verwezenlijken. De logica voor de soepele planning zal aangemoedigd en constant geëvalueerd worden om de realisatie van de vastgestelde doelstellingen te verifiëren.
  1.6.1. Op het gebied van openbare netheid
  De uitvoering van het "Plan netheid" dat door de Regering in 1999 goedgekeurd werd, moet voortgezet worden. Hiervoor moeten alle gemeenten een netheidscontract sluiten met het Gewestelijk Agentschap voor Netheid.
  De uitwerking van deze contracten moet tegen 2005 de verwezenlijking van de volgende doelstellingen beogen :
  - er moeten voldoende infrastructuren ter beschikking van de bevolking gesteld worden, overeenkomstig de normen die vastgelegd zijn ter uitvoering van het Plan Netheid : vuilnisbakken in de stad, hondentoiletten, glascontainers, containerparken;
  - meer informatie- en sensibiliseringscampagnes voor de openbare netheid en de selectieve ophalingen, wat in nauwe samenwerking met de gemeenten, de plaatselijke verenigingen en de scholen moet gebeuren;
  - de ontwikkeling van de repressie. In dit opzicht moet de norm van 1 controleur voor 10000 inwoners bereikt worden door een versterking van het gemeentelijk en gewestelijk personeel. De coördinatie tussen de gemeenten en het gewest moet ook benadrukt worden, onder meer voor wat betreft de bestrijding van het sluikstorten;
  - het opstellen van een kaart met "de uithangborden" (toegang van de stad, stations, toeristische plaatsen, handelskernen,...) en met de zwarte punten, waarvoor specifieke normen vastgelegd moeten worden;
  - de inrichting van een gewestelijk oproepcentrum (witte telefoon) dat belast is met het centraliseren en het behandelen van alle klachten met betrekking tot de netheid, ongeacht de betrokken operator;
  - de oprichting van een gewestelijke school voor netheid die als taak heeft de beroepen die instaan voor de netheid te herwaarderen door de organisatie van opleidingscycli die zowel bestemd zijn voor het gemeentepersoneel als voor dat van het Agentschap;
  - de versterking van de maatregelen die de netheid en de veiligheid in de omgeving van werken moeten waarborgen door middel van controle en strengere straffen.
  1.6.2. Op het gebied van geluidshinder
  De invoering van een Geluidsplan moet leiden tot een meetbare vermindering van het gemiddeld geluidsniveau in de stad en in het bijzonder in de woonwijken.
  De regering zal prioriteit geven aan de snelle oplossing van acute problemen die door lawaai veroorzaakt worden in de zones die geïdentificeerd worden als "zwarte lawaaipunten" op het gewestelijk grondgebied. Deze doelstellingen verlopen met name via de invoering van ambitieuze maatregelen die bedoeld zijn om het lawaai van het autoverkeer terug te dringen. In dit verband zal de voorkeur gegeven worden aan weguitrusting die minder lawaai veroorzaakt.
  1.6.3. Op het gebied van luchtkwaliteit
  Er moet een plan ingevoerd worden voor de structurele verbetering van de luchtkwaliteit, met name om de doelstellingen van Kyoto voor de vermindering van de CO2-uitlaatgassen te bereiken.
  1.6.4. Op het gebied van groene ruimten
  In het kader van de inrichting van een groen netwerk moet de renovatie of de creatie van groene ruimten in de buurt ervoor zorgen dat het welzijnsniveau of het aangenaam karakter van de omgeving door beplanting van de betrokken plaatsen verbetert, waarbij, telkens als de situatie dat toelaat, het principe van het "delen van openbare ruimte" gerespecteerd moet worden. Als het om gemeentelijke ruimten gaat, zullen de subsidies aan de gemeenten steunen op de naleving van deze twee criteria.
  Er zal trouwens een specifiek programma voor de vernieuwing en de verfraaiing van grote groene ruimten in Brussel uitgevoerd worden. De bossen en de natuurgebieden zullen doorlopend aandacht krijgen en de principes van het ecologisch beheer zullen er versterkt en ontwikkeld worden.
  Het zoeken naar een betere complementariteit tussen de ingrepen in de openbare ruimte en de doelstellingen van het groen netwerk zal voorrang krijgen, met name om het langzaam verkeer te bevorderen op bepaalde assen.
  1.7. Identificatie van de sterke en zwakke punten op het gebied van collectieve uitrustingen
  In het jaar dat volgt op de aanvaarding van het Plan zullen het gewest en de gemeenschapscommissies samen, met behulp van de gemeenten en op basis van de bestaande gegevens en de GemOP's, het kadaster van de collectieve uitrustingen opstellen en de eventuele gebreken identificeren. Deze gegevens zullen als basis dienen voor een programmering van de te ontwikkelen uitrustingen, maar ook om de middelen te bepalen die ingezet moeten worden om partnerschappen of mogelijke synergieën te waarborgen tussen de gemeenten en/of de betrokken overheden.
  Het kadaster van de collectieve uitrustingen zal, in de mate van het mogelijke, volgende elementen in kaart brengen :
  - het type van de betrokken uitrusting;
  - het openbaar of privé-karakter ervan;
  - de juiste lokalisatie en de kwaliteit van de toegankelijkheid met de diverse transportmiddelen;
  - het betrokken publiek (leeftijd, socio-professionele categorie);
  - de prijs van de aangeboden prestaties;
  - de onthaalcapaciteit en de werkingsuren;
  - per gemeente en per type van betrokken uitrusting, het dekkingspercentage van de uitgedrukte behoeften.
  Er zal bijzondere aandacht besteed worden aan de uitrustingen met betrekking tot het kleuter- en peuterbeleid. De beschikbaarheid en de toegankelijkheid daarvan zullen bepalende criteria vormen voor de keuze om in de stad te blijven. Het gaat voornamelijk om crèches, kinderkribbes, aangepaste speelpleinen en structuren die toelaten om een kwalitatief buitenschools onthaal te waarborgen.
  Er zal bijzondere aandacht besteed worden aan het "maaswerk" in termen van sociaal-culturele inrichtingen in de buurt; dit om beter te beantwoorden aan de verwachtingen van de bevolking in termen van generatie-overschrijdende en interculturele activiteiten.
  1.8. Herwaardering van de patrimoniale troeven
  De ordonnantie van 4 maart 1993 is gebaseerd op het evenwicht tussen de tenlasteneming van de bescherming van het patrimonium door zijn eigenaar en door de overheid. Al te vaak verspreidt de overheid ter zake een negatief beeld : te lang administratief parcours van de subsidieaanvragen, ontoereikendheid van de kredieten of moeilijkheden om te dialogeren met de eigenaars van erfgoederen. Men zal dus trachten om het nodige vertrouwen te herstellen door een juist evenwicht te vinden tussen de hulp, de voordelen, de onaangename kanten en de sancties en dit zowel tegenover de privé-eigenaars als tegenover de openbare eigenaars.
  Er zullen vier assen ontwikkeld worden :
  - het juiste evenwicht;
  - de archeologie;
  - een herdefinitie van het patrimonium;
  - een beter gericht premiesysteem.
  1.8.1. Het juiste evenwicht
  De bescherming van het patrimonium moet gebeuren in het kader van een algemene campagne van chronologisch klassement. Het gaat erom om op een strenge en systematische manier alle opmerkelijke gebouwen, van de oorsprong tot de hedendaagse periode, te beschermen.
  De openbare actie moet in vier richtingen gaan :
  - het ontwikkelen van een Cel Monumentenwacht die steun biedt aan alle eigenaars zonder uitzondering. Dit zal gebeuren via onderzoek en expertise van gebouwen die herbestemd moeten worden, via bijstand in de opvolging van de dossiers of via begeleiding in de contacten met de Dienst Monumenten en Landschappen en de Dienst Stedenbouw;
  - waarborgen van een automatische en snelle toekenning van subsidies;
  - bevestiging van het principe van een totale vrijstelling van de onroerende voorheffing voor alle beschermde goederen of voor goederen die ingeschreven zijn op de bewaarlijst;
  - bescherming van gehelen via zonegebonden stedenbouwkundige reglementen die meer op volledige wijken dan op individuele gebouwen gericht zijn.
  Dit beleid voor begeleiding en hulpverlening moet niettemin gecompenseerd worden door het voeren van een strak en coherent beleid dat toezicht houdt op het patrimonium, waarbij een doeltreffend bestraffingsysteem uitgewerkt wordt, alsook een snelle procedure die ervoor zorgt dat het goed geheel of gedeeltelijk in zijn oorspronkelijke staat hersteld wordt, volgens de aard van de inbreuk.
  1.8.2. De archeologie
  De regering zal in de hervorming van de ordonnantie van 1993 de volgende principes integreren :
  - systematische opgraving bij ontdekking van een archeologische site;
  - de toegangsvoorwaarden tot de graafwerken;
  - de voorwaarden voor de opgraving op korte, middellange en lange termijn;
  - de behandeling van toevallige ontdekkingen, zodat een normatieve dimensie verleend wordt aan het Charter ter bescherming van het archeologisch patrimonium.
  Hiervoor zal een "archeologische" cel ontwikkeld worden binnen de Dienst voor Monumenten en Landschappen die in staat is het hoofd te bieden aan de wetenschappelijke noden van het gewest op dit vlak.
  1.8.3. Een herdefinitie van het patrimonium
  Het accent zal gelegd worden op het "dagelijks patrimonium", ook wel "klein patrimonium" genoemd.
  De sensibilisering voor de bescherming en de herwaardering ervan zal verlopen via een brede informatie over de diversiteit en de frequentie ervan, alsook over de mogelijkheden om dit patrimonium te bewaren. Er zullen budgettaire middelen worden vrijgemaakt om dit type van elementen te beschermen. De middelen zullen toegekend worden op basis van de aanvragen met een subsidiëringspercentage dat van 20 % tot 100 % kan gaan, afhankelijk van het opmerkelijk karakter van de betrokken elementen en dit in verhouding tot de constante stijging van de budgettaire middelen die aan het algemeen beleid inzake het patrimonium worden toegekend.
  1.8.4. Een beter gericht premiesysteem
  De toegang tot het premiesysteem en de toekenningsprocedures moeten vereenvoudigd worden. Het premiesysteem zal herzien worden om beter de patrimoniumwaarde van het betrokken gebouw te integreren. De gesubsidieerde werken, zullen, volgens hun belang, de oorspronkelijke typologie en de kwaliteit van het patrimonium moeten respecteren, waarbij wijzigingen vermeden moeten worden die het patrimonium kunnen verminken.
  2. Hefboomzones om de residentiële aantrekkelijkheid te waarborgen
  2.1. Bepaling van de hefboomzones met een residentiële aantrekkelijkheid
  Het gewest beschikt over een reële troef in termen van residentiële diversiteit. Deze moet meer ontwikkeld en benadrukt worden zodat de residentiële aantrekkelijkheid van het gewest bevorderd wordt.
  In de zones die specifiek voor woonfuncties bestemd zijn, zal ervoor gezorgd worden dat de nadruk gelegd wordt op de prioriteiten die in punt 1 beschreven werden. Op deze manier wil men hun potentieel in termen van kwalitatieve residentiële structuur behouden of versterken. Deze prioriteiten zullen gecombineerd worden met die uit de andere hoofdstukken van het stadsproject om een optimale ontwikkeling van deze zones te waarborgen en om hun onthaalfunctie in stand te houden voor de bevolking die buiten de gewestelijke grenzen zou emigreren als er geen kwaliteitsomgeving geboden wordt.
  Een aantal zones die de specifieke aandacht van de regering krijgen, zijn diegene die een sterke residentiële aantrekkelijkheid combineren met andere dimensies voor de toekomstige ontwikkeling van het gewest. Hetzij doordat hun residentieel potentieel kan worden aangetast door andere functies en zij daarom beschermd moeten worden, hetzij omdat dit potentieel beter geherwaardeerd kan worden zodat de andere vectoren van de ontwikkeling worden versterkt wat de globale aantrekkelijkheid van de zone zal verhogen.
  Het is precies voor deze zones, waarvan de juiste omtrek gedefinieerd zal worden na een eerste analyse van de bestaande situatie (GBP, GEMOP's, BBP's, lopende of toekomstige geïntegreerde revitaliseringsprogramma's en gekende projecten), dat het richtschema als planningsinstrument gebruikt zal worden. Door zijn strikt indicatief karakter zal dit richtschema zodanig uitgewerkt worden dat de doelstellingen en de verwachtingen van de diverse actoren zo goed mogelijk met elkaar verzoend worden en de eventuele concurrentiële logica overstegen wordt.
  2.2. Inhoud van de richtschema's die toegepast worden voor de hefboomzones met een residentiële aantrekkelijkheid
  De richtschema's die aan deze zones gekoppeld worden, zullen rekening houden met de volgende elementen :
  - de specifieke maatregelen die bedoeld zijn om de renovatie of de creatie van woningen aan te moedigen;
  - de fasering in de tijd van aanlegmaatregelen die gekoppeld zijn aan renovatie- en ontwikkelijkgsprojecten;
  - het type van activiteiten die gekoppeld zijn aan andere functies die bevoorrecht worden in de zone en volgens hun ligging;
  - de maatregelen die genomen moeten worden in termen van inrichting van de openbare ruimten en op het gebied van verfraaiing;
  - het bepalen van projecten voor collectieve uitrustingen of infrastructuren en de omvang ervan;
  - de te creëren transportverbindingen, de bepaling van de hiërarchie van wegen en van de voorwaarden die eraan toegekend moeten worden;
  - de wijzen van overheidssteun (geïntegreerde programma's, premies, specifieke aanmoedigende instrumenten) die de harmonieuze ontwikkeling van de zone moeten waarborgen.
  PRIORITEIT 2
  Dynamiek verlenen aan het geheel van de sectoren van de Brusselse economie met het oog op de ontwikkeling van de plaatselijke werkgelegenheid, waarbij erover gewaakt wordt dat de activiteiten verenigbaar zijn met het leefmilieu en de levenskwaliteit in de stad
  Inleiding
  Het economisch beleid op een klein grondgebied zoals dat van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet voorrang verlenen aan het behoud en de ontwikkeling van alle economische activiteiten die inherent zijn aan de stad.
  De ontwikkeling van bedrijven vereist de vereniging van een aantal complexe voorwaarden die bijdragen tot de economische aantrekkelijkheid van de stad en die een invloed hebben op de keuze van de bedrijven om zich daar te vestigen, om er te blijven en om er zich te ontwikkelen.
  Hiervoor moet een gunstig bedrijfsklimaat gecreëerd worden, onder meer via de vereenvoudiging van de administratieve procedures, het e-government, de fiscaliteit en de toegang tot kredieten. De coördinatie en het samenbrengen van alle inspanningen, zowel vanuit de overheid als het bedrijfsleven, die de bedrijven helpen om zich in Brussel te vestigen of daar te gedijen, gebeuren via een " enig loket ". Bovendien zal de nadruk gelegd worden op maatregelen die gunstig zijn voor de oprichting en de ontwikkeling van de activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen, zeer kleine ondernemingen en zelfstandigen.
  De economische activiteiten moeten verenigbaar zijn met het leefmilieu en de kwaliteit van het stadsleven. Ze moeten tevens het economisch potentieel binnen het gewest ontwikkelen, waarbij gebruik gemaakt wordt van de verschillende categorieën werkkrachten. Deze activiteiten integreren op natuurlijke wijze de stadsindustrie met een vernieuwde inhoud door de inbreng van de wetenschap en de nieuwe technologie.
  Het economisch beleid kan niet losgekoppeld worden van het tewerkstellingsbeleid : men moet er alles aan doen om het recht op werkgelegenheid te concretiseren door voor iedereen de beste omstandigheden te waarborgen om deel te nemen aan de sociale en economische opleving van Brussel.
  Aangezien de eisen die gesteld worden aan de kwalificaties van de werkkrachten voortdurend hoger worden en op de Brusselse arbeidsmarkt een functionele specialisatie (tertiaire stad, administratief centrum...) gevraagd wordt, is het noodzakelijk om een krachtdadig beleid van kwalificerende opleidingen voort te zetten dat gericht is op de Brusselaars die het meest nadeel ondervinden van deze evolutie, om ervoor te zorgen dat het aantal uitsluitingen niet toeneemt.
  Het gewest zal erover moeten waken dat de groei van het aantal banen in bedrijven die op zijn grondgebied gevestigd zijn, in het kader past van de strijd tegen de discriminatie bij de aanwerving waarvan talrijke jonge Brusselaars van buitenlandse afkomst het slachtoffer zijn.
  De openbare maatregelen op het gebied van tewerkstelling en opleiding zullen vooral op de laaggeschoolde Brusselaars gericht zijn en zullen beter aangepast zijn aan de noden van de Brusselse ondernemingen.
  Deze maatregelen zullen de structuren voor beroepsopleidingen moeten mobiliseren met de bedoeling de bekwaamheden van de lagergeschoolde Brusselaars op te drijven overeenkomstig de behoeften aan economische ontwikkeling in het gewest.
  Ze moeten enerzijds toelaten dat de opgeleide personen een baan vinden, desgevallend buiten het gewest, en anderzijds moeten ze de Brusselse bedrijven ertoe aanzetten om, meer dan vroeger, een beroep te doen op Brusselse werkkrachten.
  In dit kader moet het gewestelijk beleid op het gebied van economie en tewerkstelling op een versterking van de sociale dialoog berusten.
  1. Het tot stand brengen van een echte dialoog tussen de sociale gesprekspartners en de Brusselse openbare actoren om de efficiëntie van openbare initiatieven op het vlak van economie en tewerkstelling te versterken
  De sociale dialoog moet versterkt worden om de actoren van de Brusselse economie meer te betrekken in de programmering van het Brussels beleid op het gebied van economie en tewerkstelling.
  Deze dialoog moet binnen de Economische en Sociale Raad en het Economisch en Sociaal Overlegcomité gestructureerd worden.
  De programmering van het beleid voor economie en tewerkstelling in Brussel dient in overeenstemming te zijn met de richtlijnen die ter zake door de Europese Unie vastgelegd werden.
  De bijdragen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot het nationaal actieplan voor de werkgelegenheid (NAW) zullen vastgesteld worden in een gewestelijk actieplan (GAW). De uitwerking alsook de evaluatie zullen gebeuren in nauw overleg met de Brusselse sociale gesprekspartners in het kader van het Economisch en Sociaal Overlegcomité.
  Dit gewestelijk plan zal de strategische coördinatie van de verschillende subsidies uit Europese structuurfondsen (1) te Brussel op het gebied van economie, werkgelegenheid en opleiding waarborgen. De overlegorganen die voor dit doel met de Gemeenschappen (2) opgericht werden, zullen worden betrokken bij de uitwerking van dit actieplan. Ze zullen er in het bijzonder mee belast worden de actoren voor de opleiding en het onderwijs op dit gebied te mobiliseren en zullen instaan voor het onderling overleg.
  ( (1) De doelstellingen 2 & 3, CIP-URBAN en CIP-EQUAL )
  ( (2) De Franstalige overlegcommissie voor opleiding, werkgelegenheid en onderwijs (CCFEE) en het Brussels Nederlandstalig comité voor tewerkstelling en onderwijs (BNCTO) )
  Bovendien zal de dynamiek van het overleg, dat gestart werd in het kader van het territoriaal pact voor de werkgelegenheid tussen de actoren van de economie en de werkgelegenheid, een gemeenschappelijk middel vormen van toekomstgericht overleg en vernieuwingen.
  Het is ook noodzakelijk dat het sociaal overleg over de in te zetten strategieën betrekking heeft op heel het Brussels economisch bekken dat het gewestelijk grondgebied overschrijdt. Er wordt overleg gezocht via de dialoog tussen de economische en sociale raden van de drie gewesten.
  Volgens dezelfde logica wordt overleg gezocht met de sub-gewestelijke comités voor de tewerkstelling van Waals-Brabant en Vlaams-Brabant.
  Tot slot zal de oprichting, binnen de Economische en Sociale Raad, van een Observatorium van het economisch leven aan de openbare beslissers moeten toelaten om de desiderata en de behoeften van de bedrijven te kennen en om de criteria voor hun lokalisatie te onderzoeken.
  2. Dynamiek verlenen aan de Brusselse economie en een gunstig bedrijfsklimaat tot stand brengen
  Het tot stand brengen van een gunstig bedrijfsklimaat gebeurt via de coördinatie en het samenbrengen van alle initiatieven, zowel openbare als privé-initiatieven, die bedoeld zijn om de bedrijven te helpen bij hun vestiging of ontwikkeling in Brussel. Hiervoor is het volgende nodig :
  2.1. De informatie voor de bedrijven verbeteren
  De economische actoren die in Brussel gevestigd zijn of die zich daar willen vestigen, hebben recht op een onthaal en op snelle en doeltreffende informatie van goede kwaliteit. Het systeem van het enig loket "Ecobru" moet ook opnieuw georiënteerd worden in de zin van een "onthaalportaal" dat als referentie dient voor bestaande bedrijven en bedrijven in oprichting. Het moet de gebruikers naar gespecialiseerde diensten leiden in het geval dat het verzoek het normaal kader van zijn activiteiten zou overschrijden. Deze aanpak kadert in een logica om de openbare en privé-initatieven in een netwerk te verenigen.
  Opdat de bedrijven een beter overzicht zouden hebben over de arbeidsmarkt en de opleidingen, wat hen ertoe zal aanzetten een beroep te doen op Brusselse arbeidskrachten, is het belangrijk dat hen alle mogelijke informatie wordt verschaft via alle bestaande communicatiekanalen.
  Hiervoor heeft de BGDA een " on line " netwerk opgezet dat informatie verschaft over de werkgelegenheid en dat zo'n 200 potentiële partners over heel het stadsgebied verbindt. De BGDA zou ook kunnen steunen op het " Brussels Observatorium van de arbeidsmarkt en de Kwalificaties " en zo te gelegener tijd de wijzigingen invoeren met betrekking tot de dragende sectoren voor de werkgelegenheid of de analyse van de kritische functies.
  2.2. Gemakkelijke toegang tot financiering
  Voor de economische actoren is de toegang tot financieringswijzen die aangepast zijn aan hun specifiek karakter een sleutelfactor bij de oprichting en de ontwikkeling. Dit draagt in de eerste plaats bij tot een gunstig bedrijfsklimaat.
  In dit opzicht wil de Brusselse Hoofdstedelijke Regering de rol versterken van de GIMB via BRUSTART en het Seed-Fund voor de hulpverlening bij de oprichting, de groei en de ontwikkeling van bedrijven met activiteiten die de Brusselse economische structuur vernieuwen. Bovendien blijven het " Fonds microkredieten " en het " Start-up Fonds " bestaan en zal het beroep op het Waarborgfonds en op het Participatiefonds aangemoedigd worden.
  2.3. Bevordering van de oprichting van bedrijven
  De oprichting van jonge bedrijven moet aangemoedigd worden en er moet gezocht worden naar bedrijfsnetwerken die, voordeel halend uit hun synergie, hun krachten bundelen en een zelfde ontwikkelingsdoel nastreven.
  De verwezenlijking van dit streefdoel verloopt via de volgende acties :
  - een globaal mechanisme creëren voor de ontdekking en de begeleiding van nieuwe projecten en " slapende projecten ";
  - waarborgen van het onthaal en de begeleiding van bedrijfsprojecten en kleine ondernemingen in ontwikkeling door onder meer bestaande bedrijvencentra te ontwikkelen of nieuwe te creëren;
  - aanmoedigen van de hergroepering van bedrijven (in ongebruikte panden bijvoorbeeld) door gemeenschappelijke uitrustingen en human resources;
  - inrichting van gemeentelijke structuren die belast zijn met alle aspecten die bevorderlijk zijn voor de plaatselijke economische ontwikkeling.
  Een adequate begeleiding is bevorderlijk voor de plaatselijke economische structuur. Vandaar dat de initiatieven in deze richting en in het bijzonder de programma's in samenwerking met de universitaire academische wereld en de hogescholen gecoördineerd en gesteund worden.
  2.4. Vereenvoudiging van de procedures en van de administratieve lasten
  De economische actoren zijn gevoelig voor het gewicht van de administratieve lasten.
  In de domeinen waarvoor het bevoegd is, zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waken over de evaluatie van de administratieve procedures met de bedoeling deze te vereenvoudigen en te verlichten. Dit zal onder meer tot uiting komen in de realisatie van een akkoordprotocol tussen administraties voor de uitwisseling van de informatie die nodig is om de dossiers te behandelen. De digitalisering van de documenten (e-government) zal één van de gebruikte middelen zijn.
  Het Iris-breedbandnetwerk " Iris-net ", dat op termijn alle Brusselse administraties zal verbinden, moet trouwens zorgen voor een gemakkelijkere en snellere toegang tot de diverse diensten, tot de informatie of tot de officiële documenten en moet de bedrijven de gelegenheid bieden om hun aanvragen langs deze weg in te dienen.
  Als de verbinding met de federale instanties eenmaal gerealiseerd is, zullen de administratieve documenten intern beheerd worden. Deze documenten zullen van de ene dienst naar de andere gestuurd worden zonder dat de burger of de onderneming verplicht is nieuwe stappen te ondernemen.
  Deze verschillende maatregelen moeten de behandelingstermijnen van de dossiers gevoelig verkorten.
  2.5. Versoepeling van de fiscaliteit
  Het gewest zal een gunstig fiscaal regime voor de economische activiteit ondersteunen.
  De oprichting van een " Observatorium voor de fiscaliteit " binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal toelaten om de aard en de evolutie van alle vormen van belastingen en fiscale druk, gemeentebelastingen en gewestelijke belastingen te analyseren, zowel in Brussel als in de andere gewesten. Eén van de doelstellingen is onder meer te waken over de billijkheid, de doeltreffendheid en de doorzichtigheid van de reglementering ter zake.
  3. Versterken van de troeven van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in een context van toenemende mondialisering door de Brusselse economie te laten kaderen in een logica van een grootstedelijk netwerk
  Afbeelding 83 en Afbeelding 84
  3.1. Ondersteuning van de buitenlandse handel
  Vermits de bevoegdheden op het vlak van de buitenlandse handel versterkt werden, moet het gewest zich op dit gebied als een volwaardige actor positioneren. Geconfronteerd met de nieuwe taken voor de begeleiding van exporteurs moet het gewest aan de Brusselse exporteurs een serviceniveau aanbieden dat evenwaardig is aan dat van de twee andere gewesten.
  De mechanismen voor de ondersteuning en de begeleiding moeten zich vooral op de Brusselse KMO's en de KMI's richten die exportmoeilijkheden ondervinden vanwege hun te kleine afmeting. Deze mechanismen moeten de Brusselse bedrijven structureel op de exportmarkt positioneren.
  Om aan deze doelstellingen tegemoet te komen, zullen onder meer de volgende assen ontwikkeld worden :
  - het versterken van het partnerschap met het bedrijfsleven in het kader van Brussel Export, om de zichtbaarheid en de toegang tot de diensten die aan de exporteurs voorgesteld worden te verbeteren;
  - het contact tussen de exporteurs en de begeleidingsdiensten nog bevorderen, onder meer door aanwezigheid ter plaatse (rondreizende commerciële prospectors, sectorale gesprekspartners), en exportstrategieën voor bedrijfsgroepen creëren;
  - de aanwezigheid ter plaatse bevorderen, onder meer via de definitie van exportstrategieën voor bedrijfsgroepen;
  - de soepelheid en de snelheid van de contacten versterken door het systematisch gebruik van ad hoc technologieën, hetzij voor de overdracht van informatie, voor de aanvragen en de toekenning van financiële stimulansen, of voor de medewerking aan georganiseerde acties. Er zullen inspanningen geleverd worden om de reactietijd en de betaaltermijn te verkorten;
  - het beter bekend maken en zo nodig de aanpassing van de financiële hulpverlening die aan de KMO's voorgesteld wordt, rekening houdend met de specifieke behoeften ter zake;
  - de versterking van het netwerk van economische en handelsattachés, daarbij onder meer steunend op de synergie met de twee andere gewesten;
  - van de economische en commerciële attachés echte pro-actieve " markt "-specialisten maken voor de afzet van Brusselse producten en diensten;
  - de Brusselse bedrijven in het buitenland in een goed daglicht stellen, waarbij het imago van Brussel als hoofdstad van Europa benut wordt.
  Het is noodzakelijk om de synergie met de twee andere gewesten en het Interfederaal Agentschap voor de buitenlandse handel voort te zetten om het expertisekapitaal dat door de BDBH werd opgebouwd niet verloren te laten gaan. Het verlies van middelen en de vertraging van de taken die in elk gewest uitgevoerd worden, moet worden vermeden.
  3.2. Ontwikkeling van de economische aantrekkingskracht
  Het gewest moet zijn inspanningen voortzetten om buitenlandse investeerders te onthalen. Deze inspanningen concentreren zich op de prioritaire landen en sectoren. Deze prioritaire sectoren zijn de ICT, de gezondheid, de biotechnologie, de precisie-industrie, de agro-voeding, het milieu, de logistiek en de financiën. Deze sectoren zijn vooral aanwezig in de geïndustrialiseerde landen. Het zijn dus de buurlanden en de landen uit Noord Europa waaraan voorrang verleend wordt voor de prospectie van buitenlandse investeerders.
  Deze landen vormen een potentieel reservoir van bedrijven. Vaak maken zij reeds deel uit van een netwerk dat commerciële relaties onderhoudt met Brussel, bijvoorbeeld op exportniveau. Het gewest biedt aan deze bedrijven die geïnteresseerd zijn in een uitbreiding van hun activiteiten in Europa, een strategische positie binnen de Europese Unie en een onmisbare meertalige aanwezigheid om een nieuwe vestiging te creëren.
  Dit zoeken naar buitenlandse investeerders en hun vestiging in Brussel moet aangemoedigd worden via netwerken van Brusselse vertegenwoordigers die buiten het gewest gevestigd zijn. Naast hun taak om nieuwe afzetmarkten voor de Brusselse bedrijven te zoeken, moeten ze de rol van contactpersoon spelen en moeten ze instaan voor de promotie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om buitenlandse investeerders aan te trekken.
  Het zoeken naar buitenlandse investeerders in sectoren met een zeer hoge meerwaarde zal dan weer toevertrouwd worden aan een specifieke rondreizende attaché.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vormt ook en sedert lang een bevoorrechte plaats voor de vestiging van internationale bedrijven. Deze aantrekkingskracht ging natuurlijk gepaard met de toenemende Europese aanwezigheid in Brussel. Er moet evenwel over gewaakt worden dat deze bedrijven zich niet gaan vestigen buiten de territoriale grenzen van het gewest. We moeten dus steeds open staan voor hun problemen.
  In de mate dat zij bijdragen tot de versterking van de economische en strategische positie van het gewest moeten verdere inspanningen geleverd worden om de algemene hoofdzetels van nationale en internationale bedrijven aan te trekken, vooropgesteld dat ze voorrang verlenen aan plaatselijke werkkrachten.
  4. Waarborgen van een evenwichtige ontwikkeling van de Brusselse economische sector, onder meer via de oprichting van professionele referentiecentra van de stadsberoepen
  4.1. Ontwikkeling van de stedelijke economie
  De economische activiteit zorgt voor een meerwaarde en voor werkgelegenheid. Deze definitie dekt zowel de productiesector en de industriële sector als de dienstensector.
  De productie-activiteiten veranderen trouwens van aard : de productie van materiële en immateriële goederen raakt meer en meer verstrengeld.
  Tot slot vindt er in de economie een internationalisering plaats en de activiteiten die in het gewest uitgeoefend worden, kunnen niet losgekoppeld worden van de netwerken van de wereldeconomie.
  De economische aantrekkelijkheid in alle sectoren van het gewest zal slechts gewaarborgd worden indien de regels voor de bodembestemming gemengde functies waarborgen.
  Het economisch beleid moet deze realiteiten integreren en moet de inspanningen ondersteunen die door de bedrijven geleverd worden om zich op een duurzame manier in de nieuwe groeimarkten in te schakelen.
  Algemeen genomen is er een promotie nodig van de sectoren die een positieve weerslag hebben in termen van werkgelegenheid, heropleving van de wijken, mobiliteit en kwaliteitsverbetering van de productiestructuur.
  Op de eerste rang van de te bevoorrechten sectoren, beoogt de gewestregering :
  - de communicatie, de precisie-industrie, de gezondheid en de agro-voeding;
  - de stadsindustrie, met inbegrip van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën;
  - de activiteiten verbonden aan de stadsvernieuwing, het patrimonium en de verbetering van de openbare ruimten;
  - de detailhandel met een meer uitgesproken accent op de versterking van de bestaande handelskernen;
  - onder de diensten aan de bedrijven, diegene die als katalysator werken voor de creatie van nieuwe activiteitstakken, met inbegrip van de activiteiten van de callcenters.
  De herwerking van de wetgeving op de economische expansie (3) zal de rol van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moeten versterken en zal de dynamiek moeten aanzwengelen van de technologische (4) industrie - zowel de materiële als de immateriële - die in het begin van deze 21ste eeuw de motor van de economie zal vormen.
  ( (3) Met respect voor de Europese richtlijnen betreffende de overheidssteun, is gepland om de hulp voor de economische expansie in de toekomst op een selectievere manier toe te kennen om de overheidssteun te richten op een moderne en gevarieerde economie die onder meer een gunstige invloed uitoefent op het leefmilieu, het stadskader of op de opleiding van de Brusselse werknemers. )
  ( (4) De technologische industrie omvat de materiële industrie die goederen produceert en diensten aanbiedt die daaraan verbonden zijn en de immateriële industrie die diensten aan biedt die met de producten te maken hebben, maar zonder implicatie in de productie. )
  De vzw " Brussel-Technopool " zal trouwens haar acties ten opzichte van de sleutelsectoren van de communicatie, de precisie-industrie, de gezondheid, en de agro-voedingsmiddelen versterken door voorrang te verlenen aan het oprichten van netwerken van bedrijven die in deze sectoren actief zijn en door de verspreiding binnen deze sectoren van technologische vernieuwingen ontstaan uit thema's voor academisch en industrieel onderzoek. Men zal ook de oprichting overwegen van een vijfde pool die op bedrijven gericht is die op milieugebied actief zijn.
  Zowel de algemene als de gespecialiseerde bedrijvencentra zullen versterkt worden in de mate dat zij meehelpen aan de vernieuwing van de Brusselse economische structuur en dat ze passen in deze aanpak om in een netwerk te functioneren.
  4.2. Het mobiliseren van de hulpbronnen voor de beroepsopleiding
  In samenwerking met de beroepssectoren en de onderwijsnetten van de gemeenschappen zullen " professionele referentiecentra " opgericht worden om de opleiding van de Brusselaars tot de diverse beroepen die dragers zijn van de stadseconomie te promoten.
  Via het gemeenschappelijk gebruik van de middelen van de overheid en de beroeps- sectoren beoogt de oprichting van dergelijke centra een aantal instrumenten voor spitstechnologische beroepsopleiding in één en dezelfde ruimte samen te brengen. Die instrumenten kunnen tegelijk dienen voor de initiële opleiding van de jongeren in het technisch onderwijs, de professionele inschakeling van werklozen en de voortgezette opleiding van werknemers.
  Deze centra zullen op termijn polen van professionele hulpbronnen en toegepast onderzoek op het gebied van opleiding worden. Op termijn moeten ze gemachtigd worden om de capaciteiten van de werknemers in de loop van hun beroepsleven te beoordelen. De betrokkenheid van de professionele sectoren in dit kader zal eveneens gewenst zijn met het oog op de promotie van leercontracten van jongeren (zie hoofdstuk 7).
  Deze centra zullen bovendien tot taak hebben de promotie van professionele knowhow te waarborgen.
  De ontwikkeling van deze centra zou het sociaal-professioneel inschakelingsbeleid moeten versterken en zou een opleiding en een professionele begeleiding moeten waarborgen voor de laaggeschoolde werklozen, met een bijzondere aandacht voor personen van buitenlandse afkomst.
  5. Waarborgen van een ruimtelijk evenwichtige ontwikkeling van de Brusselse economie, met voorkeur voor de creatie van een toegevoegde waarde die de werkgelegenheid bevordert
  Het gewestelijk economisch beleid moet erover waken dat de economische ontwikkeling ruimtelijk gezien harmonieuzer verloopt. Dat betekent rekening houden met te herwaarderen wijken en in deze wijken nieuwe initiatieven te steunen, zoals de ontwikkeling van bedrijvencentra en centra voor sociale economie.
  Afbeelding 85
  5.1. De ruimtelijke breuk beperken
  Het streefdoel bestaat erin activiteiten te stimuleren die harmonieus in de bestaande stadsstructuur passen door de volgende acties :
  - ontwikkelen van diensten en buurtuitrustingen die zowel beantwoorden aan de behoeften van de werknemers als van de plaatselijke bedrijven : crèches, buurtwinkels, restauratie voor bedrijven, autobewaking, vrijetijdsdiensten,...;
  - eigen financieringsmechanismen creëren voor de plaatselijke economische activiteiten (microkredieten, hulp bij investeringen).
  De gewestelijke wetgeving met betrekking tot de economische expansie zal bij haar onvermijdelijke herziening in meer hulp moeten voorzien in de perimeter van bepaalde zones (door de regering te bepalen) op basis van objectieve en geactualiseerde criteria.
  5.2. Ontwikkelen van economische activiteiten in industriezones
  De regering zal de ontwikkeling beogen van industriezones die bestemd zijn om bedrijven te onthalen met activiteiten die een hoge toegevoegde waarde hebben, zo mogelijk in de nabijheid van universitaire vestigingen, rekening houdend met de mobiliteitsvereisten.
  Het beleid van de GOMB om zich opnieuw op haar kernactiviteiten toe te leggen, moet worden voortgezet door meer aandacht te besteden aan de mogelijkheden op het gebied van vastgoed binnen de stedelijke structuur. Het beleid inzake de oprichting en de uitbreiding van industriezones en researchparken moet worden voortgezet.
  5.3. De economische roeping van de haven versterken
  De haven van Brussel, moet haar beleid inzake de aankoop van terreinen die bestemd zijn voor haven- en logistieke activiteiten voortzetten, onder meer door de aankoop van terreinen langsheen de waterweg. Het optimaal gebruik van de terreinen moet voorrang verlenen aan economische operatoren die niet alleen voor activiteiten met een hoge toegevoegde waarde zorgen en/of met intense werkgelegenheid, maar die ook gebruik maken van de diensten die door de haven ontwikkeld worden en in de eerste plaats van zijn tri-modaal platform, de infrastructuur van de waterweg en van het TIR-centrum en de uitbreiding ervan.
  De economische roeping van de havenzone zal ondersteund worden. De snelle omvorming van de sectoren van de logistiek en het vervoer positioneert de haven van Brussel als multimodaal platform dat in de Europese transportnetwerken is geïntegreerd. In dit kader zal een dynamisch beleid gevoerd worden dat de vestiging van logistieke bedrijven die een gediversifieerde werkgelegenheid bieden, ondersteunt.
  6. Promoten van de oprichting en de ontwikkeling van Brusselse KMO's en ZKO's
  De kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) en de zeer kleine ondernemingen (ZKO's) vormen een kweekvijver van werkgelegenheid voor de Brusselaars. Voor de meeste van deze ondernemingen kan de indienstneming van bijkomend personeel een te grote last betekenen in verhouding tot hun financiële middelen. Vandaar dat deze bedrijven aangespoord zullen worden om een beroep te doen op de gesubsidieerde indienstneming van personeel dat speciaal ingezet wordt voor de ontwikkeling van vernieuwingen (Koninklijk Besluit 123) of voor activiteiten die tot de duurzame ontwikkeling bijdragen. Deze maatregelen zullen de bedrijven in staat stellen hun productie van goederen en diensten zowel kwantitatief als kwalitatief te verbeteren.
  Algemeen genomen, hebben de KMO's en de ZKO's niet dezelfde capaciteiten als de grote bedrijven om de aangepaste middelen aan te schaffen voor de rekrutering en de opleiding van de werknemers.
  Vandaar dat aangepaste maatregelen genomen worden of zullen worden ten gunste van :
  - de opleiding en de omkadering van oprichters van bedrijven;
  - de indeling en de vermindering van de werktijd via specifieke hulp (technische bijstand, haalbaarheidsstudie en hulp bij de tewerkstelling) die de KMO's en ZKO's in staat stelt bijkomende indienstnemingen te verrichten via de reserves aan Brusselse arbeidskrachten;
  - de opstelling van de balans voor het beheer van de human resources met de bedoeling de werkaanbiedingen beter te integreren in de context van het bedrijf en zijn recruteringsbehoeften en hun organisatorische kenmerken beter af te lijnen;
  - de opleiding bij de indienstneming van onvoldoende gekwalificeerde werkzoekenden via onder meer het individueel opleidingssysteem in bedrijven en de taalcheques.
  Deze diverse vormen van hulpverlening, zowel de bestaande als diegene die nog gecreëerd moeten worden, moeten de ontwikkeling van een Brusselse economie die meer in overeenstemming is met de kwalificatieprofielen van de Brusselaars stimuleren.
  7. Organiseren van een gemengd beleid van de arbeidsmarkt, waarbij de promotie voor de gelijkheid van kansen en de strijd tegen elke vorm van discriminatie bij de tewerkstelling versterkt wordt
  De uitdagingen van een dynamisch en pro-actief beheer van de arbeidsmarkt vereisen dat de organisatie van dit beleid gecombineerd wordt met initiatieven van privé-agentschappen en plaatselijke sociaal-professionele operatoren, terwijl de openbare diensten voor de tewerkstelling en de opleiding gesteund worden in hun taken van algemeen belang. De BGDA is belast met de uitvoering van het gewestelijk tewerkstellingsbeleid. In dit opzicht moet deze openbare dienst waarborgen dat de arbeidsmarkt zich op een evenwichtige manier ontwikkelt.
  Het gewest zal, door middel van een ordonnantie, de voorwaarden bepalen voor het gemengd beheer van de arbeidsmarkt, alsook de principes van de initiatieven die door alle initiatiefnemers op de arbeidsmarkt moeten gevolgd worden. Het gewestelijk platform voor overleg dat met het oog hierop opgericht werd binnen de Economische en Sociale Raad zal belast worden met de follow-up hiervan.
  Overeenkomstig de bepalingen van de conventie van de Internationale Arbeidsorganisatie nr. 181 zullen de privé-agentschappen voor tewerkstelling, die hun activiteiten op commercieel vlak uitoefenen, onderworpen worden aan een gewestelijke erkenning. Hun medewerking aan het gewestelijk tewerkstellingsbeleid zal eveneens gewenst zijn, via het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten met de BGDA. Overigens zullen de plaatselijke operatoren voor inschakeling in de non-profitsector hun tewerkstellingsactiviteiten in partnerschap met de BGDA dienen te ontwikkelen.
  Het gemengd beheer van de arbeidsmarkt zal er ook moeten toe bijdragen om elke vorm van discriminatie bij de indienstneming te vermijden waarmee bepaalde categorieën van Brusselse werknemers momenteel te maken hebben door hun buitenlandse afkomst, hun geslacht of hun kwalificatieniveau.
  Hiervoor zal binnen de Economische en Sociale Raad een gewestelijk platform voor overleg gevormd worden. Dit zal erover moeten waken dat alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt vermeden worden. Er zullen ook specifieke maatregelen genomen worden om een ad hoc kader te waarborgen voor alle bemiddelingsactiviteiten tussen het aanbod van en de vraag naar werkgelegenheid. Deze maatregelen zullen gepaard gaan met een stelsel van aangepaste sancties.
  De informatie- en opleidingscampagnes die bij de werkgevers en bij de professionele sectoren gevoerd worden, zullen trouwens versterkt worden om hen te sensibiliseren voor discriminaties in de tewerkstelling en voor de troeven van een gediversifieerd management.
  8. Bevordering van de mobiliteit van de Brusselse werknemers en de hindernissen bij de tewerkstelling uit de weg ruimen
  Er worden in overleg met de twee andere gewesten een aantal maatregelen ter bevordering van de mobiliteit van de Brusselse werknemers uitgewerkt. Deze omvatten zowel algemene maatregelen die het leren van de tweede taal van het gewest en de ontwikkeling van uitwisselingen van stagiairs tussen Bruxelles-Formation en de VDAB bevorderen, als specifieke maatregelen inzake beroepsoriëntering en begeleiding bij de tewerkstelling.
  Bovendien moet er overleg gepleegd worden met de twee andere gewesten met de bedoeling de toegang tot zowel de intra- als extra-gewestelijke tewerkstellingszones te bevorderen via het openbaar vervoer.
  In het kader van zijn bevoegdheden op het gebied van tewerkstelling zal het gewest in overleg met de gemeenschap een gecoördineerd beleid voor het onthaal van kleine kinderen voeren. Op dit gebied moeten de mogelijkheden uitgebreid worden om de Brusselse werknemers een oplossing te bieden voor de opvang van jonge kinderen, alsook een buitenschoolse opvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar, waarbij bijzondere aandacht besteed wordt aan de nieuwe vereisten met betrekking tot de flexibiliteit van de Brusselse arbeidsmarkt. Bovendien zal de samenwerking die gestart werd tussen de BGDA en de Brusselse crèches versterkt worden. De bedoeling hiervan is mogelijkheden te ontwikkelen voor de opvang van kinderen van werkzoekenden in opleiding of die net een baan gevonden hebben.
  9. Ontwikkeling van de tewerkstelling in de non-profitsector en van de buurtdiensten om de professionaliteit ervan te waarborgen
  De non-profitsector levert een waardevolle bijdrage tot de ontwikkeling van de stedelijke economie.
  Eerst en vooral biedt deze activiteitensector een antwoord op de behoeften waaraan de handelseconomie niet kan voldoen. Hiervoor put hij vooral uit de resources van Brusselse arbeidskrachten, waarbij werkgelegenheid geboden wordt aan heel wat Brusselaars voor wie de markteconomie weinig perspectieven biedt. Tot slot kunnen bepaalde verenigingsvoorzieningen bijdragen tot het behoud van economische activiteiten in het stadscentrum, onder meer dankzij hun positieve actie op de onmiddellijke omgeving van plaatselijke bedrijven en hun commerciële aantrekkingskracht voor de wijken.
  Er zal over gewaakt moeten worden dat de arbeidsvoorwaarden in de non-profitsector en de dienstverlening aan de bevolking verbeteren. Hiervoor zullen de tewerkstellingsprogramma's (GECO, DAC en IBBW) hervormd worden om beter geïntegreerd te worden in het sectoraal beleid van de gemeenschappen en van de gemeenschapscommissies van het gewest. Nieuwe projecten voor de werkgelegenheid moeten voorrang verlenen aan de laaggeschoolden.
  Zo ook vormt de ontwikkeling van buurtdiensten een echte bron voor nieuwe banen met een collectief nut die bestemd zijn voor laaggeschoolde Brusselse arbeidskrachten. Deze diensten kunnen gepresteerd worden bij de plaatselijke gemeenschap, bij particulieren die op zoek zijn naar concrete oplossingen voor hun dagelijkse problemen of zelfs bij bedrijven die voor hun werknemers eveneens op zoek zijn naar concrete oplossingen (voor de kinderopvang bv.).
  De inkadering van deze nieuwe tewerkstellingsinitiatieven verloopt onder meer via :
  - de bijstand aan plaatselijke opdrachten en aan de OOTB, met de bedoeling hun ontwikkeling op plaatselijk vlak te ondersteunen;
  - de oprichting van plaatselijke regies voor werken van algemeen nut;
  - de aanvaarding van nieuwe normen voor de erkenning van buurtdiensten, waarbij de kwaliteit en de veiligheid van de diensten gewaarborgd wordt;
  - de uitgifte van dienstencheques die medegefinancierd worden door het gewest en door de federale overheid.
  10. Intensiveren van de maatregelen ter bevordering van de sociaal-professionele inschakeling van laaggeschoolde werkzoekenden en jongeren in het bijzonder
  De volgende maatregelen zullen dus versterkt worden :
  - de tewerkstelling van jongeren bevorderen door de consolidatie van de plaatselijke onthaalinrichtingen en de begeleiding van jongeren met sociaal-professionele moeilijkheden, alsook door de versterking van de mechanismen voor het opzetten van vernieuwende projecten op het gebied van tewerkstelling en opleiding;
  - het organiseren van het onthaal van buitenlandse werknemers door de toekenning, in de sectoren met een tekort aan arbeidskrachten, van een werkvergunning die gekoppeld is aan de inspanningen van de vragende ondernemingen op het gebied van de tewerkstelling en de opleiding van Brusselse werkzoekenden, door de invoering van maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling en de opleiding van personen die in een regularisatiesituatie verkeren en tot slot via de versterking van de maatregelen om zwartwerk te bestrijden;
  - sociale clausules betreffende de tewerkstelling blijven opnemen in de overheidsopdrachten die uitgaan van het gewest en de plaatselijke overheden en na de evaluatie de mogelijkheid bestuderen om dit tot andere types van opdrachten uit te breiden. Deze maatregel is erop gericht om voor deze werken Brusselse werkzoekenden in dienst te nemen.
  PRIORITEIT 3
  Een waardige en betaalbare woning garanderen voor alle Brusselaars
  Voor teveel Brusselaars blijft de toegang tot een waardige en betaalbare woning moeilijk. De problemen inzake hygiëne en comfort in huurwoningen blijven bestaan, zowel in het openbare als in het privé-park. Het aanbod aan sociale woningen volstaat niet om aan de vraag te voldoen en een deel van het aanbod op de particuliere markt vormt, voor Brusselaars met een laag of een bescheiden inkomen, een probleem wat de prijs en de kwaliteit betreft.
  Bovendien blijft de aankoop van een woning voor teveel Brusselaars moeilijk en stelt men op de koopmarkt een tekort aan middelgrote woningen vast.
  Het gewestelijk beleid dat als doel heeft de woonomstandigheden te verbeteren moet voortgezet en verbreed worden, met als hoofdlijnen :
  1. Een vermeerdering van het aantal sociale huurwoningen
  Het aanbod aan sociale huurwoningen is binnen de wijken en over de gemeenten erg ongelijk verdeeld.
  Het lijkt redelijk om een aanzienlijke verhoging in het aanbod aan sociale woningen als doelstelling vast te leggen, uitgaand van cijfers die rekening houden met de noden van de bevolking, zoals het tekort aan grote woningen, en met de plaatselijke omstandigheden. Deze toename zal berekend moeten worden binnen de context van het volledige sociale-huurwoningenpark, dit zijn de woningen die rechtstreeks of onrechtstreeks door de overheid gecontroleerd worden en die onder bepaalde voorwaarden worden verhuurd (toegangscriteria, wijze van berekening van de specifieke huur).
  Op een termijn van 10 jaar zou zowel op gewestelijk niveau als op het grondgebied van alle gemeenten afzonderlijk het huurwoningenpark dat toegankelijk is voor mensen met een laag of een bescheiden inkomen aanzienlijk moeten aangroeien.
  In samenhang met het gemeentelijk ontwikkelingsplan zullen alle bestaande instrumenten aangewend moeten worden en moeten op gewestelijk en op lokaal niveau nieuwe benaderingen gezocht worden. Naast bepaalde stimulansen, zoals een bijzondere huisvestingsdotatie, zou een sanctiestelsel overwogen moeten worden, met inbegrip van financiële sancties. Dit voor gevallen waarin het niet naleven van de doelstellingen niet te wijten zou zijn aan objectieve omstandigheden, waarbij een stelsel voor afwijkingen of bijkomende termijnen voorzien wordt, in functie van de plaatselijke omstandigheden.
  Dit huurpark kan uitgebouwd worden door het aanbod aan sociale woningen te vergroten via nieuwbouw of aankoop/renovatie, waarbij evenwel de renovatie van het bestaande park prioritair blijft.
  De nieuwbouw moet bestaan uit kleine gebouwen die goed in al de wijken geïntegreerd zijn. Deze uitbreiding kan onder andere gefinancierd worden door de oprichting van een BEVEK huisvesting, waarvan een deel ook bestemd zou kunnen worden voor specifieke renovatieprogramma's.
  De mogelijkheden tot aankoop van bestaande gebouwen door de openbare vastgoedmaatschappijen moeten verbreed worden door hen toe te laten tot opportuniteitsaankopen over te gaan en gebouwen in goede staat aan te kopen of door hen renovatiekredieten op korte termijn toe te kennen bij aankoop van een onbewoonbaar verklaard gebouw. Ook de procedures moeten eenvoudiger en sneller worden.
  Gemeenten en OCMW's moeten aangemoedigd worden om hun sociale-woningenaanbod in het totale park te verhogen met transparantere toewijzingsregels en huurberekening.
  Deze inspanningen mogen niet enkel door de overheid gedragen worden. De uitbreiding van het aantal woningen beheerd door de Sociale Verhuurkantoren moet meer bepaald ondersteund worden door een nauwere samenwerking tussen deze maatschappijen en de lokale overheid. Hetzelfde geldt voor het park beheerd door het Woningfonds in het kader van zijn beleid inzake huurbijstand.
  De invoering van een stelsel van geconventioneerde woningen met privé-verhuurders kan eveneens overwogen worden.
  Fiscale maatregelen zoals een gelijkschakeling van de onroerende voorheffing met deze van de sociale huisvesting moeten voor dit type operaties overwogen worden.
  2. Het gemengd karakter en de sociale samenhang bevorderen, de woonomstandigheden en de leefomgeving beter op elkaar afstemmen
  Het huisvestingsbeleid mag zich niet tot bakstenen beperken. Het moet ook rekening houden met de leefomgeving van de bewoners en met de manier waarop zij met elkaar en met de buurt omgaan. Bovendien moeten sociale en gezondheidsproblemen in aanmerking gebracht worden.
  De grote woongehelen, hetzij openbaar hetzij privé, dienen te beschikken over buurtvoorzieningen die het dagelijks leven van de bewoners gemakkelijker moeten maken : kinderopvang, sociaal restaurant, ontspanningsruimten, speelpleinen, recreatie, culturele activiteiten, gemeenschappelijke ruimten (die bijvoorbeeld kunnen verhelpen aan de beperkte ruimte in de woning) en gedecentraliseerde steunpunten voor sociale diensten of gezondheidszorg.
  De initiatieven voor sociale samenhang die in 2000 werden opgestart, tonen dat de inwoners vele projecten kunnen dragen (huiswerkschool, kooklessen, foto- en video-atelier, organisatie van feesten of debatten) indien ze over de nodige infrastructuur beschikken en hulp krijgen bij het samenstellen van een project. Collectieve diensten waarvoor de bewoners zelf verantwoordelijk zijn of waarbij ze nauw betrokken worden (gemeenschappelijke wasserij, boodschappenhulp...) zijn niet alleen concrete hulpverlening, maar bevorderen ook de dialoog, de contacten en de vlotte omgang tussen de bewoners.
  Gemengde projecten die in één renovatie- of bouwoperatie verschillende partners samenbrengen (privé-investeerders, GOMB, sociale huisvesting voor verschillende doelgroepen) dragen bij tot een betere sociale gemengdheid (verscheidenheid van inkomens, culturen, generaties, ...) en moeten dus aangemoedigd worden, net zoals de activiteiten van het Woningfonds.
  Er dienen banden tot stand te komen tussen de uitvoerders van het huisvestingsbeleid en de sociale en gezondheidssector, om ervoor te zorgen dat personen aan een aangepaste en waardige woning worden geholpen en daar tot rust komen.
  Er moeten meer transitwoningen komen met woonvoorwaarden die voldoen aan het profiel van gebruikers aan de zelfkant van de maatschappij :
  - meer personeel voor sociale begeleiding;
  - uitbouw van het aantal transitwoningen;
  - intensiever gebruik van de formule van de " glijdende huurovereenkomst ";
  - gebruik van gezins- en huishoudhulp.
  De renovatie- of nieuwbouwprogramma's van woningen, vooral in achtergestelde wijken moeten gepaard gaan met acties voor de herwaardering van de stedelijke leefomgeving (onmiddellijke omgeving, wegenis, verlichting, groene ruimten, binnenterreinen van de huizenblokken, integratie van kunstwerken, ...). Wat vermeden moet worden, is dat men vanuit het venster van een kwaliteitswoning tegen een verloederde stedelijke omgeving zou aankijken of dat men vanuit een krot zicht heeft op een degelijk aangelegde openbare ruimte.
  Er moet zowel ruimtelijk als in de tijd een betere coördinatie komen van het herwaarderingsbeleid voor openbare ruimten en van het beleid inzake woningrenovatie. Dit kan eventueel via een gespecialiseerde cel gebeuren. Wat planning betreft, moeten de prioriteiten en de kalender in beide domeinen gezamenlijk uitgeschreven worden.
  De bewoners, huurders of eigenaars, uit de privé- of openbare sector, moeten beter geïnformeerd worden wat betreft het onderhoud en het gebruik van de woning. Folders bestemd voor het grote publiek, meer technische brochures en veldwerk zouden de Brusselaar beter moeten informeren omtrent het rationeel gebruik van energie, de strijd tegen koolstofmonoxide- en loodvergiftiging, vochtpreventie, ...
  3. Het aanbod aan middelgrote koop- en huurwoningen en de steunmaatregelen bij de aankoop van een woning opvoeren
  Het beleid inzake middelgrote woningen moet versterkt worden om zo beter tegemoet te komen aan de aanhoudende sterke vraag in dit segment.
  Naast de bestaande operatoren moeten de gemeenten eveneens aangemoedigd worden als zij initiatieven nemen in de sector van de middelgrote woningen.
  Parallel met de " klassieke " - en hoofdzakelijk openbare - instrumenten moeten privé-investeringen in middelgrote woningen aangemoedigd worden, zowel bij nieuwbouw bestemd voor aankoop en verhuur als bij het opnieuw op de markt brengen van momenteel onbeschikbare woningen.
  De vergroting van het aanbod aan middelgrote woningen is één van de taken van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in de vorm van een partnerschap tussen de openbare en de privé-sector.
  Dit systeem is één van de instrumenten die het voor de overheid mogelijk maakt om omvangrijke stedelijke renovatieprojecten te verwezenlijken in wijken die over het algemeen door privé-investeerders aan hun lot overgelaten worden. Toch moet de productie in de huidige economische conjunctuur opgevoerd worden. Maar het evenwicht tussen de vraag en het aanbod is wankel en kan op elk moment verbroken worden, bijvoorbeeld door een verhoging van de hypotheekrente.
  Als de hypotheekrente stijgt, is het duidelijk dat het gewest in meerdere mate zal moeten bijdragen om de verkoopprijzen toegankelijk te maken.
  Een zeer langlopende hypotheekrente is een voorstel dat de moeite loont om uitgediept te worden.
  De productie van eengezinswoningen die beantwoorden aan de behoeften van gezinnen met meerdere kinderen moet aangemoedigd worden.
  De renovatie van industriële of leegstaande panden (of van panden die voor een andere bestemming gebruikt worden) tot woningen moet eveneens aangemoedigd worden. Deze beantwoordt immers aan de vraag naar appartementen en lofts gelegen in panden die van een groot industrieel of economisch verleden getuigen. Deze aanmoediging kan gebeuren door de ondersteuning van collectieve aankopen. Deze steun moet verleend worden bij de start van het project, eventueel via een gespecialiseerde structuur.
  Een reflectie over de inkomensplafonds en de berekeningswijze van de verkoopprijs moet kunnen voorkomen dat bevolkingsgroepen van de uitwerking van deze instrumenten worden uitgesloten (onder meer door een drempeleffect) die zonder rechtstreekse of onrechtstreekse gewestelijke steun onmogelijk toegang kunnen krijgen tot eigendom.
  Naast de productie van woningen door de GOMB zijn ook de door het Woningfonds toegekende hypotheekleningen een doeltreffend instrument voor steun bij de aankoop van een woning. Het versterkt ook het gemengd sociaal karakter in de oudere wijken. De uitbouw van dit instrument impliceert een toename van het aantal jaarlijkse leningen, een herziening van de handelswaarde van de woningen, maar ook een verbreding van de beoogde doelgroep tot gezinnen zonder kinderen en alleenstaanden. Deze verbreding mag de toegang tot leningen bij het Fonds voor de actuele doelgroep niet beperken.
  De huidige bouw- of aankooppremie zou fundamenteel herzien moeten worden en de middelen die hiervoor momenteel aangewend worden, zouden opnieuw georiënteerd kunnen worden naar nieuwe instrumenten zoals een lening voor jonge gezinnen, een verzekering tegen inkomensverlies, of een bijdrage in de aflossing van hypotheekleningen aangegaan bij de banksector.
  De erkende kredietmaatschappijen dragen eveneens bij om de aankoop van een woning tegen voordelige rentevoeten en zonder inkomensplafond mogelijk te maken voor alle Brusselaars.
  Deze sector zou geherstructureerd kunnen worden naar de kritische massa toe en met het oog op een grotere zichtbaarheid.
  De ordonnanties van 29 augustus 1991 en van 13 april 1995 moeten herzien worden in het licht van hun werkelijk effect op het terrein.
  4. Het sociale-woningenpark weer op niveau brengen en de financiële leefbaarheid ervan op lange termijn waarborgen
  De sociale huisvesting kent nog teveel ongezonde woningen en woningen die niet over het minimumcomfort beschikken.
  De renovatie van heel het sociale woningenpark moet opgevoerd worden, zowel wat de buitenzijde van de gebouwen betreft (daken, daklijsten, gevels) als wat betreft de gemeenschappelijke ruimten (liften, halls...) en de binneninrichting van de woning zelf. Die moet in goede staat zijn (vloer- en wandbekleding...) en toereikend zijn uitgerust (thermische en akoestische isolatie, veilige warmwaterproductie, centrale verwarming, badkamer, moderne elektrische installatie, ...).
  De resultaten van het technisch kadaster van de sociale huisvesting zullen het mogelijk maken de nood aan herstelling van het park te ramen (exclusief studies, conformiteit van alle liften en centrale verwarming).
  Om de krotten uit de sociale huisvesting te bannen en het patrimonium weer op niveau te brengen, zijn er op 4 gebieden inspanningen vereist :
  - een toename van de middelen bestemd voor renovatie (om deze te versnellen en een verdere verloedering van bepaalde gebouwen tegen te gaan, die zonder twijfel een verdere verhoging van de kosten tot gevolg zou hebben). Zoniet zullen de onaanvaardbare woonomstandigheden nog 8 à 10 jaar blijven bestaan;
  - een prioriteitenschaal vastleggen (risico's voor de gezondheid of de veiligheid van de huurders, de staat van verloedering van het gebouw, installaties en minimale normen ...) en een systematisch nagaan van de eisen met betrekking tot de homogene toestand van het geheel van de betrokken woningen;
  - een versterking van het personeelsbestand, zowel bij de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij als bij de openbare vastgoedmaatschappijen. Dit zal een follow-up van de dossiers mogelijk maken (van de raming van de kosten tot de opvolging van de werken en het nazicht van het bestek). Het voorstel om bij sommige of bij alle huisvestingsmaatschappijen een technische ondersteuningsdienst op te richten, moet nog bestudeerd worden;
  - het toekennen van renovatiepremies, naast de kredieten, om rekening te kunnen houden met de financiële situatie van de maatschappijen, maar ook om de impact van de renovatiewerken op de basishuurprijzen te verminderen en hierdoor ook de te betalen huur. Dit soort maatregel is van belang voor het financieel evenwicht van de maatschappijen en voor de huurders, maar voorkomt ook een explosie van de gewestelijke solidariteitsbijdrage (5).
  ( (5) Volgens de huidige financieringsregels brengt een toename van het aantal renovatiewerken een sterke verhoging van de basishuur van de gerenoveerde woning met zich, vooral bij woningen die zich in uitermate slechte toestand bevinden. De berekening van de huurprijs zou, in samenhang met het lage inkomen van de huurders en de verarming, het verschil tussen de theoretische en de werkelijk geïnde huurprijs doen toenemen en hiermee dus ook de gewestelijke solidariteitsbijdrage. )
  Er moeten tevens beleidslijnen uitgezet worden die een oververhitting van de markt kunnen voorkomen (gebruik van opdrachten van het type " stock ", spreiding van werven van hetzelfde type over verschillende jaren,...).
  Nieuwe financieringsformules, zoals derde investeerders of warmte/kracht koppeling en de introductie van een BEVEK huisvesting moeten ondersteund worden. Deze maatregelen moeten de injectie van nieuwe financiële middelen in de sector mogelijk maken, of moeten werken financieren die niet als prioritair bestempeld werden in verhouding tot de staat van het patrimonium.
  Er moeten mechanismen in het leven geroepen worden die het mogelijk maken rekening te houden met de groeiende erosie van de huurinkomsten bij de openbare vastgoedmaatschappijen. Er moet ook gezorgd worden dat de huurprijzen betaalbaar blijven voor de bewoners van sociale woningen, ook na renovatie.
  De renovatie en het onderhoud van het patrimonium, maar ook de manier waarop de openbare vastgoedmaatschappijen beheerd worden, zullen onderworpen worden aan precieze en meetbare indicatoren, aan doelstellingen en stimulansen in het kader van beheerscontracten. Die zullen ook stimulansen bevatten voor het up-to-date houden en het intensief gebruiken van het kadaster, de uitbouw en de omkadering van de technische regieën. Deze stimulansen zouden de vorm aannemen van gedifferentieerde toegangspercentages tot het subsidiestelsel of een variatie op de gewestelijke solidariteitsbijdrage in functie van aanvullende parameters bij het sociaal tekort.
  5. Het gemeentelijk huisvestingsbeleid ontwikkelen en coördineren
  De gemeenten kunnen hun relatie met de bevolking en hun kennis van het gebouwenpark (en de karakteristieken ervan in de verschillende buurten) aanwenden om bij te dragen tot de uitbouw van een dynamisch huisvestingsbeleid, dat past in de prioriteiten die door het gewest vastgelegd werden. Binnen de gemeente zouden de bekwaamheden op het gebied van huisvesting gecentraliseerd kunnen worden door de uitwerking van gemeentelijke plannen, een schepen voor huisvesting, de invoering van een huisvestingsloket ...
  Op gemeentelijk vlak zijn er veel instrumenten die de ontwikkeling van een huisvestingsbeleid mogelijk maken :
  - hygiëne- en gezondheidscontroles, politiebevoegdheid van de burgemeester;
  - eigendommen van de gemeente, het OCMW, de grondregie, al dan niet met een maatschappelijk doel;
  - deelneming in een Sociaal Verhuurkantoor;
  - bevoegdheid op het vlak van stedenbouw;
  - gemeentelijke premies (aanvulling op de renovatiepremie, de aankooppremie, de installatiepremie, ...);
  - het aanwenden van aankoop- en renovatiepremies voor afzonderlijke onroerende goederen;
  - partnerschap met de associatieve structuur;
  - toekennen van huurwaarborgen, ....
  Deze instrumenten vallen over het algemeen onder verschillende bevoegdheden. Ze beogen op gemeentelijk niveau niet altijd een duidelijk doel inzake huisvesting en zijn niet altijd in overeenstemming met de prioriteiten die het gewest vaststelt, onder meer in het kader van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan.
  Het bepalen van duidelijke gemeentelijke doelstellingen op het gebied van huisvesting, het groeperen van bevoegdheden en van instrumenten die het uitvoeren van een dergelijk beleid mogelijk maken en de aanmaak van aanvullende instrumenten moeten dus door het gewest gesteund worden.
  Deze aanmoediging zou zich kunnen uiten in een " Huisvestingscontract " tussen het gewest en de gemeenten naar het voorbeeld van de veiligheidscontracten. Deze contracten zouden het mogelijk maken de doelstellingen van de gemeentelijke ontwikkelingsplannen op het gebied van huisvesting te realiseren en aan te vullen.
  Op grond van een overzicht van de bestaande en ontbrekende middelen in elke gemeente, zou dit contract doelstellingen kunnen vastleggen voor alle gemeenten die het wensen te ondertekenen.
  De doelstellingen kunnen per gemeente verschillen. Enkele voorbeelden :
  - oprichting van huisvestingsbeurzen op gemeentelijk- of wijkniveau, adviesverlening aan huurders, verhuurders of bewoners-eigenaars;
  - promotie van de gewestelijke en gemeentelijke premies;
  - bijstand bij het indienen van een dossier en begeleiding bij de aanvragen (technische plannen, financiering inbegrepen);
  - strijd tegen verlaten en ongezonde woningen en leegstand in het bijzonder voor eigendommen van de gemeenten en de OCMW's;
  - nieuwe transitwoningen om onder meer een oplossing te bieden voor de problemen die ontstaan door uitzetting;
  - uitbouw van het park toegankelijk voor ouderen en personen met een beperkte mobiliteit, vergroting van het aanbod aan sociale woningen;
  - ondersteuning van de productie van middelgrote huur- en koopwoningen;
  - meer transparantie bij het toekennen van woningen en bij het berekenen van de huur voor woningen van de gemeente en het OCMW, ....
  Dergelijke contracten moeten uiteraard een aanmoedigingsstelsel bevatten dat rekening houdt met de bijzonderheden van elke gemeente (structuur van bevolking en park, het percentage van de gemeentelijke begroting aangewend voor huisvesting, percentage sociale woningen). De toekenning van een " bijzondere huisvestingsdotatie " voor de gemeenten kan overwogen worden, naar het voorbeeld van de driejaarlijkse investeringsdotatie. Deze dotatie zou gefinancierd kunnen worden door herbestemming van de bestaande middelen die momenteel erg ongelijk aangewend worden (subsidies voor afzonderlijke onroerende goederen ...).
  6. De coördinatie van de gewestelijke initiatieven inzake huisvesting versterken
  Het gewest beschikt over vele instrumenten die rechtstreeks de woonomstandigheden van de Brusselaar beïnvloeden, maar ze worden onvoldoende gecoördineerd. Zonder exhaustief te zijn, zijn er de volgende uitvoerders en instrumenten : de sociale huisvesting, het Woningfonds, de Sociale Verhuurkantoren, de GOMB, verenigingen die ijveren voor integratie via de huisvesting, erkende kredietmaatschappijen, premies (renovatie, gevelverfraaiing, bouw- of aankooppremies), verhuis-, installatie- en huurtoelagen (VIHT's), het hoofdstuk huisvesting van de wijkcontracten, gewestelijke toelage voor de samenstelling van een huurwaarborg, subsidie aan de gemeenten en aan de OCMW's voor afzonderlijke onroerende goederen ... zonder daarbij de zuiver verordenende middelen (stedenbouwkundige vergunning, GBP, GSV, ...) en de bevoegde diensten (toezicht, stedenbouw, ...) uit het oog te verliezen.
  Deze beleidsmiddelen zijn gesponnen rond oppervlakte- of bewoonbaarheidsnormen, inkomensplafonds en diverse interventieperimeters, maar ze zijn niet altijd coherent en soms zelfs tegenstrijdig. Ze worden daarenboven door verschillende besturen beheerd en horen onder de bevoegdheid van verschillende ministers en staatssecretarissen.
  Het is dus noodzakelijk om al de beschikbare middelen grondig te onderzoeken om zo de prioriteiten te bepalen wat de doelgroepen en de afbakening van de interventieperimeters betreft, om dubbel gebruik te voorkomen en om tegenstrijdigheden tussen instrumenten met nochtans een verwant doel te voorkomen. Een vermindering van het aantal types interventieperimeter, de vaststelling van enkele inkomensplafonds naargelang de doelgroep en de eenvormigheid van de oppervlaktenormen zullen de doeltreffendheid van deze beleidsmiddelen verhogen en ze ook beter begrijpbaar maken voor de Brusselaars.
  Twee van deze instrumenten verdienen een specifieke analyse en zeker ook heroriëntering :
  - de VIHT's zouden deels omgezet kunnen worden in een aankooppremie en in samenhang met de Huisvestingscode een middel zijn in de strijd tegen ongezonde woningen;
  - de renovatiepremie zou geconcentreerd moeten worden voor werken die daadwerkelijk de staat van de gebouwen verbeteren, en niet voor onderhoud, en ze zou gekoppeld moeten worden aan het begrip aankoop/renovatie, rekening houdend met de duur van bewoning door de aanvrager. De premie zou ook op een significante manier het huurwoningenpark moeten bereiken.
  Deze coördinatie impliceert ook de oprichting van een " huisvestingsloket " dat breed toegankelijk is en dat aan de bevolking op één plaats alle nodige informatie op het gebied van huisvesting verschaft en de bevoegdheden van de verschillende beleidsuitvoerders overstijgt.
  7. Een gewestelijk beleid voeren tegen de onbewoonbaarheid aan de hand van een Huisvestingscode
  Globaal gezien zal de Huisvestingscode zijn opgebouwd rond het recht op een waardige woning voor iedereen.
  De bepaling van gewestelijke minimumnormen op het gebied van gezondheid en uitrusting is een onmisbaar instrument om de strijd aan te gaan tegen een nog te frequent aanwezige realiteit : krotten, huisjesmelkers, overdreven opdeling van woningen die echte duiventillen worden, ....
  Deze normen moeten bevredigende woonomstandigheden garanderen maar moeten ook rekening houden met de huidige kenmerken van het Brusselse gebouwenpark (de indeling van de woningen, drie opeenvolgende kamers). Ze zullen op het volledige huurpark, zowel privé als openbaar, zowel gemeubeld als ongemeubeld, toegepast moeten worden.
  Ze moeten gecoördineerd worden met de stedenbouwkundige normen. Dit zijn de normen bepaald in het kader van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening, om te vermijden dat de verbouwingen afbreuk zouden doen aan de kwaliteit van de woningen.
  De code zal dus op algemene wijze de veiligheids- en gezondheidscriteria, en het minimaal comfort van zowel privé- als openbare woningen vaststellen. Deze criteria zullen daarna gepreciseerd worden bij besluit van de Regering. Voor de naleving van deze criteria zullen de eigenaars verantwoordelijk gesteld worden.
  De regering moet onder meer via de gemeenten in aangepaste controlemiddelen voorzien voor de naleving van deze criteria. Worden deze veiligheids- en gezondheidscriteria en de criteria inzake comfort van de woningen niet nageleefd, dan zullen sancties bepaald worden, alsook begeleidende maatregelen om de huurders op te vangen die een woning moeten verlaten die niet aan de normen voldoet omdat de eigenaars de criteria niet naleven.
  Daarenboven moet de Code de taak van de uitvoerders van het huisvestingsbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevestigen en versterken, ook deze uit het verenigingsleven.
  Het gewest moet eveneens instrumenten uitwerken in de strijd tegen leegstaande en verlaten woningen. Naast een aanmoedigend beleid dat zich kan spiegelen aan geslaagde slagkrachtige maatregelen ten opzichte van de eigenaars in bepaalde wijken of gemeenten moeten tevens instrumenten worden ingevoerd die de inertie van sommigen kunnen tegengaan.
  De Huisvestingscode zal in bepalingen voorzien die erop gericht zijn mechanismen te coördineren, te versterken of in het leven te roepen die het mogelijk maken de strijd aan te gaan tegen leegstaande woningen, zowel privé als van de overheid : een systematische inventaris op gemeentelijk en gewestelijk niveau, aanzetten tot het gebruik van leegstaande woningen, fiscale stimulansen,...
  Aan de hand van wetgevende beschikkingen met een omschrijving van de kwaliteitsnormen voor de woningen, de rol van uitvoerders van het huisvestingsbeleid en de oprichting van verschillende actiemiddelen zal deze Huisvestingscode meer zijn dan een eenvoudig op elkaar afstemmen - wat overigens zeker noodzakelijk is - van sterk verspreide bepalingen.
  De uitvoering van deze prioriteiten vereist de oprichting van een " Vast Observatorium voor Huisvesting " dat de bestaande toestand moet analyseren en het beleid en de voorstellen zal evalueren. Deze gecentraliseerde aanpak zal zowel betrekking hebben op de privé- als op de openbare huisvesting en zal het mogelijk maken om de gegevens over huisvesting (6) tegenover de bevolkingsgegevens te plaatsen.
  De Brusselaars kunnen slechts op de hoogte zijn van deze maatregelen als er een grootschalige informatie-inspanning geleverd wordt, met onder andere de oprichting van een centraal huisvestingsloket.
  ( (6) Het aantal huur- en koopwoningen, kenmerken (toestand, uitrusting, comfortniveau), leegstaande, verloederde of verlaten onroerende goederen, huur- en koopprijzen, evolutie van het aantal renovaties of bouwprojecten, .... )
  PRIORITEIT 4
  Het stedelijk beleid voor renovatie, bescherming en verbetering van de huisvesting voortzetten door speciale aandacht te besteden aan de centrale buurten en aan de achtergestelde zones
  Inleiding
  De stad is een mozaïek van wijken die aantrekkelijk gemaakt moeten worden om te voldoen aan de noden en de wensen van elke Brusselaar.
  Het stedelijk renovatie- en huisvestingsbeleid moet een dubbel gemengd karakter waarborgen, namelijk de gemengdheid van de stedelijke functies (residentieel en economisch) en van de verschillende bevolkingscategorieën, de enige garantie voor de duurzaamheid van het project voor stadsvernieuwing.
  De stedelijke evolutie van het gewest heeft in de loop der tijden geleid tot een belangrijke toename van achtergestelde zones in Brussel. Deze situatie is deels te wijten aan de uittocht van een deel van de bevolking naar de tweede gordel en deels aan het verval van de industrie met de leegstand van vele industriële panden tot gevolg.
  De verloedering van de gebouwen en de daaruit volgende toename van braakliggende terreinen en stadskankers en een algemene situatie van tekort aan werkgelegenheid maakt dat deze wijken een slechte stedelijke en sociaal-economische toestand kennen. Om deze problemen op te lossen moet de overheid een geïntegreerd beleid voeren dat op de problemen gericht is. Om de verarmde stedelijke zones te renoveren moet elk domein van de gewestelijke politiek gemobiliseerd worden.
  Verschillende gewestelijke voorzieningen kunnen volledig of deels in de stadsvernieuwingsprojecten geïntegreerd worden : renovatiepremies, de oprichting van middelgrote woningen door de GOMB, de activiteiten van het Woningfonds, de subsidies aan de gemeenten en aan de OCMW's ter renovatie van vervallen gebouwen, de tussenkomsten van de gewestelijke operatoren (BUV, BIM) in de openbare ruimten en de groenzones ...
  Het voornaamste initiatief dat deze geïntegreerde aanpak inluidde, dateert uit 1994 toen een instrument voor stedelijke heropbouw werd uitgewerkt dat de aspecten van de huisvesting combineerde met het levenskader en de sociale ontwikkeling : de "wijkcontracten ". Dit initiatief werd versterkt en aangevuld.
  Enerzijds door de wijzigingen van de reglementaire teksten (waardoor een fusie met de initiatiefwijken mogelijk werd en meer rekening kon houden met de " economische " sfeer en met de buurtgebonden aspecten) en anderzijds door de gelijktijdige bijdragen van de Europese programma's.
  Afbeelding 86
  1. Huisvesting als stuwende kracht voor de stedelijke heropleving
  1.1. Op weg naar een geïntegreerd kader voor de woningbouw in het proces van stadsvernieuwing
  1.1.1. De doelstellingen voor woningproductie in de revitalisatieoperaties
  Huisvesting is het centraal element van elk beleid voor stadsvernieuwing, zowel op het gebied van de renovatie van bestaande woningen als op het gebied van de oprichting van nieuwe woningen.
  Wat de huisvesting betreft, bestaat het hoofddoel erin een optimale huisvesting aan te bieden en de bewoners tegelijk de mogelijkheid te geven om in hun eigen buurt te blijven en te vermijden dat de armoedehaarden zich verplaatsen als gevolg van de renovatiewerken.
  Dit doel brengt met zich mee dat de structuur en het comfort van de nieuw aangeboden woningen moeten beantwoorden aan de noden van de plaatselijke bevolking (onder andere gezinnen met kinderen). De bouw van woningen in de te herwaarderen zones moet eveneens bijdragen tot de toegankelijkheid van kwaliteitswoningen voor alle sociale categorieën, en zo het noodzakelijke gemengd karakter van de buurt waarborgen. De ontwikkeling van dit gemengd karakter zal tezelfdertijd zoveel mogelijk de breuken in de sociale structuur van deze wijken beperken. Bij elk herwaarderingsproject moet stilgestaan worden bij het evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van woningen in de betrokken wijk en bij de regels om dit evenwicht te bereiken.
  De financieringswijzen waarin de ordonnantie 'wijkcontracten' voorziet weerspiegelen dit gemengd karakter aangezien ze in woningen gelijkgesteld met sociale huisvesting voorzien voor initiatieven die uitsluitend door de overheid gerealiseerd worden, in middenklasse woningen voor initiatieven die gerealiseerd worden in samenwerking tussen de overheid en de privé-sector en in vrije woningen voor wat door de privé-sector gerealiseerd wordt. De inbreng van de privé-sector in de initiatieven die in de ordonnantie opgenomen zijn, zal verder gestimuleerd worden.
  Afbeelding 87, Afbeelding 88 en Afbeelding 89
  1.1.2. Coördinatie van de verschillende beleidsvormen
  Naast de projecten uitgevoerd in het kader van de ordonnantie 'wijkcontracten', zal er bijzondere aandacht besteed moeten worden aan andere interveniënten in de revitalisatieperimeters voor, na en tijdens de duur van de vierjarenprogramma's.
  De initiatieven van de GOMB, van de gemeenschapscommissies en van het Woningfonds zullen, nog meer afgestemd worden op de initiatieven van de gemeenten. Deze coördinatie zal plaatsvinden in het kader van een systematische onderlinge uitwisseling van informatie in de ontwerpfasen van de verschillende investeringsprogramma's. Op termijn zullen alle openbare of daarmee gelijkgestelde operatoren ingeschakeld kunnen worden in het ontwerp van een globaal plan voor woningproductie, namelijk in het kader van de gemeentelijke ontwikkelingsplannen of in het kader van gemeentelijke huisvestingscontracten die specifieke doelstellingen zouden kunnen bevatten voor de zones die opgenomen zijn in de perimeters van de wijkcontracten van de betrokken gemeenten.
  Er zal ook bijzondere aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van gemengde projecten met meerdere partners uit de openbare en uit de privé-sector.
  1.2. De individuele en collectieve renovatie
  1.2.1. De collectieve renovatie
  De gezamenlijke aankoop van gebouwen is een nieuwe stuwende kracht in de renovatie van de bebouwing en in de woningproductie. Er moet een systematische hulp op gang komen bij projecten voor de aankoop en de bestemming van leegstaande panden. Er zal een ad hoc coördinatie gecreëerd worden met het oog op de stimulering en de begeleiding van deze projecten.
  In deze context moet er nagedacht worden in samenwerking met de eigenaars (privé of openbaar) over de " onbewoonde gebouwen ". Met het oog op een complete of een gedeeltelijke herbestemming van deze gebouwen zal het gewest de gemeenten stimuleren om een inventaris op te stellen en te actualiseren van deze onbewoonde en onuitgebate gebouwen (zoals bepaald in artikel 179 van de ordonnantie houdende de organisatie van de planning en de stedenbouw).
  1.2.2. Individuele renovatie
  De individuele renovatiepremies voor de woningen zijn ook een drijfveer voor de stadsvernieuwing. De verschillende mechanismen voor de toekenning van premies zullen geharmoniseerd en vereenvoudigd worden.
  Deze mechanismen zijn veelal ontoegankelijk voor bepaalde categorieën van de bevolking doordat de bedragen voor de globaliteit van de werken geprefinancierd moeten worden. Er zal een systeem van prefinanciering voor de premietrekkers tot stand moeten komen.
  De binnenterreinen van de huizenblokken die weinig groen bevatten - die binnenterreinen van huizenblokken groeperen die weinig bewoond en te vernieuwen zijn en deze die een hoge bezetting kennen en meestal verwaarloosd zijn - moeten verbeterd worden, waarbij vooral voorrang verleend zal worden aan de huizenblokken die vooral voor de huisvesting bedoeld zijn.
  Het kadaster van deze " binnenterreinen van huizenblokken met weinig groen " is opgenomen in de bestaande feitelijke toestand van het GBP.
  Er zal een specifiek premiestelsel gecreëerd worden met de bedoeling de eigenaars van onbewoonde woningen in deze binnenterreinen van woonblokken te stimuleren om ze af te breken en om de globale omgeving te verbeteren.
  Er zal een hiërarchie van de initiatieven uitgewerkt worden op basis van het gebiedstype en van de revitalisatieperimeters.
  2. De openbare ruimten als elementen van stadsvernieuwing
  Wat de openbare ruimten betreft, moet de integratie van de verschillende actiemiddelen de simultane ontwikkelingen van de renovatieprojecten van de openbare ruimten en de vastgoedprojecten benadrukken. De filosofie van de ruimtelijke ordening moet de bewoners de mogelijkheid geven om opnieuw gebruik te maken van de openbare ruimten van hun wijk door de inrichting van gezellige ruimten. Zij moet ook de zwakke gebruikers (de voetgangers en de fietsers) beschermen door de creatie van openbare pleinen, de verbreding van de voetpaden of door installaties die de snelheid van de voertuigen in woonbuurten beperken. Er moet ook voor gezorgd worden dat de herbestemming van openbare ruimten een voldoende omvang heeft zodat privé- en openbare operatoren gestimuleerd worden om deel te nemen aan de stadsvernieuwing om zo het beoogde stimulerend effect te bereiken.
  De strategische prioriteiten voor de ruimtelijke ordening van openbare ruimten in de renovatieprojecten zijn de volgende :
  - de herbestemming van de openbare ruimten door de bewoners in het kader van een participatieve benadering;
  - vermindering van de bebouwingsdichtheid (zonder afbreuk te doen aan de woonfunctie en aan het economisch potentieel van de bebouwing);
  - bij de aanleg van de recreatieve ruimten moet de veiligheid in acht genomen worden zodat hun aanleg geïntegreerd kan worden in een veilige ruimte voor de ouders en de kinderen;
  - het onderhoud en de groenbeplanting moet meer aandacht krijgen;
  - gezellige buurtruimten.
  3. Het sociale hoofdstuk - de participatiemechanismen als elementen van stadsvernieuwing
  Het sociale hoofdstuk is de onmisbare aanvulling, zowel voor de fysische herwaarderingsprojecten als voor de economische projecten. Het nut ervan werd zowel op het vlak van participatie van de bewoners als op het vlak van de ontwikkeling van collectieve buurtvoorzieningen bewezen. Bovendien speelt het een duidelijke rol in de dynamiek om het privé-patrimonium te vernieuwen.
  3.1. De mechanismen voor de medewerking van de bewoners
  De plaatselijke ontwikkeling hangt af van de mobilisatie van alle deelnemers :
  - de openbare sector;
  - de privé-sector;
  - het verenigingsleven en de bewoners.
  De actieve medewerking van de bewoners is een essentieel principe voor de geïntegreerde aanpak van de plaatselijke ontwikkeling. Deze dient te worden aangemoedigd zodat de bewoners echte actoren worden van de stadsontwikkeling. Het gewest en vooral de plaatselijke overheid moeten erop toezien dat zij betrokken worden bij de uitvoering van het project.
  Deze participatie heeft tot doel de bemoederende hulpverlening tegen te gaan (waar de bewoners uit de beslissingscircuits gehouden worden omdat zij als passieve individuen beschouwd worden) door de bewoners op te leiden om deel te nemen aan het beleid van hun gemeente, de uitwerking en de realisatie van het project, zodat ze actieve burgers worden. De bewoners dienen volwaardige actoren te worden op lokaal vlak.
  De medewerking van de bewoners is één van de garanties dat het project werkelijk aan de noden van de bevolking, aan haar waarden en aan haar verwachtingen beantwoordt. Ze laat toe om op basis van individuele bezorgdheden een collectief en gemeenschappelijk eisenpakket op te stellen dat voor de volledige bevolking voordelig zal zijn.
  Dit zijn de beoogde doelstellingen :
  - systematisering van de mechanismen voor participatie aan alle herwaarderingsprojecten;
  - meer steun aan de structuur die de renovatie van het privé-patrimonium in de achtergestelde buurten ondersteunt.
  3.2. De voorzieningen van collectief belang
  De oprichting van wijkvoorzieningen speelt een essentiële rol in de levenskwaliteit en bij het tot stand brengen van een sociale cohesie.
  De kwetsbare buurten kennen op dit gebied een belangrijk deficit. In het kader van de revitalisatie-operaties moet het maaswerk van deze voorzieningen rekening houdend met de volgende prioriteiten versterkt worden :
  - de oprichting van nabijgelegen sportfaciliteiten;
  - het gebruik van schoolgebouwen die veelal niet gebruikt worden, maar die een belangrijk potentieel vormen door de bewoners en de buurtverenigingen;
  - de creatie van culturele wijkruimten door de bevoegde instanties;
  - de uitbouw van kinderdagverblijven en andere opvangstructuren voor kleine kinderen.
  4. De economische heropleving
  4.1. Het stimuleren van activiteiten die zich in de bestaande stedelijke structuur integreren
  Voor de economische heropleving van de oude wijken is er een grote aanpassing nodig tussen de noden van de bedrijven en deze van de bewoners, door de ontwikkeling van een activiteit die rechtstreeks verband houdt met deze noden. Het gaat erom de uitbouw en de oprichting van zelfstandige en kleine ondernemingen aan te moedigen, die voornamelijk afkomstig zijn van ondernemers uit de wijk of van ondernemers die zich in het dynamische proces van de heropleving wensen te integreren. Deze ontwikkeling gebeurt via de opsporing en de begeleiding van nieuwe projecten, alsook door het creëren van gunstige omstandigheden voor het behoud van ondernemingen in een stedelijk milieu, want deze vormen tegelijkertijd ook een bron van werkgelegenheid. Het gaat er ook om de stedelijke economische sectoren en de sociale economie zo goed mogelijk te ontginnen. Het optimaal gebruik van vrijgekomen industrieterreinen verdient bijzondere aandacht.
  Het in overweging nemen van de economische ontwikkeling van de te vernieuwen wijken moet gebeuren vanuit de invalshoek van een betere coördinatie van de instrumenten, van de mobilisatie van de actoren op het terrein en van de territorialiteit van het openbaar initiatief. Deze overwegingen komen tot uiting in de vorm van de volgende voorstellen tot actie :
  - systematische beschouwingen over de omvorming van de potentiële outputs van de geïntegreerde bedrijven in de wijken naar inputs voor de plaatselijke economie;
  - vrijwillige toepassing van de sociale clausules in de openbare aanbestedingen voor uit te voeren werken;
  - integratie van de stedelijke bedrijvencentra in het dynamisch proces van de herwaardering van de wijken;
  - installatie van diensten voor werken van collectief belang en wijkbedrijven (Frans model);
  - overgaan tot het bepalen van de potentiële maatregelen voor de economische heropleving, vertrekkend van de identificatie van de ontwikkelingspolen in plaats van een groepering van verschillende " woonblokken " die één wooneenheid vormen. Dergelijke polen kunnen reeds in het actieplan voorkomen (vb : een bestaande handelskern, een station, een kruispunt, een winkelgalerij, enz. ...) of kan daarentegen een bewuste strategische keuze van de interveniënten vormen. (vb : een plaats die voorbestemd werd voor de oprichting van een bedrijvencentrum, een verlaten industrieel pand).
  4.2. De heropleving van vervallen handelskernen
  Men kan niet ontkennen dat de handelsactiviteiten een belangrijke rol spelen in de levenskwaliteit en de aantrekkelijkheid van het gewest. De commerciële functie vormt een meerwaarde voor Brussel als woonstad en als een economische ontwikkelingspool. De handel beïnvloedt deze levenskwaliteit door buurtdiensten aan te bieden, door een zekere gezelligheid te garanderen die op haar beurt de veiligheid van de wijken sterk beïnvloedt. De handel speelt ook een grote rol in de economische ontwikkeling. Tot slot is de handel ook een bron van gediversifieerde werkgelegenheid, zowel op het gebied van vereiste kwalificaties, als op het gebied van de geografische verspreiding van deze arbeidsplaatsen.
  Bepaalde handelsbuurten kennen een constante ontwikkeling terwijl andere al jarenlang duidelijk achteruit gaan. Dat is zowel te wijten aan een vermindering van het gemiddeld inkomen van de burgers als aan de wijziging in het aankoopgedrag van de consumenten en de interne herstructurering van een sector die moeilijk te begrijpen is door zijn diversiteit. Om deze verloedering van handelskernen tegen te gaan is de regering in 1998 met een proefproject gestart met 12 contracten voor handelskernen en dit na analyse van de globale toestand van de Brusselse kernen en op basis van een aanbesteding die op deze analyse volgde.
  Afbeelding 90
  Sinds de ontwikkelingscellen operationeel werden, kwamen er veel projecten en acties tot stand. De evaluatie van deze acties toont aan dat ze ontegensprekelijk een impact gehad hebben op het imago van deze kernen, zowel bij de eventuele investeerders als bij de klanten.
  De actieradius van de kernen moet dus uitgebreid worden. Wel moet vermeden worden dat ze de plaats innemen van commerciële projecten die georganiseerd worden door de gemeenten en door de handelarenverenigingen. Hun rol als interface en promotor moet dus opnieuw bevestigd worden.
  Om dit te kunnen verwezenlijken, moeten volgende aspecten versterkt worden :
  - de partnerschappen op lokaal en op gewestelijk niveau moeten verbreed worden tot de culturele organisaties, de bedrijfswereld en de vastgoedsector, alsook tot alle deelnemers die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de handelsbuurten;
  - de nieuwe technologieën moeten voor deze kernen toegankelijker gemaakt worden;
  - er moeten speciale acties gevoerd worden in verband met de leefbaarheid en de inrichting van de openbare ruimten in de aftakelende handelskernen;
  - er moet een constante inspanning geleverd worden wat betreft het probleem van de " lege etalages ";
  - wat betreft de vermenging van de huisvestings- en de handelsfunctie, moet een specifiek systeem van renovatiepremies uitgewerkt worden voor de eigenaars van woningen die zich boven handelszaken bevinden.
  4.3. Herstructurering van de stedelijke structuur in de verloederde sterk gemengde zones gekenmerkt door de aanwezigheid van stadskankers
  De herstructurering van de stedelijke structuur in de sterk gemengde gebieden die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van verlaten en onbewoonbare panden of van braakliggende terreinen zal aangemoedigd worden door een beroep te doen op de stedenbouwkundige voorschriften die de herstructurering mogelijk maken door totaalprojecten.
  4.4. De herbestemming van ongebruikte of onvoldoende gebruikte economische panden
  De omvorming, de renovatie en de herbestemming van ongebruikte of onvoldoende gebruikte economische panden zal aangemoedigd worden met het oog op de heropleving van de betrokken wijken door economische diversiteit en de ontwikkeling van de werkgelegenheid.
  Met het oog op een gezamenlijke actie voor de volledige of gedeeltelijke herbestemming van deze gebouwen, zal het gewest de gemeenten aanmoedigen om een inventaris op te stellen en te actualiseren betreffende deze onbewoonde en onuitgebate gebouwen, zoals bepaald bij artikel 179 van de ordonnantie houdende organisatie van de planning en de stedenbouw.
  5. De sturing en de coördinatie van de revitalisatiemaatregelen
  Momenteel worden er door de verschillende bevoegde overheden diverse maatregelen genomen voor de herwaardering van de wijken (wijkcontracten, sociale impulsen,... ). Al deze initiatieven gaan uit van eenzelfde bekommernis. Ze zijn weliswaar niet altijd gecoördineerd. Er moet dus een permanente uitwisseling van informatie en ervaring gewaarborgd worden. In deze context zal de rol van het " Gewestelijk Secretariaat voor Stedelijke Ontwikkeling " - GSSO - (SRDU - Secrétariat Régional au Développement Urbain) dus essentieel zijn.
  De herwaarderingsprogramma's, die van nature beperkt zijn in de tijd, kunnen slechts vruchtbaar zijn als ze in een visie op lange termijn geïntegreerd worden. Vanaf nu moeten er dus begeleidende maatregelen in werking gesteld worden.
  Een externe en onafhankelijke evaluatie aan het einde van elke reeks programma's, alsook op langere termijn, moet systematisch gerealiseerd worden om een balans van de acties te kunnen opmaken en om de geslaagde projecten uit te bouwen.
  Alle deelnemers (overheid, privé, verenigingen, bewoners) moeten in het kader van de follow-up van het jaarlijks forum dat door het GSSO georganiseerd wordt, in netwerk verenigd worden.
  Tot slot zal men een professionele aanpak ontwikkelen van de kwalificatie en van de taak van de economische en de sociale interveniënten. (Vorming van lokale ontwikkelingsagenten).
  PRIORITEIT 5
  Uitvoering van een doeltreffend beleid voor ruimtelijke ordening gebaseerd op een planning inzake bodembestemming die past in de oriënteringen van het GewOP, de aangepaste reglementeringen op het gebied van stedenbouw en concreet gestalte geven aan doeltreffende instrumenten voor het grondbeleid
  1. De instrumenten voor de planning verbeteren en de procedures vereenvoudigen
  1.1. Doelstellingen
  De wetgeving die gedurende de laatste 10 jaar door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opgesteld werd, is geleidelijk aan uitgegroeid tot een juridisch arsenaal waarvan men nu de sterke en de zwakke kanten kan beoordelen. De pijler van de wetgeving inzake planning en stedenbouw is de Ordonnantie houdende de organisatie van de planning en de stedenbouw van 1991 die gedeeltelijk gebaseerd is op de vroegere nationale wet van 29 maart 1962. Sinds deze ordonnantie van kracht is, werd ze een bepaald aantal keren gewijzigd om aangepast te worden aan nieuwe vereisten.
  De ervaring rond haar toepassing heeft niettemin aangetoond dat nieuwe aanpassingen noodzakelijk waren met het oog op een verbetering, een vereenvoudiging of een versnelling van bepaalde procedures om ze doeltreffender te maken.
  De instrumenten voor de planning verbeteren, veronderstelt een integratie van de concepten op supra-gewestelijk niveau en een analyse van de relevantie van de inhoud van de nu geldende plannen.
  Die plannen hebben een praktische, reële draagwijdte en zijn erop gericht het gemengd stedelijk karakter te bewaren. Zij vormen op een progressieve manier het stedelijk landschap naargelang van de bestemmingen en de voorschriften, de ontwikkelingsprioriteiten en stedenbouwkundige regels. Die evolutie moet permanent beoordeeld kunnen worden om met de inhoud van de plannen in overeenstemming te blijven en om het concreet nut van elk plan te controleren. Deze evolutie kan wijzigingen genereren die bedoeld zijn om de plannen terug op hun hoofddoel af te stemmen.
  Die doelstellingen moeten in duidelijke en coherente wettelijke en reglementaire teksten gegoten worden die stabiel zijn en aangepast aan de werkelijkheid, zodat ze de burgers en de investeerders niet in de war te brengen door steeds veranderende regels.
  De verbetering van instrumenten voor de planning en de vereenvoudiging van de procedures komen tot uiting in twee punten :
  - De aanpassing van de huidige instrumenten voor de planning. Het gaat hierbij om de gewestelijke plannen en reglementen;
  - De aanpassing van het juridisch arsenaal, namelijk de Ordonnantie houdende de organisatie van de planning en de stedenbouw, haar toepassingsbesluiten en de eventuele omzendbrieven.
  1.2. De huidige instrumenten voor de planning
  1.2.1. Het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP)
  Alhoewel het GewOP indicatief is, is het toch bedoeld om de doelstellingen en de prioriteiten voor de ontwikkeling van heel het territorium van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vast te stellen overeenkomstig de economische, de socio-culturele, de mobiliteit- en de milieubehoeften. Het definieert de middelen die moeten aangewend worden en bepaalt de prioritaire interventiezones.
  Deze bepalingen van het plan leggen de voorwaarden vast voor de toekenning van de steun toegekend door de overheid.
  1.2.2. Het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP)
  Het GBP bevat een aantal essentiële gegevens, alsook regels en voorschriften voor de nieuwe constructies evenals voor de bestaande. Om de reële toepassing van deze principes te garanderen, zal het nodig zijn de overeenstemming te onderzoeken tussen de doelstellingen van het plan en de werkelijkheid van de afgeleverde vergunningen, met name op het gebied van het gemengd stedelijk karakter.
  Bij de uitwerking van het GBP werd belangrijk werk geleverd door de opstelling van een gegevensbank over de bestaande feitelijke toestand van de Brusselse percelen en gebouwen. Dit instrument zal zijn rijkdom enkel kunnen bewaren indien het regelmatig geactualiseerd wordt. Om dit doel te bereiken zal een voortdurende samenwerking met de gemeenten noodzakelijk zijn om voor een regelmatige actualisering op gewestelijk niveau te zorgen.
  De samenwerking met alle Brusselse gemeenten zal uitgebreid worden in het kader van het bestaand overlegcomité tussen het Gewest en de gemeenten. Dit comité werd opgericht bij de uitwerking voor de Gemeentelijke Ontwikkelingsplannen. De opdracht ervan moet nog gepreciseerd worden.
  1.2.3. De Gemeentelijke Ontwikkelingsplannen (GEMOP)
  Er werden tijdens de vorige zittingsperiode talrijke Gemeentelijke Ontwikkelingsplannen uitgewerkt en deze bereiken geleidelijk aan het eindstadium. Als echte gewestelijke ontwikkelingsplannen op gemeentelijk vlak kaderen ze in de oriënteringen die in het Gewestelijk Ontwikkelingsplan vervat zijn.
  De ervaring die men tijdens de eerste fase van de uitwerking van het GEMOP opgedaan heeft, pleit voor een vereenvoudiging van de procedures voor de uitwerking van de GEMOP's en van hun inhoud, waarbij de voorwaarden voor het overleg met de inwoners verbeterd moeten worden.
  Voor de follow-up van de uitwerking van de GEMOP's moet een wijze van beheer van deze plannen vastgelegd worden om de ambities van de gemeenten te begeleiden, te oriënteren en te ondersteunen. In het kader van het overlegcomité Gewest-Gemeenten, zal het gewest het initiatief nemen om richtlijnen en omzendbrieven uit te werken die erop gericht zijn de harmonie en de onderlinge vergelijkbaarheid van de gemeentelijke plannen te waarborgen. Het gaat erom de coherentie van hun inhoud, van de gebruikte terminologie... te waarborgen. Het gewest zal ook de tenlasteneming van de studiekosten evalueren die aan de GEMOP's verbonden zijn en zal de gemeenten helpen door hen exploitatiemiddelen en diverse gegevensbanken ter beschikking te stellen.
  1.2.4. De Bijzondere Bestemmingsplannen (BBP's)
  De Bijzondere Bestemmingsplannen zijn in diverse perioden van kracht geworden. De oudste dateren van de jaren 50. In de loop van de tijd is de precisie van de inhoud en de legenden ervan gevoelig geëvolueerd. Momenteel bestaan er geen harmonisatieregels die aan de gemeenten opgelegd worden bij de uitwerking van dergelijke documenten. Bovendien heeft het in werking treden van het Gewestelijk Bestemmingsplan ervoor gezorgd dat talrijke BBP's gedeeltelijk ingetrokken werden als hun inhoud niet meer overeenkomstig met het nieuwe gewestelijk plan was.
  De concretisering van het Gewestelijk Bestemmingsplan maakt het dus noodzakelijk om de ondergeschikte plannen zoals de BBP's conform te maken. Om deze delicate taak van stedenbouwkundige en juridische opheldering tot een goed einde te brengen, zal het gewest zijn actiemiddelen versterken.
  Een diepgaande studie over de BBP's zal toelaten om praktische conclusies te trekken om de rol van de specifieke plannen en hun inhoud te herdefiniëren op basis van de meest recente planningsinstrumenten.
  Het overlegcomité Gewest-Gemeenten zal als voornaamste ontmoetingsplaats fungeren voor uitwisselingen zodat de betrokken actoren hun acties kunnen coördineren.
  1.2.5. De gewestelijke stedenbouwkundige Verordening (GSV)
  De Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening is op 1 januari 2000 van kracht geworden. Ze omvat momenteel 7 titels.
  De praktische toepassing ervan zal toelaten om de doeltreffendheid en de gebruiksvriendelijkheid ervan te evalueren. Eventuele technische verbeteringen of aanpassingen van procedures kunnen noodzakelijk zijn op basis van de besluiten die na meer dan een jaar praktijk getrokken werden. De coördinatie tussen de GSV en andere normatieve elementen (bijvoorbeeld de huisvestingscode) zal gewaarborgd moeten worden om tegenstrijdigheden te vermijden.
  Het bestaan van dit gewestelijk reglement impliceert dat de gemeentelijke reglementen in overeenstemming moeten worden gebracht volgens de logica van de hiërarchie van de normen. Deze operatie zal in het kader van het Overlegcomité ook door het gewest gevolgd worden.
  1.2.6. De richtschema's
  Het gewest wil in een bepaald aantal gevallen een beroep doen op richtschema's.
  Het richtschema kondigt de grote tendenzen aan voor de inrichting of de herinrichting van een grondgebied waarvoor het beroep op een BBP onvoldoende zou zijn om programma's te bepalen voor relatief grote zones.
  Dergelijke richtschema's hebben geen bindende kracht of reglementaire waarde, maar maken een betere coördinatie mogelijk tussen de verschillende betrokken actoren, alsook een preciezere identificatie van de bestaande stedenbouwkundige instrumenten waarop een beroep gedaan wordt voor de uitwerking van deze schema's (BBP's, stedenbouwkundige vergunning voor een totaal-project , verkavelingsvergunningen, GSR's, onteigeningen,...).
  Ze zullen van toepassing zijn in het kader van de zones waar de inrichting prioritair geacht wordt.
  De zones die door de richtschema's in het GewOP afgebakend worden, alsook de zones die later afgebakend moeten worden, zijn de zones waar de openbare middelen prioritair aangewend zullen worden volgens de oriënteringen die door het GewOP worden bepaald.
  1.2.7. De omzendbrieven
  Er zal een nieuwe omzendbrief of een nieuwe titel van GSV opgesteld worden om de problematiek van het parkeren te regelen die momenteel geregeld wordt door de omzendbrief de Saeger, waarvan de criteria fundamenteel herzien moeten worden.
  Deze doelstelling zal gerealiseerd worden in nauwe samenwerking met de algemene streefdoelen inzake mobiliteit (zie oriëntering 8).
  1.3. Aanpassen van het juridisch arsenaal
  De ordonnantie houdende organisatie van de planning en de stedenbouw (zie punt 1.1), vormt een referentie-instrument met betrekking tot de wetgeving inzake stedenbouw en ruimtelijke ordening. Ze dateert van 1991 en heeft sedertdien talrijke wijzigingen ondergaan. Het is de bedoeling om over een duidelijke en coherente wetgeving te beschikken die aangepast is aan de realiteit en die zo stabiel mogelijk is in de tijd.
  Eén van de actuele bezorgdheden bestaat erin om de behandelingstermijnen en de aflevering van attesten en vergunningen te analyseren en zo mogelijk aan te passen.
  Er zal een enige vergunning voor " stedenbouw - onroerend erfgoed " uitgewerkt worden en de coördinatie tussen de milieugebonden logica en de stedenbouwkundige logica op het vlak van de uitreiking van vergunningen zal versterkt worden om de behandeling van de aanvragen te verbeteren.
  Het nut van het behoud van het mechanisme van de prioritaire actieprogramma's (PAP's), een derogatoire procedure, zal geëvalueerd worden in het licht van de voorschriften van het GBP.
  Gelet op het aantal bestaande bepalingen, moet een Brusselse regelgeving inzake de stedenbouw en de ruimtelijke ordening toelaten deze regels efficiënter en toegankelijker te maken.
  2. Een verscherpte strijd tegen stadskankers en leegstaande panden en de ontwikkeling van een grondbeleid dat aangepast is aan de Brusselse realiteit
  2.1. Streefdoelen
  De gewestelijke inspanning moet ondersteund worden om het aantal kankers en het aantal leegstaande gebouwen te verminderen want deze vormen een hindernis voor de ontwikkeling van het gewest. In termen van imago en van mobilisatie van een momenteel inert potentieel, moet er snel een betekenisvolle inspanning geleverd worden.
  Er zijn trouwens tal van plaatsen die een evident potentieel vormen voor de heropleving van de activiteiten in de stad. De in onbruik geraakte economische panden moeten dus hergebruikt worden zodat hun nieuwe bestemmingen harmonieus passen in de structuur van hun omgeving.
  Tot slot zal het ook de bedoeling van het gewest zijn om een arsenaal aan maatregelen in te voeren - desgevallend met inbegrip van afschrikkingsmaatregelen - om de strijd aan te binden tegen leegstaande panden.
  2.2. Renovatie van in onbruik geraakte bedrijfsruimten
  De ordonnantie betreffende de niet-uitgebate of verlaten bedrijfsruimten zal herzien worden om de doeltreffendheid ervan te waarborgen en om toe te laten deze plaatsen werkelijk te exploiteren. Het principe van de progressieve belasting zal toegepast worden, wat tot gevolg heeft dat de speculatie die bepaalde ruimten treft, vermeden wordt.
  Parallel zal de regering erover waken dat een betere inventaris opgesteld wordt van de in onbruik geraakte bedrijfsruimten zodat deze als basis kan dienen voor de ontwikkeling van projecten op deze ruimten. Deze inventaris zal op het Internet gepubliceerd worden. De regering zal een beleid opzetten om de contacten en de relaties tussen de eigenaars van deze ruimten en de potentiële ontwikkelaars aan te moedigen. Doel is deze ruimten terug voor rendabele economische activiteiten te benutten, maar er zal ook gelet worden op de gemengdheid van functies die daar toegelaten kan worden.
  De regering zal de voorkeur geven aan een benadering per site en per project en ze zal erover waken dat de nodige voorwaarden gecreëerd worden opdat er eventuele partnerschappen tussen overheid en bedrijfswereld tot stand kunnen komen.
  2.3. Een gezamenlijk plan in de strijd tegen stadskankers en leegstaande of verwaarloosde gebouwen
  De gemeenten moeten de permanente inventaris opstellen van de onbebouwde terreinen en de ongebruikte of leegstaande gebouwen (art. 179 van de OOPS). In dit opzicht zal de regering de nodige maatregelen uitvaardigen om dit instrument aan te vullen en efficiënt te maken, onder andere door meer steun aan de gemeenten om deze doelstelling te bereiken. Op deze basis zal er een nauw overleg plaatsvinden met de gemeenten, met een drievoudig doel :
  - ontwikkeling van een beleid om het contact en het overleg met de eigenaars aan te moedigen;
  - uitwerking van een gemeenschappelijk beleid tussen het gewest en de gemeenten om de strijd aan te binden tegen leegstaande panden. Dit kan gesteund worden door fiscale maatregelen, maar er kan ook een beroep gedaan worden op onteigening (art. 69 van de OOPS), wat het mogelijk maakt de kankers en de leegstaande panden te herstructureren, onder meer met het oog op de realisatie van bestemmingsplannen;
  - uitwerking van een meerjarenprogramma voor de vernieuwing van ongebruikte panden die toebehoren aan de overheid met het oog op hun herbestemming voor de meest aangewezen functies.
  Het beroep doen op de stedenbouwkundige bepalingen om stadskankers en leegstaande gebouwen tegen te gaan, zal aangemoedigd worden.
  De optimalisering van het grondpatrimonium van de overheid en het recht van voorkoop.
  Het patrimonium van de gemeenten en van de plaatselijke of gewestelijke operatoren zal bestudeerd en geanalyseerd worden met de bedoeling hun bestemming en hun gebruik te optimaliseren. Het gaat erom te bepalen waar en onder welke voorwaarden deze ruimten gemobiliseerd kunnen worden ten gunste van de doelstellingen die vastgelegd werden in het GewOP.
  Bovendien zal de ordonnantie betreffende het recht van voorkoop deze voorziening aanvullen zodat alle overheden coherente projecten van algemeen belang kunnen realiseren die tegemoetkomen aan de doelstellingen van de vooraf duidelijk bepaalde zones. De richtschema's die zullen worden uitgewerkt op basis van de hefboomzone voor ontwikkeling zullen bepalen welke maatregelen inzake grondbeleid dienen te worden genomen om de beoogde doelstellingen te bereiken en te vermijden dat speculatie opduikt in een aantal gevoelige zones.
  2.4. De taken van de Grondregie
  De Gewestelijke Grondregie moet kunnen beantwoorden aan de doelstellingen die vastgelegd zijn in de ordonnantie van 1994 waarbij ze is opgericht, namelijk " het promoten en het uitvoeren van de beslissingen inzake grondbeleid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, inzonderheid op het vlak van de ruimtelijke ordening, de planning en de reglementering, de herwaardering van de terreinen en de gebouwen, de vrijwaring van het erfgoed, de strijd tegen de krotwoningen en de stedelijke verloedering, en in voorkomend geval in het kader van de toepassing van het GewOP. De opdracht inzake grondbeleid omvat onder meer de aankoop, de verkoop, de verhuur, de bouw, het gebruiksklaar maken en het onderhoud van onroerende goederen".
  De acties van de Regie zullen vrij zijn van activiteiten die niet met het hoofddoel overeenstemmen. De capaciteit van de Regie om in alle prioritaire interventiezones initiatieven te nemen zou verbeterd moeten worden om haar in staat te stellen snel en doeltreffend te handelen.
  3. Informatie voor het publiek en stedelijke marketing
  3.1. Doelstellingen
  Het waarborgen van kwalitatieve informatie die volledig, vlot toegankelijk en doelgericht is en beantwoordt aan de belangen van de gebruikers (investeerders, particulieren, openbare operatoren, toeristen, enz.) is noodzakelijk gezien de complexiteit van de vigerende stedenbouwkundige regels.
  Bovendien zal deze informatie toelaten het imago van het openbaar beheer op het gebied van stedenbouw en ruimtelijke ordening te verbeteren door meer transparantie en door een beter onthaal van de gebruiker.
  Tot slot draagt dit initiatief bij tot de stedelijke marketing die niet alleen gericht mag zijn op de promotie van Brussel op toeristisch en cultureel vlak.
  3.2. De instrumenten voor de informatieverstrekking en de stedelijke marketing.
  Het gewest zal een geïnformatiseerd cartografisch referentiesysteem ontwikkelen waarin de bestaande rechtstoestand beschreven wordt (GBP, BBP's, PAP, GSV...) alsook de reglementaire voorschriften die daarop betrekking hebben. Op termijn moet dit systeem hanteerbaar zijn voor de burgers, de bedrijven, de investeerders, enz. en moet het toegankelijk worden via het web.
  Iedere potentieel geïnteresseerde zal op die wijze makkelijker gegevens kunnen opvragen betreffende het Brussels grondgebied. Dat zou de onzekerheden moeten wegnemen en verhinderen dat projecten worden opgestart die weinig kans op een vergunning hebben.
  Dit alles zal aangevuld worden met een databank waarin alle collectieve, wetenschappelijke, culturele, toeristische, sociale en economische voorzieningen beschreven worden.
  Deze databank zal het mogelijk maken precieze informatie te verschaffen over het bestaande, alsook over de behoeften en om de beslissers en de investeerders aan te moedigen om in deze behoeften te voorzien.
  De databank zal gekoppeld worden aan andere referentie-instrumenten en aan de observatoria, zodat alle informatie met betrekking tot de bestemming en het gebruik van de Brusselse ruimte trapsgewijs beschikbaar zal zijn op basis van één enkele aanvraag.
  Aanvullend zal het gewest op een symbolische plek een "stedenbouwkundig huis" inrichten. Dit initiatief geeft voorrang aan de logica van het enig loket dat de stedenbouwkundige bevoegdheid overschrijdt.
  Dit stedenbouwkundig huis zal een centraal punt vormen waar informatie onder verschillende vormen beschikbaar zal zijn :
  - een interactieve informatiezuil zal toegang verschaffen tot de databanken en tot een geïnformatiseerd cartografisch referentiesysteem;
  - er zal een driedimensioneel plan van het gewest opgesteld worden op basis van luchtfoto's aan de hand waarvan de evolutie en "alles wat beweegt" in het gewest kan getoond worden;
  - grote openbare of privé- projecten in uitwerking of realisatie;
  - uitgereikte vergunningen;
  - projecten die ingeschreven staan op de agenda van de overlegcommissies...;
  - een geïllustreerde beschrijving van de diversiteit van de Brusselse wijken, volgens een typologie van deze wijken;
  - een bibliotheek waar alle studies en werken die bijdragen tot het begrip van de Brusselse werking toegankelijk zijn.
  Dit stedenbouwkundig huis zal over geschoold personeel beschikken dat in staat is om aan de bezoekers alle nuttige informatie te verschaffen of hen naar de betrokken diensten te verwijzen.
  PRIORITEIT 6
  Verhoging van de commerciële, culturele
  en toeristische aantrekkingskracht van het gewest
  1. Commerciële aantrekkingskracht
  De handelsactiviteiten zijn een doorslaggevende factor voor de levenskwaliteit en de aantrekkingskracht van het gewest. De commerciële verscheidenheid en vitaliteit spelen een belangrijke rol in termen van economisch dynamisme alsook in termen van de creatie van een sterk imago. De handel heeft een directe invloed op de levenskwaliteit door buurtgerichte diensten aan te bieden en door de leefbaarheid van de wijken te waarborgen, twee factoren die een gevoel van zekerheid creëren.
  De verschillende Brusselse handelskernen hebben met heel wat tegenstrijdigheden te kampen. Op basis van de resultaten van een globale analyse van de respectieve aantrekkingskracht, moet het beleid ter ondersteuning van de handelskernen dus worden gediversifieerd in functie van de hen kenmerkende vitaliteit.
  De commerciële aantrekkingskracht beoogt het nastreven van twee hoofddoelen :
  - de versterking van de rol van het gewest als belangrijke pool van economische, toeristische en commerciële ontwikkeling;
  - de verbetering van de levenskwaliteit en de leefbaarheid van de wijken.
  De ontwikkeling van de commerciële aantrekkingskracht wordt beïnvloed door een hele reeks factoren :
  - de toegankelijkheid van de handelswijken;
  - de aantrekkingskracht van de handelswijken, gegenereerd door de eigen ontwikkelingsdynamiek;
  - de inrichting van de handelswijken en hun plaats in het gewest;
  - het aanbod aan commerciële oppervlakte;
  - de verscheidenheid van het commerciële aanbod;
  - de promotie van de handelswijken.
  Afbeelding 91
  1.1. De toegankelijkheid van de handelswijken
  De kwestie van de mobiliteit ligt aan de basis van de commerciële aantrekkingskracht.
  In verband hiermee zullen de volgende richtlijnen worden gevolgd :
  - de identificatie van de commerciële polen moet op een duidelijke en precieze wijze gebeuren. Ook de toegankelijkheid tot deze polen door de verschillende transportmiddelen moet worden gegarandeerd, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar betere verplaatsingsmogelijkheden voor voetgangers en fietsers in en in de buurt van de handelswijken;
  - De verbindingsmogelijkheden voor voetgangers en fietsers tussen de verschillende handelswijken zullen worden verbeterd, in het bijzonder in het licht van de aanleg van een kwalitatief hoogstaande wandelzone en, als rechtstreeks gevolg daarvan, van het aansporen tot "winkelwandelen";
  - De problematiek rond het parkeren moet het voorwerp uitmaken van een optimaal georganiseerde benadering waarbij rekening wordt gehouden zowel met de behoeften van de handelaars als van de bewoners. Dit probleem moet systematisch worden behandeld in de gemeentelijke mobiliteitsplannen.
  1.2. De aantrekkingskracht van de handelswijken, gegenereerd door de eigen ontwikkelingsdynamiek
  De vitaliteit van de Brusselse handelskernen is afhankelijk van twee factoren die zich soms samen en soms afzonderlijk voordoen :
  - hun aanwezigheid in het hypercentrum of hun band ermee;
  - hun vermogen om een eigen dynamiek te genereren door hun specialisatie in veelgevraagde segmenten of door de variatie en concentratie van het commerciële aanbod.
  Het gaat om een broos evenwicht, dat moeilijk te handhaven is omdat het onderhevig is aan de gevolgen van de conjuncturen. Men dient erover te waken dat deze verschillende dynamieken beter worden afgebakend en dat er middelen worden aangereikt om te voorkomen dat deze in ademnood geraken.
  Om het aantrekkingspotentieel van het gewest te optimaliseren zal op dezelfde manier worden getracht om de toeristische en culturele evenementen beter te doen aansluiten op het commercieel potentieel : werken aan het imago, animatie, verfraaiing, enz.
  1.3. De inrichting van de handelswijken en de integratie ervan in de gewestelijke dynamiek
  De kwaliteit van de inrichting en het onderhoud van de openbare ruimten in de kernen zijn bepalende factoren voor de aantrekkingskracht ervan. Specifieke acties met het oog op de verbetering van de esthetiek de leefbaarheid van de handelskernen zullen onophoudelijk worden ondernomen. Een coherent beleid inzake de harmonisering van uithangborden en stadsmeubilair tot een coherent geheel zal worden aangemoedigd.
  Alle inrichtingswerken, uitgevoerd in de handelswijken, zullen het voorwerp uitmaken van een systematisch gemeenschappelijk overleg tussen de verschillende bij deze werken, betrokken actoren (gewest, gemeenten, handelaars, bewoners). De handelskernen die nog heringericht moeten worden, zullen het voorwerp moeten uitmaken van een ontwikkelingsproject dat moet worden geïntegreerd in de gemeentelijke ontwikkelingsplannen.
  Bovendien zal worden getracht om het aantal handelskernen constant te houden, zowel in het centrum als in de eerste en tweede gordel. De verspreiding van de handelsactiviteiten is inderdaad een factor die leidt tot het uiteenvallen van de kernen en dus tot de vermindering van hun aantrekkingskracht. In dit opzicht dient erover te worden gewaakt dat de nieuwe vestigingen zich in de bestaande kernen concentreren.
  De integratie van de handelskernen in hun respectieve wijk staat eveneens op de agenda. Men zal dit trachten te realiseren door het opnieuw bewonen van de verdiepingen boven winkelruimten te bevorderen.
  1.4. Het aanbod van commerciële oppervlakten
  De evolutie van het aanbod van commerciële oppervlakten moet het voorwerp uitmaken van continue monitoring.
  Deze evolutie zal worden gevolgd aan de hand van een driepuntenplan :
  - voorkomen van de achteruitgang van de kernen;
  - beter " beheren " van het overschot aan commerciële oppervlakten;
  - bijzondere aandacht schenken aan het probleem van de lege etalages.
  Het Observatorium van de handel kan, uitgaande van een typologie van de handelskernen, een monitoringinstrument creëren aan de hand waarvan het gebruik van de commerciële oppervlakten kan worden geoptimaliseerd.
  Meer algemeen moeten de autoriteiten door monitoring beter kunnen anticiperen op alle problemen die verband houden met de commerciële aantrekkingskracht van het gewest en eveneens beter kunnen inspelen op de grote trends van deze sector die een hoofdrol speelt in de gewestelijke dynamiek.
  1.5. De verscheidenheid van het commerciële aanbod
  Het intercultureel en polyvalent karakter van de handelswijken is een belangrijke troef voor de stad. Het is dan ook raadzaam om dit aspect te behouden en te waarderen.
  De handel verdient op grond van de invloed die zij heeft op de algemene aantrekkingskracht van de stad alsook door de belangen die zij vertegenwoordigt op het vlak van de tewerkstelling (vooral met betrekking tot laaggeschoolde Brusselaars), heel bijzondere aandacht.
  Het behoud of de ontwikkeling van de vestigingen met zeer groot verzorgingsgebied en zeer groot potentieel vormt de garantie voor de verscheidenheid van het commerciële aanbod.
  De grote speciaalzaak moet ook een plaats krijgen in het gewest, waarbij het behoud van de mobiliteit, de levenskwaliteit en de kwaliteit van de bestaande commerciële structuur niet uit het oog mag worden verloren.
  Het aantrekken van grote nationale en internationale uithangborden draagt bij tot het verlevendigen van de handelskernen. De city-marketingactiviteiten, waarover later meer, zullen rekening moeten houden met dit belangrijk aspect. Deze vestigingen zullen zich moeten schikken naar de bestaande commerciële structuur.
  1.6. De promotie van de handelswijken
  De versterking van de handelswijken verloopt, op elk niveau, door een betere promotie, door het naar voor brengen van de sterke punten of eigenheden en door erop te letten dat de "locomotieven", aanwezig in de kernen, hun rol voluit kunnen spelen.
  De gecoördineerde informatie betreffende de troeven van de Brusselse handel moet regelmatig worden geüpdatet zodat zowel naar de inwoners van Brussel als naar andere potentiële klanten promotie kan worden gevoerd.
  Op gewestelijk vlak zal de informatie, bedoeld voor de commerciële investeerders, worden gecentraliseerd. Deze informatie heeft eveneens betrekking op de handelsinitiatieven, ongeacht wie daar de actoren van zijn, wat de realisatie veronderstelt van een continue inventarisering van deze initiatieven. De informatie moet worden aangevuld met een permanente lijst van de beschikbare commerciële ruimten, beheerd in overleg met de gemeenten en de privé-partners.
  In het licht hiervan moet het gewest over een eigen voorstellingsinstrument beschikken, dat bestaat uit verschillende facetten :
  - een voorstelling via een atlas-brochure;
  - een maquette;
  - een handelskaart, ter beschikking gesteld van de bezoeker aan de belangrijkste, vaak bezochte plaatsen (hotels, restaurants, culturele centra, openbaar vervoer,...).
  2. Culturele aantrekkingskracht
  Het is van belang om, gelijktijdig met de verhoging van de commerciële aantrekkingskracht van het gewest, de culturele aantrekkingskracht in stand te houden, wat neerkomt op een degelijker beleid wat betreft de toegankelijkheid van de cultuur, in de zin van een ruime democratisering wat de erkenning impliceert van het recht op cultuur voor allen, maar wat eveneens inhoudt dat er moet worden gezocht naar de meest doeltreffende, promotionele instrumenten. Het gaat er ook om de huidige trend om te keren die ertoe leidt dat de investeringsbeknotting in de Brusselse culturele ruimte één van de merkbare kenmerken is van de stadsevolutie. De overvloed aan culturele activiteiten volstaat niet om de permanente aanwezigheid te garanderen van een sterk cultureel project waarvoor er op een coherente manier op alle institutionele niveaus moet worden gehandeld. Dit veronderstelt een samengaan van denken en handelen in het licht van de ontwikkeling van de infrastructuren, van de ondersteuning van de realisatie, bij de uitwerking van het culturele programma en van het statuut van de artiesten.
  Afbeelding 92
  2.1. Verschillende actiepolen
  De acties moeten gericht zijn op verschillende polen.
  Het gaat erom de inwoners van het gewest ontvankelijk te maken voor de waaier van voorgestelde culturele activiteiten, met inbegrip van de grote publiekstrekkers, van de evenementen die traditioneel zijn terug te vinden in de Brusselse culturele structuur maar ook, en vooral, de evenementen die verspreid over het grondgebied van het gewest plaatsvinden en door het originele karakter en de culturele verscheidenheid blijk geven van de creatieve rijkdom in Brussel.
  Samen met de overige twee gewesten moet er een dynamiek van informatie en uitwisseling worden opgezet om op die manier, met de medewerking van de communautaire instellingen, de bevolking van Wallonië en Vlaanderen aan te sporen om volop en actief deel te nemen aan het in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontwikkelde culturele aanbod.
  In die geest moeten gezamenlijke overwegingen worden gemaakt teneinde de toegangsvoorwaarden voor bepaalde culturele evenementen te verbeteren (problematiek van het openbaar vervoer, prijzenbeleid).
  Men dient er ook op toe te zien dat culturele spektakels van Brusselse initiatiefnemers buiten het Brussels Gewest, en ook in het buitenland worden gepromoot. Zo moet ook duidelijk worden gesteld en gestimuleerd dat Brussel open staat voor culturele evenementen ontstaan uit Waalse en Vlaamse initiatieven.
  Het is eveneens van belang dat de synergieën met de gewoonlijke institutionele of privé-tussenpersonen wordt opgevoerd, die zich inzetten voor de promotie van Brussel in het buitenland. Belangrijke initiatieven met het karakter van een evenement moeten kunnen worden ingepast in een toekomstgerichte aanpak met de promotionele partners van de toeristische sector, maar het is ook raadzaam om in het raam van een voorafbepaalde strategie de promotionele middelen vrij te maken voor elk gericht cultureel initiatief dat uit de vertrouwenssfeer, waarmee het al te vaak wordt geconfronteerd, moet kunnen worden gehaald.
  In dit opzicht worden - of werden reeds - verschillende instrumenten gebruikt zowel individueel door een culturele partner als collectief ingeval van een partnership tussen de overheid en het verenigingsleven of de bedrijfswereld.
  Voorbeelden hiervan zijn de Cultuurwaardebon of Chèque-Culture, het unieke ticketsysteem, het combinatieticket dat zowel de toegangsprijs als de vervoersprijs dekt, de gemengde abonnementen die toegang geven tot verschillende soorten culturele activiteiten en de unieke pas die toegang geeft tot een aantal culturele activiteiten tijdens de duur van een bepaald festival,....
  Deze initiatieven verdienen te worden aangemoedigd, uitgebreid en ontwikkeld.
  2.2. Culturele en patrimoniale activiteiten
  De enorme patrimoniale rijkdom van het Hoofdstedelijk Gewest is het voorwerp van talrijke initiatieven. Het is raadzaam om deze troeven uit te spelen. Dat kan worden gerealiseerd door het ondersteunen van elke actie die wordt ondernomen om de Brusselaar om te vormen tot " de goed geïnformeerde ambassadeur die trots is op zijn stad ". Deze acties moeten het nog al te bekrompen kader van de nieuwsgierige of verlichte amateur overstijgen om in te spelen op een dynamiek die, via de school en de evenementen voor een groot publiek, bijdraagt tot het informeren van een zo groot mogelijk publiek. Zo zal de onmisbare verbinding tot stand komen met het culturele leven van het gewest.
  Naast het patrimonium, geïnventariseerd in de promotionele middelen, zijn er nog andere plaatsen en bezienswaardigheden die het publiek weten te boeien. Deze plaatsen kunnen als kader voor een cultureel evenement worden gebruikt, die op zijn beurt, door de ontdekking van het patrimonium, aan belang wint. Verschillende initiatieven werden in deze zin ontwikkeld. Het is dan ook raadzaam om deze benadering verder aan te moedigen.
  Het gewest zal een krachtdadig beleid blijven voeren om dit potentieel nog verder uit te diepen, in het bijzonder door de samenwerking met grote culturele instellingen op federaal niveau en op het niveau van de gemeenschappen. Het gewest gaat op deze weg verder en zal verduidelijken welk projecttype op steun kan rekenen en de selectiecriteria bepalen.
  2.3. Stedelijke dimensie en buurtbeleid
  Een sterk cultureel project is een project waarin de stedelijke gemeenschap zich weet terug te vinden. Dit veronderstelt dat het culturele project zich afspeelt in het centrum van de stad en dat het in staat is om stedelijke parcours te schetsen.
  Het gaat er ook om de dimensies waarop het culturele leven gebaseerd is in het geheel te integreren en, in deze geest, blijk te geven van bezorgdheid omtrent het creatieve aspect, met inbegrip van de avantgardistische concepten, en dit alles door het herkennen van de culturele dynamische processen in de populaire uitingen ervan.
  De gelegenheden om onze artistieke scholen, die een solide reputatie genieten, op het voorplan te plaatsen verdienen onze niet aflatende aandacht. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Circushogeschool of de Dansschool PARTS, bezocht door studenten uit alle continenten, die vandaag de dag kunnen rekenen op internationale erkenning.
  Men dient zich eveneens in te zetten voor de ontwikkeling van de culturele industrieen op het vlak van de meest vernieuwende expressies, in het bijzonder door deze voor te stellen op de buitenlandse markten en op de domeinen waarvoor Brussel een internationale reputatie heeft verworven.
  Het is ook van belang om tegelijk de leefbaarheid van de " minder rendabele " vormen van culturele activiteiten en uitingen te waarborgen.
  Het culturele leven is in de eerste plaats nauw verbonden met de benaderingswijze van diegenen die erin investeren : de culturele actoren. Uit een eerste analyse blijkt dat het initiatief van de plaatsbepaling en de invoering van de dynamieken hen toebehoort. De overheid draagt, in de mate van haar respectieve bevoegdheid en de beschikbare financiële middelen, bij tot de ondersteuning van deze initiatieven. Meer doelgerichte acties kunnen via de scholen en het verenigingsleven worden ontwikkeld door de ondersteuning van leercycli en de opleiding in verschillende artistieke disciplines en het invoeren van infrastructuren voor artistieke expressie, zowel voor de jeugd als voor volwassenen. Vandaar dat het gewest in de eerste plaats, in overleg met de gemeenschapsinstellingen en de steun van de gemeenten (de creatie van een Schepenschap voor Cultuur), middelen moet vrijmaken voor het buurtbeleid (opzetten van kleine, plaatselijke culturele infrastructuren).
  Het gewest moet er, in de eigen stedelijke context, op letten dat zoveel mogelijk culturele activiteiten steun krijgen. Dat geldt ook voor initiatieven die omwille van hun financiële, culturele of sociale marginaliteit niet aan bod komen. Dat is de bedoeling van het financiële ondersteuningsbeleid met betrekking tot de democratisering van de prijzen dat reeds geruime tijd wordt gevoerd en recent ook werd ontwikkeld voor personen in een onzekere situatie (werklozen, personen met een bestaansminimum, enz.). In de theaterwereld werd een proefproject georganiseerd. Het is raadzaam om deze werkwijze uit te breiden naar opvoeringen van andere artistieke disciplines.
  2.4. Toegankelijkheid
  Culturele plaatsen die niet toegankelijk zijn buiten de kantooruren moeten beter toegankelijk worden gemaakt. Dit geldt in de eerste plaats voor musea waar zich de mogelijkheid aandient tot het organiseren van " nocturnes ", en dit zowel voor de Brusselaar, als ter verhoging van de toeristische aantrekkingskracht van de culturele evenementen.
  Afbeelding 93
  Er dient ook aandacht te gaan naar de gehandicapten. Het gewest moet er voor zorgen dat alle culturele gebouwen en instellingen in Brussel toegankelijk zijn voor gehandicapten en mindervalide personen. Gelijkaardige, niet aflatende aandacht moet aan de dag worden gelegd ten gunste van slechthorenden en slechtzienden. Met het oog hierop dient een studie te worden gemaakt van de aanpassingen aan de culturele infrastructuren.
  2.5. Interculturele dimensie
  De interculturele dimensie is ingebed in de sociologische realiteit van de stad. De culturele verscheidenheid is een rijkdom die moet worden gekoesterd, waarbij er zorgvuldig moet worden over gewaakt dat de specifieke eigenheid van elke cultuur behouden blijft. Dit moet een fundamenteel aspect zijn van de culturele activiteit die in Brussel de nodige aanmoediging en stimulansen verdient.
  De interculturele dimensie impliceert het begrip " uitwisseling ". Deze notie moet niet worden gezien als het ondoordringbaar naast elkaar plaatsen van verschillende gemeenschappen. Het is dus van belang dat voorrang wordt gegeven aan de studie van elk project dat het contact bevordert tussen verschillende culturen die, al te vaak, met elkaar in aanraking komen, maar niet met elkaar omgaan en dat op die manier een beperkend cultuurmodel kan vermeden worden.
  De originaliteit van de kenbaar gemaakte optie voor een interculturele ontwikkeling schuilt hoofdzakelijk in de ontmoeting, waarbij die aspecten worden gestimuleerd die een band scheppen tussen de culturele expressie van de ene gemeenschap en expressies van andere gemeenschappen waarmee zij omgaan in het dagelijks leven. Samenbundelende acties, gericht op dit type ontwikkeling, die baat hebben van de kennis van de actoren op het terrein, moeten worden aangemoedigd.
  In dit opzicht zullen geïntegreerde initiatieven worden bevorderd, zoals dat ook het geval is voor acties met het oog op het bereiken van een groter publiek dat aan deze manifestaties wenst deel te nemen. Het is belangrijk dat deze culturele acties in het hele gewest kunnen plaatsvinden en dat deze niet uitsluitend worden verwezen naar zones met een hoge concentratie van burgers van buitenlandse afkomst.
  Het Europese engagement van Brussel moet verder worden doorgetrokken. Hoe . Door de organisatie van opvoeringen en diverse culturele initiatieven, afkomstig van de lidstaten van de gemeenschap. Of zelfs door de ontwikkeling van om het even welk project - opvoering, tentoonstelling, museum - dat de Europese dimensie van Brussel en zijn plaats binnen de Europese constructie kan bevestigen.
  Voor een aantal scheppende kunstenaars is Brussel eveneens de plaats waar zij de beschouwing en creativiteit vinden waar zij naar streven buiten het gewoel van de grote Europese metropolen. Dit kwaliteitslabel is een troef die vaak naar voor wordt gebracht door een aantal scheppende kunstenaars die Brussel als verblijfplaats hebben gekozen om zich te uiten. Dit onthaalbeleid moet worden aangemoedigd.
  3. Toeristische aantrekkingskracht
  3.1. Context en partnerships
  Door de oprichting van Brussel Internationaal - Toerisme en Congressen is men erin geslaagd om de beheersinstrumenten voor het vrijetijdstoerisme en de congresindustrie in één enkele organisatie onder te brengen, zodat Brussel gebruik kan maken van alle beschikbare hulpmiddelen om zijn aantrekkingskracht, en de daaruit voortvloeiende inkomsten, te verhogen. De betrokkenheid van het gewest in deze dynamiek moet steeds toenemen. Brussel Internationaal zal bovendien een meer uitgesproken culturele hoofdlijn moeten ontwikkelen zodat deze organisatie de culturele agenda kan verzorgen.
  Een promotie, gericht op een sterk partnership met de gemeenschapsorganen en met het net van economische en handelsattachés.
  Toerisme is een gemeenschapskwestie en valt in Brussel onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschapscommissie en van de Vlaamse Gemeenschap.
  De gemeenschapsorganen " Office de Promotion du Tourisme " en Toerisme Vlaanderen zijn bevoegd om Brussel te promoten op de externe markten.
  Om de promotionele opdrachten in België en in het buitenland op een coherente manier tot een goed einde te brengen, onderhoudt Brussel Toerisme in conventies vastgelegde relaties met deze twee organen en, daaruit voortvloeiend, eveneens met hun respectieve bureaus voor toeristische vertegenwoordiging in het buitenland.
  Door dit partnership kan een duidelijke beschrijving worden gegeven van elk orgaan voor wat betreft zijn specifieke rol :
  - Brussel Internationaal is in de eerste plaats verantwoordelijk voor de bepaling van de inhoud van de marketingstrategie voor het toerisme in Brussel (bepaling van het imago en van de pijlers per markt);
  - OPT en Toerisme Vlaanderen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de promotie van het toerisme in Brussel;
  - Brussel Internationaal behoudt een aantal bijzondere bevoegdheden wat de promotie betreft (acties in het buitenland in samenwerking met privé-partners).
  Door deze in conventies vastgelegde samenwerking kunnen voor de toeristische actoren op de buitenlandse markten gemeenschappelijke strategieën worden overwogen.
  De evolutie van de vertegenwoordigingen in het buitenland zal in hoofdzaak worden gekentekend door de ontwikkeling van toeristische antennes (een soepele structuur op meer doelgerichte, regionale markten) die geleidelijk de plaats zullen innemen van de traditionele toeristische bureaus.
  Brussel Internationaal kan zich trouwens door tussenkomst van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verlaten op het netwerk van handelsattachés om de buitenlandse vertegenwoordiging verder uit te breiden. Jaarlijks worden gemeenschappelijke acties ondernomen die ook in de toekomst verder zullen worden ontwikkeld.
  Het gewest zal tenslotte de nodige stappen ondernemen opdat de diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland eveneens worden betrokken bij de promotie van het vastgelegd imago.
  3.2. Acties, gebaseerd op twee hoofdlijnen : het onthaal van toeristen en de promotie van Brussel als bestemming
  Het doel van deze benaderingswijze is het op gang brengen van een steeds toenemende stroom toeristen naar Brussel en dit zowel in termen van het aantal bezoekers als in termen van financiële inkomsten.
  3.2.1. Eerste hoofdlijn : het onthaal van de toeristen in Brussel
  3.2.1.1. De toeristische informatiebureaus
  Het onthaal van toeristen in Brussel wordt verwezenlijkt door de ontwikkeling van toeristische informatiepunten op plaatsen die van strategisch belang zijn voor het gewest : de luchthaven van Brussel Nationaal, het Zuidstation, de Grote Markt, de Grasmarkt en het Europees Parlement. Als aanvulling op de verschillende aanwezige "infopunten" zullen diverse bijkomende projecten in een vaste vorm moeten worden gegoten.
  3.2.1.2. De toeristische signalisatie
  Het Observatorium voor Toerisme heeft naar aanleiding van de enquêtes, gehouden onder de toeristen, het probleem in verband met de signalisatie aangetoond. In dit kader is het project omtrent de toeristische aanduidingen in het Hoofdstedelijk Gewest belangrijk, want aan de hand hiervan kan de nadruk worden gelegd op het patrimonium en op de toegankelijkheid tot degelijke informatie voor de Brusselaars en de toeristen.
  Brussel kan alleen maar de indruk geven een gewest te zijn (en niet een opgesplitst geheel, bestaande uit 19 gemeenten) wanneer het gebruik maakt van visuele communicatiemiddelen voor de totaliteit van het toeristisch patrimonium, en dit in alle gemeenten van het gewest.
  Het project, inzake de signalisatie en de toeristische aanduidingen, moet worden uitgebreid over het hele gewest. Het gewest zal alles in het werk stellen opdat de gemeenten - zowel voor voetgangers als voor gemotoriseerd verkeer - een coherent signalisatiesysteem op hun wegennet zouden installeren. Om dit doel te bereiken kan aan de gemeenten een hulpsysteem worden voorgesteld.
  Deze coherentie zal eveneens moeten worden uitgebreid tot de gewestwegen en vooral tot de wegen die naar Brussel leiden. Een signalisatie ad hoc zal worden overwogen.
  3.2.1.3. Ontwikkeling van grote evenementen
  In Brussel vinden evenmin toonaangevende internationale evenementen plaats die drie jaar op voorhand worden gepland en die een looptijd hebben van zes maanden. Op toeristisch-cultureel vlak werken deze evenementen als een katalysator, op dezelfde wijze als de federale musea, de verenigingen voor geleide bezoeken of zelfs de toeristische attracties.
  Deze initiatieven zullen moeten worden georganiseerd en geïntegreerd in het kader van themagebonden jaren bepaald door de gemeenschapsorganen. Daaromtrent zal een beroep worden gedaan op de actieve medewerking van de partners zoals de Brusselse Raad voor Musea of ook nog de vzw " Attractions et Tourisme ".
  3.2.1.4. Welke aard van investeringen.
  In Brussel is er momenteel bovendien een gebrek aan bepaalde infrastructuren zoals toeristische privé-attracties. Het gewest heeft in vergelijking met steden die gekend staan om hun toeristische activiteiten, een reële achterstand opgelopen.
  Er is nood aan financiële steun om kwalitatief hoogstaande toeristische infrastructuren te helpen ontwikkelen.
  In termen van congresinfrastructuren zal de aantrekkingskracht worden verhoogd door de investeringen op het vlak van het hotelwezen en dankzij de renovatie van het Congressenpaleis. Het is niettemin belangrijk om historische plaatsen of plaatsen met een interessant patrimonium zodanig in te richten dat zij geschikt zijn om professionele congressen te huisvesten en zo het aanbod meer karakter te geven. Het gewest zou tot de concretisering van deze investeringen kunnen bijdragen.
  Voor zover in de loop van de volgende jaren een casino in Brussel wordt gevestigd, zal het gewest de nodige begeleidende maatregelen treffen teneinde een harmonieuze vestiging van deze inrichting in de stedelijke structuur te verzekeren.
  De jeugdherbergen zullen voor wat betreft hun investeringen kunnen blijven rekenen op de steun van de bevoegde overheden. Bovendien zal de steun, verleend door de vzw "Loger Jeunes", die al deze centra groepeert, worden verhoogd om de sector optimaal te kunnen promoten.
  Andere initiatieven om de toeristische aantrekkingskracht van het gewest te bevorderen
  In het algemeen zullen de acties er in de eerste plaats op gericht zijn om de gemiddelde verblijfsduur van de bezoekers te verlengen door specifiek de nadruk te leggen op zogenaamde dalperioden, namelijk de weekends en de schoolvakanties.
  Om de aantrekkingskracht van het gewest nog te verhogen moet het bedrijfsleven (handelszaken, ondernemingen, culturele partners, HORECA, taxibedrijven) bij alle instrumenten voor het toeristisch beleid worden betrokken.
  Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan zakenmensen en congresgangers voor wat betreft de ontwikkeling van specifieke op dit publiek gerichte culturele activiteiten.
  Om de toeristische aantrekkingskracht van Brussel te vervolledigen, is het eveneens raadzaam om de toeristisch-culturele "city-card" vaste vorm te geven en, ter attentie van de bezoekers, ontdekkingswandelingen door de diverse wijken te organiseren.
  Afbeelding 94
  3.2.2. Tweede hoofdlijn : de promotie van Brussel als bestemming
  In termen van promotie is de aantrekkingskracht van het gewest in hoge mate afhankelijk van het imago dat het uitstraalt, in de eerste plaats naar zijn inwoners en vervolgens naar het buitenland.
  3.2.2.1. Naar de bewoners
  Het gewest moet zich inspannen om de leefbaarheid en de netheid binnen de wijken te verbeteren en om de bewoners te betrekken bij deze dynamiek om Brussel als bestemming te promoten, via de ontdekking van het patrimonium en activiteiten zoals "Weekend - Brussel mijn geheime tip", of zelfs door meer doorgedreven activiteiten in samenwerking met de Brusselse gemeenten.
  Een meer structurele steun aan de gemeenten zal worden overwogen om een informatiesysteem inzake gewestelijke activiteiten op het niveau van de verschillende gemeenten op te zetten.
  Tenslotte is er nog de steun aan die activiteiten waarbij de Brusselaars worden uitgenodigd deel te nemen aan de promotie van hun stad. Een voorbeeld hiervan is de promotie rond het logies bij de inwoner.
  3.2.2.2. Naar het buitenland
  Afgezien van de verhoogde coherentie, ontwikkeld in samenwerking met de gemeenschapsorganen (OPT en Toerisme Vlaanderen), zal bijzondere aandacht gaan naar de promotie van zaken- en vrijetijdstoerisme.
  Brussel lijdt op chronische wijze aan een gebrek aan imago, wat gesymboliseerd wordt door de uitdrukking "Brussel beslist", waardoor ons gewest een zielloze, louter administratieve functie krijgt aangemeten.
  Het is tenslotte raadzaam om meer structurele projecten te steunen voor de ontwikkeling van het toerisme in Brussel, zoals het Observatorium voor Toerisme of activiteiten die de werkgelegenheid in deze sector bevorderen.
  Het Observatorium voor Toerisme is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de referentie bij uitstek voor statistische gegevens - en analyses - betreffende de hele toeristische en economische sector in Brussel. De analyses van het Observatorium zijn echte beheersinstrumenten, opgesteld aan de hand van betrouwbare statistieken op basis van precieze, sectorale overeenkomsten (HORECA, reisagentschappen, musea, bezienswaardigheden, jeugdherbergen, enz.). Om dit instrument, dat van essentieel belang is voor het gewest, duurzaam te maken, wordt een bijzondere steun aan het Observatorium voor Toerisme overwogen.
  De cijfers leveren het duidelijke bewijs dat de toeristische sector een actieve sector is waar het aanbod aan werkgelegenheid in de toekomst het hoogst zal zijn. Gelijktijdig is er een tekort aan arbeidskrachten voelbaar in verschillende domeinen : hotelwezen, reisagentschappen, enz. Het gewest zal zijn steun verlenen aan concrete acties om de werkgelegenheid in deze sector te stimuleren, zoals bijvoorbeeld het aangaan van partnerships tussen scholen en privé-operatoren zoals grote hotelketens of reisagentschappen.
  Bovendien zal een analyse omtrent het op elkaar afgestemd zijn van de in het Hoofdstedelijk Gewest aangeboden opleidingen en de vraag vanuit de professionele sector worden uitgevoerd.
  3.3. City Marketing
  De versnippering van de bevoegdheden, de talrijke in het buitenland actieve organen en het imago dat zij uitdragen, zijn een voedingsbodem voor verwarring die schadelijk is voor de positie en promotie van het gewest.
  De commerciële stappen die de Brusselse economische operatoren in het buitenland ondernemen, kunnen nog niet voldoende steunen op een positief en coherent imago van hun gewest.
  Sedert kort groepeert de vereniging Brussel internationaal - Toerisme & Congressen alle huidige bevoegdheden, die eerder door het TIB en Brussel Congres werden uitgeoefend.
  De doelgroepen blijven natuurlijk verschillend. Ook al tracht men ze aan elkaar te linken (en ze niet met elkaar te verwarren) om bijvoorbeeld de " zaken- en congrestoerist " een gehaaste en accurate persoon, te doen evolueren naar een " vrijetijdstoerist ".
  Het basisconcept is gesteund op de complementariteit van de operationele marketing. Bovendien is de promotie erop gericht om een synergie te creëren tussen zakenreizen en vrijetijdstoerisme.
  Deze benadering moet worden uitgebreid.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal City Marketing moeten invoeren, door Brussel Internationaal ontwikkeld voor verschillende departementen : economie, kleinhandel, buitenlandse handel, nationaal en internationaal imago, promotie van buitenlandse investeringen of zelfs door toedoen van partnerships, gesteund door het gewest (zoals VBBE, Technopol, Ecobru, enz.).
  Deze strategische uitbreiding zal coherentie scheppen in de keuze en het imago en zal leiden tot een gepersonaliseerde bevestiging van het gewest bij de correspondenten van de buitenlandse pers, gestationeerd in Brussel, en van de specifieke media, maar zal vooral ook blijken uit de uitstraling van de verschillende organen en besturen, afhankelijk van het gewest tijdens salons, beurzen of elke andere missie in het buitenland.
  Tot slot heeft Brussel Internationaal de taak om de promotie van de openbare instellingen, belast met het imago van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van de Stad Brussel, van de gemeenten die deel uitmaken van het gewest, van de gemeenschappen en gemeenschapscommissies die er gevestigd zijn, in goede banen te leiden en dit door de organisatie van evenementen of de deelname aan gespecialiseerde evenementen in België en het buitenland.
  Deze ambitie beoogt tevens dat een maximale coherentie wat betreft de actieplannen van de verschillende regionale partners dient te worden nagestreefd. Om dit te verwezenlijken zal voorafgaand overleg worden gepleegd door de organen om de nodige complementariteit te waarborgen.
  PRIORITEIT 7
  Antwoorden op de sociale behoeften, in het bijzonder die van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, door verbetering van de doeltreffendheid van de systemen voor onderwijs en opleidingen, door de mobilisatie van middelen voor sociale actie en gezondheid en door de ontwikkeling van het aanbod aan collectieve uitrustingen
  Inleiding
  In artikel 23 waarborgt de Belgische grondwet iedereen het recht op een menswaardig bestaan. Meer bepaald heeft iedereen recht op de bescherming van zijn gezondheid, op sociale, medische, juridische hulp, alsook op een behoorlijke woning en op culturele en sociale ontplooiing.
  Welzijn in de stad, betekent voor de bewoners dat ze beschikken over kwalitatief goed onderwijs en over voldoende collectieve uitrustingen en sociale en gezondheidsdiensten. Het welzijn in de stad steunt op plaatselijke integratie van alle beleidsvormen die noodzakelijkerwijs uitgaan van de sociale, economische en culturele toestand van de inwoners. Deze benadering vereist overleg tussen de openbare operatoren - die centraal staan in de beleidsvorming - en de privé, dat de afgebakende bevoegdheden overstijgt.
  De geïntegreerde plaatselijke ontwikkeling vereist onmiskenbaar solidariteitsmechanismen die voorrang krijgen op de logica van " elk voor zich ".
  De solidariteit draagt als geheel van mechanismen voor een billijke verdeling van de middelen (gemeentefondsen, Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn, herwaardering van de openbare ruimten en de wijken,...) bij tot een hersteld vitaal sociaal evenwicht van de wijken in moeilijkheden. Zonder deze solidariteit dreigt een stad met twee snelheden te ontstaan.
  Brussel staat voor de moeilijke taak de toenemende armoede te bestrijden en de levenskwaliteit van zijn inwoners te verbeteren, met waarborgen voor sociale vooruitgang en collectieve emancipatie voor iedereen. Brussel kan geen solidair gebied zijn zonder dat men respect opbrengt voor de diversiteit van de culturen, zonder dat transversale beleidsvormen worden uitgewerkt die in staat zijn de structurele wortels van de sociale uitsluiting uit te roeien. Dit is een uitdaging voor de inwoners : hun medewerking en hun betrokkenheid bij het openbaar en particulier beleid moeten noodzakelijkerwijs leiden tot een vernieuwde stad.
  Daartoe moeten de inwoners, de verenigingen waarin ze zich inzetten en de gebruikersgroepen waarin zij zich verwoorden, als volwaardige partners beschouwd worden.
  Het welzijn van de bevolking in de stad vereist dat wordt bijgedragen aan de opvoeding tot het burgerschap voor alle Brusselaars.
  De te lage inkomens liggen aan de basis van de meeste sociale problemen die men via de sociale actie tracht te verhelpen. Ze zijn een rem op de sociale en culturele emancipatie van de inwoners, wat leidt tot een negatief opbod van schoolmoeheid, een laag scholingsniveau, werkloosheid, een klein of een bescheiden inkomen, deeltijds werk, een te hoge schuldenlast, onaangepaste huisvesting,....
  De sociale actie, zowel op openbaar als op privé-vlak, biedt de inwoners een dynamisch sociaal netwerk dat leidt tot sociale en culturele integratie. Het gaat er immers om niet enkel in te gaan op de behoeften van personen, maar ook op de specifieke behoeften van bepaalde groepen (kinderen, senioren, éénoudergezinnen,...). Het gewest moet bijzondere aandacht besteden aan de zwaksten : in het Hoofdstedelijk Gewest leven aanzienlijk meer kinderen in een onzekere of armoedige gezinsomgeving dan in de andere gewesten van het land.
  De school is één van de voornaamste drijfkrachten in de strijd tegen de sociale uitsluiting omdat zij de kinderen mogelijkheden biedt op collectieve emancipatie. De toekomst van de stad hangt af van de uitwerking van een onderwijs- en opleidingsproject dat ertoe bijdraagt dat alle kinderen slagen op school, ongeacht hun culturele en sociaal-economische herkomst.
  Vandaag gaat de sociale actie nog te vaak uit van een sectorale benadering. Ook al is deze noodzakelijk om de sociale verwachtingen en behoeften van de burgers te identificeren en in te willigen, toch bestaat de voornaamste uitdaging erin een sociale actie uit te bouwen die steunt op een grotere intersectorale benadering, die aan deze acties een multidisciplinaire dimensie geeft.
  Gezien het specifieke institutionele karakter van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een transversale benadering bij de uitvoering van een sociaal beleid noodzakelijk. In de sociale aangelegenheden ontmoeten de diverse bevoegdheidsniveaus elkaar immers, gewesten èn gemeenschappen.
  1. Verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels
  Parallel aan de aanpak van de economische en sociale aspecten die verbonden zijn aan inkomen en welzijn, is ook alles wat te maken heeft met opleiding, en in bredere zin ook de culturele ontplooiing van het individu, essentieel in de sociale ontwikkeling van de stad. Het gaat dan evenzeer om opvoeding, onderwijs, algemene vorming van jongeren en permanente vorming van volwassenen als om de uitdrukking van de culturele identiteit eigen aan de diverse facetten van het leven in de stad. De stad kan slechts tot bloei komen als eerst de culturele dimensie van de sociale actie geïntegreerd wordt. Ook al is de culturele actie slechts weinig zichtbaar, toch geeft zij de plaatselijke ontwikkeling een duurzaam karakter. Het is precies door kennisverwerving en nieuwe leermethoden dat iedereen de kans krijgt om deel te nemen aan een actief en verantwoordelijk burgerschap.
  1.1. De initiatieven rond en in de scholen
  Met de steun van de bevoegde overheden versterken positieve discriminatiemaatregelen de inspanningen van de schoolgemeenschap in de prioritaire gebieden, bij voorbeeld met een geïntegreerd geheel van initiatieven zoals : huiswerkklasjes, buitenschoolse opvang, schoolbemiddeling, alfabetiseringscursussen voor de ouders enz. Al deze initiatieven zijn erop gericht de school een opening te bieden op voor haar sociale en culturele omgeving.
  In de prioritaire gebieden moet de bijdrage van het gewest aan de ontwikkeling van het onderwijssysteem versterkt worden.
  Er moet met name worden toegezien op de consolidatie van de door het gewest gefinancierde jobs in het kader van het positieve-discriminatiebeleid. Ook moeten instrumenten worden ingevoerd met het oog op de mobiliteit van alle jongeren via Europese programma's en nieuwe of aanvullende initiatieven.
  Het technisch en het beroepsonderwijs, en meer bepaald de centra voor deeltijds onderwijs (CEFA & CDBO), en de KMO-stageopleidingen worden geconfronteerd met talrijke jongeren die afhaken op school. De formules voor deeltijds leren zijn het meest geschikt om een basisopleiding te verschaffen aan jongeren van 15 jaar en ouder die uit het traditioneel onderwijs stappen in de hoop snel te kunnen deelnemen aan het actieve leven.
  Ook de onderwijsnetten voor sociale promotie hebben een groot potentieel in het volwassenenonderwijs. Het diploma dat hier behaald wordt, biedt maatschappelijke erkenning. Ook hier ontstaat nauwe samenwerking via de gemeenschappelijke werking van scholen voor sociale promotie en instellingen voor beroepsopleiding.
  Daarom moeten via bestaande of nieuwe samenwerkingsakkoorden met de Gemeenschappen het deeltijds leren en het onderwijs voor sociale promotie verder geïntegreerd worden in het gewestelijk werkgelegenheids- en beroepsopleidingsbeleid door :
  - het in het leven roepen van opleidingsformules waaraan een diploma verbonden is in samenwerking met de Brusselse beroepssectoren en de plaatselijke organen voor socio-professionele inschakeling;
  - gewestelijke stimulansen voor opleidingsformules en bedrijfsstages;
  - integratie van onderwijsoperatoren in het " inschakelingsparcours " (zie hoofdstuk " economie/tewerkstelling ").
  1.2. Het volwassenenonderwijs
  De centra voor permanente vorming waarborgen, samen met de onderwijsinstellingen, de socio-culturele promotie van volwassenen in een volks milieu. Deze verenigingen dragen bij tot een grotere maatschappijkritiek en verrijken het analyse-, keuze- en actievermogen. Het is belangrijk dat niet enkel kennis wordt verstrekt, maar dat tevens kritische burgers worden gevormd met verantwoordelijkheidszin en engagement in het sociaal, cultureel, economisch en politiek leven.
  Door aan de beroepsopleidingen een belangrijk educatief hoofdstuk toe te voegen, sluit het socio-professionele inschakelingsbeleid aan bij deze kritische benadering van de volwassenenpedagogie, vooral op het vlak van basisopleiding en alfabetisering. De uitdagingen van de kennismaatschappij vereisen dat iedereen over een basiskennis beschikt om bijvoorbeeld toegang te hebben tot de nieuwe informatietechnologieën. De essentie is de beheersing van de communicatiemiddelen. Hiertoe moeten de permanente vorming en de alfabetisering gemobiliseerd worden als men niet het risico wil lopen op een verdere dualisering van de maatschappij.
  Het is belangrijk om in samenwerking met de gemeenschappen, met de netten voor permanente vorming en voor alfabetisering van volwassen :
  - de begrotingsmiddelen op te voeren;
  - nieuwe informatie- en communicatietechnologieën toe te passen in de sector van de basisvorming en de alfabetisering.
  De ontwikkeling van de levenslange vorming houdt in dat elke Brusselaar, ongeacht zijn socio-professionele toestand, ook werkelijk toegang krijgt tot een waardevolle beroepsoriëntering.
  Het aanbod aan beroepsopleidingen voor de Brusselse werknemers en voor jongeren die oud genoeg zijn om te werken, is relatief verscheiden. Naast de netten van het onderwijs voor sociale promotie en de centra voor deeltijds onderwijs die hierboven vermeld werden, berust dit aanbod op de initiatieven van Bruxelles Formation, VDAB, IFPME, VIZO, de beroepssectoren en de plaatselijke instellingen voor socio-professionele inschakeling. Het aanbod neigt ertoe van jaar tot jaar beter aan te sluiten bij de behoeften van de minst geschoolde Brusselse werknemers. De verscheidenheid van de opleidingssystemen die in Brussel ontplooid worden, is een troef met het oog op de aanpassing aan de specifieke kenmerken van de Brusselse arbeidsmarkt. Toch is het noodzakelijk de coördinatie te verbeteren en bruggen te leggen van het ene stelsel naar het andere, onder meer via de definitie van gemeenschappelijke referentiesystemen en de invoering van een eenvormig beoordelingssysteem voor de vaardigheden die tijdens de opleiding of het werk verworven worden. Een gemeenschappelijk statuut van stagiair voor personen in opleiding, gekoppeld aan sociale plichten en voordelen zijn tevens een aanmoediging voor de individuele opleidingsinspanningen en vergemakkelijken de overstap van het ene opleidingssysteem naar het andere. De " Commission consultative en matière de formation, d'emploi et d'enseignement " (CFEE) en het " Brussels Nederlandstalig Comité voor tewerkstelling en opleiding " (BNCTO) spelen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een belangrijke rol in de mobilisatie en het overleg tussen de verschillende uitvoerders van het beleid inzake werkgelegenheid, opleiding en beroepsonderwijs.
  In het kader van de samenwerkingsakkoorden die met de gemeenschappen werden afgesloten bij de oprichting van de CFEE en het BNCTO, moet de doeltreffendheid van de opleidingssystemen voor volwassenen verbeteren, onder meer door :
  - regelmatig een balans op te maken van het aanbod en de behoeften op het vlak van beroepsopleidingen in Brussel;
  - een strategisch ontwikkelingsplan voor levenslange vorming te omschrijven;
  - een eenvormig beoordelingssysteem van bekwaamheden uit te werken, gebaseerd op de omschrijving van gemeenschappelijke referentiesystemen voor de opleidingen;
  - aan alle personen in opleiding eenzelfde statuut van stagiair toe te kennen.
  1.3. Animatie en culturele expressie
  Bij de sociale ontwikkeling van de stad mag haar culturele verscheidenheid niet uit het oog verloren worden.
  Ook de buitenschoolse opvang, de jeugdhuizen, de wijkverenigingen en de culturele centra zijn concentraties van initiatieven. Jongeren en niet-meer-zo-jongeren vinden er een vrijetijdsbesteding waarin ze uiting kunnen geven aan hun culturele identiteit : toneelvoorstellingen, beeldhouwwerk, muzikale expressie of sportmanifestaties. Deze diverse activiteiten helpen elkeen in zijn permanente zoektocht naar een eigen identiteit. Sport en cultuur bieden een constructieve deelneming aan het maatschappelijk leven. Dit is een belangrijke factor in de sociale integratie van bevolkingsgroepen van uiteenlopende afkomst en in het samenwonen van verschillende plaatselijke gemeenschappen.
  Dit is vaak het ideale moment om met een permanente opleiding te beginnen en tot een effectief burgerschap en een deelneming aan het plaatselijk leven aan te zetten. Op dat vlak worden met de steun van de gemeenschappen talrijke initiatieven genomen die door de gemeenschapscommissies en de federale staat overgenomen worden, hoofdzakelijk langs programma's voor samenleven en integratie, het " Fonds d'impulsion des politiques d'intégration " en het " Sociaal Impulsfonds ".
  Deze programma's dragen er elk aan de hand van hun eigen criteria toe bij om de sociale betrokkenheid van de inwoners (jongeren en niet-meer-zo-jongeren) binnen de bestaande structuren in hun leefomgeving, hun werk, hun opleiding en hun vrijetijdsbeleving aan te moedigen en in stand te houden. Zo krijgen ze een ruimere visie op de stad als de plaats waar hun burgerschap zijn uitdrukking vindt.
  De herwaardering van de wijken verloopt ook via de ontwikkeling van socio-culturele structuren en collectieve uitrustingen. Hierdoor ontstaan banden tussen de inwoners en hun wijk, in alle verscheidenheid via een aantal emanciperende activiteiten.
  De socio-culturele initiatieven en de sport moeten systematisch in het herwaarderingsbeleid van de wijken worden geïntegreerd.
  1.4. Het samenwonen van plaatselijke gemeenschappen
  Doelgroep zijn de kansarme bevolkingsgroepen die ofwel rechtstreeks bereikt worden via privé-verenigingen die projecten ontwikkelen voor de integratie van bevolkingsgroepen van buitenlandse herkomst, ofwel door privé- en gemeentelijke verenigingen die dezelfde projecten ontwikkelen. Vertrekkend van sociale programma's en van multiculturele projecten met een sociale lading komen de recente ervaringen steeds dichter bij het " samenwonen van plaatselijke gemeenschappen " en de interculturele projecten te liggen. Voor zover men niet huiverig staat tegenover een ontmoeting met wat uitheems is, leidt de onvermijdelijke versmelting van culturen en sociale gewoonten tot een gemengde cultuur. De Brusselse bevolking is immers niet homogeen, ze is multicultureel en intercultureel.
  De laatste jaren zijn de nieuwe aankomers meer zichtbaar en vaker in de media gebracht (Koerden, mensen uit Zwart-Afrika, inwoners van het vroegere oostblok,...). Deze vragen sociale acties die stilaan in de vergetelheid zijn geraakt.
  Het verlangen naar betere levensomstandigheden (niet alleen op het vlak van de huisvesting, maar ook op het gebied van tewerkstelling, onderwijs, gezondheid en cultuur) doet zich in Brussel zo sterk voelen dat de hoop gerechtvaardigd is dat een efficiënte strijd tegen de verloedering van de achtergestelde wijken en tegen de verpaupering gevoerd zal worden. De monocommunautaire gemeenschapscommissies willen een antwoord bieden op de verloederingsproblematiek door maximaal de middelen aan te wenden die aan hun zeer verscheiden bevoegdheden verbonden zijn. Zo zijn het SIF (Sociaal Impulsfonds) en de FIPI (Fonds d'Impulsion Pour l'Intégration) belangrijke hefbomen van de stedelijke ontwikkeling.
  Een vergelijking van de sociaal-economische indexen maakt het mogelijk de wijken die gesteund moeten worden oordeelkundig te bepalen, rekening houdend met het multicultureel profiel van de inwoners en de financiële capaciteit van de betrokken gemeenten.
  2. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  Het aantal personen zonder werk, zonder vervangingsinkomen (werkloosheidsuitkering, invaliditeitspensioen, rust- of overlevingspensioen enz.) die niet kunnen rekenen op een toereikende familie-solidariteit, neemt vooral in de grote steden toe.
  De OCMW's moeten als openbare diensten in het algemeen belang de principes van continuïteit, billijkheid en gelijkheid van de gebruikers naleven.
  De hulp die het OCMW verleent, moet zo goed mogelijk beantwoorden aan de behoeften, de aanvragen en de verwachtingen van de begunstigden. Deze hulpverlening is niet alleen palliatief of curatief, maar ook preventief. Ze kan materieel, sociaal, medisch, medisch-sociaal of psychologisch van aard zijn. De OCMW's zijn eveneens actief in de jeugdbijstand, als alternatief voor de plaatsing van kinderen wegens " armoede ".
  Het OCMW heeft een aantal taken ontwikkeld die veel verder gaan dan residuaire hulp aan personen in nood. In de loop der jaren is het OCMW een belangrijke openbare speler geworden bij de uitvoering van de sociale beleidslijnen.
  Afbeelding 95
  De OCMW's zouden bijgevolg bijkomende financiële middelen moeten krijgen om hun preventietaken te consolideren en zelfs te veralgemenen.
  Met het oog op harmonisering moet het door de OCMW's ontwikkelde beleid verder vereenvoudigd worden.
  De OCMW's moeten de mogelijkheid krijgen hun kernactiviteiten te verdedigen, zoals :
  2.1. Informatieverstrekking
  Het is belangrijk om aan alle burgers informatie te verschaffen over het sociaal beleid van de OCMW's in het Hoofdstedelijk Gewest. Hiervoor zou het OCMW over communicatie- en informatiemateriaal moeten beschikken bestemd voor de gebruikers.
  2.2. Sociale coördinatie
  Overeenkomstig artikel 62 van de organieke wet van 8 juli 1976 mogen de OCMW's de sociale coördinatie organiseren. Het OCMW dient toe te zien op de coördinatie van de sociale actie van zowel openbare als privé-, zowel profit als non-profit-instellingen en diensten, teneinde beter aan de individuele of collectieve behoeften te voldoen. Het doel is de bevordering van het plaatselijk overleg.
  2.3. Socio-professionele inschakeling
  Sinds 1992 hebben de OCMW's in nauwe samenwerking met de BGDA een programma voor socio-professionele inschakeling (SPI) opgestart, dat erop gericht is de geholpen personen te werk te stellen. Vandaag meer dan ooit moet de oprichting van diensten voor socio-professionele inschakeling intensiever en algemener worden. Hierdoor kunnen meer mensen een SPI-begeleiding volgen en zal men de actiemiddelen kunnen diversifiëren. Er moeten via het OCMW of via de verenigingen mechanismen voor hertewerkstelling worden uitgewerkt, waarbij de werkloosheidsvallen worden ontweken.
  2.4. Budgetbegeleiding - schuldbemiddeling
  Enkele Brusselse OCMW's hebben knowhow verworven inzake budgetbegeleiding en schuldbemiddeling. Ze hebben gespecialiseerde diensten in het leven geroepen in de strijd tegen de schuldenproblematiek. Deze diensten die voor alle burgers toegankelijk zijn, moeten versterkt worden.
  2.5. Betalingsachterstand voor water-gas-elektriciteit
  Als openbare instelling spelen de OCMW's een doorslaggevende rol in het budgetbeheer van gezinnen met betalingsmoeilijkheden. De OCMW's kunnen onderhandelen over een gedeeltelijke kwijtschelding van de schulden aan de betrokken intercommunales in ruil voor een globale betaling van de achterstand.
  2.6. Poliklinieken
  De poliklinieken staan open voor alle inwoners. Deze poliklinieken zullen aangepast moeten worden aan de evolutie van de medische technieken en aan de behoeften van patiënten die al dan niet steun krijgen, onder meer voor wat betreft de opvang. Bovendien moeten systematische sensibiliseringsacties gevoerd worden bij scholieren, ouders en burgers met het oog op zowel preventie als verzorging en meer in het algemeen om de aandacht te vestigen op het belang van de gezondheid.
  2.7. Geneesmiddelen
  Momenteel zijn er teveel inwoners die zich niet laten verzorgen of die voor hun verzorging te grote offers moeten brengen door de te hoge prijs van bepaalde geneesmiddelen. De OCMW's moeten hun inspanningen voortzetten om de minst bedeelden ten laste te nemen. Ze blijven het gebruik van generieke geneesmiddelen voorstaan.
  2.8. Rusthuizen (RH) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT)
  Het is noodzakelijk dat de capaciteit wordt verhoogd in de openbare RVT's die aangepast zijn aan de behoeften van lichamelijk of geestelijk afhankelijke senioren. Zij zijn immers openbare buurtdiensten die toegankelijk zijn voor alle inwoners die er behoefte aan hebben, ongeacht hun inkomen. Ze bieden iedereen een kwalitatief levenskader, zowel qua hygiëne en verzorging, als op psychologisch en moreel vlak. Bovendien moeten deze structuren aangepast worden aan de evolutie van de behoeften in naleving van de normen opgelegd door de wetgeving, onder meer inzake stedenbouw en taalgebruik. Bijkomende middelen zouden de OCMW's moeten toelaten om de huidige opvangcapaciteit van senioren te behouden.
  Hierbij moeten alle bevoegdheidsniveaus betrokken worden om toereikende financieringen vrij te maken voor de openbare RH en RVT met als opdracht de opvang van alle senioren, ongeacht hun inkomen.
  Bovendien moet de erkenning aangemoedigd worden van nieuwe RVT-bedden in de privé-sector.
  2.9. Financiering
  De strikte toepassing van de opdrachten die door de organieke wet zijn bepaald, vergt van de plaatselijke overheid aanzienlijke budgetten. De OCMW's beschikken immers over middelen die zowel afkomstig zijn van gemeentelijke, gewestelijke en federale subsidies, als van een aantal diensten die tegen betaling aan de bevolking geleverd worden.
  Het is noodzakelijk om een sociaal beleid uit te werken dat gericht is op de verbetering van de opvang en de kwaliteit van het sociaal werk. De federale regering moet zorgen voor een financiering van het personeel waarin rekening wordt gehouden met de reële werklast.
  3. Gezinsbeleid en sociale actie
  3.1. Kinderen
  Alle voorzieningen die op gewestelijk niveau met het oog op de stadsontwikkeling worden ingevoerd, moeten ook rekening houden met de opvang van het kind.
  Afbeelding 96
  Daartoe moeten prioritaire keuzes gemaakt worden in termen van :
  - de opleiding van de praktijkmensen en de herwaardering van het werk met jonge kinderen;
  - versterkte investeringen in de sector om de kwaliteit van de voorzieningen te verbeteren.
  Er moeten initiatieven en plaatsen voor overleg over het kinderbeleid overwogen en gestructureerd worden op plaatselijk niveau.
  In dit opzicht zal het gewest overleg plegen met de plaatselijke besturen en de gemeenschappen om met elke gemeente een stad-kind contract op te stellen met als doelstellingen :
  - een gemeentelijke coördinator (-trice) aanstellen voor jonge kinderen;
  - een inventaris opstellen van het collectieve diensten- en uitrustingenaanbod;
  - bijkomende plaatsen creëren en collectieve onthaalvormen ontwikkelen;
  - de veiligheid van kinderen in de stad bevorderen door de openbare ruimte te verbeteren;
  - speelhoeken/ruimten ontwikkelen die voorzien zijn van sanitaire infrastructuur;
  - de problematiek van het kind in alle bevoegdheden van de gemeente aan bod laten komen : openbare werken, groene ruimte, gezondheid, huisvesting, mobiliteit;
  - neven- en buitenschoolse activiteiten ontwikkelen.
  Om de strijd aan te binden tegen het tekort aan plaatsen in de structuren voor kinderopvang moet het gewest overleg plegen met de instellingen bevoegd voor de financiering van deze infrastructuren, teneinde alle middelen te mobiliseren om ze verder te ontwikkelen, de bestaande middelen beter te gebruiken en bijkomende middelen vrij te maken :
  - flexibel onthaal van de kleintjes, buiten de klassieke opvanguren, ook tijdens het weekend, om tegemoet te komen aan de behoeften van ouders die ook buiten de normale uren werken;
  - opvangdienst thuis voor zieke kinderen;
  - oprichting van nieuwe crèches of van nieuwe collectieve onthaalplaatsen, in het bijzonder in de gemeenten waar het minst aan de vraag voldaan wordt;
  - intergenerationele ervaringen voor de opvang van kinderen.
  In dit opzicht moet er bijzondere aandacht uitgaan naar de vernieuwing van de infrastructuur in de kansarme wijken. Er moeten nauwe en gestructureerde banden gelegd worden tussen het herwaarderingsbeleid van de wijken en de sociale actie.
  In de scholen moeten de activiteiten, die erop gericht zijn de kinderen meer open te stellen voor de buitenwereld, in het bijzonder ondersteund worden in de wijken die sociale handicaps cumuleren :
  - culturele en sociale initiatieven die erop gericht zijn het burgerschap te bevorderen;
  - intergenerationele projecten : grootouders vertellen...;
  - toegang tot het boek en het spel;
  - banden met de culturele centra en theaters.
  Om deze doelstellingen tot een goed einde te brengen en hun voortzetting te evalueren, zal het gewest de oprichting ondersteunen van een observatorium voor het beleid inzake jonge kinderen en het gezin :
  - informatie voor de ouders betreffende de onthaalstructuren (opvang overdag, 's avonds, zieke kinderen,...);
  - inventaris betreffende de situatie van de kinderen en de gezinnen in het Hoofdstedelijk Gewest;
  - oprichting van een databank over de nevenschoolse onthaalformules;
  - centralisatie van de vragen om opleiding voor professionele opvang van de kleinsten;
  - hulp en begeleiding bij het opstarten van nieuwe projecten;
  - uitwisseling van ervaring en knowhow;
  - overleg tussen alle actoren van het buitenschools onthaal;
  - ontplooiing van het buitenschools onthaal in overleg met de gemeenten;
  - afstemming op de wijken die te weinig onthaalstructuren hebben.
  3.2. Gezin
  Het sociaal isolement en in het bijzonder het toenemend aantal éénoudergezinnen vormen een bijkomende armoedefactor van de gezinnen en leiden tot verpaupering van de vrouwen in het bijzonder (7). Hoewel niet alle éénoudergezinnen arm zijn, ondervinden ze niettemin een aantal moeilijkheden : aanpak van gezondheidsproblemen, nijpend tekort aan structuren voor kinderopvang, te hoge schuldenlast, verminderde inkomsten, problemen met de storting van het onderhoudsgeld, werkloosheid,....
  ( (7) De cijfers die in 2000 bekendgemaakt werden door de Koning Boudewijnstichting tonen aan dat het aandeel van de éénoudergezinnen in het Hoofdstedelijk Gewest (27 %) hoger ligt dan in Wallonië (23 %) en in Vlaanderen (14 %). )
  Anderzijds hebben ook grote gezinnen met sociale moeilijkheden te kampen : hoge prijs van woningen met meer dan 3 slaapkamers, hoge kosten van de gezondheidszorg, veel huishoudelijk werk, hoge kostprijs van de structuren voor kinderopvang en van de buitenschoolse opvang, mobiliteitsprobleem,....
  Er moet een bijzondere inspanning geleverd worden om grote gezinnen en éénoudergezinnen te steunen om hen zo een gemakkelijkere toegang te waarborgen tot een reeks diensten die het de ouders mogelijk maken zich beschikbaar te stellen op de arbeidsmarkt. De ontwikkeling van diensten voor opvang en thuishulp en de voorzieningen voor schoolbegeleiding moeten in dit perspectief gebeuren.
  Bovendien moet de oprichting gestimuleerd worden van ontmoetingsruimten voor ouders en kinderen met betrekking tot opvoedingsproblemen die zich in éénoudergezinnen kunnen voordoen.
  3.3. Te hoge schuldenlast
  De steeds grotere kwetsbaarheid van de inwoners uit zich concreet in onzekere inkomsten en een toenemende hoge schuldenlast van de gezinnen. De kredietinstellingen dragen voor een deel verantwoordelijkheid voor deze schuldenberg. De strijd tegen de armoede en de te hoge schuldenlast is een prioriteit voor de Brusselse overheid.
  Buiten de wetgevingen die de erkenning regelen van diensten voor schuldbemiddeling, bestaat er momenteel in het Hoofdstedelijk Gewest geen enkel coherent beleid dat beantwoordt aan de talrijke behoeften van de centra voor schuldbemiddeling. Er is geen gebrek aan projecten en initiatieven, maar ze blijven vertrouwelijk en worden binnen elke dienst apart behandeld.
  Het OCMW, dat onder meer schuldbemiddeling als opdracht heeft, kan momenteel niet aan alle behoeften tegemoet komen (gebrek aan middelen en opgeleid personeel, werkoverlast, enz.).
  De privé-diensten voor schuldbemiddeling zijn anderzijds niet talrijk genoeg en zijn eveneens overbelast.
  Er moeten inspanningen geleverd worden, zowel menselijk als materieel, in de strijd tegen een te hoge schuldenlast.
  Deze inspanningen moeten er met name op gericht zijn om aan het OCMW een coördinatierol toe te kennen :
  - versterking van de diensten voor schuldbemiddeling;
  - coördinatie van de sociale gezondheidsdiensten;
  - permanente vorming en toezicht door vakmensen.
  Op gewestelijk niveau moet ook voorrang verleend worden aan preventie-initiatieven :
  - preventie tegen het publicitair misbruik door de kredietmaatschappijen;
  - opvoeding in het juist gebruik van het krediet en het budgetbeheer;
  - informatie en waarschuwing voor de aankoop van bepaalde producten en de overconsumptie ervan.
  Versterking van de gemeenschappelijke structuur voor logistieke steun, vorming en coördinatie tussen zowel openbare als privé-diensten voor schuldbemiddeling.
  3.4. Senioren
  Men mag het ouder worden niet alleen beschouwen vanuit het oogpunt van een individuele lotsbestemming, ook al vragen de behoeften van velen een gepersonaliseerde invulling. Het ouder worden moet beschouwd worden als een factor die een steeds groeiend deel van de bevolking betreft. Senioren kampen met specifieke problemen die te maken hebben met de aard van het stedelijk leven, maar kunnen toch verder op een actieve manier deelnemen aan het stadsleven.
  Afbeelding 97
  Er moet bijzondere aandacht besteed worden aan de senioren. De initiatieven die erop gericht zijn hen in hun leefomgeving te behouden of die hun medewerking aan de stadsontwikkeling organiseren, moeten gesteund en versterkt worden.
  Concreet houdt dit in :
  - Ondersteuning van initiatieven gericht op de aanpassing van woningen aan de diverse problemen verbonden aan het ouder worden;
  - Uitbouw van de telebewakingsdiensten om de veiligheid en de noodhulp voor alleenstaande personen te verbeteren;
  - Ontwikkeling van klusjes- en depannagediensten;
  - Sensibilisering en betere informering van het publiek met betrekking tot de toekomstige keuze van een aangepaste plaats om te leven.
  - Wat het woonbeleid voor senioren betreft, is het belangrijk dat de overheden de sector van de rusthuizen ontwikkelen, financieren en coördineren om deze beter toegankelijk te maken voor alle Brusselaars. Deze sector moet opengesteld worden voor non-profit formules.
  - De structuren voor residentiële opvang moeten financieel toegankelijker worden en rekening houden met een grotere openheid tegenover de wijk en de activiteiten die op plaatselijk niveau georganiseerd worden.
  - De integratie van senioren met een uiteenlopende sociale en culturele herkomst moet opnieuw aandacht krijgen. De structuren voor residentiële opvang zoals de rusthuizen moeten immers openstaan voor de socio-demografische evolutie van Brussel, waarbij in de verzorging een multiculturele eigenheid moet ingebouwd worden.
  Ze moeten onder meer rekening houden met de diverse gemeenschappen : verboden voedingsproducten, respect voor en integratie van de culturele tradities, respect voor de levensbeschouwelijke en godsdienstige opvattingen, ruimtelijke inrichting,... met respect voor ieders cultuur.
  De opleidingen voor het personeel van de rusthuizen moeten intensiever worden en zullen op het welzijn van de bejaarde toegespitst worden.
  Er zullen tegelijk ook gemeenschapsstructuren, zoals begeleid wonen en woningen met toezicht, ontwikkeld worden als alternatief voor de rusthuizen of opvangtehuizen en om de band tussen de verschillende generaties concreet tot uiting te brengen : kangoeroe-woning, duplex-woonst, gegroepeerd en coöperatief wonen, kleine gezinswoonst,.... Deze structuren moeten aangemoedigd worden, onder meer door indicatieve beschikkingen (vrijstelling van de onroerende voorheffing, renovatiepremies, gezins- en huishoudhulp,...).
  Er moeten dagcentra uitgebouwd worden om beter tegemoet te komen aan de sociale en culturele behoeften van senioren.
  Voor het beleid ten opzichte van senioren moet op korte en middellange termijn een strategie worden uitgewerkt met als voornaamste pijlers :
  - de ontwikkeling van een globaal gewestelijk project voor onthaal en verzorging, dat continuïteit brengt in de tenlasteneming van de thuishulp bij de dagelijkse bezigheden, de ziekenhuisdiensten voor een kort en middellang verblijf, de structuren voor langdurig verblijf;
  - het financieel evenwicht van de instellingen;
  - een grotere complementariteit en samenwerking met de ziekenhuissector, een principe dat ook deel uitmaakt van het continuïteitsbeginsel en de verzorgingsvoorzieningen.
  4. Opvang van gehandicapten in Brussel
  Er moet over gewaakt worden dat de gehandicapten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet benadeeld worden tegenover deze in de andere gewesten. Rekening houdend met de budgettaire beperkingen moet in de nodige middelen voorzien worden om een beleid te voeren dat erop gericht is de structuren aan te passen aan de behoeften en aan de verschillende evolutiestadia van de betrokkenen.
  Rekening houdend met het gebrek aan beschikbare plaatsen in Brussel, moet voorrang verleend worden aan het netwerk voor gehandicapte volwassenen : meer dan 400 volwassen Brusselaars zijn ondergebracht in instellingen van de twee andere gewesten.
  Afbeelding 98
  Met het oog op een betere sociale herinschakeling van gehandicapten moet overdreven bescherming vermeden worden en moeten zij zelfstandig kunnen blijven dank zij de ontwikkeling van begeleidingsstructuren in alle situaties waar dat mogelijk is, met name door bijstandsdiensten en pedagogische begeleiding, beroepsinschakeling in een gewone of aangepaste werksfeer en individuele hulp bij integratie. Wat de zware structuren voor de ernstig gehandicapten betreft, moet gezorgd worden voor de nodige omkadering, niettegenstaande de financiële last die deze met zich meebrengt.
  Een aantal Brusselse instituten en instellingen zijn erkend door het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap. De VGC is trouwens de inrichtende macht van een revalidatiecentrum en een onderwijsinstituut voor doofstommen en voor licht mentaal en lichamelijk gehandicapten.
  De behoeften van de gehandicapten worden op een "centrale wachtlijst" samengebracht dankzij een overeenkomst tussen de VGC en de provincie Vlaams-Brabant. Uit een "planning voor provinciale verzorging 2000-2005" blijkt dat er in Brussel nieuwe uitrustingen voor gehandicapten nodig zijn, zoals centra voor crisisonthaal, verpleeghuizen,....
  De oprichting van een cöordinatieorgaan voor de gehandicapten in elke gemeente kan heel wat personen die in moeilijkheden verkeren (met hun gezin) helpen om hun rechten te kennen en de diensten die voor hen ter beschikking staan. Deze dienst kan zelf contact opnemen met alle gehandicapten van de gemeente en hen helpen oplossingen te vinden voor hun problemen door ze correct en snel door te verwijzen naar inrichtingen opgericht door de gemeenschappen, de gemeenschapscommissies of de federale overheid.
  5. Het gezondheidsbeleid
  Op het gebied van gezondheid delen de federale staat en de gemeenschappen en gewesten de bevoegdheden en voeren de verschillende instellingen een aanvullend beleid.
  5.1. De ambulante gezondheidszorg
  Het beleid van de Franse Gemeenschapscommissie inzake ambulante gezondheidszorg heeft betrekking op alle nodige medische, paramedische, niet-medische therapeutische en sociale prestaties. Deze multidisciplinaire zorgen worden buiten de ziekenhuizen, bij de patiënten thuis of in daartoe bestemde lokalen verstrekt door erkende en gesubsidieerde operatoren.
  Collectieve of gemeenschapsacties gaan met deze prestaties gepaard en beogen de gezondheid van de bevolking te verbeteren door de persoon in zijn omgeving te behouden en dit door verbetering te brengen in diverse sociale en omgevingsaspecten van diens gezondheid.
  Afbeelding 99
  Dit ambulant en buurtgericht beleid, een combinatie van medische verzorging en sociaal werk waardoor mensen gemakkelijker toegang krijgen tot prestaties die bovendien beter aan hun verwachtingen voldoen, komt tot uiting in een gevarieerd dienstenaanbod.
  De eerstkomende jaren zal de Franse Gemeenschapscommissie zich toespitsen op een gewaarborgde kwaliteitszorg en een hoogstaande dienstverlening voor de gebruiker. Dat is haar belangrijkste uitdaging. Dit vraagt om een betere coördinatie van haar acties en die van de andere beleidsniveaus zoals het RIZIV en het federaal beleid inzake druggebruik, de geestelijke gezondheidszorg, de organisatie van geïntegreerde gezondheidszorg; het gewestelijk beleid inzake leefmilieu en het gemeenschapsbeleid inzake preventie of dienstverlening aan de bevolking.
  De medewerking van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie aan een project zoals "Brussel - een gezond(e) stad/gewest", samen met de twee andere Commissies en de gewestregering, is een concrete uiting van deze transversale, interministeriële benadering, die tevens partnerschap nastreeft met groepen en verenigingen, maar ook met personen.
  Voor de diensten en verenigingen die daarbij betrokken zijn, is er nood aan :
  - de invoering van een echt co-evaluatiebeleid waarover onderhandeld wordt met de praktijkmensen;
  - waarborgen voor de rechten en de actieve deelneming van de inwoners;
  - aanmoediging en stimulansen voor de oprichting van partnerschappen tussen de operatoren om de prestaties beter toegankelijk te maken;
  - voorstellen voor methodologische instrumenten en gemeenschappelijke procedures en concrete invoering hiervan :
  . protocols voor de verzameling van gegevens;
  . gemeenschappelijke onderbouw van activiteitenverslagen;
  . toezichtprocedures;
  . procedures voor de erkenning, inspecties;
  . meerjarenprogramma voor de subsidiëring.
  Naast de versterking van de bestaande diensten zal de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in synergie met de andere gewestelijke en plaatselijke entiteiten, toezien op :
  - de ondersteuning van de initiatieven gericht op coördinatie, opvang van druggebruikers, dagverzorgingscentra, thuisverzorging, palliatieve zorgen of op gelijk welk gebied waarvoor zij bevoegd is;
  - meer steun voor de door haar erkende diensten voor geestelijke gezondheid;
  - het doorvoeren en vervolledigen van de meerjaren-investeringensplannen wat betreft de bouw van ziekenhuizen en rusthuizen;
  - haar algemene coördinerende rol inzake gezondheid op het grondgebied van het Hoofdstedelijk Gewest.
  Het algemeen gezondheidsbeleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie legt de nadruk op de volgende punten :
  - bevordering van de gezondheid en de preventie door initiatieven afkomstig van andere overheden te ondersteunen en te stimuleren (aanvullende subsidies);
  - specifieke aandacht voor specifieke doelgroepen of problemen;
  - ondersteuning van proefprojecten en ervaringen die inspelen op de typische problematiek van grote steden;
  - coördinatie en organisatie van de drugspreventie;
  - discriminaties in de gezondheidszorg wegwerken.
  6. Het ziekenhuisbeleid
  Ten gevolge van de spreiding van bevoegdheden over de federale staat en de gemeenschappen hoort de ziekenhuissector onder verschillende gezagsniveaus, maar vooral onder het federaal niveau.
  Daarom zal de Brusselse overheid er bij de federale staat op aandringen dat deze de belangen van de sector als openbare dienst zou waarborgen, en meer in het bijzonder de belangen van de patiënten die er gebruik van maken.
  Een eerste prioriteit is het behoud van een kwalitatief hoogstaand en gestructureerd Brussels ziekenhuizenpark :
  - in functie van het type bed of ziekenhuis : universitair of niet-universitair;
  - in functie van het statuut van de inrichtende macht : openbaar (Iris - Hoofdstuk XII of OCMW) of privé (confessioneel of niet-confessioneel);
  - in functie van het type van verzorging : algemeen, gespecialiseerd, chronisch of psychiatrisch;
  - in functie van de overheid die bevoegd is voor de erkenning : bicommunautaire ziekenhuizen horen onder de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en mono-communautaire ziekenhuizen horen onder de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap of de Franse Gemeenschapscommissie.
  De instellingen van het Hoofdstedelijk Gewest oefenen een grote aantrekkingskracht uit op patiënten uit de andere gewesten. Het aanbod moet bijgevolg in overeenstemming zijn met de behoeften van de Brusselaars en van de niet-Brusselaars die er een beroep op doen.
  Afbeelding 99
  Dit aanbod moet het volledige verzorgingstraject in zich dragen, met name door een correcte en aangepaste tenlasteneming van patiënten die een specifieke revalidatie vereisen en door " posthospitalisatie " te ontwikkelen in de context van de rusthuizen (RH) en de rust- en verzorgingstehuizen (RVT).
  Het behoud van het aanbod is afhankelijk van de werkingsmiddelen die door de federale staat worden toegekend.
  Een tweede prioriteit is de voortzetting van de renovatie van de infrastructuur. Grotendeels zijn de subsidies aan de ziekenhuizen afkomstig van :
  - de Brusselse overheden via de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie voor de niet-universitaire ziekenhuizen;
  - de Vlaamse en Franse Gemeenschap voor de universitaire instellingen.
  Om aan de behoeften van de bicommunautaire sector tegemoet te komen, zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de nodige budgettaire middelen toekennen via de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
  Een derde prioriteit bestaat erin de ziekenhuizen de toegang te waarborgen tot medische spitstechnologie en hen hierdoor in staat te stellen de ontwikkelingen van de sector te volgen : op medisch gebied (nieuwe procedures voor het stellen van diagnoses en bepalen van therapieën), op technologisch gebied (nieuwe apparatuur, zoals kernspinresonantie), op architecturaal gebied (moderne infrastructuur), of op organisatorisch gebied (daghospitalisatie,...) en dit volgens dezelfde regels en hetzelfde ritme als de ziekenhuizen die onder andere gemeenschappen horen, ongeacht het statuut of het type ziekenhuis.
  Wat de algemene ziekenhuizen betreft, zullen de huidige samenwerkingstendensen (zoals fusies, groeperingen, verenigingen) die tot grotere entiteiten leiden, voortgezet worden met het oog op meer kwaliteit en prestaties. Hierbij gaat men uit van 2 doelstellingen : de diversiteit van het aanbod en de specialisatie gespreid over meerdere ziekenhuizen.
  In de tweede plaats zal deze evolutie als directe gevolgen hebben : rationalisering van het beheer, vermindering van de kosten en - daar waar dit mogelijk is - reconversie van de bedden met de bedoeling de activiteiten beter op de behoeften af te stemmen. De Brusselse overheid moet de beschikking krijgen over onmisbare instrumenten, zoals de registratie van het activiteitsniveau, om op dit gebied een actievere rol te kunnen spelen. Ze moet er overigens op toezien dat de activiteiten van de gefuseerde ziekenhuizen in een wettelijk kader blijven voortbestaan.
  Bovendien zal aan de federale staat bijzondere aandacht worden gevraagd voor een aangepaste omkadering, voor een correcte betaling van het personeel en voor de oplossing van specifieke problemen van bepaalde beroepscategorieën, zoals het huidig tekort aan verplegend personeel. Bij gebrek aan energieke politieke actie zal dit probleem nog erger worden en overschrijdt Brussel in vergelijking met de andere gewesten zelfs het kritisch punt gezien zijn stedelijke, multiculturele en meertalige context.
  In het kader van de veroudering van de bevolking en het "chronisch karakter" van de pathologieën, moet de benadering patiënt/bewoner van RH/RVT gebaseerd zijn op de reële behoeften en meer bepaald op het behoud van de functies van de persoon. Een oplossing zou erin bestaan het verantwoordelijke team aan te passen aan de realiteit van de praktische behoeften : bezigheidstherapie, bewegingstherapie,....
  Het zorgverstrekkingsaanbod moet voor iedereen toegankelijk zijn. Een geneeskunde met twee snelheden moet met alle middelen en op alle gezagsniveaus bestreden worden op grond van het grondwettelijk recht op gezondheidszorg in een land waar het beginsel van de vrije keuze op papier bestaat maar in werkelijkheid moet worden afgedwongen. In voorkomend geval, moet een beroep gedaan worden op de federale overheid om hiertoe de noodzakelijke waarborgen te bepalen, dit op basis van objectieve criteria en zowel ten opzichte van de patiënten als van de openbare en de privé- ziekenhuizen. Deze prioriteit impliceert een bijzondere steun aan de openbare ziekenhuizen die rekening houdt met de specifieke lasten die aan hun statuut verbonden zijn.
  Zoals in het verleden zullen de ziekenhuizen ertoe aangezet worden minstens in de twee landstalen een correct onthaal te organiseren, met respect voor de multiculturele context van hun cliënteel.
  Dank zij federale middelen zal het specifieke aanbod in de residentiële psychiatrie uitgebreid kunnen worden rekening houdend met de historische vertraging die Brussel heeft opgelopen op het gebied van de programmatie. In dit verband moet bijzondere aandacht besteed worden aan de psychiatrische verzorgingstehuizen en het beschermd wonen. Deze woonvormen zijn geschikt voor het stedelijk karakter van Brussel vanwege hun beperkte afmeting en hun anonimiteit.
  Er zal ook bijzondere aandacht besteed worden aan het beheer van crisissituaties en aan de tegemoetkoming van psychiatrische behoeften die te maken hebben met sociale ontreddering. De problematiek van de noodpsychiatrie moet ook kunnen rekenen op een operationele voorziening waarbij de ziekenhuizen, de diensten voor geestelijke gezondheidszorg, het teleonthaal, de opvangcentra voor druggebruikers en de artsen buiten de ziekenhuizen enerzijds en de openbare en privé-sectoren die bijstand bieden aan deze personen anderzijds betrokken worden.
  De toekomstige evoluties moeten steunen op de bestaande netwerken en samenwerkingsverbanden om verzorgingscircuits te blijven ontwikkelen in het belang van de patiënt.
  Transversaal karakter en gemeenschappelijk overleg
  1. De ambulante diensten
  De ambulante diensten zijn buurtstructuren die zo nauw mogelijk bij de mensen en hun behoeften aansluiten.
  De oprichting van de ambulante diensten is vanuit strategisch oogpunt verschillend naargelang het gaat over gezondheid of sociale actie.
  Afbeelding 95, Afbeelding 97, Afbeelding 98, Afbeelding 99 en Afbeelding 100
  Niettemin hebben al deze diensten als gemeenschappelijk kenmerk dat ze zich ontwikkelen temidden en met respect voor de leefomgeving dank zij een toegankelijkheid, een kwaliteit van diensten en zorgen en een behandeling die aangepast is aan de groepen en individuen die er aankloppen.
  De oprichting van dergelijke voorzieningen berust op twee grote overtuigingen :
  - het welzijn van de bevolking resulteert uit een constante interactie tussen de persoon en zijn omgeving. In dit perspectief moeten het behoud en de verbetering van de gezondheid en van het welzijn gesteund worden op een evenwichtige verdeling van verantwoordelijkheden over het individu, de familie, het gezin, de instellingen, de bedrijven en de overheid. Alle initiatieven moeten de persoon dus toelaten zijn beslissingsbevoegdheid inzake de diverse aspecten van zijn leven uit te oefenen en om zijn rol volop te spelen;
  - het welzijn van de mens is een investering voor de gemeenschap en een stuwende kracht voor de vooruitgang. In feite hebben we het hier over de belangrijkste rijkdom van een gemeenschap.
  Tot op heden berust de evolutie van de diensten vooral op een ontwikkeling van het aanbod, zonder dat men een juist idee heeft van de vraag voor het hele gewest.
  In de toekomst zullen de overlegstrategieën voor de ontwikkeling steunen op drie pijlers in functie van het type dienstverlening :
  - de nabijheid en de fysieke toegankelijkheid (in dit kader zal gezorgd worden voor een zekere territorialiteit, zonder sectorale opdeling);
  - de ontwikkeling van een sectorale of intersectorale benadering (dit veronderstelt ook interne en externe coördinaties, "relais"-praktijken die niet nadelig zijn voor de begunstigen);
  - de ontwikkeling van gespecialiseerde diensten die op specifieke bevolkingsgroepen gericht zijn (dat betekent meer territoriaal gecentraliseerde vestigingen of vestigingen in functie van de doelgroep).
  De uitwerking en de permanente updating van een gemeenschappelijk kadaster voor de bestaande diensten zullen een belangrijk element vormen om een boordtabel bij te houden, naast een systeem om de feitelijke gegevens over de geleverde prestaties en de bereikte bevolking te verzamelen.
  De verzameling van de gegevens moet toevertrouwd worden aan wetenschappelijke operatoren en moet duidelijk losgekoppeld worden van de evaluatieprocedures die door de verschillende entiteiten ingevoerd werden ten opzichte van de diensten en instellingen die ze subsidiëren of erkennen.
  Deze verzameling van gegevens moet er ook voor zorgen dat er nuttige informatie in omloop gebracht wordt, zowel voor de operatoren, als voor de overheid en ter informatie van het grote publiek.
  2. Onthaal en toegankelijkheid van de diensten voor de gebruikers
  De complexiteit van de problemen die de gebruikers ondervinden kan tot moeilijkheden leiden om een aanvraag te formuleren en tot bijkomende moeilijkheden om aan deze vraag tegemoet te komen.
  De sociale en de gezondheidsdiensten moeten een " onthaal " met een lage toegangsdrempel aanbieden zodat ze dicht bij de gebruikers staan, terwijl tegelijk een grote professionaliteit van het sociaal werk gewaarborgd wordt. Dat betekent dat ze op ieder ogenblik voor iedereen toegankelijk zijn. Deze proactieve aanpak van de sociale bijstand moet ervoor zorgen dat er onmiddellijk geluisterd wordt naar de bezorgdheden van de betrokkenen.
  De onthaalstructuren van de sociale en van de gezondheidsdiensten moeten beantwoorden aan de vraag van personen die in een noodsituatie verkeren en die met uiteenlopende en gecompliceerde problemen te maken hebben.
  De plaatselijke ontwikkeling beoogt de sociale structuur van de stad te versterken. De betrokkenheid van de inwoners is een voorwaarde voor hun deelname in een collectieve benadering. Het onthaal en de doorverwijzing in de sociale diensten zijn dus bepalend om zo goed mogelijk aan de vraag van het publiek tegemoet te komen.
  De onthaalfunctie in de sociale en gezondheidsdiensten moet versterkt worden, zowel qua infrastructuur als qua personeel.
  De versterking van het onthaal verloopt via een decentralisatie van de sociale permanenties in de wijken, wat moet toelaten om de sociale aanvragen zo adequaat mogelijk te behandelen.
  Het onvoorwaardelijke onthaal moet door de werking van de dienst gewaarborgd worden, wie ook de begunstigde is. Dringende problemen moeten dag en nacht opgevangen worden door de inrichting van een sociale wachtdienst.
  De strijd tegen de sociale " uittreding " blijft prioritair en zal zich moeten concentreren op een proactieve aanpak die tegemoet komt aan de gebruiker die geconfronteerd wordt met een sociaal isolement.
  Het onthaal tussen de diverse openbare en privé-operatoren moet in een meerjarenplan worden uitgewerkt met de inrichting van een echt netwerk voor sociale actie.
  Diensten die een sociale band willen herstellen en die opnieuw een dialoog willen aanknopen met de bewoners moeten versterkt worden, onder andere door meer ervaringen op het gebied van gemeenschapsontwikkeling.
  Het plaatselijk overleg tussen de privé sociale en gezondheidsdiensten en de OCMW's moet worden opgevoerd.
  Meewerken aan een officieel en permanent overleg van alle bevoegde instellingen op het grondgebied van het gewest
  Op " sociaal " vlak in de ruime zin, dit wil zeggen ook de gezondheid, het onderwijs en de opleiding, vallen de bevoegde instellingen op het gewestelijk grondgebied onder diverse gezagsniveaus : federaal, Franse en Vlaamse Gemeenschap, Hoofdstedelijk Gewest, Gemeenschapscommissies, maar ook de gemeenten en de OCMW's.
  Er bestaat reeds overleg tussen deze instellingen voor bepaalde problemen of beleidsvormen die de gemeenschappen en gewesten en de staat delen.
  Er werd trouwens een algemene coördinatietaak voor het sociaal beleid en het gezondheidsbeleid toegekend aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
  Gezien het groot aantal betrokken institutionele actoren en de talrijke problemen die overleg vereisen, lijkt het een illusie om één enkele overlegstructuur te willen creëren. Het zou echter wenselijk zijn het overleg, dat qua structuur kan worden aangepast naargelang de te behandelen thema's, aan te moedigen. Die overlegstructuren kunnen " geofficialiseerd " worden door het sluiten van protocolakkoorden of samenwerkingsakkoorden die, tijdens een periode van informeel overleg, hun nut in de diverse materies bewezen hebben.
  Wat meer specifiek de Brusselse instellingen betreft, dit wil zeggen het Hoofdstedelijk Gewest en de drie gemeenschapscommissies, kan men ervan uitgaan dat er vier mogelijke overlegniveaus bestaan :
  - Regering en Colleges;
  - Besturen;
  - Plaatselijke overheden (gemeenten en OCMW's) en sociale en gezondheidsactoren;
  - De Europese en internationale instellingen.
  1. Overleg op het niveau van de Regering en de Colleges
  Een permanent " Brussels sociaal overleg ", gebaseerd op een gelijksoortig principe als dat van de interministeriële conferenties, zal een betere coherentie tussen de " sociale " beleidsvormen van de vier entiteiten mogelijk maken.
  Net zoals voor de interministeriële conferenties zouden regelmatige ontmoetingen van deze vier instellingen het mogelijk moeten maken om tot de afsluiting van protocolakkoorden te komen voor een coherent beheer van de gemeenschappelijke problemen.
  Deze akkoorden zouden bijvoorbeeld de vorm kunnen aannemen van de oprichting en het gebruik van gemeenschappelijke instrumenten en de harmonisering van de normen of de subsidiewijzen. Het recent akkoord met de non-profit sector is in dit verband een voorbeeld van harmonisering op het gebied van subsidies voor de betaling van het " non-profit " personeel.
  Een aantal " instrumenten " die bij de ene of de andere entiteit bestaan, zouden ontwikkeld en gemeenschappelijk gebruikt kunnen worden na akkoorden die de voorwaarden voor dit gemeenschappelijk gebruik regelen (bijvoorbeeld : Centrum voor Gezondheidsobservatie en Welzijn van de GGC).
  Dit " gewestelijk " overleg mag de mogelijkheid van het overleg tussen twee of drie entiteiten niet uitsluiten, maar dan enkel in het geval waar deze entiteiten van oordeel zijn dat het " beperkt " overleg geschikter is voor het behandelde onderwerp.
  2. Overleg tussen de administraties
  Het punctueel of permanent overleg tussen de besturen belast met de uitvoering van de akkoorden die gesloten worden op het niveau van de regeringen en van de colleges, zou een betere uitvoering van deze beslissingen moeten waarborgen.
  Een verbetering van de wederzijdse kennis betreffende de administratieve regels (bijvoorbeeld : vereisten ten opzichte van de erkende en/of gesubsidieerde verenigingen) zou de toepassing van deze regels kunnen bevorderen.
  Dit administratief overleg zou bevorderd en zelfs op gang gebracht kunnen worden door het overlegniveau van de regeringen en de colleges, waaraan het verslag moet uitbrengen over zijn werkzaamheden.
  Ook het overleg met en tussen de plaatselijke overheden, de gemeenten en OCMW's, is van groot belang.
  Een aantal wetsbepalingen uitgaande van het gewest of gemeenschapscommissies hebben in verschillende plaatsen voorzien waar een vorm van overleg (uitgebreid tot andere partners) mogelijk is in het kader van hun beleid (bijvoorbeeld : wijkcontracten, samenleven).
  Niettemin moet het overleg met de plaatselijke overheden aangemoedigd worden. De centrale rol van het OCMW op het gebied van het plaatselijk sociaal beleid moet geherwaardeerd worden.
  3. De actoren voor het sociaal beleid en de gezondheidszorg en de plaatselijke overheden
  Naast het overleg tussen de regeringen en de colleges en tussen hun besturen, zou een overleg tussen actoren van het sociaal beleid en de gezondheidszorg georganiseerd moeten worden.
  Momenteel verenigen diverse geïnstitutionaliseerde overlegorganen (zoals de adviesraden) en diverse overlegvormen (sommige meer sectorgericht), reeds belangrijke delen van de sector voor het sociaal beleid en de gezondheidszorg.
  Niettemin zou een " transversaal " en geïnstitutionaliseerd overleg tot stand gebracht kunnen worden, bijvoorbeeld door gemeenschappelijke vergaderingen van de adviesraden.
  Op plaatselijk niveau hebben een aantal gemeenten een sociaal overleg tot stand gebracht waarbij de voornaamste actoren van het sociaal beleid en de gezondheidszorg die op hun grondgebied actief zijn verenigd worden.
  Een dergelijk overleg zou in iedere gemeente georganiseerd moeten worden vanuit het OCMW, dat moet optreden als coördinator voor het gemeentelijk sociaal beleid.
  4. Internationaal
  Binnen Europa en de internationale gemeenschap, moeten België en zijn gewesten en gemeenschappen hun beleid ook in een ruimer perspectief plaatsen :
  - de Verenigde Naties en hun agentschappen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie, of haar specifieke programma's (Habitat,...);
  - de Raad van Europa;
  - de Europese Unie, met de nationale plannen om de armoede te bestrijden, die gericht zijn op de promotie van de sociale inschakeling en met de structuurfondsen die bijdragen om de ongelijkheden te verhelpen die men binnen de verschillende regio's vaststelt.
  PRIORITEIT 8
  Een mobiliteitsbeleid voeren dat zowel op de verplaatsingen als op het parkeren betrekking heeft en dat kadert in de verbetering van de openbare ruimte, het levenskader en de bescherming van de woonwijken, ondermeer door middel van een kwaliteitsgericht beleid van openbare werken en een modale verschuiving van de auto naar andere vervoersmiddelen
  1. De algemene doelstellingen van het mobiliteits- en vervoersbeleid
  Doelstellingen
  Het mobiliteits- en vervoersbeleid van het gewest kadert in de optiek van een duurzame ontwikkeling. Op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komt dit tot uiting in de volgende doelstellingen :
  - de toegankelijkheid voor inwoners en bezoekers van het gewest tot de verschillende diensten verzekeren, zodat iedereen naar behoren kan deelnemen aan het economische, sociale en culturele leven in het gewest;
  - ertoe bijdragen dat België de internationale verbintenissen nakomt, met name de verdragen van Kyoto, Genève, Wenen... (zie Prioriteit 9);
  - op een duurzame manier de vraag naar mobiliteit onder controle houden door de aanhoudende groei van het autosolisme te bestrijden (door alternatieve vervoersmiddelen aan te moedigen) en door de stadsstructuren aan te passen om het aantal gemotoriseerde verplaatsingen zoveel mogelijk te beperken (door een bepaalde bebouwingsdichtheid na te streven en het gemengde karakter van de diensten te verzekeren);
  - een bijdrage leveren aan de herkwalificatie van de openbare ruimte door middel van een kwaliteitsgericht beleid van openbare werken, voor een beter leefmilieu;
  - de woonzones beschermen om de rust en de veiligheid van de bewoners te garanderen;
  - de veiligheid van alle openbare ruimten verbeteren (algemene staat van de verkeersveiligheid,...).
  Afbeelding 101
  Middelen
  Het mobiliteits- en vervoersbeleid in het gewest uit zich vooral in de toepassing van het IRIS-plan via de acht samenhangende actiegehelen die in dat plan bepaald zijn : de acties met betrekking tot de stadsstructuren ten gunste van het wandel- en fietsverkeer en de indeling van de openbare ruimte (meer bepaald het groene netwerk), acties voor het openbaar vervoer, de acties met betrekking tot het goederen- en vrachtvervoer, de acties voor de vermindering van het autoverkeer en het parkeren van wagens.
  Het IRIS-plan is gebaseerd op studies en statistieken die dateren van het begin van de jaren negentig en moet bijgewerkt worden in het kader van een duurzame ontwikkeling, zeker wat betreft de integratie van het concept van het groene netwerk (zie Prioriteit 9 en kaart " Verbetering van het levenskader "). Daarnaast moet het plan gevalideerd worden door middel van een proces waarbij de bevolking en de voornaamste actoren nauwer betrokken zijn.
  De inplanting van de activiteiten heeft een sterke invloed op de manier waarop de werknemers en de bezoekers zich verplaatsen om deze plaatsen te bereiken.
  Om een duurzame mobiliteit aan te moedigen door middel van een ad hoc beleid voor ruimtelijke ordening, zijn er redenen genoeg om de dichtheid, de verweving van functies en de geschiktheid van de locaties voor de activiteiten te bevorderen (het ABC-beleid zoals bepaald in het eerste GewOP dat er onder meer op gericht is om belangrijke tertiaire activiteiten die sedentair personeel tewerkstellen vlakbij de belangrijkste knooppunten van het openbaar vervoer te vestigen).
  Om de uitvoering van de acties te verzekeren, heeft het gewest voor een multimodale, intermodale en geïntegreerde benadering gekozen.
  De multimodale en intermodale benaderingen bestaan in de selectieve investering in alle vervoersmiddelen, zowel uit sociale overwegingen (het recht op mobiliteit voor alle burgers, met inbegrip van mensen met een handicap of minderbedeelde mensen) als om de ongebreidelde groei van het autogebruik tegen te gaan.
  De intermodaliteit steunt op het concept van de vervoersketen. Deze oplossing maakt het gebruik mogelijk van verschillende vervoersmiddelen (te voet, met de fiets, het openbaar vervoer en de auto) en verzekert een vlotte overgang van het ene middel naar het andere onder de beste omstandigheden wat betreft comfort, veiligheid en informatie.
  De inrichting van een centrum voor het beheer van de mobiliteit (evolutie van het BITC), in samenwerking met de twee andere gewesten, moet het real-time beheer van het totale aantal verplaatsingen in de GEN-zone (Réseau Express Regional - Gewestelijk Expresnet) mogelijk maken door de verkeersstromen telematisch in goede banen te leiden, door de intermodaliteit naar de openbare vervoersnetten toe te bevorderen en door crisissituaties efficiënt aan te pakken.
  Afbeelding 102
  De geïntegreerde benadering omvat :
  - het vinden van een evenwicht tussen de soms tegengestelde behoeften op het vlak van de infrastructuren voor vervoer en ruimtelijke ordening, waarbij hoofdzakelijk rekening gehouden wordt met de zwakke weggebruiker en het openbaar vervoer;
  - het structureren en verbeteren van de samenwerking tussen de instellingen die een rol spelen in het mobiliteits- en vervoersbeleid : het gewest, de negentien gemeenten, de politiezones, de pararegionale instellingen en de openbare vervoersmaatschappijen, de naburige gewesten, de gemeenschappen en het federale niveau;
  - het evalueren van de implementatie van het IRIS-plan door een dynamisch en participerend beheer.
  Het succes van het mobiliteits- en vervoersbeleid hangt in belangrijke mate af van de betrokkenheid en de zin voor verantwoordelijkheid van het gewest en zijn partners.
  Wat de gemeenten betreft, worden de huidige mobiliteitsconvenanten, die bedoeld zijn om het bovengrondse openbaar vervoer te bevorderen, verbeterd en uitgebreid in een ruimere context van mobiliteitsovereenkomsten. Dit houdt in dat de lopende gesubsidieerde projecten, zoals de mobiliteitsconvenanten, de opleiding van mobiliteitsambtenaren, het richtplan voor de zone 30, de verkeersascontracten, gemeentelijke mobiliteitsplannen,... in één enkel kader samengebracht worden en dat er andere samenwerkingsvormen met de gemeenten uitgewerkt worden.
  De mobiliteitsconvenanten berusten enerzijds op een kaderovereenkomst die de algemene principes behelst en anderzijds op een reeks aanhangsels waarin de actiethema's vaste vorm krijgen.
  De regionale middelen zijn in de eerste plaats bestemd voor acties die in het kader van deze overeenkomsten tussen de gemeenten en het gewest op touw gezet worden. In het kader van gesubsidieerde werken zullen de gemeentelijke subsidiemechanismen beter benut worden om de gemeenten aan te sporen om actief en doelmatig mee te werken aan de regionale doelstellingen inzake mobiliteit en vervoer.
  Inzake het beheerscontract wordt de MIVB ertoe aangezet om samen te werken met het gewest en de gemeenten, om op die manier de kwaliteit van haar vervoersaanbod te verbeteren. De vervoersmaatschappij wordt met name aangemoedigd om verkeersascontracten af te sluiten met de gemeenten en het gewest. Bedoeling ervan is de betrokkenheid van deze partners verder uit te bouwen om de prestaties van het openbaar vervoer op specifieke verkeersaders te verhogen. Deze contracten bepalen de beoogde doelstellingen, de aard van de tussenkomst van elke partner en de verschillende fases van deze interventies.
  Het Hoofdstedelijk Gewest moet de functies van stad, hoofdstad en internationaal beslissingscentrum kunnen verzoenen. De toenemende mobiliteitsvragen van de pendelaars en andere bezoekers moeten er in goede omstandigheden aan worden toegevoegd. Dit gebeurt in een steeds kleinere begrotingsmarge voor zover de uittocht van de inwoners leidt tot een vermindering van de middelen waarover het Hoofdstedelijk Gewest beschikt. De Federale Overheid wordt gevraagd nieuwe middelen aan te wenden die gepaard gaan met deze specifieke lasten.
  2. De inwoners en bezoekers van het gewest aanmoedigen om gebruik te maken van milieu- en stadsvriendelijkere vervoersmiddelen
  Doelstellingen
  Om het probleem van het toenemende verkeer (8) te bestrijden en de trend om te buigen, voert het gewest een ambitieus beleid dat erop gericht is om het autoverkeer terug te dringen en het aanbod aan andere vervoersmiddelen uit te breiden, door een geloofwaardig alternatief te bieden voor het gebruik van de eigen wagen (zie ook Prioriteit 9).
  ( (8) Het verkeer op de snelwegen die toegang verlenen tot de Ring steeg met bijna 39 % tussen 1990 en 1999; de spitsuren worden langer; de grote verkeersassen zijn oververzadigd, de toename van het doorgaand verkeer tast het secundair wegennet aan, ondanks de veelal residentiële aard van de doorkruiste wijken. )
  Afbeelding 103
  Daarnaast voert het gewest een coherent beleid inzake de inplanting van handels- en tewerkstellingszones om het aantal verplaatsingen te beperken. Om de stadsuitbreiding in de hand te houden, moet naar een samenwerking met de omliggende gewesten gestreefd worden.
  In die optiek gaat het Gewest een beleid voeren ter bevordering van het telewerk, zowel op het niveau van de bedrijven, als op het niveau van de openbare dienstverlening en gaat het de bedrijven eveneens aanmoedigen om bedrijfsvervoerplannen op te stellen.
  Er moet dringend gestreefd worden naar een evenwicht tussen de behoefte aan een goede bereikbaarheid van de verschillende functies van de stad en de verplichting om de daaruit voortvloeiende verkeersopstoppingen onder controle te houden, teneinde de levenskwaliteit van de inwoners te vrijwaren en in kwaliteitsruimte te voorzien.
  Daarom moet men een nieuw verplaatsingsgedrag in de hand werken : men moet zich kanten tegen het irrationeel gebruik van de auto en er zich van bewust worden dat de som van onze individuele belangen het collectief welzijn aanzienlijk schaadt (volksgezondheid, levenskader, economische activiteiten,...). Daarom moet men kiezen voor milieu- en stadsvriendelijkere vervoersmiddelen
  Wat het gebruik van de tweewieler betreft, heeft het gewest zich tot doel gesteld ervoor te zorgen dat tegen 2005 10 % van het aantal verplaatsingen binnen Brussel met de fiets gebeurt (marktaandeel 1999 = 1,8 %).
  Middelen
  Alternatieve vervoersmiddelen voor de auto worden systematisch aangemoedigd.
  Het Gewest versterkt zijn engagement in promotiecampagnes voor alternatieve vervoersmiddelen en verhoogt zijn inspanningen inzake opleiding en sensibilisering van het publiek.
  Het comfort voor voetgangers en mensen met een beperkte mobiliteit wordt verbeterd overeenkomstig de normen die voor deze laatsten vereist zijn :
  - de aanleg van rechtstreekse voetgangerswegen, bijvoorbeeld het project Stadswandelingen, de heraanleg van de Wetstraat en de Belliardstraat, de voltooiing van de werken in de omgeving van de grote stations en het groen netwerk;
  - de vermindering van het aantal obstakels op de voetgangerswegen : een evenwichtig aantal wegwijzerspalen op de voetpaden, de bescherming van de voetpaden en voetgangerszones tegen wild parkeren, de beveiliging van de oversteekplaatsen,...;
  - verbetering van de richtingssignalisatie, voornamelijk in de buurt van de stations, de metrohaltes en de openbare voorzieningen;
  - de heraanleg van de nabije stationsomgeving, de haltes van het openbaar vervoer en de metrostations in het kader van de verkeersascontracten;
  - de renovatie van de voetpaden en de verbetering van de kwaliteit van de verharding;
  - kiezen van kwalitatief hoogstaand stadsmeubilair (comfortabel, esthetisch) om het wandelen aan te moedigen;
  - opmaken van kaarten over het geheel van infrastructuren inzake de verplaatsingen te voet en per fiets (met inbegrip van de erfdienstbaarheden) om de bescherming ervan te verhogen;
  - op initiatief van de stad een verkeersplan voor de Vijfhoek invoeren om transitverkeer te vermijden en meer ruimte voor zachte verplaatsingen te creëren door de voetgangerszones en de semi-verkeersvrije zones te vergroten.
  Er worden inspanningen gedaan om het gebruik van de fiets te bevorderen :
  - de verwezenlijking van een programma voor gewestelijke fietsroutes, alsook de integratie van het programma van het groene Europese netwerk in dit plan worden voortgezet en versneld door in het bijzonder over de veiligheid van de gebruikers te waken, met name door, waar mogelijk, een bepaalde prioriteit toe te kennen aan de inrichting van eigen beddingen, desnoods door inperking van de ruimte die voor auto's voorbehouden is. Tegen 2005 zullen 14 van de 18 geplande routes in gebruik zijn. De verwezenlijking van een fietsroute langs het kanaal heeft een specifieke prioriteit gekregen. Bovendien wordt bij de progressieve heraanleg van de openbare wegen en kruispunten systematisch rekening gehouden met de fietsers. De renovatie van de bestaande fietspaden wordt evenmin verwaarloosd en men voorziet systematisch in fietsstallingen in de buurt van scholen, openbare voorzieningen, stations en metrohaltes;
  Afbeelding 104
  - in samenwerking met de gebruikersorganisaties worden informatie- en promotiecampagnes voor de fiets op touw gezet die voornamelijk op de scholen gericht zijn;
  - de mogelijkheid om fietsen gratis of tegen een kleine huurprijs aan het publiek ter beschikking te stellen, wordt onderzocht.
  - de bepaling die erin voorziet dat fietsers éénrichtingsstraten in beide richtingen mogen gebruiken, moet eerder een regel dan een uitzondering zijn.
  Het aanbod van het openbaar vervoer wordt kwantitatief verhoogd en kwalitatief verbeterd (zie punt 5 en 6).
  De taxi's kunnen beschouwd worden als een aanvulling op het traditionele openbaar vervoer, met name op tijdstippen en plaatsen die niet op het openbaar vervoer afgestemd zijn (bijvoorbeeld nachtelijke bediening of dun bevolkte zones).
  De mogelijkheden om de waterweg voor het personenvervoer te gebruiken, worden nader onderzocht.
  Wat de personenwagen betreft, zet het Gewest zich in om het rationele gebruik ervan te promoten :
  - het gewest neemt maatregelen om carpooling te bevorderen. Er zullen car-sharingsprojecten uitgevoerd worden;
  - het moedigt het gebruik van milieuvriendelijkere voertuigen aan (elektrische voertuigen of andere ) en voert acties die tot gebruiksbeperkingen kunnen leiden om atmosferische vervuilingspieken tegen te gaan;
  - de bedrijven, instellingen en scholen worden aangemoedigd om een vervoersplan op te stellen, om op die manier de verplaatsingen met personenwagens van en naar het werk of de school te beperken. Dit programma wordt geïmplementeerd door middel van een beleid met regionale stimulansen (bijvoorbeeld studietoelagen, het ter beschikking stellen van " mobiliteitsraadgevers " aan de bedrijven) en reglementaire initiatieven (het gewest onderzoekt met name de mogelijkheid om de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van een Bedrijfsvervoerplan, te integreren in de Milieuvergunningen);
  - het parkeerbeleid wordt herzien om de druk van de auto's in de stad te doen dalen (cf. § 8).
  Het Gewest onderzoekt de voordelen en de mogelijke middelen om fiscale en tarifaire maatregelen te nemen met het oog op een variabiliteit van de uitgaven en een internalisering van de externe kosten om de gebruikers de kosten voor het milieu en de sociale kosten te doen betalen die nu ten laste van de gemeenschap zijn : tariefbepaling voor het parkeren op en buiten de openbare weg (zie § 8), variabiliteit van de taksen voor de inverkeersstelling, de verkeerstaksen en het eurovignet overeenkomstig de milieucriteria (verbruik, kilometerstand, inachtneming van de normen...). Indien nodig geeft het gewest zijn standpunt door aan de federale autoriteiten.
  Vanuit al deze beleidselementen zorgt het gewest voor de systematische ontwikkeling van het concept van een intermodale vervoersketen :
  - de voorzieningen die zorgen voor een vlotte overgang van het ene vervoersmiddel naar het andere in comfortabele en veilige omstandigheden worden verbeterd en uitgebreid (overstapparkings, fietsstallingen aan de haltes van het openbaar vervoer, inplanting van overstappen tussen de lijnen van het openbaar vervoer etc.);
  - het aanbod van de uitbaters van het openbaar vervoer wordt gecoördineerd (progressieve gelijkvormigheid van de vervoerbewijzen, zelfs tariefintegratie, optimalisering van de uurregelingen, ingebruikneming van een uniek informatiesysteem voor de klanten,...).
  3. De veiligheid van alle weggebruikers verhogen, in het bijzonder de veiligheid van de zwakke weggebruikers
  Doelstellingen
  In een algemene context van verbetering van de veiligheid op nationaal niveau stijgt het aantal ongevallen, meer bepaald deze die de zwakke weggebruiker aanbelangen, opnieuw te Brussel sinds 1996.
  Het beleid voor de beveiliging en de hiërarchische indeling van de openbare wegen moet voortgezet en versterkt worden. De veiligheid op de wegen in het algemeen, en in het bijzonder van de zwakke weggebruikers en de personen met een beperkte mobiliteit, krijgen in alle werken die door het gewest en de ondergeschikte autoriteiten gepland zijn, een werkelijke prioriteit. Bijzondere aandacht gaat in dit verband uit naar de omgeving van de scholen en de gebouwen die de schoolbevolking opvangen.
  Middelen
  De veiligheid wordt verhoogd door :
  - de uitvoering van de principes van wegenspecialisatie, en meer bepaald door de aanleg van de zone 30 in woongebieden;
  - de identificatie en heraanleg van de zwarte punten in het Brusselse verkeersnet;
  - de heraanleg van intermodale knooppunten, van structurerende verkeersassen en openbare plaatsen zoals aangegeven op de kaart ter verbetering van het levenskader;
  - infrastructurele maatregelen die bedoeld zijn om de snelheid op de hoofdwegen en grootstedelijke wegen te beperken;
  - de verbetering van de controle en een betere opvolging van de bestraffing van overtredingen;
  - de beveiliging van de schoolomgeving, de haltes van het openbaar vervoer en andere openbare voorzieningen;
  - de verbetering van het oriënteringsvermogen van alle weggebruikers op de openbare weg;
  - op elke plaats waar infrastructuren door het gewest neergezet worden, houdt men rekening met de verbetering van de veiligheid van alle gebruikers.
  De werkzaamheden worden onderzocht in samenspraak met de gebruikersorganisaties en zijn gebaseerd op een veiligheidsaudit die in de gemeentelijke mobiliteitsplannen geïntegreerd moet worden.
  Bijzondere aandacht zal uitgaan naar bouwwerven in de stad die op een dusdanige manier ingeplant worden dat ze weinig openbare ruimte in beslag nemen, de veiligheid van de zwakke weggebruikers verhogen en de netheid verbeteren.
  Op federaal niveau vraagt het gewest om een wijziging van de wegcode door de invoering van het begrip " straatcode ", dat specifiek is voor de stad en dat moet zorgen voor een verhoogde bescherming van de voetgangers en de zwakke weggebruikers.
  Bovendien wordt de veiligheid voor alle weggebruikers verbeterd door de uitvoering van andere aspecten van het mobiliteits- en vervoersbeleid :
  - de aanleg van veilige en comfortabele voetgangerswegen;
  - de aanleg van veilige en comfortabele gewestelijke fietsroutes;
  - de bevordering van het gebruik van het openbaar vervoer.
  4. Het levenskader verbeteren
  Doelstellingen
  Het gewest wil de levenskwaliteit van de inwoners, de economische en sociale actoren en de bezoekers verbeteren. Daarom is het essentieel het verfraaiingsbeleid voort te zetten, te zorgen voor meer groen in de huizenblokken, de aanleg van groene ruimten, de controle van het autoverkeer en het parkeren in het hele gewest, en in het bijzonder in de woonzones en de druk bezochte wijken. Door het bovengronds parkeren te beperken (zie § 8) kan de openbare ruimte vrijgemaakt worden ten gunste van een betere verdeling tussen alle gebruikers.
  De uitvoering van de principes van wegenspecialisatie wordt daarom voortgezet en versneld. Dit houdt vooral het volgende in : de aanleg van de zone 30 op lokale verkeersaders gelegen in woonzones en zones met complementaire functies (zie kaart), om op die manier het transitverkeer te verminderen, de snelheid te verlagen en voor meer plaats te zorgen voor de zwakke weggebruikers. Het succes van de projecten die al in enkele gemeenten op poten gezet werden, samen met de talloze positieve reacties van de inwoners, moeten het gewest en de andere bevoegde instellingen (ondergeschikte autoriteiten en de federale overheid) ertoe aanmoedigen om de systematische invoering van dit programma verder te zetten.
  Afbeelding 105
  De investeringen die met die bedoeling gedaan zijn, dienen ten goede te komen aan de veiligheid van de weggebruikers, hun behoefte aan mobiliteit en toegankelijkheid, en de kwaliteit van hun leefomgeving.
  De kanaalzone biedt een uitzonderlijk potentieel aan herkwalificatie. Dit potentieel moet krachtdadig benut worden door middel van een betere integratie van de havenactiviteiten in de stad, door de inplanting van groene zones in het havengebied en door de aanleg van fiets- en wandelroutes met recreatiegebieden en rustplaatsen die gericht zijn op het water en de rivieractiviteiten.
  Afbeelding 106
  Middelen
  De toegangswegen tot de stad moeten een concrete invloed uitoefenen op de controle van het wegverkeer (op het vlak van intensiteit en gedrag) en op de vermindering van het binnenkomend verkeer in de stad. Dit moet bijdragen tot de structuur en verfraaiing van de stad.
  De aanleg van de zone 30 heeft als gevolg dat het verkeer dat momenteel de woonwijken doorkruist, verplaatst wordt naar de grote verkeersassen. Omdat deze assen al verzadigd zijn, is het wenselijk om de aanleg van de zone 30 in de ruimte en in de tijd te plannen, parallel met de verbetering van het aanbod van het openbaar vervoer en een globale belangrijke inperking van het autoverkeer : door de indienststelling van het GEN, de verhoging van de frequentie en de reissnelheid van de bovengrondse lijnen, zodat de toename van het verkeer op de grote assen, dat voortvloeit uit de invoering van de zone 30, geabsorbeerd kan worden. Ook het beheer van het hoofdwegennetwerk moet verbeterd worden (optimale aanpassing van de kruispunten, een voorafgaande aanleg van eigen beddingen, voorrang aan het beheer van de verkeerslichten ten gunste van het openbaar vervoer).
  Het wijknetwerk, dat momenteel 77 % van het totale wegennet van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in beslag neemt, wordt geleidelijk omgevormd tot zone 30. De straten in deze wijken moeten beschouwd worden als het eigendom van de inwoners en het gemotoriseerd verkeer zal er uitsluitend getolereerd worden om de socio-economische toegankelijkheid te garanderen. Het transitverkeer wordt sterk ontmoedigd door de ondernomen inrichtingen (zigzagdoorgangen, bloembakken, éénrichtingsstraten,...), terwijl de doorgang van bussen en voertuigen van de hulpdiensten mogelijk blijft (bussluizen, neerklapbare paaltjes,...). De verlaging van de snelheid van het verkeer heeft ook tot gevolg dat de geluidshinder en de schade aan het milieu teruggedrongen worden (zie Prioriteit 9).
  Voetgangerszones en semi-verkeersvrije zones worden geïnstalleerd. Omdat deze maatregel in de historische, toeristische en commerciële centra toegepast wordt, zorgt hij voor een geheel ander gebruik van de ruimte door de andere weggebruikers en leidt bijgevolg tot een specifieke dynamiek (zie Prioriteit 6).
  Omdat de gemeenten het leeuwedeel van de betrokken openbare wegen beheren, moet het gewest hen ertoe aanzetten om de vereiste werken uit te voeren :
  - subsidiëring van een studieprogramma dat door elke gemeente op touw gezet moet worden om een praktische leidraad voor typewerken op te stellen, de totaalkosten te ramen en om de geleidelijke uitvoering ervan te plannen;
  - de planning van deze werken is opgenomen in het meer algemene kader van het partnerschap tussen het gewest en de gemeenten met betrekking tot de mobiliteitsconvenanten. De regionale middelen worden voornamelijk besteed aan acties die in overleg met de gemeenten en het gewest ingericht worden.
  5. Het marktaandeel en de prestaties van het openbaar stadsvervoer doen stijgen
  Doelstellingen
  In overeenstemming met de andere aspecten van het mobiliteits- en vervoersbeleid (Brussel bevrijden van het overvloedig verkeer om er de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu te verbeteren) en aangevuld door de uitvoering van het gewestelijk expresnet (zie paragraaf 6 en 7) wil het gewest het marktaandeel van het openbaar vervoer doen stijgen, door zich toe te spitsen op :
  - de verbetering van de reissnelheid van de bovengrondse lijnen. Het is de bedoeling dat men tijdens de piekuren bovengronds een snelheid haalt van 18 km/u op de openbare weg en 24 km/u in de eigen beddingen;
  - de verbetering van de productiviteit van de uitbaters;
  - het opdrijven van het aanbod (met name buiten de piekuren), op het bestaande netwerk en op de netwerkuitbreidingen die op touw gezet moeten worden.
  Deze doelstellingen zijn terug te vinden in het beheerscontract 2001-2005 tussen de MIVB en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  Tegen 2010 wil het gewest geleidelijk een marktaandeel van 41 % voor het woon-werkverkeer verwerven en een marktaandeel van 50 % voor de verplaatsingen van en naar school, wat overeenkomt met jaarlijks 40 miljoen extra ritten (+ 27 % in vergelijking met 1995). Vanaf nu moet het gewest voorzien in de nodige maatregelen om de doelstellingen van het IRIS-plan na te leven.
  Bovendien voorziet het IRIS-plan dat de uitvoering van het dwingend plan (9) zal zorgen voor de volgende tijdswinsten op verplaatsingen met het openbaar vervoer binnen Brussel tijdens de ochtendspits :
  ( (9) Met inbegrip van het GEN - cf. 6 & 7 - en de hiërarchische indeling van de wegen - § 4 )
  Afbeelding 107
  In het kader van de bijwerking van het IRIS-plan wil het gewest in de eerste plaats de prestaties van het openbaar vervoer verhogen, om zijn marktaandeel verder uit te breiden en de vraag naar wegverkeer te doen dalen.
  De tevredenheid, het comfort, de informatie en de veiligheid van de klant staan nog steeds centraal in het openbaar vervoersbeleid van het gewest.
  Middelen
  Men moet aandacht besteden aan de volledige transportketen, van de plaats van oorsprong tot de uiteindelijke bestemming. De uitbaters moeten hun diensten onderling coördineren en in hun aanbodstrategie de mobiliteitsvraag van de klanten bij het begin en het einde van het gebruik van het openbaar vervoer integreren.
  De reissnelheden van de bovengrondse lijnen worden verbeterd door middel van het VICOM-programma, dat bestaat uit :
  - De aanleg van eigen beddingen (tegen 2003 zal het gewest 48 kilometer in beide richtingen aanleggen; bovendien onderzoekt het gewest de aanleg van 30 extra kilometers voor de periode 2003 - 2005); de mogelijkheid voor de aanleg van eigen beddingen in tegenrichting wordt tevens onder de loep genomen, om deze programma's te versnellen en uit te breiden;
  - Een plan met voorrang voor de verkeerslichten ten gunste van het openbaar vervoer;
  - De fysieke aanpassing van de kruispunten zodat de voertuigen van het openbaar vervoer de files kunnen inhalen;
  - De gepaste inplanting van haltes.
  Dankzij de winsten op de reissnelheid die het gevolg zijn van het VICOM-programma moet de MIVB in een aanvullend aanbod kunnen voorzien : door de frequenties op te drijven en door haar netwerk uit te breiden, met name door in samenspraak met de TEC en De Lijn structurerende lijnen aan te leggen die de periferie bedienen. De MIVB moet in eerste instantie de plannen ter verbetering van de frequenties tijdens de daluren onderzoeken en vervolgens de frequenties tijdens de piekuren en dit voor de bovengrondse lijnen die een aanzienlijk klantenpotentieel te bieden hebben.
  Alle partners moeten samenwerken met verantwoordelijkheidszin. Het concept van de verkeersascontracten wordt uitgevoerd op initiatief van de MIVB. Het gewest subsidieert deze programma's.
  Er worden bijzondere inspanningen verricht om het openbaar vervoer toegankelijk te maken voor alle gebruikers uit het gewest :
  - de voertuigen, de haltes en de ondergrondse infrastructuur worden aangepast volgens de toegankelijkheidsnormen voor mensen met een beperkte mobiliteit;
  - een voorkeurstarief voor minderbedeelden.
  De MIVB wordt aangemoedigd om nieuwe diensten op touw te zetten (" mobiliteitspakketten ") om beter te kunnen inspelen op de behoeften van haar huidige en toekomstige klanten : park-and-ride, kiss-and-ride, bewaakte parkings voor fietsen en auto's, car-sharing, collectieve taxi's, vervoer op aanvraag,... Bovendien wordt de MIVB er in het kader van een intermodale vervoersketen toe aangezet om haar aanbod te coördineren met alle andere openbaar vervoerbedieners, met inbegrip van de taxi's : de integratie van de uurregelingen en tarieven (gelijkvormigheid van de vervoerbewijzen), het verstrekken van informatie over alle netwerken aan het cliënteel, aanleg van overstapplaatsen enz.
  Het gewest onderzoekt de structurele verbetering van het samenwerkingsproces met de andere uitbaters : bijvoorbeeld de mogelijkheid om het reglementair en statutair kader van de organisatie van het openbaar vervoer op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk gewest uit te breiden naar het geheel van maatschappijen die binnen het gewest openbare vervoerslijnen uitbaten.
  De prestaties van het openbaar vervoer moeten onderzocht worden aan de hand van een reeks indicatoren die de waarderingsbarometer van de MIVB aanvullen. Bedoeling is de verwezenlijkingen van de uitbaters te kunnen vergelijken met de door het gewest opgelegde doelstellingen en met de prestaties van vervoersmaatschappijen in andere steden met een vergelijkbare grootte.
  Deze indicatoren zijn onderverdeeld in vier grote categorieën :
  - indicatoren over het aanbod, die gedefinieerd zijn op basis van real-time maatregelen (meetsystemen die verbonden zijn met het Brussels Information Trafic Center);
  - indicatoren betreffende de vraag, die berekend worden op basis van de resultaten van gezinsenquêtes, die op regelmatige tijdstippen uitgevoerd moeten worden;
  - indicatoren met betrekking tot de perceptie van de kwaliteit van het aanbod door de klant : de waarderingsbarometer van de MIVB, onder andere aangevuld met informatie over de niet-aanvaardingsdrempels en de perceptie door het publiek daaromtrent;
  - indicatoren over de productiviteit, dit wil zeggen het vermogen van de uitbater om zijn aanbod economisch te organiseren en de dekkingscijfers te verbeteren (deel van de uitgaven die door de inkomsten uit het vervoer gedekt worden).
  Alle betrokken partijen werken mee aan de exacte bepaling van deze doelstellingen, de berekeningsmethoden en de drempels, en dit parallel aan het updaten van het IRIS-plan.
  6. Het gewestelijk expresnet integreren in het stadsproject
  Doelstellingen
  Met het GEN-project wil het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zoveel mogelijk tegemoet komen aan de noden van de Brusselaars, door te zoeken naar een evenwicht tussen de behoeften van het gewest zelf en de omliggende gewesten :
  - vanuit het Brussels standpunt is het absoluut noodzakelijk dat de indienststelling van het GEN niet alleen beschouwd wordt als een middel om de toegang tot Brussel vanuit de rand te verbeteren, maar ook als een middel om de mobiliteit binnen het gewest zelf aanzienlijk te verbeteren;
  Afbeelding 108
  - wat het pendelverkeer naar Brussel betreft, is het de doelstelling van het GEN om te zorgen voor een aanzienlijke modale verschuiving ten gunste van het openbaar vervoer en voor een beperking van het wegverkeer om de levenskwaliteit in Brussel te verbeteren;
  - een andere prioriteit van het gewest is ervoor te zorgen dat de onderdelen van het GEN die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden, zo snel mogelijk in gebruik genomen worden, zonder te wachten op de voltooiing van nieuwe infrastructuren.
  Middelen
  Het GEN moet een veertigtal haltes in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verzorgen en de drie bestaande spoorwegverbindingen aandoen :
  - de Noord-Zuidverbinding, om de Vijfhoek te bedienen;
  - de oostelijke ring (lijn 26), met bediening van de haltes Delta en Merode en de Europese wijk via lijn 161;
  - de westelijke ring (lijn 28), met een verbinding naar de wijk van het Weststation.
  Het gaat hier om een essentiële voorwaarde om van het GEN een stadsbedieningsmiddel te maken. Daarnaast is het project een doorslaggevende factor om het marktaandeel van het openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer van buiten het gewest uit te breiden. De afstand tussen het station van bestemming en de werkplaats is voor de pendelaars immers bepalend bij de keuze van hun vervoersmiddel, terwijl deze keuze veel minder beïnvloed wordt door de afstand tussen de woning en het vertrekstation. Daarom is het van belang dat de 3 gewesten het aantal haltes in de buurt van de werkzones aanzienlijk opdrijven.
  Men moet een oplossing vinden om tegelijk een fijnmazige bediening (aantal stations) en de reissnelheid van de treinen te garanderen. Daarom moet het rollend materieel dat gebruikt wordt goede prestaties kunnen leveren (hoge acceleraties, brede deuren en instap op gelijke hoogte) zodat het verhoogd aantal haltes de reissnelheid van de treinen niet vermindert in vergelijking met de huidige situatie.
  De uitvoering van het GEN moet geleidelijk verlopen, door gebruik te maken van het materiaal en de reeds bestaande infrastructuren en door de stations en hun omgeving te renoveren.
  Binnen het gewest moet het GEN een aantrekkelijke dienstverlening aanbieden, wat betreft :
  - de frequentie van de doorkomsten;
  - goede uurregelingen (avond- en weekendbediening);
  - comfort en toegankelijkheid van de infrastructuren en het rollend materieel (met name voor personen met een beperkte mobiliteit);
  - de aanleg en optimalisering van de overstappunten naar andere vervoersmiddelen : (fietsstallingen, overstappen op hetzelfde perron, park-and-ride en kiss-and-ride,...);
  - de kwaliteit en de veiligheid van de openbare ruimte in de nabijheid van de GEN- stations;
  - de integratie van het GEN-aanbod (uurregelingen, tarieven,...) met de diensten van de andere openbare vervoersmaatschappijen.
  Er wordt een Economisch Samenwerkingsverband rond het GEN opgericht dat de NMBS, de MIVB de TEC en De Lijn groepeert, om een vlotte samenwerking tussen de vier openbaar-vervoerbedieners die betrokken zijn bij het GEN te verzekeren alsook een perfecte integratie van het openbaar vervoeraanbod op het grondgebied dat door het GEN bediend wordt.
  Herziening van het GBP
  De integratie van de luchthaven van Brussel-Nationaal in het GEN-netwerk vergt de bouw van een nieuwe spoorlijn op de centrale berm van de autosnelweg Brussel-Mechelen-Antwerpen (E19). Indien de aansluiting van de nieuwe lijn op het spoorwegnet van het vormingsstation van Schaarbeek kan gebeuren op grond van het voorschrift 29 van het GBP, geldt dit evenwel niet voor de aansluiting van deze nieuwe lijn op de spoorlijn 26, zodat het GBP ter zake moet worden herzien.
  7. Begeleidende maatregelen nemen die geschikt zijn voor de uitvoering van het gewestelijk expresnet om zijn succes te verzekeren en om te verhinderen dat de inwoners en de bedrijven naar de rand uitwijken
  Doelstellingen
  Tal van studies tonen aan dat de verbetering van de toegankelijkheid van de stad, als resultaat van de indienststelling van het GEN, de vlucht van de gezinnen uit de Brusselse middenklasse naar de rand in de hand zou kunnen werken, met als gevolg een toename van het binnenkomend pendelverkeer. Dit staat in schril contrast met de doelstelling van het gewest om het wegverkeer te verminderen (§ 2) en het marktaandeel van het openbaar vervoer uit te breiden (§ 5).
  Deze studies hebben eveneens uitgewezen dat de indienststelling van het GEN zonder begeleidende maatregelen niet alleen zou kunnen leiden tot de stadsvlucht van de gezinnen uit de middenklasse, maar ook tot de immigratie van éénpersoonsgezinnen en tot een daling van het gemiddeld inkomen van de bevolking.
  Er moet een reeks coherente begeleidende maatregelen genomen worden om te vermijden dat het GEN het vertrek van inwoners en bedrijven naar de rand in de hand werkt.
  Deze maatregelen moeten volgens homogene criteria toegepast worden op de gehele GEN-zone, om evenwichtsverstoringen te vermijden die de concurrentie tussen de drie gewesten zouden aanwakkeren.
  Middelen
  Om een modale verschuiving van de auto naar het GEN uit te lokken, moet de capaciteit van de toegangswegen naar Brussel geleidelijk dalen, en dit via infrastructurele maatregelen om een deel van deze capaciteit te bestemmen voor alternatieve vervoersmiddelen voor de wagen. Verder is overleg met de twee andere gewesten vereist naarmate het GEN-aanbod op de parallelle wegen stijgt.
  De beperkingen van de wegencapaciteit worden benut om de doorstroming van milieuvriendelijkere vervoersmiddelen (continuïteit van de fietsvoorzieningen, eigen beddingen voor interregionale buslijnen, inrichting van rijstroken voorbehouden voor carpoolers, enz. zie § 2) te bevorderen en het levenskader in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te verbeteren.
  Nabij de GEN-stations in de rand moeten overstapparkeerplaatsen voor auto's en fietsen aangelegd worden. Zo ook dienen de lokale openbaar-vervoerlijnen de GEN-stations in de rand efficiënt te bedienen. Er moet dus een evenwicht gevonden worden tussen de behoeften van het Vlaams en Waals Gewest inzake het creëren van nieuwe, gemengde en gecondenseerde functies in de omgeving van de stations en de noodzaak om globaal gezien voldoende parkeerplaatsen in te richten, zodat de pendelaars voor wie er niets anders op zit dan met de auto naar het station te rijden, gemakkelijk een ander vervoersmiddel kunnen gebruiken.
  Parallel moet het lang-parkeeraanbod op de openbare weg binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verkleind worden. Verder dienen de normen met betrekking tot het aantal toegelaten parkeerplaatsen buiten de openbare weg naar aanleiding van nieuwe constructies herzien worden (cf. § 8). Deze normen, die gebaseerd zijn op homogene criteria, moeten op de gehele GEN-zone toegepast worden. Het aantal plaatsen voor langdurig parkeren zal verminderd worden met een aantal dat equivalent is aan de vermindering van het binnenkomende pendelverkeer dankzij de realisatie van het GEN.
  8. Een gecoördineerd en dynamisch beleid ter beperking van het parkeren
  Doelstellingen
  Het gewest heeft zich tot doel gesteld om het levenskader van zijn inwoners te verbeteren en de pendelaars ertoe aanzetten om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Daarom wil het gewest :
  - de parkeermogelijkheid voor inwoners in de buurt van hun woning begunstigen;
  - de rotatie van het parkeren in handelszones aanmoedigen;
  - het lang-parkeeraanbod ontraden en verminderen;
  - de samenwerking tussen de openbare en privé-parkings buiten de openbare weg en het ontoereikende aanbod aan parkeerplaatsen op de openbare weg verbeteren.
  Een restrictief parkeerbeleid buiten de openbare weg wordt op touw gezet, waarbij rekening gehouden wordt met de doelstellingen om het autoverkeer te verminderen. De beperkte parkeermogelijkheden raken vooral het woon-werkverkeer en zijn dus in de eerste plaats gericht op de parkeerplaatsen van bedrijven en kantoren.
  In overleg met de gemeenten, die voor het parkeerbeleid instaan, en de politiezones worden verschillende acties op touw gezet om de bestaande reglementaire hulpmiddelen te verfijnen, nieuwe investeringen te onderzoeken, de tarifering op te drijven in de zin van een progressieve tarifering, een structuur op te zetten om het parkeren te coördineren, zelfs te beheren, de controle, de beteugeling en de inning van taksen en heffingen te bevorderen, een gegevensbestand aan te leggen en een observatorium parkeren in te richten, de opleiding aan te moedigen en de communicatie naar de burger verder te ontwikkelen.
  Middelen
  In samenwerking met de gemeenten werkt het gewest een doeltreffend en gecoördineerd parkeerbeleid uit. Daartoe richt het gewest een supra-gemeentelijk orgaan op om het parkeren op de openbare weg te beheren en te controleren. Het gewest kan ook middelen voor de opleiding van het gemeentepersoneel ter beschikking stellen, of gewestelijke middelen toewijzen op voorwaarde dat de gemeenten meewerken aan de doelstellingen van het gewest inzake het parkeren (betrekken van de parkeerproblematiek in de mobiliteitsconvenanten).
  Om het bovengronds langparkeren te ontmoedigen, wat veel openbare ruimte inneemt, wordt een beleid van progressieve en geïntegreerde tarifering ingevoerd, met de bedoeling om het kortstondig parkeren op de openbare weg aan te moedigen en het aanbod voor langdurig parkeren te verminderen en het langparkeren te verschuiven naar openbare parkings buiten de openbare weg. De vrijgekomen parkeerplaatsen worden bestemd voor andere aspecten van het mobiliteits- en vervoersbeleid : verbetering van de openbare ruimte (verbreden van de voetpaden, planten van bomen, ...), parkeerplaatsen voorbehouden voor inwoners, of de aanleg van eigen beddingen voor het openbaar vervoer.
  Het gewest stelt een herziening van de omzendbrief De Saeger van 17 juni 1970 voor, met als kernprincipe om bij de levering van stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen voor nieuwe gebouwen of gebouwenrenovaties, met uitsluiting van woningen, een maximum aantal parkeerplaatsen toe te laten (in plaats van een minimum). Dit maximum aantal wordt bepaald in functie van de fijnmazige bediening van het openbaar vervoer.
  In de bestaande gebouwen zal het beleid ter beperking van het parkeren buiten de openbare weg met name steunen op de milieuvergunningen. Hiervoor zullen normen vastgelegd worden voor de parkeercapaciteit buiten de openbare weg in functie van criteria zoals de toegankelijkheid, de bediening van het openbaar vervoer, de ligging en de economische functie in kwestie.
  Het uitwerken van een bedrijfsvervoerplan zal één van de vereisten zijn om de parkeernormen aan te passen die van toepassing zijn in de milieuvergunning. Wanneer een bedrijf een doeltreffend bedrijfsvervoerplan binnen een bepaalde termijn niet heeft opgesteld, zal deze onderworpen kunnen worden aan een belasting op zijn parkeerplaatsen.
  De vaststelling van de parkeernormen zal gebeuren bij de aanvraag van een verlenging, hernieuwing of uitbreiding van de milieuvergunning van klasse 1.
  De minimumnormen inzake de parkeerplaatsen voor tweewielers en leveranciers zullen verplicht opgenomen worden in de milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen.
  Er zal met de omliggende gewesten overlegd worden om ervoor te zorgen dat dezelfde normen toegepast worden in de hele GEN-zone, om wanverhoudingen in de concurrentie tussen de gewesten te vermijden.
  Wat de openbare parkings betreft, zal men rekening houden met de volgende elementen bij het leveren of vernieuwen van de milieuvergunningen om hun bezettingspercentage te verbeteren : dynamische bewegwijzering, coherente tarifering met deze van de bovengrondse parkings, controle door de politie en beteugeling van bovengrondse overtredingen, verbetering van de veiligheid, faciliteiten voor de buurtbewoners tijdens de daluren en voor de handel.
  Bovendien wordt de capaciteit van de overstapparkings die in verbinding staan met het openbaar vervoer, voornamelijk in de buurt van de Ring opgevoerd. Deze overstapparkings die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aangelegd moeten worden, zijn een aanvulling (met een weliswaar beperkte capaciteit) op de parkeerplaatsen die buiten het gewest voorzien moeten worden (zoveel mogelijk vóór de plaatsen waar zich files voordoen).
  Het gewest zet zijn onderhandelingen met de federale overheid over de wijziging van de wegcode voort en onderneemt acties die deel uitmaken van zijn bevoegdheden, om enkele van de hieronder vermelde doelstellingen te kunnen verwezenlijken :
  - het belastbaar maken of het depenaliseren van de overtredingen op onwettig parkeren, met een overdracht van de opbrengst naar het orgaan dat belast is met de controle over het parkeren, om zo de eigen activiteiten te kunnen financieren;
  - een hervorming van de vigerende wetgeving met betrekking tot de uitgifte van bewonerskaarten;
  - de versterking van de parketten.
  De parkeervoorwaarden inzake leveringen voor winkels en bedrijven worden verbeterd (cf. § 9).
  9. De doorstroming van de logistieke keten voor het goederen- en vrachtvervoer in de stad optimaliseren
  Doelstellingen
  Een betere organisatie van de vervoersstromen, vooral voor leveringen en in de nabijheid van logistieke zones, en een beleid om modale verschuivingen uit te lokken ten gunste van het spoor, de waterweg en de intermodaliteit water - spoor - weg dienen aanwezig te zijn.
  Bovendien kan de voortzetting van de ontwikkeling van het Brusselse havengebied net zo goed vanuit economisch als vanuit een ecologisch perspectief gerechtvaardigd worden : zonder het kanaal zou het Brusselse wegennetwerk jaarlijks 200.000 extra vrachtwagens moeten verwerken. De ontwikkeling van het havengebied als een verbindingspunt tussen de verschillende vervoersmiddelen moet versterkt worden, zodat het efficiënt kan ingezet worden in de Europese vervoersnetwerken en de modernisering van het gebied als een multimodaal logistiek platform voortgezet kan worden.
  Middelen
  Het vrachtwagenverkeer en de laad- en loshandelingen moeten beter georganiseerd worden :
  - het gewest wil het vrachtwagenverkeer (10) tot het hoofdnetwerk beperken, deze strikt reglementeren in het interwijkennet en verbieden, behoudens uitzondering, in het wijknetwerk. Parkeerplaatsen voor vrachtwagens worden aangelegd buiten de openbare weg om het parkeren in de woonwijken te vermijden en de daaruit voortvloeiende overlast;
  ( (10) meer dan twee assen, of 19 ton en meer. )
  - bovendien onderzoekt het gewest de mogelijkheid om de tijdstippen voor leveringen van goederen buiten de piekuren te reglementeren en steunt het de verschuiving van de laad- en loshandelingen buiten de openbare weg voor grootschalige economische entiteiten dankzij een herziening van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening, de bijzondere bestemmingsplannen en de milieuvergunningen. Voor kleinschalige economische entiteiten worden de inplanting, de geometrie, de signalisatie en de controle van het gebruik van de laad- en loszones op de openbare weg verbeterd en er wordt overleg gepleegd met de federale overheid om de begrippen "levering" en "laad- en loszone" in het verkeersreglement op te nemen;
  Afbeelding 109
  - in samenwerking met de gemeenten en de betrokken partijen onderzoekt het gewest de invoering van een logistiek plan (in het bijzonder voor de Vijfhoek) dat zich toespitst op een stedelijk verdeelcentrum in het kader van de uitbreidingsprojecten van het TIR-centrum.
  Wat betreft nieuwe inplantingen moeten bedrijven die een beroep doen op zwaar vrachtvervoer zich in geschikte gebieden vestigen die goed bediend worden via het hoofdwegennetwerk : de kanaalzone, het uitbreidingsterrein van het TIR-centrum en de omgeving van de Ring (zie Prioriteit 2).
  De toegankelijkheid via de weg van de logistieke zones en het havengebied wordt verbeterd. Vanaf de Ring rond Brussel wordt een goede signalisatie aangebracht. De Havenlaan en de Vilvoordelaan worden opnieuw aangelegd om de Haven van Brussel beter bereikbaar te maken; men onderzoekt de mogelijkheid om de doorstroming ter hoogte van de De Troozsquare te verbeteren en de kanaalzone tussen de Brug van Kuregem en de Ninoofsepoort dient beter verbonden te zijn met de Ring.
  Om het gebruik van de waterweg en de spoorwegen voor het goederenvervoer aan te moedigen, moet de Haven van Brussel beschikken over terreinen om zich te kunnen ontwikkelen en om ervoor te zorgen dat bedrijven die er in rechtstreekse verbinding mee staan, zich daar kunnen vestigen. De mogelijkheden voor grond worden verzekerd door de terreinen die langs de waterweg vrijkomen zoveel mogelijk voor de haven voor te behouden. De rechtszekerheid van de havenzone wordt gehandhaafd om investeringen mogelijk te maken.
  Afbeelding 106
  Om intermodale oplossingen voor het vrachtvervoer te bevorderen (water - spoor - weg) :
  - wordt de ontwikkeling van een containerterminal actief ondersteund, met name door de installatie ervan in de buurt van complementaire activiteiten die voor een hoge meerwaarde zorgen;
  - overweegt men gewestelijke stimulansen voor de promotie van deze modale overschakelingen;
  - de verlaging van de havenrechten en de navigatierechten wordt eveneens voorgesteld;
  - wordt de versteviging van de kaaimuren of de aanleg van nieuwe kaaimuren gewaarborgd;
  - moet men de nabijheid van de luchthaven van Brussel-Nationaal benutten door middel van de ontwikkeling van synergieën met de logistieke activiteiten op het terrein van Brucargo;
  - moet men de spoorwegverbindingen met de haven en de zware industrie onderhouden en verder ontwikkelen;
  - moet de Haven ervoor zorgen dat de Brusselse waterweg uitgebaggerd wordt.
  De modale overschakelingen worden aangemoedigd voor het verkeer waarvan de externe kosten hoog liggen, zoals het vervoer van constructie- en afbraakafval, huishoudelijk afval, recyclageproducten en verbrandingsresten.
  De uitbreiding van het TIR-opslagcentrum wordt ondersteund om ervoor te zorgen dat het centrum als een stedelijk verdeelcentrum kan bijdragen tot de gewestelijke logistiek en om de leveringsomstandigheden te verbeteren. De verbetering van de bereikbaarheid vanaf de Ring is van doorslaggevend belang voor het slagen van dit opzet.
  10. De intergewestelijke en internationale bereikbaarheid van Brussel verbeteren
  Doelstellingen
  Er moeten tal van belangrijke beslissingen genomen worden om de kwaliteit van de uitwisselingspolen van het gewest te handhaven en om hun ontwikkeling te kunnen voortzetten zodat de te verwachten groei van de vraag opgevangen kan worden :
  - de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven en de verbetering van de bereikbaarheid vanuit Brussel en de rest van het land (verzadiging van de toegangswegen);
  - de groei van het HST-verkeer en de mogelijke aanleg van een nieuw station op het gewestelijke grondgebied;
  - de verbetering van de spoorinfrastructuur naar Luxemburg en Straatsburg;
  - de uitbaggering van het kanaal om het open te stellen voor vaartuigen van 4500 ton.
  In zijn mobiliteits- en vervoersbeleid heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest oog voor de verzoening van de belangen van de Brusselaars met die van de naburige gewesten en de federale overheid, omwille van het supraregionaal karakter van de mobiliteitsproblematiek. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet een duidelijke positie innemen inzake het beleid over de ruimtelijke ordening en de mobiliteit van de naburige gewesten (o.a. het Structuurplan Vlaanderen en het Schéma de Développement Economique et Régional wallon).
  Wat betreft de eigenlijke uitwisselingspolen, die onder de bevoegdheid vallen van de omliggende gewesten en het federaal niveau (hogesnelheidstreinen, de uitbouw van de luchthaven), ziet het gewest erop toe dat de getroffen beslissingen de verwezenlijking van andere aspecten van het mobiliteits- en vervoersbeleid van het gewest niet belemmeren :
  - de ankerpunten van de HST in Brussel moeten gekozen worden in functie van de huidige en de toekomstige vraag, maar ook in functie van de vervoersmiddelen die men wenst te bevorderen voor de trajecten voor en na het opstappen op de HST, dat wil zeggen door alternatieven voor de auto te bevorderen. Elke halte die de HST aandoet, moet een goede toegang hebben tot de IC/IR-treinen, het GEN en het openbaar stadsvervoer.
  - het gewest waakt erover dat het spoorwegaanbod op zijn grondgebied de harmonieuze verhouding tussen de drie verschillende types treinen die er rijden, in stand houdt : het GEN, de IC/IR-treinen en de HST. De nieuwe haltes in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden in het bijzonder bepaald in functie van de potentiële vraag en niet in functie van theoretische vervoersplannen die zouden kunnen voortvloeien uit grote infrastructuurprojecten die kunstmatig ingeplant worden.
  Middelen
  Het gewest ziet erop toe dat de investeringen die de NMBS voorstelt, beantwoorden aan de doelstellingen van het gewest inzake het spoorwegaanbod :
  - internationaal erkende externe deskundigen zullen nagaan of de Noord-Zuidverbinding over de nodige capaciteitsreserves beschikt en welke mogelijkheden er zijn om de prestaties en het onthaal van de pendelaars te verbeteren;
  - de experten moeten ook onderzoeken of de HST-terminal van Brussel-Zuid, als deze optimaal ontworpen en uitgebaat wordt, op middellange termijn het risico loopt verzadigd te geraken wat betreft het treinverkeer en het onthaal van de reizigers;
  - de voltooiing van de werken in en rond het Zuidstation krijgt voorrang;
  - het gewest vraagt dat enkele HST's tijdens de piekuren halt zouden houden in het Luxemburgstation en dat er een haalbaarheidsstudie voor een eventueel bijkomend HST-station zou uitgevoerd worden, rekening houdend met zowel een nuloptie als met andere locaties dan deze die de NMBS voorstelt;
  - het gewest vergewist zich ervan dat het exploitatieplan van de Schumann-Josaphattunnel verenigbaar is met zijn eigen opties inzake het GEN, de spoorbediening van de luchthaven (directe verbindingen tussen de Europese wijk en Brussel-Nationaal) en de uitbating van de hogesnelheidslijnen;
  - het gewest vraagt dat de interregionale treinen (IR) de stations op het gewestelijk grondgebied meer zouden bedienen.
  Het gewest stelt voor om meerdere luchtterminals in te richten in de grote Belgische stations, en op zijn minst in één van de stations op de Noord-Zuidverbinding en in het station Brussel-Luxemburg.
  Elk plan dat het parkeerprobleem op de luchthaven van Brussel-Nationaal verschuift naar het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt verworpen.
  De ontwikkeling van het Brusselse havengebied als verbindingspunt tussen de verschillende vervoersmiddelen, moet versterkt worden zodat het gebied efficiënt kan ingezet worden in de Europese vervoersnetwerken en het als multimodaal platform verder gemoderniseerd kan worden. Het gewest zet de contacten met betrekking tot de samenwerkingsakkoorden met de federale overheid en de omliggende gewesten voort. Het gewest waakt erover dat de andere gewesten het kanaal stroomopwaarts en stroomafwaarts op het grondgebied dat onder zijn jurisdictie valt, uitbaggeren.
  PRIORITEIT 9
  Een rationeel beheer verzekeren van de hulpbronnen, een actief beleid voeren ter vermindering van de overlast door in de eerste plaats te streven naar een vermindering van het autoverkeer en het groene karakter van het gewest versterken
  Inleiding
  De inwerkingstelling van het " plan voor de structurele verbetering van de luchtkwaliteit " en van het " plan voor de strijd tegen geluidshinder in de stedelijke omgeving " gaat noodzakelijkerwijs via een ambitieus beleid voor de vermindering van overlast door het autoverkeer, het gebruik van verwarming/koeling en de uitstoot van bedrijven.
  De maatregelen om dit doel te bereiken, kaderen in een duurzaam energiebeleid met respect voor de internationale verbintenissen en de ordonnantie " lucht ", door rationeel energieverbruik en de vermindering van vervuilende emissies, met name wat CO2 betreft.
  De uitvoering van het " plan voor groen en blauw netwerk ", dat ijvert voor een aangenaam levenskader voor de stadsbewoner, gebaseerd op een grotere gezelligheid, en voor het beschermen van de biodiversiteit van de ecologische kwaliteiten van de natuurlijke en halfnatuurlijke landschappen, moet ook beschouwd worden als een essentiële begeleidingsmaatregel die er toe bijdraagt het overwicht van het autoverkeer te verminderen door een forse aansporing tot het gebruik van niet-gemotoriseerde vervoermiddelen. Bovendien moeten de structurerende ruimten de ontwikkeling van het gemengd karakter in het gebruik van de openbare ruimte bevorderen ten voordele van een niet-gemotoriseerde mobiliteit en van het openbaar vervoer.
  Het gewest zal trouwens zijn inspanningen voortzetten in de andere sectoren van het leefmilieu.
  Zo moet op het gebied van de afvalwaterzuivering, alle afvalwater behandeld zijn tegen het jaar 2005, zonder dat dit een belastingverhoging voor de Brusselaars met zich meebrengt. Parallel aan het nastreven van deze doelstelling, zullen de principes van het " blauw netwerk " geleidelijk aan overal waar dit mogelijk is, toegepast worden.
  Wat het afvalbeheer betreft, blijft de voorrang uitgaan naar de afvalpreventie en -recyclage, naar het verantwoordelijk stellen van de sectoren en dit met als doel de hulpbronnen in stand te houden, maar tevens een maximale autonomie van het gewest te verzekeren.
  De vlucht van de bewoners naar de buitenwijken wordt vaak gemotiveerd door het zoeken naar een leefmilieu van hogere kwaliteit. Het gebeurt dat deze vlucht zelf bijdraagt tot het verergeren van de levensomstandigheden in de stad, alleen al omdat ze vergezeld gaat van een verhoging van het autoverkeer door het pendelen tussen de woonplaats en het werk. Het is dus wenselijk deze vicieuze cirkel te doorbreken door de aantrekkelijkheid van het leefmilieu in de stad te verbeteren (zie prioriteit 1).
  Daarom zullen alle hierboven beoogde doelstellingen het onderwerp uitmaken van een " contract van levenskwaliteit " tussen de inwoners en het gewest, waardoor het zich verbindt tot het naleven van de minimum milieunormen in alle woonwijken.
  Via wetenschappelijke simulaties is onweerlegbaar bewezen dat het bereik van drempelwaarden overeenkomstig de internationale normen inzake lucht en geluid o.a. een vermindering van het autoverkeer vereist van tenminste 20 % t.o.v. 1999, vooral in woon-werkverplaatsingen. De updating van het Irisplan voor mobiliteit zal hiermee rekening moeten houden.
  Concreet zal deze ambitieuze doelstelling bereikt worden door het op gang brengen van een beleid dat op twee hoofdassen is toegespitst :
  - de uitvoering van een plan voor een groen en een blauw netwerk dat de stad terug een menselijk gelaat wil geven, gebaseerd op een bevoorrechte verhouding tussen de mens en de natuur en dat deel uitmaakt van een echt harmonieus en beveiligd netwerk waarin absolute voorrang verleend wordt aan diegenen die ervoor gekozen hebben zich niet met de auto te verplaatsen, in naleving van een globaal mobiliteitsplan voor het gewest;
  - de uitvoering van een krachtdadig mobiliteitsbeleid (zie prioriteit 8) dat in passende begeleidingsmaatregelen voorziet voor de vermindering van het individueel gemotoriseerd verkeer parallel met de uitbreiding van het aanbod en de verbetering van de kwaliteit van het openbaar vervoer.
  1. Structurele verbetering van de luchtkwaliteit
  1.1. Inzet
  Wat de luchtvervuiling in Brussel betreft, moet het Hoofdstedelijk Gewest een goede lokale luchtkwaliteit waarborgen met het oog op de openbare gezondheid. Het gewest moet ook rekening houden met zijn internationale verbintenissen, in de mate dat deze vervuiling deel is van een planetair fenomeen (broeikaseffect, vervuiling op lange afstand, bedreiging voor de ozonlaag).
  De luchtkwaliteit is het resultaat van de intensiteit van de verontreinigende emissies afkomstig van de activiteiten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de inbreng van polluenten van buiten het gewest, van hun ruimtelijke verspreiding en van meteorologische dispersiefenomenen.
  De invloed op de bevolking wordt uitgedrukt in termen van blootstelling en is afhankelijk van de luchtkwaliteit, de nabijheid van de bron, de blootstellingstijd en de giftigheid van de polluenten.
  1.1.1. Verbetering van de door de Brusselaars ingeademde lucht
  De kwaliteit van de Brusselse lucht is de laatste jaren geëvolueerd. De " historische ", d.w.z. vroeger talrijk aanwezige, polluenten zoals NO2, SO2, lood en rondzwevende deeltjes, hebben de laatste jaren een forse daling gekend.
  De van kracht zijnde Europese normen worden momenteel gerespecteerd, maar er zijn nieuwe, strengere normen gepland voor 2005 en 2010 en vandaag de dag kan men de naleving daarvan niet garanderen. De administratie zal de situatie op de voet volgen en tijdig de noodzakelijke actieplannen voorstellen.
  De giftige effecten van andere polluenten zijn recent in het daglicht gesteld. Dit is het geval van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), zware metalen, benzeen dat kankerverwekkend is, zeer fijn stof dat verantwoordelijk is voor ademhalingsproblemen, ....
  Wat de invloed van de luchtvervuiling op de gezondheid betreft, wordt de aandacht tegenwoordig ook gevestigd op de basisconcentraties en op de mengelingen (of cocktails) van polluenten.
  De ozon tast het ademhalingssysteem aan en is een verontrustend probleem. Volgens de huidige gemeten drempelwaarden en de verwachte evoluties (BAU), zijn de doelstellingen die gepland zijn voor 2010 door een Europese richtlijn die momenteel in voorbereiding is, moeilijk te bereiken. Ozon is in feite een " secundaire polluent ". De vorming en afbraak ervan zijn het resultaat van complexe fotochemische fenomenen die afhankelijk zijn van de respectieve concentraties NOx en CO2 in de atmosfeer. Alleen omvangrijke structurele maatregelen op lange termijn zullen toelaten de doelstellingen van 2010 te bereiken. Het zal er vooral om gaan de emissie van het autoverkeer, hoofdverantwoordelijke voor de uitstoot van NOx en CO, te verminderen.
  Bovendien is er een verandering opgetreden op het niveau van de blootstelling van de bevolking aan de vervuiling. Het autoverkeer wordt hier speciaal in vraag gesteld, want de evolutie ervan leidt duidelijk tot een negatieve invloed op de blootstelling van de Brusselse bevolking aan de luchtvervuiling. Deze wordt immers door de volgende factoren beïnvloed :
  - de nabijheid van de bron : de auto vervuilt vlak boven de grond;
  - het verkeer is aanwezig in heel de stad en steeds meer op het secundaire wegennet, wat de verspreiding van de vervuiling in de woningen verhoogt;
  - de blootstellingsduur : het spitsuur breidt zich uit;
  - de giftigheid van de polluenten : de voor de gezondheid giftige polluenten worden niet opgenomen in de normen inzake voertuigen (zware metalen, PAK,...).
  Afbeelding 110
  Bij constante emissiehoeveelheden (of zelfs bij een daling van bepaalde polluenten), blijft het transport de belangrijkste factor voor de kwaliteit van de lucht die wij inademen, want het gaat over een vervuiling die werkelijk vervlochten is met de stadsstructuur. Men moet bijzonder waakzaam zijn voor de toename van het verkeer in de woonzones want dit stelt de bevolking nog meer bloot aan de vervuiling.
  1.1.2. Naleving van de internationale verbintenissen en bestrijding van het broeikaseffect
  België en dus het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn verschillende internationale verbintenissen aangegaan (of zullen deze aangaan) die belangrijke kwantitatieve verminderingen inhouden van de vervuilende emissies :
  - het Kyoto-Protocol over de klimaatsveranderingen richt zich op de CO2 en de andere gassen met broeikaseffect;
  - de Conventie van Genève en de geassocieerde protocollen over de luchtvervuiling op lange afstand door SO2, NOx, VOS, POPs, de zware metalen;
  - het Verdrag van Wenen over de ozonlaag.
  Buiten de klassieke polluenten, bestaan er specifieke polluenten waarvoor het blootstellingsniveau van de bevolking tot het minimum beperkt moet worden. Het zijn kankerverwekkende polluenten waarvoor het blootstellingsgehalte aanbevolen door de wereldgezondheidsorganisatie nul bedraagt. Voor bepaalde producten zijn de acties op industrieel niveau al gepland en ze maken het voorwerp uit van bestaande besluiten (het opslaan van brandstoffen, tankstations) of van besluiten in voorbereiding (VOS in het algemeen).
  Om de doelstellingen te benaderen, zijn maatregelen in de transportsector noodzakelijk.
  Om onze internationale verbintenissen te respecteren, met name wat de broeikasgassen betreft, zullen ook belangrijke inspanningen nodig zijn om een rationeel energieverbruik te bevorderen (zie hierna punt 7).
  1.2. Doelstellingen betreffende het leefmilieu
  De internationale verbintenissen bepalen tegen 2010 becijferde emissieverminderingen t.o.v. hun niveau in 1990.
  Samengevat zijn de doelstellingen als volgt :
  - vermindering van 7,5 % van de CO2-uitstoot;
  - vermindering van 88 % van de SO2-uitstoot;
  - vermindering van 58 % van de NOx;
  - vermindering van 72 % van de VOS;
  en een vermindering tot onder het niveau van 1990 voor de zware metalen en bepaalde hardnekkige organische polluenten (dioxines, furaan en PAK).
  Het is zeer duidelijk dat nu de helft van de toegekende tijd voor de verwezenlijking van deze doelstellingen vast zeker is, de meest verontrustende evolutie deze van de CO2-uitstoot is. De CO2-uitstoot is sinds 1990 gestegen en maakt het dus telkens moeilijker om de doelstelling te bereiken, terwijl het belang daarvan met meer zekerheid herbevestigd wordt.
  Afbeelding 111
  Er moet absoluut een beleid voor rationeel energieverbruik (BREG) nagestreefd worden daar een belangrijk deel van de emissies verbonden is met het energieverbruik in de bouw. Punt 7 (zie hierna) detailleert de BREG-plannen om de Kyoto-doelstellingen tegemoet te gaan.
  Op het gebied van het vervoer, kan een daling van de CO2-emissies bereikt worden door het verbruik van voertuigen te verminderen, maar vooral door een volumedaling van het verkeer en door een meer milieuvriendelijke rijstijl.
  Op industrieel niveau is het mogelijk aandeel van de vermindering van de emissies kleiner.
  1.2.1. Becijferde doelstellingen met betrekking tot het wegverkeer : een volumevermindering van 20 %
  De balans van de emissies van het wegverkeer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - die voor de jaren 1990 tot 1999 - werd vergeleken met een scenario dat de emissies voor 2010 in kaart brengt. Dit scenario houdt rekening met de huidige tendensen bij een ongewijzigd beleid. Het houdt rekening met de voertuigvernieuwing, de verkeerstoename (en de overbelasting), evenals met de wijzigingen in het brandstofmengsel. De hoofddoelstelling is zeer duidelijk de vermindering van 7,5 % van de CO2-emissies en de vermindering van de uitstoot van zware metalen t.o.v. van 1990.
  Het model laat toe om te berekenen in hoeverre het verkeersvolume verminderd moet worden om de doelstelling betreffende een daling van de CO2-emissie van 7,5 % in de transportsector te bereiken : het globaal verkeersvolume (voertuigen/km) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou in vergelijking met het referentiejaar 1999 tegen 2010 met 20 % moeten worden verminderd. Een verkeersdaling van 21 % is een doelstelling die zou toelaten de andere verbintenissen inzake emissievermindering in de vervoersector na te komen en zou een betekenisvolle vermindering van de emissies van zware metalen door deze sector met zich meebrengen. Deze doelstelling moet geïntegreerd worden in het aangepast Irisplan.
  Het belang van de te leveren inspanning blijkt uit het feit dat de vermindering van 7,5 % van de CO2-uitstoot gemeten wordt t.o.v. het emissieniveau van 1990 en dat er sindsdien een toename van de uitstoot is vastgesteld.
  Kwalitatieve doelstellingen : het verkeer in de bewoonde wijken verminderen en een minder vervuilende rijstijl bevorderen.
  Een vermindering van het wegverkeer in de bewoonde wijken is een prioritaire doelstelling.
  Met dit doel voor ogen moet ook een rustige rijstijl bevorderd worden, net als de vermindering van de files in de stad of de verplaatsing ervan naar buiten de stad, waar de verspreiding van de polluenten beter is en de woondichtheid kleiner (zie prioriteit 8).
  2. De vermindering van de geluidshinder
  2.1. Inzet
  De vermindering van de geluidshinder veroorzaakt door het autoverkeer is van kapitaal belang voor de verbetering van het leefkader van de Brusselaars en van het beeld van Brussel (zie vaststelling).
  Inderdaad, 28 % van de woningen in het gewest zijn onderworpen aan geluidsniveaus boven de 65 decibel, een geluidsniveau dat als sterk storend wordt beschouwd.
  Om een kwalitatieve geluidsomgeving aan te bieden, moet de huisvesting beschermd worden tegen te sterke blootstelling aan het weggeluid, vooral 's nachts. De rust in de woonwijken moet eveneens gewaarborgd worden, alsook de ontwikkeling van rustige zones, in de eerste plaats daar waar de gastvrijheid van de openbare ruimten wordt opgezocht : belangrijkste toeristische centra, handelskernen, parken en pleinen, voet- en fietspaden bestemd voor wandeling en ontspanning, enz.
  Het gewest moet bovendien zijn beleid ter vermindering van de geluidshinder door het luchtverkeer voortzetten. Enerzijds moeten de normen aangescherpt worden voor de blootstelling aan het lawaai van vliegtuigen en moeten er sancties toegepast worden. Anderzijds moet er, in de mate van het mogelijke in samenspraak met de federale overheid, een beperkte zone bepaald worden waarboven gevlogen mag worden mits de invoering van coherente begeleidende maatregelen inzake huisvesting (akoestische isolatie, terugkoop op vrijwillige basis, ...) en stadsplanning.
  Bij de vermindering van de geluidshinder veroorzaakt door het treinverkeer, moet gelet worden op de goede uitvoering van de overeenkomst die in dit verband opgesteld werd tussen het gewest en de NMBS, in het bijzonder voor wat betreft de investeringen die werden uitgevoerd met het oog op de ingebruikneming van het GEN.
  2.2. Doelstellingen betreffende het leefmilieu
  2.2.1. Doelstellingen in cijfers inzake blootstelling aan lawaai
  Overeenkomstig de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie, zijn de beoogde doelstellingen inzake de geluidsomgeving, overdag en 's nachts, opgenomen in de volgende tabel (het gaat om gemiddelde waarden) :
  Afbeelding 112
  De waarden die door de WGO aanbevolen worden inzake het lawaai buiten zijn echter niet haalbaar langs middelgrote en grote verkeersaders. Niettemin moet de minimalisering van het lawaai aan de bron op deze druk bereden verkeersaders toch een prioriteit blijven. De aanbevolen waarde van 30 decibel 's nachts in de rustplaatsen is een doelstelling die bereikt moet worden door de invoering van extra maatregelen.
  Een grondige studie uit 2000 en 2001 met betrekking tot de akoestische isolatie van de Brusselse woningen, toont dat een normale gemiddelde isolatie een geluidsvermindering van ongeveer 28 decibel toelaat. Zo zal het gewest een subsidiebeleid voeren voor de akoestische isolatie van de woningen, om een bevredigend akoestisch comfort te garanderen aan de woningen die blootgesteld zijn aan niveaus (Laeq 8h) van meer dan 70 dB overdag en 60 dB 's nachts.
  Afbeelding 113
  2.2.2. De doelstellingen inzake verkeersbeheer en wegenaanleg
  De voornaamste factoren die het verkeerslawaai beïnvloeden, zijn de snelheid (vooral boven 50 km/u), de rijstijl en het wegdek. Deze kunnen onderscheiden worden volgens het soort wegennet, het verkeer dat er voorbij komt en de functies in verband met het bebouwd weefsel :
  a) Op het lokale wegennet beïnvloedt de toename van het debiet in sterke mate het geluidsniveau van het verkeer en dit leidt rechtstreeks tot belangrijke hinder, daar het meestal over woonwijken gaat. De snelheid en, meer nog, de rijstijl zijn ook belangrijke parameters die het geluid beïnvloeden en die dus gecontroleerd moeten worden.
  Er moet dus gestreefd worden naar het vermijden van alle transitverkeer en de effectieve vermindering van de verkeerssnelheid door de invoering van zones 30 om de doelstelling van 50 dB overdag in woonwijken te respecteren. Deze doelstelling stemt overeen met een gemiddeld debiet van 100 voertuigen per uur.
  In vergelijking met de huidige situatie, laten deze maatregelen een vooruitgang toe van 5 tot 10 decibel.
  b) Op het wegennet tussen de wijken, zou een verkeersbeperking in combinatie met een maximum snelheid van 50 km/u, een ernstige rijstijl en een aangepaste inrichting van de ruimte, toelaten om drempelwaarden te bereiken van 60 dB overdag en 55 dB 's nachts. Ook de wegbedekking kan het geluidsniveau sterk beïnvloeden en zal dus in goede staat moeten blijven.
  De aldus bepaalde geluidsdrempels zijn vooral overdag noodzakelijk. De drempelwaarde van 60 dB komt inderdaad overeen, met een gemiddeld debiet van 1000 voertuigen per uur aan 50 km/u. Om deze drempelwaarde te bereiken zijn concrete acties noodzakelijk die enerzijds op een snelheidsvermindering van 65 % op het wegennet tussen de wijken gericht zijn en anderzijds op een gevoelige vermindering van minstens 20 tot 25 % van het verkeer op deze wegen.
  De verwachte daling inzake geluidsoverlast bedraagt, voor dit soort wegennet, minstens 3 tot 5 dB. Dat is een behoorlijke en duidelijk merkbare verbetering.
  c) Op het gewestelijk wegennet overschrijden de huidige geluidniveaus vaak de 70 à 75 dB. De snelheid en het wegdek vormen de voornaamste elementen in de lawaaipreventie. Zij maken het mogelijk een belangrijke vermindering van het geluidsniveau te bekomen, die kan gaan tot 5 decibel of zelfs meer op het wegennet waar de verkeerssnelheid zeer hoog is. De hoofdwegen en de grote verkeersstromen die er voorkomen, zorgen er voor hoge geluidsniveaus (hoger dan 65 en zelfs 70 dB), wat de invoering van extra maatregelen met zich meebrengt, bijvoorbeeld isolatiesubsidies voor de woningen.
  d) Het wegennet dat opgenomen is in het groen netwerk, de parken, de toeristische centra en de andere openbare ruimten die gedefinieerd zijn als " rustige zones " zullen bijzondere aandacht krijgen op het vlak van het beleid om lawaaihinder tegen te gaan. De doelstelling van een geluidsniveau beneden de 50 dB zal gerespecteerd worden dankzij de invoering van alle voorzorgsmaatregelen tegen geluidshinder die door het autoverkeer veroorzaakt wordt : zeer weinig of geen verkeer en strikte snelheidsbeperking.
  De gevolgen van deze mobiliteitsmaatregelen zullen onderzocht worden in het kader van het geactualiseerd IRIS-plan.
  3. Middelen en methoden voor de vermindering van het autoverkeer en van de verkeershinder
  3.1. Actie op de openbare ruimte
  Om tot een globale vermindering van 20 % van het autoverkeer te komen, zal het gewest een aantal bijkomende maatregelen uitvaardigen (zoals uiteengezet in hoofdstuk 8).
  Naast de maatregelen om de snelheid van de voertuigen te verminderen, kan de keuze van de materialen voor de wegbedekking de geluidsomgeving en het stedelijk leefmilieu verbeteren. De minst lawaaierige wegbedekking is te verkiezen op gewestelijke verkeersaders, vooral op de wegen waar snelheden hoger dan 50 km/u toegelaten zijn.
  De invoering van het groen netwerk moet er ook toe bijdragen ruimte op de rijstroken te winnen om deze ter beschikking te stellen van de voetgangers, de fietsers en het openbaar vervoer (zie punt 5).
  De inrichting van structurerende ruimten draagt ook bij tot de vermindering van de hinder van het autoverkeer.
  3.2. Promotie van " milieuvriendelijke " voertuigen
  In het kader van haar bevoegdheden, zal het gewest een beleid voeren dat erop gericht is het gebruik van voertuigen met milieuvriendelijke brandstof te promoten.
  Zo zal het gewest het voorbeeld geven door het gebruik van deze voertuigen door de Brusselse overheid te bevorderen.
  De gewestelijke overheid en de organen onder haar bevoegdheid die een wagenpark van 50 voertuigen en meer onderhouden zullen in een tijdspanne van 5 jaar moeten beschikken over minstens 20 % aan voertuigen uitgerust met milieuvriendelijke technologie.
  Wat de Brusselse taxi's betreft, moeten in het bestek, waarin de technische kwaliteiten vermeld worden waaraan de voertuigen moeten voldoen om als taxi te worden gebruikt, ook de milieunormen worden bepaald voor de ingebruikneming van elk nieuw voertuig. Deze normen moeten de taxibedrijven ertoe aanzetten geleidelijk aan elektrische voertuigen aan te kopen bij de vernieuwing van hun wagenpark, of om " milieuvriendelijke " brandstof te gebruiken (LPG,...).
  3.3. Isolatie van de woningen
  Het blijvende drukke verkeer op de grote verkeersaders, de aanwezigheid van geluidshinder die niet rechtstreeks verbonden is met het wegverkeer, maakt het nodig om woningen beter te isoleren ten einde de rust van de bewoners te waarborgen.
  Dit betreft vooral de woningen langs de wegen van het gewestelijk net, evenals de " knelpunten " zoals deze opgenomen zijn in het plan voor de strijd tegen het lawaai in de stadsomgeving.
  Afbeelding 114
  3.4. Financiering
  De realisatie van het groen netwerk en de invoering van al deze maatregelen om het autoverkeer en de daarmee gepaard gaande lawaaihinder te beperken, impliceert dat men nieuwe financieringsbronnen overweegt die uitgaan van het principe dat de vervuiler betaalt.
  Het gewest zal de verschillende praktische voorwaarden bestuderen om dit principe op een zo billijk mogelijke manier te kunnen toepassen. De hieruit voortvloeiende inkomsten zullen gebruikt worden voor de effectieve vermindering van de verkeershinder.
  4. Groen en blauw netwerk : een hulpmiddel voor stedelijke integratie
  4.1. Inzet
  De inzet van het groen en blauw netwerk bestaat erin de burger, waar deze zich ook in de stad bevindt, leef- en verplaatsingsruimten te kunnen garanderen die tegelijkertijd gebruiksvriendelijk en veilig zijn. Het gaat er ook om de biodiversiteit en de ecologische kwaliteiten van de natuurlijke en halfnatuurlijke landschappen te beschermen, waarbij gelet moet worden op hun behoud en hun opname in het netwerk.
  Dit komt tot uiting in de noodzaak om, binnen de openbare ruimte van het hele gewest, een voldoende dicht en evenwichtig maaswerk te bouwen met als belangrijkste kenmerken :
  - de aanwezigheid van gediversifieerd levend plantenmateriaal van hoge landschappelijke kwaliteit;
  - voornamelijk uitgaan van de bestaande of te creëren groene en " blauwe " ruimten zodanig dat ze evenveel bevoorrechte convergentiepunten van het netwerk vormen;
  - de personen die niet-gemotoriseerde vervoermiddelen gebruiken een belangrijker en zelfs een prioritaire of exclusieve plaats toekennen.
  4.2. Algemene doelstellingen en definities
  Het groen en blauw netwerk moet zodanig ontworpen worden dat de urbanistische structuur voor iedereen eenvoudig en gemakkelijk herkenbaar is. Het is gebaseerd op ordeningsregels die een meer dan gemiddelde kwaliteit van het leefmilieu garanderen. Het vormt een herbronningsruimte (door een grotere nabijheid van natuurlijke elementen) en een levens- ruimte met een menselijke dimensie die breekt met de stress in de stad en waar een absolute veiligheid voor de niet-gemotoriseerde vervoersmiddelen gewaarborgd is.
  De ruimtelijke spreiding ervan biedt iedere inwoner van het gewest een gemakkelijke en snelle toegang tot het netwerk, dat in geen geval langer dan 10 minuten te voet verwijderd is.
  Trouwens, het is opmerkelijk vast te stellen dat de stad, in de praktijk, verboden is voor kinderen, vooral dan het wegennet. Het is dringend nodig dat een nieuwe opvatting van de openbare ruimte en van de mobiliteit deze situatie radicaal verandert.
  Vandaar dat er in dit verband uitdrukkelijk op gewezen moet worden dat het groen netwerk een globale dimensie bekleedt die zowel betrekking heeft op de openbare ruimte als op de groene ruimte. Het integreert zich dus volledig in de stadsfuncties.
  Dit betekent dat de inrichters een globale openbare ruimte zullen ontwerpen waar de groene ruimte uitloopt in de ruimte van het wegennet. De functies van beide zijn uiteindelijk dezelfde. Alleen hun overwicht verandert.
  Het groen netwerk vervult 3 hoofdfuncties die gelijktijdig maar in verschillende verhoudingen worden uitgeoefend : de landschapsfunctie, de sociaal-recreatieve functie (wandeling, spel, rust,...) en de nutsfunctie (verplaatsingen), alsook de ecologische functie (de biodiversiteit en ecologische evenwichten waarborgen).
  Het blauw netwerk is in het groen netwerk geïntegreerd. Het richt zich specifiek op het netwerk van rivieren en vijvers die het wil herwaarderen en het vlak van de recreatie, de landschappen en op ecologisch gebied. Het wil tevens een optimale hydrografische werking verzekeren.
  Het groen en blauw netwerk speelt dus een hoofdrol voor een duurzame stad. Het biedt een hoog potentieel ter verbetering van het leefklimaat en van het stedelijk leefmilieu en draagt doeltreffend bij tot een beheersing van de stadsvlucht.
  4.3. Actiemiddelen en invoering van het groen netwerk
  4.3.1. Het recreatief netwerk
  Het is breed verspreid over de stad. Het is gestructureerd in een regionaal netwerk (groene continuïteiten, de groene wandeling inbegrepen) en in een lokaal (of gemeentelijk) netwerk. Het heeft tot doel de groene ruimten in de stadsstructuur te integreren waar de aanleg van het wegennet de verbinding verzekert via aanplantingen en inrichtingen die het comfort van de wandelaar beveiligen en verzekeren. Het draagt op een essentiële manier bij tot de levenskwaliteit in de wijken en tot de ontwikkeling van een niet-gemotoriseerde lokale mobiliteit.
  Hiervoor steunt het gewestelijk beleid op :
  - de aanleg van een groen snoer (de groene wandeling inbegrepen) samen met een beheersing van het autoverkeer en van de parkeerplaatsen;
  - het groen snoer tekent een evenwichtig, stervormig netwerk doorheen het volledige gewest. Dit netwerk is een maaswerk van eerste omvang (gewestelijk maaswerk), waarop een maaswerk van tweede omvang wordt aangesloten (lokaal maaswerk) zodat het uiteindelijk mogelijk is om vanuit gelijk welke plaats waar men zich bevindt, het netwerk in minder dan 10 minuten te bereiken;
  - in deze context wordt elke herschikking van de openbare ruimte (wegennet, pleinen, plantsoenen, voetpaden) door bekwame openbare beheerders, met uitzondering van de onderhoudswerken, begeleid, behalve bij behoorlijk gemotiveerde technische of stedenbouwkundige onmogelijkheid, enerzijds door een programma dat met name de boomaanplantingen op het wegennet en de aanleg van groene ruimten of pleinen omvat, en anderzijds door initiatieven die de voorkeur geven aan het voetgangersverkeer erop lettend dat de reissnelheid van het openbaar vervoer gewaarborgd blijft. In dit kader staat het Brussels Instituut voor Milieubeheer ter beschikking van de ontwerpers en de overheid in kwestie voor analyse en voorafgaande raadgevingen.
  In de centrale zone van de stad, zullen eerst het snoer door de noordwijk tussen het Josaphatpark, Thurn & Taxi's en de vijfhoek, het snoer van de Maalbeekvallei en het snoer dat de vijfhoek met het Elisabethpark verbindt via het Linkeroever-project, worden aangelegd.
  In de Rand vormen de groene wandeling en het snoer tussen Haren en Neder-over-Heembeek de voornaamste prioriteiten. Het dient opgemerkt te worden dat de zones van Haren en NOH sterk gedestructureerd zijn op stedenbouwkundig vlak. De verwezenlijking van het groen netwerk moet voornamelijk bijdragen tot de ontwikkeling van een landschappelijke identiteit in deze zones.
  Het BIM zal richtplannen opstellen die ook zullen dienen voor het vaststellen van de principes voor een meer algemenere verwezenlijking van het groen netwerk.
  Welke.
  - de steun aan de gemeenten voor de verwezenlijking van een lokaal netwerk samen met een beheersing van het autoverkeer en van de parkeerplaatsen;
  - het behoud en de restauratie van de bestaande groene ruimten.
  Vele grote Brusselse parken vertonen ouderdomsverschijnselen. Een renovatiebeleid dat voor sommige reeds begonnen is, moet worden nagestreefd. Het betreft het Jubelpark, het Elisabethpark, het Wolvendaelpark, het park van Vorst en het Dudenpark, het Bemptpark, het Marie-Josépark, het Astridpark, de vijvers van Elsene en het Maximiliaanpark. Dit restauratiebeleid moet vergezeld gaan van een passend onderhoud om de overeengekomen investeringen te vrijwaren.
  Om hun waarde en hun functie te vrijwaren, moeten de nieuwe bestemmingen van de groene ruimte in het GBP ook goed beheerd worden, eventueel via verenigingen, onder de controle van het gewest (Kauwberg bijvoorbeeld).
  Er dringt zich een rationalisatie op in het beheer van de groene ruimten. Een herverdeling van de groene ruimten tussen de gemeenten en het gewest, naargelang het gaat over nabijgelegen of grote ruimten, zou een schaalvoordeel en een specialisatie toelaten die de beheerkwaliteit zou doen toenemen. Het gewest zal dit dossier voorbereiden, ook voor de ruimten die nog eigendom van de federale overheid zijn.
  4.3.1.1. De aanleg van groene ruimten
  Er zullen nieuwe groene ruimten worden aangelegd. Het gaat over de groene ruimten die opgenomen zijn in het GBP in de GGB (Thurn & Taxi's, Josaphatstation, Veeartsenschool, ...) evenals enkele andere (Memling-Gheude, Belgacom - wordt aan gewerkt -, braakland van de Sippelberglaan, ...).
  Men moet vermelden dat de site van Thurn & Taxi's de enige mogelijkheid is om nog een grote groene stedelijke ruimte te creëren, en wat meer is, in een stadssector die absoluut ontoereikend is qua groene ruimte.
  4.3.1.2. Plaatselijke beplantingsacties
  Het gewest bevordert acties gericht op de promotie van gevelbeplanting, groene daken en de herwaardering van de binnenterreinen van de huizenblokken, evenals de aanleg van hellingen en spoorwegzones (met name in het kader van de aanleg van het GEN) die zich lenen tot de creatie van groene wegen.
  4.3.1.3. Prioritair ingroeningsgebied
  Deze zone omvat het centrale, dicht bebouwde stadsgedeelte, waar de invoering van het algemeen beleid inzake het groene netwerk zich niet alleen hoofdzakelijk toelegt op de openbare ruimte maar ook op de binnenterreinen van de huizenblokken.
  In deze perimeter met een zeer grote bebouwingsdichtheid en met functionele en sociale breuken, gaat het er inderdaad om eerst en vooral de residentiële aantrekkingskracht en de kwaliteit van het levenskader in het algemeen te versterken.
  Initiatieven zijn noodzakelijk :
  - in de openbare ruimte : beplantingen uitgevoerd in functie van de lokale morfologische en architecturale kenmerken, geïnspireerd op de aanbevelingen van de " Handleiding voor openbare ruimten " uitgewerkt door het gewest, heraanleg en aanleg van parken;
  - in de binnenterreinen van de huizenblokken : aanmoediging van beplantingen in volle grond en, onder voorbehoud van bijzondere patrimoniale of esthetische vereisten, de aanmoediging tot het begroenen van muren en daken.
  Binnen deze perimeter met weinig groene ruimten en beplanting, en behoudens behoorlijk gemotiveerde technische of stedenbouwkundige onmogelijkheid, voorziet elk nieuw, bijzonder ontwikkelingsplan onder meer in de boombeplanting van het wegennet, de aanleg van groene ruimten of plantsoenen, de begroening van de platte daken van de nieuwe constructies, het groen maken van de binnenterreinen van de huizenblokken door het afbreken van bestaande constructies. In dit kader, stelt het BIM zich ter beschikking van de ontwerpers en de overheid in kwestie voor analyse en voorafgaande raadgevingen.
  4.3.2. Het ecologisch netwerk
  Alle groene ruimten maken deel uit van dit netwerk en dragen bij tot de werking ervan.
  De belangrijkste elementen zijn de ruimten die een grote biologische waarde vertonen (natuurlijk, zeldzame soorten en ecosystemen,...) en diegene die effectieve verbindingen vormen zodat dier- en plantensoorten zich kunnen verplaatsen (de spoorwegbermen bijvoorbeeld). Zij spelen een hoofdrol in het waarborgen van een " goede ecologische gezondheid " voor het gewest en bieden aan de stadsbewoners een onmisbaar contact met een minder aan banden gelegde natuur. Bovendien, wordt een dergelijk beleid nu op Europese schaal toegepast en Brussel, hoofdstad van Europa, moet haar verplichtingen in dit verband nakomen.
  Afbeelding 115 en Afbeelding 116
  Het gewestelijk beleid op dit vlak zal steunen op :
  - een adequaat beheer van de plaatsen die erkend worden wegens hun biologische waarde;
  - de bescherming en de ontwikkeling van de landschappen door het waarborgen van de goede werking van het ecologisch netwerk (verbinding, relaisplaatsen). Het gaat in dit geval over de bermen en de spoorwegbeddingen, de grote rooilijnen en de bermen van de lanen, evenals de binnenterreinen van de huizenblokken die eigen zijn aan de Brusselse verstedelijking en die volop bijdragen tot de ecologische kwaliteit van de stad.
  Algemeen gezien, zullen de stedenbouwkundige beslissingen rekening houden met het ecologisch netwerk met de bedoeling keuzes te maken die de werking ervan zullen vrijwaren, zelfs verbeteren.
  De ontwikkeling van het gedifferentieerd beheer : uit eerbied voor het historisch en/of tuinbouwpatrimonium van de groene ruimten, laat het gedifferentieerd beheer toe meer ecologische zones in te richten in ruimten met op de eerste plaats een recreatieve functie en dit zonder dat het de goede werking van het geheel schaadt. Landschappen zoals het Josaphat-, Wolvendael- of Dudenpark lenen zich uitstekend tot dit soort beheer.
  4.3.3. Actiemiddelen en invoering van het blauw netwerk
  De principes van het blauw netwerk worden op het hele hydrografisch netwerk van het Hoofdstedelijk Gewest toegepast. Het is duidelijk dat het kanaal de rol speelt van structurerende as, waterweg en steun aan de havenactiviteit.
  De invoering van het blauw netwerk gebeurt in de valleien van de Woluwe, de Molenbeek Zuid (Geleytsbeek), de Molenbeek Noord, de Neerpedebeek, de Vogelzangbeek en de Broekbeek. De Zenne komt pas in aanmerking wanneer zij gezuiverd is. Intussen zal men er uitdrukkelijk op toezien dat haar toekomstige opwaardering niet in het gedrang komt.
  Afbeelding 117
  De te ondernemen acties voor het hydrografisch netwerk met de bedoeling de hydrologische, ecologische, landschappelijke en recreatieve functies beter en op een evenwichtige manier te verzekeren, zijn de volgende, voor zover zij technisch gezien mogelijk zijn en rekening houden met de hygiënische en epidemiologische vereisten :
  - overal waar het door de hoofdriolen gestuurd wordt, het water van rivieren, vijvers, bronnen en vochtige gebieden in het algemeen, naar het oppervlaktenetwerk terugbrengen;
  - de continuïteit van de rivieren en van het netwerk in het algemeen aan de oppervlakte herstellen telkens wanneer dit mogelijk is;
  - de rivierbedding aanleggen, beheren en controleren zodanig dat het nodige debiet verzekerd is en het water zodanig verdelen dat het doeltreffend bijdraagt tot het hoogwaterbeheer;
  - constructies vermijden in vochtige gebieden en, indien dit niet mogelijk is, gepaste technische oplossingen gebruiken om drainage te voorkomen;
  - tijdelijke of permanente afwatering in het oppervlaktenetwerk terugleiden;
  - de doorlaatbaarheid van de bodem vrijwaren door altijd te trachten zoveel mogelijk oppervlakten in volle grond te behouden of, indien dit niet mogelijk is, door waterdoorlatende materialen te gebruiken;
  - overal waar mogelijk en in de mate waarop het zich in het blauw netwerk integreert, een gescheiden netwerk installeren bij nieuwbouw, waarbij in de aansluiting van zuiver water voorzien wordt met het hydrografisch oppervlaktenetwerk;
  - bij voorkeur vochtige gebieden en vijvers gebruiken om zowel het hoogwater van de rivieren als dat van de hoofdriolen op te vangen. In dit geval moet men er zich van verzekeren dat het afvalwater dat terug in het oppervlaktenetwerk gebracht wordt, voldoende verdund is;
  - indien mogelijk, stormbekkens in het oppervlaktenetwerk integreren (waarbij men erin voorziet dat de uitloop in het netwerk gebeurt na hoogwater) en deze in het landschap integreren;
  - de vervuilende lozingen opsporen en doen verdwijnen, en de waterkwaliteit controleren;
  - de vijvers en hun bermen, de rivierbeddingen en hun waterkant evenals de vochtige zones in het algemeen aanleggen en beheren om de biologische en de landschappelijke verscheidenheid te bevorderen;
  - de voorzieningen voor wandelen en recreatie aanleggen en beheren, met de bedoeling een gemengd karakter van de ecologische, landschappelijke en recreatieve functies van de landschappen tot stand te brengen;
  - de intergewestelijke samenwerking ontwikkelen om coherente initiatieven betreffende alle hydrografische bekkens te waarborgen.
  5. Structurerende ruimten met versterkte milieu-integratie
  De structurerende ruimten, afgebeeld op de kaart " verbetering van de levenskwaliteit ", beslaan de voornaamste mobiliteitsassen en vormen de verbinding tussen de belangrijkste activiteitencentra (handelszaken, kantoren, voorzieningen, ...) en de knooppunten van het openbaar vervoer. De structurerende ruimten zijn, per definitie, visuele bakens van kwaliteit in de stad en ze vormen veilige zones voor de zwakke weggebruikers.
  Het concept van de structurerende ruimten is rechtstreeks gekoppeld aan dat van het groen netwerk waarvan het deel uitmaakt.
  Hiervoor, steunt het gewest op :
  - de vrijwaring, het herstel en de aanleg van de rooilijnen;
  - de grote lanen moeten in de stad gemarkeerd worden door prestigieuze herkenningspunten naargelang de esthetische, sociale en ecologische rol die ze vervullen. De inrichting van de openbare ruimten moet vergezeld gaan van aanplantingen;
  - de inrichting om op de eerste plaats het comfort en de veiligheid van de zwakke weggebruikers te waarborgen en om de niet-gemotoriseerde mobiliteit en het openbaar vervoer te bevorderen.
  Buiten de voornaamste beleidsvormen die het gewest voortzet, te weten de verbetering van de reissnelheid van het openbaar vervoer en de verschuiving van het verkeer door het doen verdwijnen van het doorgaand verkeer op het wijkwegennet, worden deze openbare ruimten ook aangepast voor de verbetering van het comfort en de veiligheid van de zwakke weggebruikers en de bevordering van de niet-gemotoriseerde mobiliteit.
  Opdat dit concept zou werken, d.w.z. dat een belangrijk aantal stadsbewoners in dit netwerk een antwoord zou vinden op hun vraag naar een doeltreffende mobiliteit in een aangenaam en veilig kader, is het evident dat aanplantingen niet volstaan. Zij dienen vergezeld te worden van een aangepaste inrichting.
  Eerst moeten de knooppunten (kruising van structurerende ruimten, nabijgelegen activiteitencentra, aansluiting met het groen netwerk, knooppunten van het openbaar vervoer) aan dit soort inrichting onderworpen worden, waarbij vooral aandacht besteed zal worden aan de zwakke weggebruikers en het accent op de groene omgeving gelegd zal worden.
  Deze knooppunten zullen als vertrekpunt dienen voor de herkwalificatie van de structurerende ruimten.
  Het BIM en het BUV zullen een richtplan opstellen over de belangrijkste knooppunten. Dat zal ook dienen voor het opstellen van de principes voor de meer algemene realisatie van het groen netwerk.
  5.1. De herwaardering van de openbare ruimten
  Als ze goed ingericht zijn, vormen de openbare pleinen bevoorrechte plaatsen van gezelligheid en recreatie, economische polen door de ontwikkeling van de horeca, van markten en van socio-culturele evenementen. Ze hebben dus een onmiskenbare waarde voor de levenskwaliteit in de wijken. Soms zijn ze ook toeristische plaatsen. Brussel moet voor een doeltreffend beleid terzake zorgen, naar het voorbeeld van de andere grootsteden die een doeltreffende stedelijk herkwalificatiebeleid voeren. De openbare pleinen moeten bevrijd worden van parkeerplaatsen en autoverkeer en moeten systematischer begroend worden, zodat deze plaatsen teruggegeven worden aan de bevolking, in de eerste plaats aan de kinderen.
  De openbare pleinen van gewestelijk belang moeten natuurlijk ook prioriteit krijgen, om zo onder meer bij te dragen tot het versterken van de commerciële aantrekkingskracht ervan. Er zal ook een bijzondere aandacht uitgaan naar de openbare pleinen in de wijken.
  6. Inspanningen voortzetten in de andere sectoren van het leefmilieu
  6.1. Afvalpreventie en -beheer
  Het beleid voor de afvalpreventie en het afvalbeheer, gebaseerd op het gewestelijk afvalplan (1998-2002), zal op de volgende doelstellingen gericht zijn :
  - in de eerste plaats de afvalpreventie bevorderen, met name via de sensibilisering van de bevolking, de promotie van de individuele compostering, het bepalen van federale productnormen,...;
  - het afvaltransport ontwikkelen via waterwegen wat het GAN betreft en dit aanmoedigen wat het bedrijfsleven betreft;
  - via een tarifering de medewerking aan de selectieve ophaling verhogen, vooral in het centrum en bij de handelaars, zodat de hoeveelheid Brussels afval dat in Neder-over-Heembeek verbrand wordt, aanzienlijk vermindert;
  - een ophaalsysteem opstellen voor groen afval dat vervolgens naar het gewestelijk composteercentrum gaat;
  - het aantal ophaalpunten voor grof vuil vermeerderen via containerparken en het hergebruik ervan bevorderen;
  - installeren van een behandelingssysteem voor de stikstofoxiden bij de gewestelijke verbrandingsoven.
  Ten einde de preventie te bevorderen zal de Brusselse Hoofdstedelijke Regering er onder meer over waken het principe van "de vervuiler betaalt" uit te breiden tot het niveau van de verantwoordelijken voor het op de markt brengen van de producten.
  Ook al wordt dit principe reeds concreet toegepast voor de verpakkingen, het oud papier en de batterijen, toch hebben de juridische teksten betreffende de terugnameplicht slechts betrekking op oud papier en verpakkingen.
  De Brusselse Hoofdstedelijke Regering zal de terugnameplicht op reglementaire wijze uitbreiden tot de volgende producten : afvalolie, voedingsolie, buiten gebruik gestelde voertuigen, elektrisch en elektronisch afval, batterijen, vervallen geneesmiddelen, fotografisch afval, batterijen en banden.
  Er zal met de twee andere gewesten worden overlegd over andere soorten afval zoals de PCB's.
  Het geheel van deze maatregelen moet leiden tot een geïntegreerd beleid van producten en afvalstoffen met als doel de sectoren verantwoordelijkheidsgevoel bij te brengen met betrekking tot de producten die zij op de markt brengen.
  6.2. Waterbeheer en bodemzuivering
  Op het gebied van het beheer van afvalwater zal, losstaand van de invoering van het blauw netwerk, het accent gelegd worden op de bouw en de indienststelling van het zuiveringsstation Noord.
  Dankzij dit zuiveringsstation zal al het afvalwater van het gewest gezuiverd worden.
  Het gewest zal de BIWD ertoe aanzetten de watertarifering te structureren volgens bepalingen die toelaten de verspilling ervan beter tegen te gaan.
  Ten slotte zullen de laatste werken uitgevoerd worden die gericht zijn op de bestrijding van overstromingen in de risicozones (Flageyplein, Vorst).
  De cartografie van de vervuilde bodems en ondergronds water van het gewest zal voltooid worden. Een wettelijk gewestelijk kader zal de kwaliteitscriteria bepalen en tevens welke procedure er gevolgd dient te worden om het probleem aan te pakken. Er zal overleg gepleegd worden met de twee andere gewesten in een poging het niveau van de vigerende normen dichter bij elkaar te brengen.
  Op het gebied van pesticiden zal het gewest ervoor zorgen dat hun gebruik op openbare plaatsen werkelijk beperkt wordt en dit zowel kwantitatief als kwalitatief. Hiertoe, zullen inspanningen geleverd worden voor de promotie van alternatieve bestrijdingsmiddelen (bv. : thermische en mechanische onkruidverdelging, gedifferentieerd beheer, biologische bestrijding, enz.). Aangezien het vandaag de dag duidelijk is dat de toevlucht tot alternatieve middelen alleen niet voldoende is, zal het gewest bovendien de wetgeving voor het gebruik van pesticiden op openbare plaatsen aanpassen. Deze wetgeving zal meer bepaald uitgaan van de noodzaak zich op een permanente manier te integreren in de evolutie van de geldende normen op federaal en Europees niveau. Ze zal beperkend en vooral van toepassing zijn op de specifieke situatie van de beredeneerde bestrijding van plagen in het stedelijk milieu, met de bedoeling het gebruik van pesticiden te minimaliseren.
  6.3. GSM-masten
  De regering zal er op letten dat de controles (uit te voeren door het BIPT) ter naleving van de federale normen inzake blootstelling aan elektromagnetische stralingen effectief worden uitgevoerd op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  6.4. Eco-constructie
  Het gewest zal de initiatieven voor eco-constructie en eco-renovatie aanmoedigen.
  7. Een duurzaam energiebeleid
  7.1. De opties van het GewOP op het gebied van energie
  Een duurzaam energiebeleid in Brussel heeft vandaag de dag een echte bewustwording nodig. Daarom zal het energiebeleid als transversaal beleid als prioritair worden beschouwd t.o.v. de andere beleidsvormen.
  Dit betekent dat het een niet aflatende aandacht verdient en dat het een beslissende factor wordt in het beleidsproces om de doelstellingen van Kyoto te bereiken, d.w.z. een daling van 7,5 % van de CO2-emissiewaarden voor 2010-2012 (dat betekent een inspanning van - 20 % tussen 2000 en 2012).
  Een duurzaam energiebeleid vormt een ware uitdaging, want het impliceert de invoering van verschillende principes :
  - verantwoordelijkheidsprincipe : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet, in naleving van de internationale en Europese bepalingen die het goedgekeurd heeft, zijn deel van de verantwoordelijkheid voor een globale vermindering van de atmosferische uitstoot en dus van het fossiele energiegebruik waarborgen;
  - gelijkheidsprincipe met eerbied voor het ontwikkelingsrecht : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waarborgt aan alle Brusselaars het recht op een minimale energievoorziening die aan hun levensbehoeften voldoen om een menswaardig bestaan mogelijk te maken. In dit opzicht vormt de energiekwaliteit in de woning een essentiële dimensie;
  - principe van de integratie van bestandsdelen voor een duurzame ontwikkeling : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet er over waken beleidsvormen te ontwikkelen die de sociale, economische en milieudimensies van de energie integreren zonder ze tegen elkaar op te zetten;
  - voorzorgs- en herkenningsprincipe van onzekerheden : zonder te wachten op de absolute zekerheid welke gevolgen de luchtvervuiling heeft voor de gezondheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, moet dit zich onverwijld krachtig inzetten voor een systematische vermindering van de uitstoot;
  - deelnemingsprincipe en noodzakelijkheid van een goed bestuur : de beste manier om de ontwikkelingsproblematiek te behandelen is de deelname van alle betrokken stadsbewoners op het gepaste niveau. Ieder individu moet toegang krijgen tot de informatie die de overheid in haar bezit heeft en om deel te nemen aan de beslissingsprocedures over maatschappelijke kwesties. Zo moeten de sensibilisering en de deelneming van de bevolking sterk bevorderd worden.
  7.2. Organisatie van het energiebeleid
  7.2.1. Voorrang aan hernieuwbare energiebronnen
  Rekening gehouden met de stedelijke context, zal de doorbraak van hernieuwbare energieën in Brussel voor het jaar 2010 voornamelijk verwezenlijkt worden dankzij zonneboilers (50.000 m2), bioklimatologische architectuur en fotovoltaïsche cellen. Ook moet een samenhangend kader voor de invoer van elektriciteit voortgebracht door hernieuwbare energie worden vastgelegd.
  7.2.2. De energetische doeltreffendheid en het rationele energiegebruik in het gebouw
  De energiebehoeften inzake warmte en koelte (airconditioning in de tertiaire sector) in de Brusselse gebouwen vormen de belangrijkste bron van verbruik in Brussel. Dit verbruik is direct verbonden met het ontwerp van het gebouw, de isolatiegraad, de dimensionering, de regeling en de doeltreffendheid van de systemen. Uit verschillende informatie blijkt dat vandaag de dag nog, de energetische doeltreffendheid een probleem vormt voor de professionelen, zowel in het ontwerp van het gebouw als dat van de installaties.
  Alhoewel de K55-norm het onderwerp heeft uitgemaakt van een GSV-titel, is het ook nodig om zowel de ontwerpers van de gebouwen als de beheerders van de werken een opleiding te geven betreffende de juiste toepassing van de norm. Hiervoor zou een efficiënt controlemechanisme ingevoerd moeten worden.
  Wat de verwarmingsinstallaties betreft, moet een gelijkaardige methode gehanteerd worden om het bestaande park en zijn onderhoud te verbeteren.
  7.2.3. De grootverbruikers
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt ongeveer 5.360 grootverbruikers die goed zijn voor bijna 70 % van het energieverbruik in de industrie en de tertiaire sector. Hiervan zijn er ongeveer 300 die goed zijn voor 3/4 van het energieverbruik van de grootverbruikers.
  Rekening houdend met de grootte van het verbruik en de kosten en met de mogelijke energiebesparing, moeten specifieke acties ondernomen worden met het doel hen te sensibiliseren, hen verantwoordelijkheid bij te brengen en hen te helpen hun energetische doeltreffendheid te verbeteren o.a. door de kwalitatieve cogeneratie te bevorderen.
  7.2.4. Betere hulp aan het bedrijfsleven
  Het gewest zal het informatie- en sensibiliseringsproces van de bedrijven op dit gebied grondig herzien door het te combineren met specifieke gewestelijke initiatieven op energiegebied. Vermits de energie een technisch onderwerp vormt, kan het voor de beleidsmakers misschien moeilijk zijn om de draagwijdte van dergelijke hulp goed te begrijpen. Een belangrijke inspanning voor informatie, begeleiding en ondersteuning inzake de toevlucht tot deze instrumenten is onmisbaar.
  7.2.5. De gewaarschuwde verbruiker toestaan een energiekeuze te maken
  Het gewest zal duidelijke en precieze informatie over de energieproblematiek uitwerken en zal ervoor zorgen dat deze voor de bevolking gemakkelijk toegankelijk is.
  7.2.6. Het voorbeeld van de overheid
  De regering zal een systematisch auditprogramma ontwikkelen voor de openbare gebouwen te Brussel (in het Hoofdstedelijk Gewest en para-gewestelijk, gemeentelijk, OVM, federaal, gemeenschappen,...) en zal een financieringsmechanisme instellen voor de energetische verbeteringen, wat een debudgettering van de investeringen toelaat (systeem van de derde - investeerder).
  Er zal een bijzondere aandacht besteed worden aan de Brusselse vormingscentra voor de domeinen die aan het energiebeleid raken (architectuur, gebouwen, renovatie, verwarmingstechnici, ...), zodat aangepaste opleidingen aangeboden kunnen worden die in overeenstemming zijn met het toekomstig energiebeleid en zoveel mogelijk stroken met de nieuwe behoeften inzake energiebeheer. De opleidingen zullen door gekwalificeerde beroepsmensen worden gegeven.
  7.2.7. Een sociale en verantwoordelijke benadering
  In het kader van de hervorming van de markt voor elektriciteits- en gasdistributie, zal de regering een mechanisme van sociale tarifering behouden met eerbied voor de menselijke waardigheid.
  PRIORITEIT 10
  Een strategie uitwerken die de interculturele, internationale en Europese aard van Brussel naar waarde schat, met eerbied voor het dagelijks leven van de inwoners
  1. Brussel, wereldstad : de rijkdom van het interculturele
  De interculturele aard van Brussel en zijn inwoners biedt de mensen die er wonen een onvergelijkbare kans en rijkdom.
  Door het samenkomen van de twee nationale gemeenschappen, heeft Brussel reeds een levensmodel ontwikkeld dat steunt op wederzijds respect en op principes van gelijkheid en culturele gemengdheid.
  De roeping van wereldstad, die openstaat voor Europa en de wereld, moet uitmonden in een succesvolle samenleving, waar iedereen geïntegreerd is ongeacht de culturele achtergrond.
  1.1. De positieve bijdrage van de bevolkingsgroepen van buitenlandse oorsprong tot de Brusselse eigenheid
  Het is ook onontbeerlijk de bijdrage van de personen van buitenlandse oorsprong op cultureel, economisch en sociaal vlak naar waarde te schatten. In zijn communicatiestrategie zal het Hoofdstedelijk Gewest de klemtoon leggen op zijn open, interculturele en meertalige aard. Dit zijn belangrijke troeven.
  Het Hoofdstedelijk Gewest zal daarom helpen bij de oprichting van een immigratiemuseum. Dit voorlichtingsinstrument moet een groot aantal mensen bewust maken voor de interculturele geschiedenis van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  Het Hoofdstedelijk Gewest moet zorgen voor een doeltreffend partnerschap en een uitwisselingsbeleid met de landen, waaruit menig inwoner van ons gewest afkomstig is.
  Het Hoofdstedelijk Gewest zal de samenwerking bevorderen via een aangepaste structuur, die de vragen over de interculturele aard van Brussel zal onderzoeken.
  Vele buitenlanders of personen van buitenlandse oorsprong, en meer bepaald zij die niet tot een land van de Europese Unie behoren, maken deel uit van de minst begoede bevolkingsgroepen.
  We kunnen dus enkel vaststellen dat het gelijkheidsbeginsel, dat geacht wordt verworven te zijn voor iedereen, zonder onderscheid van oorsprong, cultuur en nationaliteit, in het dagelijks leven niet steeds tot uiting komt.
  Het komt er dus op aan toe te zien op de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in rechten en plichten voor iedereen inzake burgerschap, cultuur, onderwijs, toegang tot huisvesting, arbeid en openbare diensten.
  Het is onontbeerlijk een slagvaardig beleid te voeren, dat de toegang tot arbeid voor iedereen verzekert.
  1.2. De erkenning van het burgerschap en de strijd tegen extreem rechts
  De aanwezigheid van personen van verschillende oorsprong leidt vaak tot xenofobe uitlatingen en racistische handelingen die om maatregelen vragen.
  De Hoofdstedelijke Regering zal de effectieve burgerdeelname van elke inwoner van het gewest aanmoedigen, ongeacht zijn cultuur, nationaliteit of oorsprong.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal, in nauw overleg met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, bestrijdingsmiddelen tegen het racisme uitwerken.
  De te benoemen gewestelijke ombudsman moet er daarom op toezien dat er geen discriminatie is bij de diensten van de gewestelijke instellingen, de plaatselijke besturen en de organisaties die ze financieren.
  Het Hoofdstedelijk Gewest zal een gelijkheidsbeleid uitwerken voor de inwoners die, omwille van hun oorsprong, integratiemoeilijkheden ondervinden of die sociaal of economisch worden achtergesteld.
  1.3. Onthaal, integratie en informatieverstrekking
  Het onthaal in de gemeente-, de gewest- en de federale administraties moet geactualiseerd, doeltreffender en gemoedelijker worden.
  Er moet meer aandacht gaan naar een sociaal onthaal, met eerbied voor ieders eigenheid. Een aangepast onthaalbeleid is essentieel voor een harmonische integratie in de plaatselijke gemeenschap. De verwachtingen van de buitenlanders of de personen van buitenlandse oorsprong sluiten bovendien aan bij die van alle andere inwoners van Brussel.
  Daarom moet een grondige talenopleiding van jongs af aan worden aangemoedigd, zodat elk kind in de beste omstandigheden onderwijs kan genieten.
  Ook moeten de culturele uitwisselingen en de aangepaste opleidingen, die eigen zijn aan de cultuur van elke inwoner van het Hoofdstedelijk Gewest, worden ontwikkeld.
  Er moet voor een objectieve en doorzichtige informatieverstrekking worden gezorgd, om clichés weg te werken en om alle inwoners van het gewest bewust te maken van het belang van de interculturele aard van Brussel.
  2. De internationale rol van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  2.1.Inleiding
  De Europese, internationale en wereldse dimensie van de samenleving groeit voortdurend. De mogelijkheden en bedreigingen inzake leefmilieu, stadsvernieuwing, mobiliteit, huisvesting... in een gewest (of een land) zijn nauw verwant met die van andere gewesten of landen.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet in deze Europese, internationale en wereldse context een plaats innemen en moet, waar het kan, vooraan postvatten.
  Van in de eerste fase van de Staatshervorming, hanteerden we het principe dat alle bevoegdheden die de gewesten en de gemeenschappen op intern vlak kenden, ook in de externe betrekkingen moeten worden uitgeoefend.
  De latere Staatshervormingen hebben geleid tot een omvangrijke decentralisatie van het buitenlands beleid. De gewesten en gemeenschappen kregen een ruimere bevoegdheid voor internationale aangelegenheden.
  Ingevolge het regionaliseringsbeleid, beschikt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over belangrijke bevoegdheden inzake internationale betrekkingen. Zo krijgt het de mogelijkheid om eigen accenten te leggen en om vernieuwende initiatieven te nemen, hetzij door :
  - internationale verdragen af te sluiten;
  - het beleid op Europees vlak mee te beslissen, door te zetelen in de Europese Ministerraden;
  - zijn betrokkenheid bij de werkzaamheden van sommige internationale organisaties.
  Als economisch en politiek centrum, hoofdstad van Europa, Gewest met talloze Europese en internationale instellingen op zijn grondgebied en kruispunt van bevolkingsgroepen, is Brussel wereldwijd een bekend begrip. In deze context beschikt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over talrijke mogelijkheden.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet zijn mogelijkheden en zijn instrumenten gebruiken om zich te profileren als een volwaardige internationale partner via een bilateraal en multilateraal Europees beleid.
  Het Hoofdstedelijk Gewest zal ook op een opbouwende en actieve manier bijdragen tot de werkzaamheden van de overlegstructuren op federaal niveau (zoals de interministeriële Conferentie voor het Buitenlands Beleid) die borg staan voor een coherent buitenlands beleid van het federale België, gesteund op de principes van de federale loyaliteit, subsidiariteit en complementariteit.
  2.2.Het bilateraal beleid
  De bevoegdheid om zelfstandig te handelen op het internationale niveau stelt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in staat om bilaterale betrekkingen aan te knopen met andere steden, gewesten en landen.
  De doelstellingen van dit bilateraal beleid zijn viervoudig :
  - het imago van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zowel in België als in het buitenland versterken;
  - het statuut van Brussel als hoofdstad van Europa versterken, door op actieve wijze, maar op eigen niveau, de Europese doelstellingen te verwezenlijken;
  - de troeven van het gewest en van al zijn samenstellende delen meer kenbaarheid geven;
  - de democratische waarden in het buitenland ondersteunen en aanmoedigen.
  Gelet op de heterogene samenstelling van de 12 bestaande samenwerkingsakkoorden zal een systematische en gedetailleerde analyse moeten aangeven met welke partners de samenwerkingsbanden moeten worden tot stand gebracht en uitgewerkt. Daarbij zal het criterium van " wederzijdse voordelen " worden gebruikt.
  Met 1 miljoen inwoners is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op Europees niveau eigenlijk een kleinschalig gewest. In de bilaterale betrekkingen zal de voorkeur bijgevolg gaan naar hoofdstedelijke gewesten of grote steden met een gelijkwaardig regionaal statuut en van vergelijkbare omvang. Hier ligt de grote meerwaarde voor het gewest. Dit sluit niet uit dat er akkoorden worden gesloten met sommige grote steden buiten de Europese Unie en met, bij voorkeur, kleinere Staten.
  Het gewest wenst zijn bilateraal beleid in de toekomst meer dynamiek te geven naar nieuwe partners. Een ambitieus beleid in overleg met diverse Brusselse actoren volgens een agenda met de prioriteiten. Tot slot is het de bedoeling te komen tot sterkere bilaterale samenwerkingsbanden volgens regelmatig bijgewerkte programma's.
  Het gewest zal de evolutie in Oost- en Midden-Europa op de voet blijven volgen. Bij de onderhandelingen over en bij het sluiten van nieuwe samenwerkingsakkoorden ligt de nadruk vooral op de partners in de landen die op korte of middellange termijn deel zullen uitmaken van de Europese Unie. Zo zal het Hoofdstedelijk Gewest kunnen bijdragen tot een stevige basis voor een uitgebreide Europese Unie. Het gewest zal voor de samenwerkingsakkoorden toezien op een goede toepassing van de mogelijkheden ingevolge de nabijheid van de Europese Instellingen en de expertise ter zake.
  Het gewest volgt ook met veel belangstelling de evolutie in het Middellandse Zeegebied en in het Midden-Oosten. Deze regio verdient onze aandacht, omdat vele allochtonen in Brussel uit die streken afkomstig zijn. Het gewest treedt de globale beleidsvisie van de Federale staat bij, om ondermeer de betrekkingen met Noord-Afrika en de Noord-Zuiddialoog te versterken. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal een brug slaan tussen België en Noord-Afrika en de stuwende kracht worden achter een economische en sociale evolutie.
  Het gewest wenst ook dat andere doelgroepen, zoals de vrouwen en de jongeren, binnen deze visie inzake bilaterale betrekkingen, van deze akkoorden kunnen genieten. Het gewest zal via een bilateraal beleid aangeven dat de bevordering van de fundamentele rechten en de emancipatie en integratie tot de grote agendapunten behoren.
  Tot slot zal het gewest in zijn bilateraal buitenlands beleid binnen de Europese Unie een aantal bevoorrechte partners identificeren op basis van de bovenstaande voorwaarden en rekening houdend met een evenwichtige geografische spreiding.
  De Brusselse Hoofdstedelijke Regering zal in de eerste plaats steunen op de ontplooiing van het netwerk van de economische en handelsattachés, om de ontwikkeling van de internationale betrekkingen uit te breiden en om het imago van het gewest te versterken.
  De Hoofdstedelijke Regering zal er ook op toezien dat het federaal diplomatiek net beter benut wordt.
  2.3. Het multilateraal beleid
  2.3.1. De multilaterale instellingen
  De samenwerking binnen de internationale organisaties wint aan belang. De beslissingen die een rechtstreekse invloed hebben op de diverse domeinen die het leven van de burgers rechtstreeks aangaan, worden voorbereid en genomen door de internationale organisaties. Talloze nieuwe standpunten en ontwikkelingen zijn het gevolg van hun initiatieven. Grote informatiestromen worden verspreid en uitgewisseld. Door het centraliseren van de inspanningen kan het beslissingsproces beter worden begeleid, vooral in de Europese Unie.
  Zo zal worden onderzocht welke rol het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan spelen in de internationale organisaties waarvan de werkzaamheden de gemengde bevoegdheden betreffen (zoals OESO, Benelux, ...). Afhankelijk van de resultaten van deze analyse zullen de middelen worden uitgewerkt die nodig zijn om een participatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in deze organisaties, daar waar dat mogelijk blijkt, te waarborgen.
  In het kader van de algemene tendens tot regionalisering, met toekenning van bevoegdheden en van verantwoordelijkheden aan de gewesten en gemeenschappen zijn er belangrijke samenwerkingsvormen tussen de gewesten tot stand gebracht.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is tevens een stadsgewest dat net als de andere steden geconfronteerd wordt met een aantal typische problemen, waaronder met name sociale uitsluiting, onveiligheid, verkeersproblemen, inbreuken op het leefmilieu, kosten van huisvesting...
  Met het oog op een studie en het zoeken naar oplossingen werden op Europees en mondiaal niveau diverse stedelijke netwerken opgezet.
  Het beleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met zijn drie hierboven ontwikkelde aspecten, is gericht op een toegenomen zichtbaarheid van Brussel, door een actieve en vernieuwende participatie.
  2.3.2. De Europese instellingen
  Het gewest zal beter gebruik maken van de mogelijkheden die door de Europese instellingen worden aangeboden in het kader van zijn deelname aan de diverse deskundigencommissies en aan de programma's voor uitwisseling van informatie en expertise. In dit kader zal de afvaardiging bij de Europese Unie een rol spelen van bemiddelaar tussen de Europese instanties en de Brusselse instellingen.
  Omdat het zijn beleid voortdurend wil inpassen in het kader van de territoriale ontwikkeling uitgewerkt op supranationaal vlak, zal het gewest er ook in het bijzonder op toezien om zijn ambities inzake ruimtelijke ordening en mobiliteit te ontwikkelen.
  Hiertoe zal de actieve deelname van het gewest aan het Europees programma voor transregionale en grensoverschrijdende samenwerking sterk worden aangemoedigd.
  Ten slotte, in het kader van de hervorming van de Europese structuurfondsen en meer algemeen bij de bepaling van de beleidslijnen van de Europese Unie, zal het gewest erop toezien dat er rekening wordt gehouden met de stadsproblemen.
  3. Brussel, Hoofdstad van Europa : een functie die ontwikkeling inhoudt, een uitdaging om aan te gaan
  3.1. De uitbreiding van de Europese Unie
  Brussel bevestigt zich als Hoofdstad van Europa. Goed omringd en goed beheerd, opent deze functie perspectieven voor een aanzienlijke ontwikkeling van ons gewest.
  Brussel moet zich voorbereiden op de geleidelijke uitbreiding van Europa van 15 naar 28 staten, met een eerste belangrijke datum in 2004.
  De uitbreiding tot meer dan 28 staten is op langere termijn niet uit te sluiten.
  De uitbreiding van Europa in Brussel zal ontegensprekelijk een weerslag hebben op andere sectoren van het sociaal en cultureel leven, zoals de woningmarkt, de administratieve druk (kantoren, vergaderruimten,...), de mobiliteit en de sociale infrastructuur (scholen, kinderdagverblijven, kinderopvang,...).
  Wat de particuliere huisvesting betreft, moet ervoor worden gezorgd dat de evolutie van het woningaanbod een explosie van de huur- of aankoopprijzen voorkomt.
  Ook de mobiliteit, in de volle betekenis van het woord, is betrokken partij : het gaat niet alleen om al het openbaar vervoer van en naar de hoofdstad, maar ook om de druk van de auto's op de stad en over de invloed daarvan op het milieu.
  Er moet objectieve en doorzichtige informatie worden verstrekt, zowel aan de inwoners als aan de Europese ambtenaren, om clichés weg te werken.
  Als middelgrote stad op wereldschaal moet Brussel zijn stedelijk, cultureel en sociaal karakter bewaren. Het moet zijn stadsstructuur in stand houden, het leven van de wijken vrijwaren, vermijden om een megalopolis zonder ziel te worden en ervoor zorgen dat het zijn inwoners beschermt. De steun van de Europese instellingen aan de lokale besturen is op dat gebied onontbeerlijk. Inderdaad, de uitdagingen waarmee het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake leefmilieu, mobiliteit, infrastructuur, huisvesting, onderwijs en veiligheid wordt geconfronteerd, hebben een enorm belang voor alle inwoners, ongeacht of zij al dan niet internationale ambtenaren zijn.
  3.2. Evolutie van de Europese infrastructuur in het kader van de uitbreiding
  De aan de gang zijnde uitbreiding (tot 28 leden) zal niet leiden tot een hoge vraag naar bijkomende kantoor- en vergaderruimte voor de eigen behoeften van de Europese instellingen.
  Inderdaad, de Commissie heeft ter zake geen behoeften en voorziet ook geen capaciteitsprobleem, met name omdat het vernieuwde " Berlaymont " weer in gebruik zal worden genomen. Ze zet immers de rationalisering van de vestiging van haar diensten voort.
  Het Europees Parlement heeft behoefte aan + 50.000 m2 kantoor- en vergaderruimte met tolkcabines.
  De Raad vraagt 100.000 m2 kantoor- en vergaderoppervlakte.
  Wat de toekomstige Europese toppen betreft, moeten de verschillende vestigingsmogelijkheden, rekening houdend met hun weerslag op de wijk en in naleving van de stedenbouwkundige voorschriften.
  Zolang de Unie niet meer dan 27 tot 28 leden telt, kan dus aan de kantoorbehoeften van de Europese Instellingen worden voldaan. Een vraag van ongeveer 150.000 m2 bijkomende kantooroppervlakte stemt overeen met 1 % van het Brusselse aanbod.
  Toch moet er rekening worden gehouden met grote bijkomende vastgoedbehoeften ingevolge de vestiging van regionale kantoren, ondernemingen, particulieren, enz. van de nieuwe lidstaten.
  Buiten haar eigen ambtenaren lokt Europa inderdaad een indrukwekkend aantal organisaties naar Brussel, zoals regionale afvaardigingen, media, drukkingsgroepen, diverse verenigingen, advocatenkantoren, vastgoedkantoren, architectenbureaus, enz. Daarbij komen nog de officiële instanties die proberen om zich naar Brussel te " verplaatsen ". Op lange termijn zal dit " gevolg van Europa " zeker blijven groeien.
  Er dient een zo volledig mogelijke inventaris te worden opgemaakt van de behoeften, aangezien de vestiging van deze instellingen in Brussel kan leiden tot onverwachte problemen inzake kantoorruimte, huisvesting, mobiliteit en onthaal.
  Tegelijk moeten de in het verleden overeengekomen compensatie- en omkaderingsmaatregelen (stedenbouwkundige lasten, voorwaarden verbonden met de milieuvergunningen) tot uitvoer worden gebracht.
  De uitbreiding van de Unie zal ook de bouw vereisen van nieuwe scholen en sociale voorzieningen.
  Momenteel zijn er drie Europese scholen, die samen + 6.000 leerlingen tellen. Bovendien, gaan een onbepaald aantal leerlingen naar internationale scholen, Belgische scholen of scholen in hun land van herkomst.
  Vanaf 2004 zal een 4e Europese school noodzakelijk zijn. In overleg met de Europese, regionale en gemeentelijke verantwoordelijken moet een site worden gezocht en moeten de bouwvoorwaarden samen met de federale overheid worden bepaald.
  De geleidelijke komst van duizenden ambtenaren over verschillende jaren vanaf 2004 gaat gepaard met een toegenomen vraag naar huisvesting in het Hoofdstedelijk Gewest. Het woningaanbod in het Brussels Gewest zal toereikend moeten zijn om te voldoen aan de vraag, zonder grote spanningen op de markt te veroorzaken. Het gewest zal de gevolgen voortvloeiend uit de toename van de vraag naar huisvesting evalueren en zal de passende maatregelen treffen om grote spanningen op deze markt te vermijden.
  Europa stimuleert wel het openbaar vervoer, maar er moet worden toegegeven dat het aanbod niet voldoet. De mobiliteit is een grote bekommernis en als er niet dringend verbeteringen worden aangebracht aan haar vervoersysteem, zal de stad ter zake steeds meer problemen ondervinden.
  In dit opzicht moet werk gemaakt worden van het GEN en van een bereikbaarheid van de nationale luchthaven van Zaventem.
  Bovendien is het onontbeerlijk de opruiming en de renovatie van de openbare en groene ruimten van de Europese wijk voort te zetten.
  De bekommernissen van de Europese ambtenaren sluiten aan bij die van de Brusselaars inzake de opruiming van de wijken, de verfraaiing van alle openbare ruimten en het milieubehoud.
  3.3. Perspectieven op lange termijn
  De uitdaging van de geleidelijke uitbreiding tot 28 lidstaten zou, indien goed begeleid, door het Hoofdstedelijk Gewest moeten kunnen worden aangegaan.
  Op langere termijn zullen er vestigingsproblemen opduiken. Het overleg tussen het Hoofdstedelijk Gewest en de Europese Instellingen zal zodanig worden ontwikkeld, dat de opvolging van de integratie van deze laatste in de stadsstructuur wordt gewaarborgd. Hieraan moet nu reeds aandacht worden besteed en de nodige financiële middelen uitgetrokken.
  Het geniet de voorkeur de nieuwe Europese infrastructuur te vestigen op onbewoonde sites die groot genoeg zijn om het bestaande stadsweefsel te vrijwaren. Deze sites zijn bovendien goed ingericht en makkelijk bereikbaar met het openbaar vervoer.
  Deze toekomstige infrastructuur zou kunnen worden ontwikkeld op verschillende sites, waaronder de bestaande terreinen, waar ten gunste van alle inwoners de tewerkstelling, de huisvesting, de scholing, de gezondheidszorg, de kinderopvang en gedeeltelijk de vrije tijd en de cultuur harmonisch worden gegroepeerd, zodat het persoonlijk autoverkeer wordt beperkt.
  Tot slot moet Europa nu een symbolische daad stellen dat Brussel voortaan de Europese hoofdstad is, ook al huisvesten andere steden Europese instellingen of gedecentraliseerde diensten.
  4. Een positief beeld geven van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  Het Hoofdstedelijk Gewest heeft talloze belangrijke aantrekkingspunten, die moeten worden naar waarde geschat. Brussel krijgt soms te kampen met een gebrekkig imago, dat in zijn nadeel speelt. Zo wordt de soortnaam " Brussel " gebruikt om de Europese bureaucratie te benoemen. Brussel wordt te vaak gekoppeld aan het beslissingscentrum van de Europese instellingen.
  Tegenover deze bevindingen moet het Hoofdstedelijk Gewest er zelf voor zorgen dat het een gediversifieerd en intercultureel positief en menselijk imago uitstraalt naar de inwoners van de rand en naar al zijn bezoekers.
  De inzet is niet min : het gewest moet zijn imago verbeteren en een sterk internationaal positioneringbeleid voeren, om in de wereld aantrekkelijker te worden.
  Al identificeert het zich sterk met Europa, toch moet Brussel het imago uitstralen van een grote cultuurstad, zowel door de rijkdom van haar erfgoed als door haar creativiteit en culturele diversiteit. Ze moet haar imago van groene stad, van internationaal congressencentrum en van trefpunt van wetenschap en technologie ontwikkelen.
  Naar het voorbeeld van andere Europese steden moet Brussel ook prestigeprojecten kiezen, echte vaandeldragers van haar stadsvernieuwing.
  5. De prestigeprojecten, dynamische symbolen van het " Stadsproject ".
  Het eerste GewOP had de idee gelanceerd van " Brussel, Europese Stad van de cultuur in 2000 ". Het project heeft belangrijke gevolgen gehad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zowel op cultureel als op patrimoniaal en stedenbouwkundig vlak.
  Steden als Bilbao, Rijsel, Glasgow of Barcelona, die verwikkeld zijn in een stadsvernieuwingsproces, hebben ervoor gekozen om prestigeprojecten uit te werken die qua inhoud zeer origineel zijn.
  Deze dynamische symboolprojecten van het Stadsproject zullen pas een blijvende invloed hebben als zij alle aspecten van het stedenbouwkundig beleid integreren en bedacht zijn ten voordele van de inwoners.
  Er kunnen twee soorten prestigeprojecten zijn, die mekaar niet uitsluiten. Het kan gaan om al dan niet terugkerende sportieve of culturele evenementen (Zinneke Parade, Euro 2000, Brussel 2000, ...) of om permanente, betrouwbare en stevige realisaties (Guggenheim museum in Bilbao,...).
  Door aan de overheid vervaltermijnen op te leggen en door de krachten van de betrokken openbare en particuliere sectoren te bundelen, zorgen de prestigeprojecten voor het (versneld) inrichten van infrastructuren of voor culturele creativiteit.
  De identificatie en de realisatie van prestigeprojecten zijn dus belangrijke doelstellingen voor de Hoofdstedelijke Regering.
  De Regering zal een werkgroep oprichten, bestaande uit vertegenwoordigers van de overheidssector en van het bedrijfsleven, om de al dan niet terugkerende evenementen en stedenbouwkundige prestigeprojecten te identificeren en te evalueren, die door de overheids- en de bedrijfsactoren van het gewest in de loop van de komende jaren succesvol zouden kunnen worden gesteund.
  De werkgroep belast met het uitwerken van de projectoproepen zal een bestek moeten opstellen met de criteria van het (de) prestigeproject(en), om een echt transparant selectieproces te krijgen. De beoordeling van de projecten zal dus uitsluitend moeten gebeuren op basis van de in de projectoproep beschreven criteria.
  Deze criteria zijn onder meer :
  - het project moet illustratief zijn voor het stadsproject;
  - het project moet doelstellingen formuleren die moeten worden bereikt (economisch, inzake het leefmilieu, cultuur, inzake renovatie, opwaardering van het patrimonium,...) ;
  - de haalbaarheid van het project zal een van de hoofdcriteria zijn die in aanmerking moeten worden genomen. Zo moet het project globaal rendabel zijn op economisch vlak (in het voorstel moeten dus de financieringswijze en het voor de uitvoering ervan geplande budget worden verschaft);
  - het project moet de interculturele dimensie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aantonen;
  - het project vloeit voort uit een partnerschap van de particuliere sector en van de openbare sector;
  - in de mate dat het permanent is, zal het project worden uitgevoerd op een van de terreinen bepaald door de werkgroep (bv. Gebied van gewestelijk belang op de G.B.P's, langs het kanaal...);
  - het project zal bijdragen tot een duurzame ontwikkeling.
  PRIORITEIT 11
  De stedelijke leefbaarheid waarborgen door de veiligheid van personen en goederen
  Inleiding
  Veiligheid is een fundamenteel burgerrecht. De overheid is ervoor verantwoordelijk.
  Het vertrouwen van de burger in de overheid is onder andere gebaseerd op haar vermogen om de veiligheid van de burger te garanderen en zo het respect van de meest elementaire vrijheden van de burger te waarborgen.
  Het is noodzakelijk om de subjectieve of objectieve onveiligheid te bestrijden, niet alleen omdat de burger recht heeft op een veilige stad en een behoorlijke levenskwaliteit, maar ook omdat de sociale solidariteit belangrijk is. Het is inderdaad zo dat de stedelijke onveiligheid meestal op een discriminerende manier de zwakste bevolkingsgroepen, voornamelijk in de volkswijken, treft.
  Op gewestelijk niveau kunnen de problemen verbonden aan de onveiligheid slechts opgelost worden door een gecombineerde actie die de drie soorten initiatieven verenigt : een algemeen beleid voor de stadsvenieuwing en voor de sociale integratie van de marginale of uitgesloten bevolkingsgroepen, de ontwikkeling van preventiemiddelen door het verstrekken van informatie en het versterken van de burgerzin en tevens door een grotere aanwezigheid en beschikbaarheid van een buurtpolitie.
  Meer algemeen moet de strijd tegen de onveiligheid alle aspecten van de openbare actie betreffen. In de eerste plaats moet informatie verstrekt worden en moet iedereen opgeleid en begeleid worden om een sociaal leven te leiden en zich als een verantwoorde burger te gedragen. Bovendien moeten de zwaksten beschermd worden. Op de tweede plaats moet het gevoel verminderen dat er daden ongestraft blijven door effectieve en snellere rechtsvervolging.
  De invoering van de politiehervorming en meer bepaald de creatie van meergemeentezones zorgt voor een betere harmonisering van de overheidsactie. Het gaat hier echter om een eerste stap in de richting van een verbeterde coördinatie tussen alle instanties die betrokken zijn bij de problematiek op gemeentelijk, gewestelijk of gemeenschapsniveau en bij die van de deelnemers op het terrein.
  De veiligheids- en samenlevingscontracten verlenen aan de begunstigde gemeenten extra middelen om dit beleid naar behoren uit te voeren. Opdat deze contracten een positief effect zouden blijven hebben, moeten ze bestemd zijn voor gemeenten die de meest schrijnende problemen hebben. Dit zijn trouwens de gemeenten die over de minste eigen middelen beschikken.
  Er moet overwogen worden om meer middelen toe te kennen aan het preventiebeleid om zo de ontwikkeling van andere projecten mogelijk te maken die onontbeerlijk zijn nu dat er nieuwe criminele fenomenen opduiken.
  Tot slot vloeit de onveiligheid voor een groot deel voort uit de gevaren die aan het verkeer verbonden zijn, voornamelijk voor de zwakste weggebruikers : de voetgangers en de fietsers. De heraanleg van de openbare ruimten zal rekening moeten houden met de nodige aanpassingen om de veiligheid van die personen te waarborgen.
  1. Het leefklimaat
  1.1. Stedenbouw
  Een slechte aanleg van de openbare ruimten (pleinen, straten, ...) kan een diepgaand gevoel van onveiligheid teweegbrengen. In dit opzicht moet bijzondere aandacht besteed worden :
  - aan de kwaliteit van de wegen, de straten en het stadsmeubilair evenals aan de vormgeving, de netheid en onmiddellijke herstellingen in geval van vandalisme;
  - aan het respect van de rooilijn om een maximum aan duistere verborgen hoekjes te vermijden en om het open zicht van de openbare ruimten te verbeteren;
  - aan de kwaliteit van de openbare verlichting die zorgt voor een aangename nachtelijke sfeer die de openbare ruimten geschikt maakt voor iedereen, met eerbied voor de rust van elkeen;
  - in plaats van de gelijke toename van de lichtsterkte en aan de installatie van een veiligheidsverlichting die vooral de achtergestelde buurten een slechte naam geeft, moet gestreefd worden naar een kwalitatieve verlichting door de creatie van contrasterende sferen die de stadsstructuur onderlijnen en die de duidelijkheid van de ruimten bevorderen ten gunste van de veiligheid van de zwakke weggebruikers (voetgangers, fietsers, kinderen, enz.);
  - aan de groene ruimten ontworpen als ontspannings- en ontmoetingsplaatsen.
  De voortdurend bewoonde panden zijn een belangrijk preventie-element en versterken de sociale contacten. Deze vaststelling bevestigt dat de renovatie van leegstaande ruimten moet worden bevorderd.
  Ze pleit overigens ook voor het gemengde stedelijke karakter en wil in het bijzonder de woonfunctie in sommige handelsstraten opnieuw aanzwengelen, evenals in de hoofdzakelijk administratieve wijken.
  In het algemeen, moet elke heraanleg van in het begin, beschouwingen omvatten over de gezelligheid en de veiligheid van de openbare ruimte.
  1.2. Huisvesting
  De toegang van elkeen tot een waardige woning is een fundamenteel begrip inzake elementaire preventie en menselijke waardigheid.
  Behoudens dit algemeen aspect kunnen een aantal concrete maatregelen bijdragen tot het versterken van het veiligheidsgevoel in de woonwijken :
  - de beveiliging van de toegangsdeuren tot de woningen (inkom) moet worden verbeterd zonder ze evenwel om te vormen tot gesloten constructies of getto's;
  - de onmiddellijke buurt van de gebouwen moet ook heraangelegd worden. Zo moet er onder meer in semi-openbare ruimten voorzien worden. Deze ruimten kunnen voor een deel bestemd worden voor de functie " vrije tijd ";
  - de verlichting in de buurt moet verbeterd worden op dezelfde manier als wat hierboven vermeld werd in het punt " stedenbouw ";
  - de samenhang tussen het preventief gemeentelijk beleid, de bevolking en de verenigingen die meer in het bijzonder actief zijn in de sociale huisvestingssector moet aangemoedigd worden.
  1.3. Verkeer
  Een belangrijk fysiek onveiligheidsgevoel komt voort uit de gevaren inzake het verkeer, vooral bij bepaalde, meer kwetsbare groepen. In overeenstemming met wat voorzien is in het hoofdstuk " mobiliteit ", moeten de volgende punten een bijzondere aandacht krijgen :
  - voor de voetgangers :
  een verbeterde veiligheid bij het oversteken, meer bepaald door snelheidsbeperkingen (zone 30) in de wijken, alsook door de aanleg van uitspringende voetpaden op gevoelige plaatsen (scholen, ...); het onderhoud en de renovatie van de kwaliteit van de voetpaden, doeltreffende preventieve en repressieve maatregelen tegen het wild parkeren op de voetpaden;
  - voor de fietsers :
  aanleg en bescherming van fietspaden, of op zijn minst een rijstrook voorbehouden voor fietsers, met oog voor de continuïteit van het verkeer in het hoofd- en wijkwegennet; versterking van het gemengd karakter van de vervoermiddelen in de wijk;
  - voor de kinderen :
  een bijzondere bescherming in de omgeving van de scholen en de speelpleinen, plaatselijke workshops voor kinderen betreffende de verkeersveiligheid, maar ook ter voorlichting van de ouders;
  - voor de bejaarden :
  aangename inrichting van de kruispunten en aanpassing van de tijdsduur van de verkeerslichten voor de minder mobiele personen.
  1.4. Burgerzin
  De burgerzin en het wederzijds respect zijn één van de hoekstenen van ieder maatschappelijk leven.
  De vorming tot burgerzin is dan ook een voornaam antwoord op het onveiligheidsprobleem, doordat vooral de nadruk gelegd wordt op de preventie.
  De kennis van de instellingen, van de administratieve werking en van het beleid van de stad, van haar leefklimaat, van haar inwoners ... is een weergaloze troef en geeft eenieder de mogelijkheid om zich bewust te worden van zijn rechten en plichten ten opzichte van de anderen.
  De voorlichtingsprogramma's voor burgerzin moeten worden versterkt. Deze programma's moeten de inwoners doen inzien dat ze een invloed kunnen uitoefenen op de evolutie van hun omgeving en op haar beheer via een kritische benadering en een daadwerkelijke samenwerking aan een gemeenschappelijk project, dat maar kan als men de anderen en de goederen respecteert.
  De werkelijke bewustwording van de noodzaak van burgerzin, verloopt onder meer door het verwerven van de politieke rechten door alle inwoners van de stad.
  2. Het preventiebeleid
  2.1. Het sociaal reïntegratiebeleid van de kansarmen
  Om de sociale samenhang in de wijken te verbeteren, zal het Hoofdstedelijk Gewest een beleid ontwikkelen, dat berust op sociaal initiatief, dat in de bestaande sociale en gezondheidsdiensten geïntegreerd is. Hiervoor moet iedereen ingezet worden, zowel de openbare als de privé-actoren, wat bijdraagt tot de coherentie van de openbare interventie.
  Het preventiebeleid wordt doeltreffender indien alle inspanningen op de strijd tegen de sociale uitsluiting worden gericht, onder meer door de medewerking van de inwoners te bevorderen. Deze actoren moeten de kans krijgen om positieve levensprojecten te ontwikkelen. De algemene filosofie van deze projecten houdt een dagelijkse uitoefening in van het burgerschap, waarbij elke inwoner dichter bij de voorzieningen komt te staan die hem toelaten om aan een maatschappelijk project deel te nemen en inspraak te hebben in de beslissingen rond de uitvoering ervan.
  2.2. De strijd tegen het schoolverzuim
  De strijd tegen het schoolverzuim is levensnoodzakelijk voor het onderwijs op zich, maar vooral voor het onderwijs in de kansarme buurten.
  Deze actie vervult een aantal functies die het strikt onderwijskader overstijgen, vooral als ze preventief is. Ze geeft de school de mogelijkheid om haar socialiseringstaak te vervullen, ook bij de bevolkingsgroepen die blootstaan aan sociale, culturele en economische uitsluiting.
  Het werk van het verenigingsleven is aanvullend. Het ondersteunt de leerkrachten in hun werk dat steeds moeilijker wordt door de financiële beperkingen en door de druk die op de school rust.
  In sommige kansarme wijken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet de school versterkt worden via acties tegen het schoolverzuim.
  De verenigingen worden ertoe aangezet hieraan mee te werken, zonder dat deze actie evenwel steeds gepaard gaat met een echte erkenning van hun werk.
  De rol die deze verenigingen vervullen is veelzijdig :
  - band tussen de leerlingen, tussen de leerlingen en de ouders en ook met de school zelf;
  - band tussen de school en de ouders;
  - plaats voor socialisering en burgerzin.
  Het tekort aan financiële middelen voor de scholen en de moeilijke werkomstandigheden van de leerkrachten in de kansarme wijken vergen bijzondere aandacht van het gewest inzake versterking van de maatregelen tegen het schoolverzuim.
  De school is één van de voornaamste stuwende krachten in de strijd tegen de sociale uitsluiting en waarborgt alle kinderen, ongeacht hun sociale afkomst, een collectieve emancipatie. De toekomst van de stad berust op de uitwerking van een kwalitatief opvoedingsproject dat de slaagkansen van alle kinderen op school veilig stelt.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft het institutioneel initiatief overgenomen en heeft de actie van het " Programma Preventie Schoolverzuim " uitgebreid tot de Brusselse gemeenten en heeft daar alle actoren terzake bij betrokken.
  Het gewest zal zijn inspanningen in de strijd tegen schoolverzuim voortzetten en versterken. In deze zin zal het programma van het gewest :
  - het gemeentelijk overleg over de schoolmoeheid in al haar vormen inleiden of ondersteunen;
  - zorgen voor een harmonisatie van de verschillende opdrachten, opleidingen en evaluaties van de schoolbemiddelaars, ongeacht onder wiens bevoegdheid ze ressorteren;
  - de samenwerking met de afdeling familiezaken van het parket van Brussel voorzetten;
  - de oprichting van think-tanks bevorderen en een actiedynamiek op intergemeentelijk niveau opzetten.
  2.3. Preventiewerkers
  De " preventiewerkers " maken sedert enkele jaren deel uit van de middelen die ingezet worden om een beleid te ontwikkelen dat de sociale uitsluiting bestrijdt.
  Deze specifieke methode van sociaal straatwerk werd ontwikkeld in de kansarme wijken, vooral omdat het sociaal vangnet om de gevolgen van de sociale uitsluiting te bestrijden in feite niet volstaat om met de klassieke en institutionele middelen alle noodsituaties op te vangen.
  De rol van de straatwerker of van de straatopvoeder bestaat erin de personen te helpen die de instellingen niet konden integreren of die ze niet konden opvolgen, maar ook diegenen die om de meest uiteenlopende redenen zelfs elk contact met deze instellingen weigeren, en waarmee men rekening moet houden in de praktijk.
  2.4. De sociale bemiddelaars
  De sociale bemiddelaar is een schakel tussen de talrijke bestanddelen van de bevolking, het plaatselijk bestuur en de diverse instellingen en verenigingen, voor alle kwesties die te maken hebben met de verbetering van de levensomstandigheden en het samenwonen van personen met een verschillende cultuur en van verschillende leeftijden. Deze band maakt het mogelijk om een echte synergie tot stand te brengen die bevorderlijk is voor een betere wederzijdse verstandhouding en een permanente dialoog tussen de verschillende plaatselijke actoren.
  .5. De gemeentelijke schoolbemiddelaars
  De schoolbemiddelaars vormen een echte schakel tussen de jongere, zijn gezin, de school en de sociale diensten in de ruime zin. De situaties van schoolverzuim en herhaaldelijk falen, komen immers voort uit moeilijkheden op school en thuis.
  Het is niet voldoende dat men de problematiek van deze jongeren aanpakt als ze zich reeds in een situatie van uitsluiting bevinden. We moeten deze sociale uitsluiting eerder voorkomen.
  2.6. De straathoekwerkers
  Het straathoekwerk streeft een drievoudige doelstelling na : de pedagogische, de educatieve en de medewerking van de gemeenschappen. Bovendien bindt het de strijd aan tegen burgerlijk wangedrag en zelfs tegen gedrag dat tot delicten leidt.
  Het educatief en pedagogisch hoofdstuk wil de straatjeugd begeleiden. In een maatschappij waar er een verlies is aan aanknopingspunten, moet de straathoekwerker steeds meer de gebruikelijke opvoedende rol van de ouders waarnemen.
  Dit gebeurt via een vertrouwensband en het wederzijds respect dat gebaseerd is op verdraagzaamheid. Dit belet helemaal niet om deze jongeren aan te zetten tot het verwerven van een kritische geest voor de belangrijke maatschappelijke problemen.
  In de praktijk is de straathoekwerker in bepaalde gevallen hun enige educatieve aanknopingspunt. Hij moet de jongeren voor hun verantwoordelijkheid en de maatschappelijke normen stellen.
  Het onderdeel gemeenschapmedewerking is nodig voor de sociale benadering van het straathoekwerk. De straathoekwerker kan geen genoegen nemen met een vorm van zelfbedruiping. Zijn werk moet binnen een netwerk passen en moet in perfect overleg gebeuren. Hij mag zich dus niet beperken tot de jongeren, maar moet alle leeftijdsklassen binnen de wijk aanspreken. Hij streeft ernaar de inwoners, op langere termijn, aan te zetten om mee te werken aan de sociale ontwikkeling van hun wijk.
  Het hoofdstuk van de strijd tegen " onwellevend gedrag " vloeit stelselmatig voort uit de twee eerste hoofdgedachten. De ontwikkeling van de educatieve krachten in de wijken draagt bij tot de ontwikkeling van de sociale betrekkingen. De aanwezigheid van straathoekwerkers zorgt onrechtstreeks voor een sociale regulatie van " onwellevend gedrag ". Door zijn zichtbare aanwezigheid zorgt de straathoekwerker ervoor dat het onveiligheidsgevoel dat bij de bevolking heerst wordt beperkt. Naast het preventieve aspect van het straathoekwerk, moet het belang van dit soort sociale interventie op de sociale uitsluiting en de sociale en professionele inschakeling van kansarme jongeren benadrukt worden.
  Voor dit werk, dat ook bijdraagt tot de cohesie van een stad en haar inwoners, is het belangrijk te zorgen voor een ontwikkeling van zowel het aantal straathoekwerkers als over hun praktische en theoretische opleiding, met behoud van de coherentie van hun initiatieven door overleg met de verschillende betrokken subsidieverlenende administraties.
  3. Nieuwe beveiligingsberoepen
  Er zullen een aantal functies aangemoedigd worden die de gezelligheid in de stad waarborgen en die de dialoog bevorderen : parkwachters, stadswachters, stewards,....
  De rol die hen toevertrouwd wordt, mag in geen geval verward worden met de repressieve rol van de politiediensten.
  3.1. De Technopreventie
  Er moeten een aantal technologieën ontwikkeld worden om gedeeltelijk te kunnen antwoorden op de problemen waarmee specifieke groepen te kampen krijgen (Telepolitie, Telehulp...).
  Deze systemen moeten via aangepaste informatiecampagnes ter beschikking gesteld worden van iedereen.
  Er moeten ook bewustmakingscampagnes opgezet worden om te waarschuwen voor een bepaald aantal gedragingen (open vensters van de wagen, valse politie...).
  De agenten die met deze campagnes belast zijn, zullen een aangepaste opleiding krijgen.
  3.2. De statistische gegevens
  De toepassing van een doeltreffend veiligheidsbeleid kan alleen via een grondige kennis van de problemen en hun evolutie. In dit opzicht is het nodig een betrouwbare en samenhangende gegevensbank voor heel het Hoofdstedelijk Gewest bij te houden.
  Om ten volle gebruik te maken van dit instrument, moet de inhoud in kaartvorm worden uitgedrukt.
  Bovendien kunnen de objectieve gegevens worden aangevuld met degelijke opiniepeilingen die in een welbepaalde wetenschappelijke context en met de nodige nauwkeurigheid uitgevoerd werden. Hierdoor is het mogelijk om het subjectief onzekerheidsgevoel en de weerslag van de diverse ingestelde beleidsvormen te meten.
  De statistische studies die op deze basis gerealiseerd werden, moeten de diverse actoren in staat stellen hun initiatieven beter te moduleren. De resultaten moeten aan de diverse verantwoordelijken meegedeeld worden, waarbij moet worden voorzien in mechanismen voor de vertrouwelijke verwerking, zodat de statistieken niet van hun oorspronkelijk doel afwijken.
  4. Het specifiek veiligheidsbeleid
  4.1. Buurtpolitie
  De politie moet opnieuw een vertrouwensrelatie aanknopen met de burgers.
  Het principe van de buurtpolitie zal uitgewerkt worden. Dit betekent niet alleen een grotere aanwezigheid van politie in de straten, maar ook een gedeeltelijke decentralisatie van de lokale politie onder de vorm van wijkcommissariaten.
  De wijkagenten moeten dus terug ingevoerd of uitgebreid worden. Ze moeten, in de toekomstige lokale politie, voorname pionnen in het korps worden.
  De decentralisatie van het politiewerk, die in het kader van de hervorming gepland is, zal de lokale politiediensten in staat stellen hun basistaak van buurtpolitie te verzekeren, met andere woorden toezien op de naleving van de politieverordeningen, maar ook :
  - een betere aanwezigheid op het terrein waarborgen;
  - een doeltreffender preventief optreden, onder meer door een betere samenwerking met de sociale openbare en privé-voorzieningen;
  - een snellere tussenkomst bij de ordehandhaving, bij ongevallen of bij brand;
  - een vlottere beschikbaarheid in het contact met de bevolking en met name voor een eerste opvang van de slachtoffers van bepaalde misdaden of misdrijven.
  De wijkcommissariaten zullen zowel goede werkomstandigheden voor de manschappen bieden en een kwalitatieve opvang voor de bevolking en een bescherming van de gebouwen zelf.
  4.2. Het aantal politieleden volgens de KUL-normen
  Er zal bijzondere aandacht gaan naar het invullen van de diverse politiekaders.
  De politiemanschappen zullen zich ook weer met hun eigenlijk werk kunnen bezighouden en worden vrijgesteld van de administratieve taken ingevolge een grotere indienstneming van hulpagenten.
  Aantal politiediensten volgens de KUL-normen :
  - Zone Brussel - Elsene 2.121,7
  - Zone Etterbeek - Sint-Lambrechts-Woluwe - Sint-Pieters-Woluwe 437,3
  - Zone Evere - Schaarbeek - Sint-Joost 659,6
  - Zone Anderlecht - Vorst - Sint-Gillis 703,7
  - Zone Ganshoren - Berchem - Jette - Koekelberg - Molenbeek 586,9
  - Zone Oudergem - Ukkel - Watermaal 404,4
  4.3. De bestrijding van welbepaalde vormen van criminaliteit
  De criminaliteit kan sterk uiteenlopende vormen aannemen die telkens deel uit maken van een algemeen, gecoördineerd en geïntegreerd beleid, maar toch een aangepaste aanpak vereisen. In het kader van de bevoegdheden op elk gezagsniveau, genieten de volgende verschijnselen een doelgerichte aanpak :
  - gewelddelicten;
  - georganiseerde misdaad;
  - witteboordencriminaliteit;
  - mensenhandel en uitbuiting;
  - seksuele delicten;
  - jeugdcriminaliteit;
  - hooliganisme;
  - hinder en criminaliteit in verband met drugs;
  - verkeersagressie.
  5. De coördinatie van de actoren
  5.1. De meergemeentezones voor de politie
  De hervorming van de politiediensten heeft het politielandschap van het Koninkrijk grondig gewijzigd door een geïntegreerde politiedienst op te zetten gestructureerd op twee niveaus : de federale en de lokale politie.
  In het gewest zijn er zes politiezones die enerzijds de basispolitiezorg, op lokaal niveau, moeten waarborgen en anderzijds bepaalde politietaken van federale aard moeten vervullen.
  In de zones worden de bevoegdheden op politievlak (die vroeger door de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen uitgeoefend werden) voortaan toevertrouwd aan de politieraad en het politiecollege.
  De politieraad is verhoudingsgewijs samengesteld uit leden van de gemeenteraden van de verschillende gemeenten, op basis van de bevolkingscijfers per gemeente.
  Het politiecollege bestaat uit de burgemeesters van elke gemeente.
  5.2. De veiligheids- en de samenlevingscontracten
  De veiligheids- en de samenlevingscontracten verzekeren de veiligheid in de stad en bestrijden het onveiligheidsgevoel door een algemene benadering waarbij alle betrokken institutionele actoren en de actoren in het veld ingezet worden. Deze benadering is zowel op het preventieve als op het repressieve aspect gericht.
  De contracten werden ontworpen als een concreet antwoord op het onveiligheidsgevoel, rekening houdend met de specifieke realiteit van de betrokken wijken en gemeenten.
  De politiehervorming, die in 2002 volop van kracht wordt, zal alle verantwoordelijkheid inzake preventiebeleid naar het gewest doorschuiven. Daarom moet het gewestelijk hoofdstuk van de veiligheids- en de samenlevingscontracten volledig in die zin herzien worden.
  De contracten voor een doelgericht beleid in gemeenten en wijken die bijzonder getroffen worden door de onveiligheid, worden versterkt. Het zou bijzonder contraproductief zijn om de tot op heden geleverde inspanningen aan te tasten door deze maatregel tot de volledige zone uit te breiden. De gemeente blijft dus de enige bevoorrechte gesprekspartner terzake.
  Afbeelding 118
  6. De concentratie van de middelen
  De meest kansarme wijken worden gekenmerkt door het feit dat ze een aantal handicaps opstapelen inzake kleine misdaad, hoge werkloosheidscijfers, dichtheid van de bevolking, een aanwezigheid van veel kinderen, een tekort aan groene ruimten, kleine en onbewoonbare woningen, lage scholingsgraad, zware schuldenlast,....
  Vandaar dat het gewest budgettaire middelen inzake het stadsvernieuwingsbeleid ter beschikking stelt om de wijken die belangrijke sociale problemen kennen, te herwaarderen.
  De veiligheids- en de samenlevingscontracten die naar een preventiebeleid geheroriënteerd worden, moeten dit beleid ondersteunen en moeten in deze gemeenten gecentraliseerd worden. Veelal beschikken deze gemeenten niet over de vereiste eigen middelen om voor een doeltreffend veiligheidsbeleid te zorgen.
  7. De strijd tegen het gevoel van straffeloosheid
  Een belangrijk deel van het huidige onzekerheidsgevoel is een gevolg van het feit dat de Brusselaar de indruk heeft dat daders vaak ongestraft blijven.
  Deze indruk is uiteraard een gevolg van de huidige verzadiging van het rechtssysteem. Het gevoel van straffeloosheid kan enkel doeltreffend bestreden worden door een snellere en efficiëntere rechtsvervolging, ongeacht de aard van de inbreuk, van de minst tot de meest erge misdaad.
  De parketten zouden intensiever gebruik moeten maken van alternatieve gerechtelijke maatregelen, alternatieve straffen en strafrechtelijke bemiddeling. Zo kan men op een gepaste manier reageren op de problematiek van personen die voor het eerst strafbare handelingen stellen, door hen bewust te maken van hun daden, waarbij ze de kans krijgen om de schade te herstellen en waarbij tegemoet gekomen wordt aan de wensen van de slachtoffers. Bovendien bieden ze een aangepast alternatief voor de overbelasting van de rechtbanken. In het gewest is er momenteel nog geen gepaste regeling. Vandaar dat de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie snel de ordonnantie zal uitvoeren op het vlak van de bijstand aan jongeren, zodat een gepast kader gecreëerd wordt ter ondersteuning van de diensten die de alternatieve straffen, de strafbemiddeling en de educatieve maatregelen toepassen.
  PRIORITEIT 12
  Een wetenschappelijk beleid ontwikkelen dat gericht is op de nieuwe technologieën die bijdragen tot de economische groei, door erover te waken dat de onderzoeksresultaten voornamelijk via overdrachten tussen de academische wereld en de bedrijven in het gewest benut worden
  1. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kruispunt van wetenschappelijk onderzoek en technologische vernieuwing
  Afbeelding 119
  Met zijn centrale ligging in het Europese onderzoekslandschap biedt het Hoofdstedelijk Gewest een voorbeeldig en gegeerd potentieel aan middelen. Het gewest telt ongeveer 10.000 vorsers in diverse structuren zoals : openbare onderzoekscentra en eenheden die in de bedrijfswereld, KMO's, universiteiten en hogescholen geïntegreerd zijn (5 universiteiten, 15 hogescholen en hogere instituten, 32.951 studenten in het universitair onderwijs en 37.028 studenten in het hoger niet-universitair onderwijs). Het gewest plukt aldus de vruchten van de ontwikkelingen van de industriële structuur, die meer dan dertig jaar geleden opgezet werd, naar een gevarieerde economische structuur die een aanzienlijke meerwaarde kan verwezenlijken.
  Dit gewest, de 10e Europese Regio inzake onderzoek, speelt een belangrijke, centrale rol op het vlak van technisch en personeelsadvies en op het vlak van de certificaten.
  Om deze concentratie aan interveniënten te oriënteren, moet het gewest zijn aanwezigheid, toegankelijkheid en verstaanbaarheid ontwikkelen; het gewest moet de harmonieuze ontwikkeling van de efficiënte infrastructuren voor onthaal, communicatie en verplaatsing aanmoedigen. De uitbreiding van de Europese Unie maakt deze nood nog dringender om in de eerste plaats de centrale positie van het gewest te benutten en rekening te houden met het gemengde, harmonieuze karakter van de functies.
  Dit betekent dat het gewest zijn behoeften en mogelijkheden voortdurend en correct evalueert. Deze behoeften worden geconfronteerd met de behoeften en mogelijkheden van de omliggende gewesten en de concurrentie. Een statistisch hulpmiddel is dus onmisbaar.
  Een statistisch hulpmiddel ontwikkelen voor de vergelijkende evaluatie (benchmarking) en de goede praktijken.
  Naast de " historische " sectoren - luchtvaart en chemie - zijn het vandaag de volgende Brusselse sectoren die het speerpunt van het beleid vormen :
  - de biomedische wetenschappen en technologieën;
  - de informatietechnologie, met inbegrip van de toepassingen voor virtual reality;
  - de medische wetenschappen, de biotechnologie (bio-informatica), de farmaceutische wetenschappen;
  - de agrovoedingssector;
  - de technische wetenschappen, de infrastructuren;
  - de duurzame ontwikkeling - met name de milieuvriendelijke technologieën en de energiebesparing.
  Het gewest moet een permanent en toekomstgericht toezicht houden op de sectoren die van wezenlijk belang zijn voor het beleid, met name door zich voornamelijk toe te leggen op de administratie, op Technopol en op de collectieve onderzoekscentra.
  2. De doelstellingen van het wetenschappelijk onderzoek en de technologische vernieuwing
  De gewestelijke strategie inzake promotie van het onderzoek en de vernieuwing moet verdedigd en aangezwengeld worden.
  Tot de doelstellingen van de technologische vooruitgang behoren veelal de verbetering van het welzijn, de economische ontwikkeling en de vooruitgang door middel van vernieuwing. Deze nieuwe technologieën moeten echter wel gekoppeld worden aan ethische waarden, voornamelijk in de sleutelsectoren die de mens rechtstreeks aanbelangen.
  Dit impliceert ook de feitelijke en praktische erkenning dat het wetenschappelijk onderzoek en de technologische vernieuwing de economische vooruitgang en ontwikkeling ondersteunen, alsmede de sociale promotie, nieuwe betrekkingen en de samenwerking.
  Vanuit dit standpunt is het duidelijk dat het onderzoek de stuwende kracht is voor de economische wederontplooiing van het Hoofdstedelijk Gewest.
  Daarom moet het onderzoek geïntegreerd worden in een globaal beleid voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling dat erop gericht is om de noden en zwakten van de gewestelijke economie te verbeteren. Vanuit deze logica moet het onderzoek voornamelijk gericht zijn op de beste technologieën die momenteel beschikbaar zijn.
  In dit opzicht vormen de ontwikkeling van de meest technologische segmenten (de industrie, de technische wetenschappen, het advies en de dienstverlening aan de bedrijven) en de ontwikkeling van een KMO-netwerk de belangrijkste zichtpunten van een gewestelijk onderzoeksbeleid.
  Hoewel de wetenschap zich niet beperkt tot gewesten, kunnen de resultaten ervan niettemin op gewestelijk niveau benut worden, voornamelijk omdat zij gebruikt maakt van het menselijk kapitaal.
  Ons economisch weefsel moet zich niet beperken tot het uitbaten van de onderzoeksresultaten in het Hoofdstedelijk Gewest, maar ook voordeel halen uit de innovaties die elders ontstaan.
  Ongeacht de bron van de resultaten blijven de moeilijkheden van het proces voor de overdracht van technologieën dezelfde.
  Onze bedrijven moeten met de hulp van het gewest toegang krijgen tot technologieën die plaatselijk nog niet beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in het kader van gemeenschappelijk onderzoek. Het gewest heeft zich voorgenomen om op gewestelijk, nationaal en internationaal vlak samenwerkingsakkoorden te sluiten.
  Daarom moeten de productieve krachten van het gewest ook een plaats krijgen in de Europese Onderzoeksruimte. Het gewest moet gebruik maken van de hulpmiddelen die dankzij het 6e Kaderprogramma zullen vrijkomen, met name de ontsluiting van de gewestelijke onderzoeksprogramma's voor andere lidstaten, in de zin van artikel 169 van het Unieverdrag, de medewerking aan de expertisenetwerken en aan geïntegreerde projecten. Het is van essentieel belang dat een deel van de regionale budgetten besteed wordt aan de snelle integratie van de onderzoeksinstanties in een Europees kader. Het gewest moet de KMO's bijstaan bij het gebruik van deze mogelijkheden.
  2.1. Een hulpmiddel in het leven roepen voor de bevordering en de herwaardering van het onderzoek en de vernieuwing dat geïntegreerd is in de Europese context
  Allereerst moet het gewestelijk beleid inzake wetenschappelijk onderzoek en technologische vernieuwing geïntegreerd worden in de Europese Onderzoeksruimte.
  De rol van operatoren zoals TECHNOPOL of de universitaire interfaces die door het gewest gefinancierd worden, moeten versterkt en herdacht worden in het kader van een rationalisatie van de beheersmiddelen van het wetenschappelijk onderzoek en de technologische vernieuwing, in het kader van een Europese visie in overeenstemming met het 6e Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling. Men zal er winst uithalen op het vlak van de doeltreffendheid, de zichtbaarheid en de samenhang.
  " European Research and Innovation Centre - Brussels ".
  Om de hoofdstad van Europa concreet te kunnen positioneren als de hoofdstad voor onderzoek en technologie, moet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het initiatief nemen om de oprichting van een Europees centrum voor onderzoek en vernieuwing te bestuderen. In plaats van een Europees agentschap gaat het om de oprichting van een efficiënt verbindingspunt tussen de verschillende gewestelijke en nationale onderzoekers en de Europese instanties. Als een echt coördinatiecentrum zal het de delegaties van de onderzoeks- en vernieuwingseenheden uit de Europese regio's verenigen (nationale en gewestelijke afvaardigingen, onafhankelijke en privé-onderzoeksinstellingen, universiteiten). Het statuut van dit Centrum zou gebaseerd kunnen worden op dat van de VBBE, zodat men buitenlandse onderzoekers kan helpen om zich op het grondgebied van ons gewest te vestigen. Het centrum in Brussel zal een uitstalraam en vooral een platform zijn voor de Europese Onderzoeksruimte.
  Dit instrument is bedoeld om :
  - contacten en samenwerkingsverbanden tot stand te brengen tussen de onderzoekers en de vernieuwende bedrijven van gelijk welke oorsprong om de samenwerking te bevorderen. Het centrum zal een belangrijk punt zijn voor de toenadering tussen de universiteiten en de bedrijfswereld. Het actieterrein zal de reikwijdte hebben van de Europese Onderzoeksruimte;
  - lobby- en adviesgroepen te vormen bij de Europese Unie en nauw samen te werken met het DG Onderzoek en andere in Brussel gevestigde organen.
  - de contacten tussen de lokale Europese onderzoekscentra en de centra buiten Europa te vergemakkelijken en te centraliseren;
  - een uitwisselingscentrum voor onderzoekers op te richten en bij te dragen tot de mobiliteit van de onderzoekers, zowel op Europees als op wereldniveau;
  - de contacten met de investeerders te vergemakkelijken en de financiering en oprichting van spin-offs en start-ups te bevorderen;
  - een Europees seminariecentrum verwezenlijken.
  De oprichting van dit centrum voldoet aan de basisprincipes van het 6e Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling. Met een dergelijk instrument zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan de spits van de Europese Onderzoeksruimte komen te staan en actief deelnemen aan de ontwikkeling en de structurering ervan. Het gewest zal zich volledig integreren in het Europese kader voor promotie van de KMO's, voor de coördinatie van het onderzoek en de internationale samenwerking, voor de gewestelijke dimensionering en de mobiliteit van de onderzoekers. Bovendien zal het gewest zorgen voor continuïteit in zijn acties met betrekking tot de bijdrage tot het Belgisch voorzitterschap van de EU.
  In een dergelijke context moet dit project aanzienlijke steun krijgen van de Europese Unie evenals van het Directoraat-Generaal Onderzoek. Bovendien is een dergelijk centrum een uniek en krachtig middel om Brussel een niet te verwaarlozen plaats te geven op het vlak van het Europese onderzoek.
  Dit Europees Centrum voor Onderzoek en Vernieuwing zou gefinancierd kunnen worden door :
  - het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  - de federale overheid en de andere gewesten;
  - de openbare en privé-onderzoekscentra;
  - de Europese Unie, met subsidies van de Europese Investeringsbank.
  De oprichting van het Europees Centrum voor Onderzoek en Vernieuwing zou in het ideale geval ook gekoppeld kunnen worden aan een themaproject, zoals bijvoorbeeld de oprichting van een complex voor wetenschappen, kunsten en seminaries naar het model van La Villette in Parijs. Een project dat bij voorkeur op de terreinen van Thurn & Taxi's verwezenlijkt kan worden, met eerbied voor de architectuur van de bestaande gebouwen; een dergelijk project zou door de privé-investeerders ontwikkeld kunnen worden, voor zover het een garantie voor rendabiliteit biedt, en dit alles ten gunste van het algemeen belang van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  2.2. Een menselijk potentieel met een hoge technische en wetenschappelijke toegevoegde waarde ontwikkelen
  Voor de bedrijven die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigd zijn, is de mogelijkheid om nieuwe kennis te vergaren een garantie voor toekomstige concurrentiekracht. Deze nieuwe kennis vormt tevens een essentiële basis voor duurzame ontwikkeling.
  In dit kader zal het gewest zorgen voor een efficiënte promotie van de opleiding en, zal in het bijzonder naar de jongeren toe, de nadruk gelegd worden op de promotie van aantrekkelijke wetenschappelijke loopbanen.
  Daarom moet het sensibiliseringsbeleid voor de jongeren inzake wetenschappen en technologie versterkt worden, zodat de onderzoekscentra en de bedrijven kunnen beschikken over een hooggekwalificeerd technisch en wetenschappelijk arbeidspotentieel. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vormt een kruispunt voor onderzoek en technologie. Het gewest moet zich profileren door zijn arbeidspotentieel op te leiden, als behoeder van dit " intellectueel kapitaal " en waarborg van creativiteit en vernieuwing. Zo versterkt het zijn imago van intellectueel ankerpunt met hoge toegevoegde waarde. De wetenschappelijke/technologische aantrekkingskracht van het gewest en, derhalve, de toekomst ervan, is afhankelijk van de bekwaamheid van zijn grijze massa in de toekomst.
  2.3. De aantrekkelijkheid van het Hoofdstedelijk Gewest voor buitenlandse onderzoekers moet vergroot worden door de ontwikkeling van gevorderde technologische opleidingen in het Engels
  De voorbereiding van de jongeren op de opleiding, het onderzoek, de technologieën en het ondernemerschap kan al op vroege leeftijd beginnen. De jongeren staan open voor de wetenschappelijke basisprincipes en methodes. Zij moeten hypothesen kunnen opstellen en experimenten uitvoeren, resultaten analyseren en deze resultaten aan hun hypothesen toetsen.
  De oprichting van een goed uitgerust en omkaderd centrum, in samenwerking met de instellingen van de gemeenschappen, zou de leerlingen reeds op jonge leeftijd vertrouwd kunnen maken met een reeks experimenten die alle wetenschappelijke domeinen beslaan. Dit centrum kan eveneens geïntegreerd worden in het grotere concept van een complex voor wetenschappen, kunsten en congressen (zie hoger).
  Om dit te verwezenlijken, is het eveneens noodzakelijk dat de samenwerking tussen de bedrijven van het gewest en de universiteiten, de hogescholen en hogere instituten van de twee gemeenschappen, alsmede de collectieve onderzoekscentra, gestimuleerd wordt.
  Bovendien is het wenselijk dat Brussel de Europese zetel van de grote buitenlandse scholen aantrekt.
  2.4. Aantrekking van beslissings- en onderzoekscentra
  De gewestelijke strategie op het vlak van wetenschappelijk onderzoek, technologische vernieuwing en stedenbouw moet zorgen voor de verankering van Brusselse beslissingscentra en onderzoekseenheden te Brussel.
  Verschillende initiatieven zijn noodzakelijk om de onderzoekssector op een stevige basis te kunnen vestigen, zoals :
  - de vestiging van het European Research and Innovation Centre - Brussels;
  - de commercialisering, in de mate van het mogelijke, van de resultaten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, onder meer door de oprichting van start-ups;
  - de ontwikkeling van nieuwe procédés binnen de bedrijven die in Brussel gevestigd zijn;
  - de invoering van nieuwe toepassingen in aangelegenheden van algemeen gewestelijk belang (leefmilieu,...);
  - de versterking van het programma Prospective Research for Brussels.
  Niettemin moet de regel die erin zou bestaan om de door het gewest gesubsidieerde onderzoeksresultaten systematisch in het gewest te exploiteren, versoepeld worden rekening houdend met :
  - het economisch belang van de onderzoeksactiviteit op zich;
  - de globalisatie van de activiteiten van onze bedrijven;
  - in het bijzonder geval van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het stedelijk karakter ervan dat een beperking betekent voor talrijke industriële activiteiten.
  Het gewestelijk belang kan er dus bijvoorbeeld in bestaan de onderzoekseenheden en de daaraan verbonden diensten op zijn grondgebied te behouden.
  Het lijkt gepast om de verplichting van de gewestelijke exploitatie van de resultaten te vervangen door een verbintenis om deze resultaten "in het best mogelijke belang van het gewest" aan te wenden, ongeacht of dit nu op korte of op lange termijn is.
  2.5. Het reserveren en ontwikkelen van de geografische ruimte die bestemd is voor onderzoek en vernieuwing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  De wil om het onderzoek in het BHG te promoten zou tot uiting kunnen komen via een beleid van bodembestemming. Het is een goede zaak om de concentratie van het onderzoek in bepaalde zones te ondersteunen (bijvoorbeeld researchparken waarbij de criteria voor de keuze van de bedrijven herwerkt moeten worden om tot een meer efficiënte samenwerking te komen tussen industrie en universiteit). De concentratie van de onderzoeksactiviteiten is een bepalend element om de synergie tussen de bedrijven onderling en met de universiteiten te bevorderen of op gang te brengen.
  Anderzijds zullen de onderzoeksactiviteiten ook aanvaard en zelfs ondersteund worden in zones met een andere bestemming. In dit geval, als de onderzoeksactiviteit verenigbaar is met de hoofdbestemming, kan de onderzoeksfunctie aanvaard en aangemoedigd worden.
  Gelet op de schaarsheid van de terreinen is het essentieel om ruimte te reserveren voor innoverende bedrijven en/of bedrijven die over onderzoekscapaciteit beschikken. De zones waar het wetenschappelijk potentieel geconcentreerd wordt, moeten geïdentificeerd, uitgebreid en ontwikkeld worden naargelang hun technologische specialisaties en/of hun activiteiten (COOVI, ERASMUS, PLAINE, WOLUWE enz.). De zones met braakliggende terreinen moeten in deze zin herbestemd worden.
  Het begrip researchpark zal herzien worden en zal eventueel omgedoopt worden. Het "valley"-concept zou toegepast kunnen worden. Het gewestelijk grondgebied vormt meerdere technologische micro-"valleys" die elkaar overlappen, aanvullen en interactief zijn. Brussel vormt bovendien het centraal convergentiepunt van een Europese macroregio voor wetenschappelijke en technologische ontwikkeling. Het "hightech"-imago van het gewest komt tot uiting over het hele grondgebied. Dit is betekenisvol voor alle expertisedomeinen van het gewest en is bijzonder kenmerkend voor de biomedische pool waarvan de intense en innoverende activiteit pro-actief bevorderd moet worden om voor de gepaste opleving te zorgen (Biomedical Valley).
  Wanneer de uitbreiding van een onderzoeksactiviteit, uitgevoerd in het BHG, uitmondt in een behoefte aan meer ruimte, is het noodzakelijk het bedrijf op het grondgebied van het gewest een nieuwe vestigingsplaats te geven. Hiertoe is een geschikte infrastructuur absoluut noodzakelijk zodat de jonge bedrijven (die onder meer afkomstig zijn van starterscentra) zich elders op het grondgebied van het BHG kunnen vestigen. Vandaar de noodzaak om over een inventaris van de beschikbare of te gebruiken ruimten te beschikken.
  3. Onderzoek, een volwaardige activiteit, een factor voor duurzame gewestelijke groei en ontwikkeling
  Het wetenschappelijk onderzoek is, door de aard ervan, een essentiële economische activiteit die gepaard gaat met een duurzame groei en ontwikkeling. Het zorgt voor directe en indirecte arbeidsplaatsen en vereist infrastructuren en uitrustingen. Steun aan het wetenschappelijk onderzoek betekent ook steun voor de economische ontwikkeling die bijzonder goed past in een stedelijke omgeving.
  De omvang van de onderzoekseenheden laat toe dat ze zich bijna overal kunnen vestigen. Daarom is het noodzakelijk het begrip niches te ontwikkelen (starterscentra, groepen of clusters).
  De economische groei van een gewest hangt ook af van factoren die niet direct verbonden zijn met de economische activiteiten van de industriële, commerciële of dienstverlenende bedrijven. De aantrekkelijkheid van een gewest voor nieuwe investeerders hangt ook af van het kader dat het gewest kan aanbieden (omgeving, gebouwen, transportmogelijkheden, veiligheid, culturele en sportieve evenementen, ...). Het wetenschappelijk onderzoek dat gevoerd moet worden om het gewestelijk beleid te verduidelijken overstijgt ruimschoots het toegepast onderzoek met economische doeleinden.
  Een andere prioriteit is het bekomen en het doorgeven van de onderzoeksresultaten inzake de organisatie van bedrijven. Dit geldt onder meer voor de logistieke distributieactiviteiten waarop de e-handel gebaseerd is en waarbij de havenzone en de ring een hoofdrol kunnen spelen.
  Het toepassen van de onderzoeksresultaten kan nieuwe bedrijven aantrekken. De vestiging van deze bedrijven in een ad hoc omgeving moet gestimuleerd worden.
  De randdiensten (bijvoorbeeld derde investeerders) moeten opgenomen worden in een inventaris die steeds wordt bijgewerkt. Het gewest zou deze taak op zich kunnen nemen.
  Dit alles draagt ertoe bij om door onderzoek het wetenschappelijk en technologische potentieel van de bedrijven in het gewest te versterken en hun concurrentiekracht te bevorderen.
  3.1. Het gewest een juridisch kader ad hoc bezorgen
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft momenteel geen eigen juridisch kader om het wetenschappelijk onderzoek en de technologische vernieuwing aan te moedigen en te financieren. Er wordt een ordonnantie voorbereid die op voltooiing wacht.
  3.2. Onderzoek en vernieuwing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest omkaderen door de oprichting van een doeltreffend Brussels bestuur
  Op basis van het transversaliteitsprincipe en om alle huidige interveniënten een grote coherentie te geven, moet het beleid inzake R&D de administratie duidelijk van de gesubsidieerde partners onderscheiden. Het grote aantal gesubsidieerde partners is onvermijdelijk en zelfs wenselijk. Hun activiteit moet niettemin opgenomen worden in een coherent en transparant schema. Redundanties moeten vermeden worden en de opdrachten duidelijk omschreven.
  In navolging van de activiteiten in het kader van de audit " Stimulering, Beleid en Bestuur en controle van de gevoerde acties in toepassing van het onderzoeks- en vernieuwingsbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest " en in navolging van de eerste uitspraak van de Raad voor het Wetenschapsbeleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het wenselijk om een instituut op te richten ter bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Vernieuwing van Brussel dat voldoet aan alle noodzakelijke vereisten, namelijk :
  - flexibiliteit;
  - pro-activiteit;
  - snelheid;
  - stiptheid;
  - aanpassingsvermogen;
  - transparantie.
  De opdracht van dit instituut bestaat onder andere in :
  - de permanente analyse van de R&D-mogelijkheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en hulp bij de voorbereiding van een R&D-beleid;
  - het verzamelen en het analyseren van gegevens die de evaluatie van het wetenschappelijk beleid mogelijk maken;
  - het promoten van R&D in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (verzamelen en verwerken van informatie, contact met de andere gezagsniveaus en de gesubsidieerde partners, specifieke opleiding, promotie van researchparken en samenwerking met universiteiten, hogescholen, bedrijven en collectieve onderzoekscentra);
  - beheer van de dossiers, met inbegrip van hun evaluatie ex ante en ex post door externe colleges van experts;
  - organisatie van steun aan het onderzoek en de lancering van nieuwe innoverende bedrijven.

Art. N4. - DE TRANSVERSALE VOORWAARDEN VOOR DE UITVOERING VAN HET STADSPROJECT.
  Het stadsproject kan onmogelijk worden uitgevoerd indien er in Brussel niet aan een reeks transversale voorwaarden wordt tegemoetgekomen of dat daarmee, op zijn minst, beter rekening wordt gehouden.
  1. Plaatsgebonden prioritaire initiatieven
  De door het gewest ontwikkelde beleidsvormen hebben, in verschillende mate, betrekking op het totale gewestelijk grondgebied. Sommige beleidsvormen kunnen echter meer toegespitst zijn op de zones die als " prioritair " worden bestempeld wat betreft de uitdagingen van het stadsproject. Dit principe van concentratie van middelen betekent een specifieke inspanning die moet leiden tot de harmonieuze ontwikkeling van het totale gewestelijk grondgebied door de nadruk te leggen op datgene wat door de OOPS wordt gedefinieerd als " prioritaire interventiegebieden ".
  Het gewest moedigt de gemeenten aan om in de driejaarlijkse investeringsplannen projecten te integreren, in overeenstemming met de doeleinden die in elk van deze zones worden nagestreefd.
  Deze " prioritaire interventiegebieden " kunnen worden opgesplitst in vier types :
  a. ruimten met versterkte ontwikkeling van huisvesting en renovatie (RVOHR);
  b. zones van het vernieuwingsprogramma; gebieden van de herwaarderingsprogrammas's;
  c. hefboomgebieden;
  d. andere specifieke prioritaire interventiegebieden.
  a. Ruimten met Versterkte Ontwikkeling van Huisvesting en Renovatie.
  Deze ruimten zijn terug te vinden in wijken waar dringend een ingrijpen vanwege de openbare sector nodig is.
  De afbakening ervan werd vastgelegd aan de hand van een benadering, gebaseerd op de volgende criteria :
  - de RVOH, gedefinieerd in het eerste GewOP,
  - de te beschermen en te renoveren zone, zoals bepaald door het koninklijk besluit van 7 september 1984;
  - de concentratie van woningen zonder klein comfort, van de telling van 1991;
  - de concentratie van sterk vervallen woningen (op basis van de best. sit. van 1997);
  - de analyse van het departement huisvesting en stadsvernieuwing.
  Zoals dat reeds in het verleden het geval was, zullen in deze zone een aantal middelen voor stadsvernieuwing intensief worden ingezet.
  b. Zones van het herwaarderingsprogramma
  De perimeters van de wijkcontracten zullen jaarlijks worden vastgelegd in de zone, beschreven onder punt a. op basis van de criteria die op een evenwichtige manier rekening houden met de sociale realiteit, de staat van de gebouwen en de kwaliteit van de openbare ruimten.
  Bij de toewijzing van de toekomstige wijkcontracten zal, in dezelfde mate als bij de prioriteit van het initiatief, rekening worden gehouden met de reeds gerealiseerde vierjarenprogramma's voor vernieuwing, alsook met het financieel vermogen van de gemeente.
  De middelen voor stadsvernieuwing, op een meer intensieve manier aangewend in de RVOHR, zullen worden verhoogd in de perimeter van de wijkcontracten.
  Het gewest zal zich wat budgettaire middelen betreft in de eerste plaats concentreren op deze perimeters om zo het sneeuwbaleffect te verveelvoudigen.
  c. Hefboomgebieden
  1. Het concept van de hefboomzones wijst op de noodzaak om de gewestelijke initiatieven beter te organiseren en de initiatieven van andere actoren beter te coördineren op stadsruimten die ofwel veel mogelijkheden bieden voor de gewestelijke ontwikkeling, ofwel een - punctuele of duurzame - inspanning vergen om komaf te maken met een situatie die als problematisch wordt bestempeld.
  2. Het basisinstrument aan de hand waarvan de hefboomzone wordt georganiseerd, is het richtschema. Aan de hand hiervan wordt de precieze omtrek van de zone afgebakend en worden de voornaamste initiatieven bepaald die er zullen worden ontwikkeld, alsook de vereiste middelen. Het richtschema wordt goedgekeurd door de Regering na advies van de GOC.
  3. De criteria die worden gehanteerd bij de afbakening van de op een uitvoerige en niet-cumulatieve manier vermelde hefboomzones, zijn de volgende :
  - bij de ontwikkeling van de ruimte is een initiatief vereist van 2 of meerdere gemeenten (BBP);
  - het bestaan van een project van supralokaal belang (of waarvan de voorwaarden voor succes afhankelijk zijn van de initiatieven van andere gemeenten of van het gewest);
  - het blijven bestaan van grote braakliggende terreinen in de stad of van een steeds terugkomend probleem van inrichting of ontwikkeling;
  - het bestaan van een GGB, vastgelegd in het GBP;
  - de noodzaak tot het organiseren van de ontwikkeling van de ruimte, gelegen in de directe omgeving van een verkeersknooppunt;
  - de noodzaak tot het coördineren van de initiatieven, voortvloeiend uit de verschillende programma's (herwaardering, herinrichting van een structurerende as, enz.).
  4. De hefboomzones zijn de volgende ( zie kaart hefboomgebieden) :
  - Erasmus, Vorst, Zuid, Kanaal, Thurn & Taxi's, Kruidtuin, Europa, Gulden Vlies, Heizel, Militair Hospitaal, Schaarbeek-Vorming; RTBF-VRT, Delta, Weststation.
  In de hefboomzones kunnen de middelen van de gewestelijke beleidsvormen worden geconcentreerd op grond van de specifieke ontwikkelingsdoeleinden van elke zone.
  De beleidsvormen voor stadsvernieuwing zullen worden aangewend in overeenstemming met de hiërarchische indeling, zoals bepaald in hogervermelde punten a. en b..
  d. Andere interventiezones
  Er zijn naargelang andere bijzondere doelstellingen die moeten worden nagestreefd, andere specifieke prioritaire interventiezones voor welomschreven middelen, die de RVOHR of één of meerdere hefboom-zones geheel of gedeeltelijk kunnen wijzigen, zoals :
  - het groene en blauwe netwerk;
  - de prioritaire groenzone; het prioritair ingroeningsgebied;
  - de structurerende ruimten, waaronder deze die in aanmerking komen voor intensieve integratie in het leefmilieu;
  - ontwikkelingsgebieden, die hulp voor economische expansie genieten (kaart met hulp toegekend voor gewestelijke doeleinden 2000-2006);
  - as voor openbaar vervoer (ascontracten);
  - beleid voor de herwaardering van de handelskernen,...
  2. Een sterke consensus die een beroep doet op alle actoren van de stadsontwikkeling
  Afgezien van het belang van de inhoud zelf van het plan, moet een stad die met succes een strategisch plan wil realiseren, bijzondere aandacht besteden aan het uitwerkingsproces ervan en aan het vermogen om de actoren te mobiliseren. Maar er moet worden vastgesteld dat er zwakke punten zijn in de coördinatie en de ontwikkeling van de synergieën tussen de acties van de overheid en die van de overige actoren.
  Om het gewest een optimale ontwikkeling op lange termijn te waarborgen, moeten het stadsproject en de diverse maatregelen die eraan ten grondslag liggen een zo breed mogelijke consensus om zich heen weten te realiseren. Deze consensus, waardoor het mogelijk moet zijn om alle actoren van de stadsontwikkeling, dit wil zeggen de bewoners, het verenigingsleven, de economische milieus, de overheid,... te mobiliseren, kan alleen worden bereikt wanneer eenieder het gevoel heeft erbij betrokken te zijn.
  In dit opzicht worden deze actoren betrokken bij het globale overleg- en deelnameproces waardoor de plannen en projecten kunnen worden uitgewerkt, aangepast en gerealiseerd, zowel op het niveau van de wijk als van de gemeente en van het Hoofdstedelijk Gewest.
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, nationale en internationale hoofdstad, is een bevoorrechte plaats voor een interculturele dialoog. Nu de Belgische Staat een federale staat is geworden, wordt er minder dan in andere gecentraliseerde landen in de hoofdstad geïnvesteerd. Europa heeft Brussel nog steeds niet volledig als volwaardige hoofdstad van de Unie erkend.
  Deze verschillende factoren dragen bij tot de moeilijke mobilisatie van alle actoren van de stadsvernieuwing rond een stadsproject, gebaseerd op een sterke consensus.
  De gewestelijke instelling kan de ontwikkeling van de stad niet alleen dragen. Naar het voorbeeld van andere Europese steden moeten alle stedelijke actoren zich rond het stadsproject scharen en worden betrokken bij de concrete verwezenlijkingen op het gebied van stadsvernieuwing, professionele opleiding, de organisatie van evenementen of nog, het beheer van de mobiliteits- en parkeerproblemen.
  Het ontbreekt Brussel aan " samenwerkingsverbanden ", waardoor de inwoners en de politieke, economische, administratieve, associatieve en academische actoren zich rond gemeenschappelijke doeleinden kunnen scharen. Deze " samenwerkingsverbanden " doen veronderstellen dat de financiële middelen, de aangegane verbintenissen en de verantwoordelijkheid bij deze projecten gezamenlijk worden gedragen.
  Brussel is in dit opzicht sterk gehandicapt, in het bijzonder door het grote aantal gezagsniveaus (gemeenten, gewest, staat), de reële afwezigheid van een administratieve coördinatiestructuur om het sturen van de strategische aspecten van het plan in goede banen te leiden en de zwakke Brusselse verankering van vele grote ondernemingen en organisaties.
  3. Samenhang tussen de acties van de verschillende overheden
  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maakt deel uit van een nationaal relatief complex institutioneel kader. Het aantal overheden op het gewestelijk grondgebied weerspiegelt deze complexiteit. Zo zijn er als voorbeeld van de verschillende gezagsniveaus : Europa en de Federale Staat, het Hoofdstedelijk Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse en Vlaamse Gemeenschap, de 19 gemeenten en de OCMW's. Een aantal culturele instellingen, zelfstandige overheidsbedrijven, paragewestelijke en andere emanaties van deze verschillende gezagsniveaus genieten overigens in meer of mindere mate een zekere autonomie.
  Ervoor zorgen dat de initiatieven van deze verschillende betrokken partijen op een coherente manier plaatsvinden, verloopt uiteraard niet zonder moeilijkheden. Een aanzienlijk aantal dossiers valt onder de bevoegdheid van meerdere gezagsniveaus. Een voorbeeld : voor een belangrijke bouwplaats zoals deze in de onmiddellijke omgeving van het Zuidstation is de coördinatie vereist van het gewest, de nv Brussel-Zuid, de NMBS, de gemeenten Sint-Gillis en Anderlecht, het federaal ministerie van Verkeer en Infrastructuur en de MIVB.
  Deze complexiteit is in Brussel een realiteit. Het gaat hier echter niet om een unieke situatie. Zo verenigen zich in Frankrijk, naast de gemeenten, departementen en stadsgemeenschappen, bijvoorbeeld ook de agglomeraties. De regio's en de Franse Staat worden betrokken bij projecten van een zekere omvang. Dat heeft steden zoals Rijsel of Lyon er niet van weerhouden om op het vlak van openbare ruimten of grote projecten een ambitieus beleid te voeren.
  Het is wel zo dat het probleem rond de coördinatie tussen de verschillende openbare betrokken partijen in Brussel bijzonder uitgesproken is. De bewoners en ondernemingen staan vaak machteloos tegenover de complexiteit van onze instellingen en ondervinden grote moeilijkheden bij het vinden van de verantwoordelijke gesprekspartner. De coherentie tussen de verschillende initiatieven vanwege de overheden loopt nog zeer vaak mank. Dit is niet zozeer te wijten aan het gebrek aan overleg- of coördinatiestructuren dan wel aan het geringe gebruik dat ervan wordt gemaakt.
  Er dient dus een grotere inspanning te worden geleverd om de acties van de verschillende overheden doorzichtiger, samenhangender en doeltreffender te maken. Ingeval van precieze projecten van een zekere omvang moeten zonder enige twijfel specifieke beheerstructuren worden ingevoerd om de efficiëntie van de partnerships te kunnen waarborgen.
  Er dient ook te worden herhaald dat de Brusselse gemeenten bevoorrechte gesprekspartners zijn bij de uitvoering van een gewestelijk plan : naast het feit dat vele beleidsvormen, vermeld in het gewestelijk plan, door - en in samenwerking met - de gemeenten moeten worden uitgevoerd (problemen rond veiligheid, netheid, ruimtelijke ordening,...), zijn bepaalde actiedomeinen, die onder de bevoegdheid van de gemeenten vallen, kritiek voor de gewestelijke ontwikkeling en de aantrekkingskracht van de stad, zoals de buurtuitrustingen, mobiliteit en de dienstverlening aan de bevolking.
  Het is in dit opzicht raadzaam om de " coördinatiecel gewest-gemeenten ", opgericht door de Regering op 21/03/1996, nieuw leven in te blazen.
  Deze cel, waarvan het secretariaat en de ondersteuning door de Dienst Planning worden waargenomen, is sedert mei 1996 herhaaldelijk samengekomen om het doel, de ervaringen en gegevens van de gewestelijke diensten voor iedereen toegankelijk te maken en een methodologie op punt te stellen voor de uitwerking van de GemOP's. Haar taak zou moeten worden uitgebreid met de follow-up van het GewOP.
  Opdat de acties van de verschillende overheden een coherent geheel zouden vormen, is het van belang dat alle actoren, met inbegrip van de overheden van andere gezagsniveaus, zich kunnen vinden in de ontwikkelingsperspectieven die door de Brusselaars zijn vastgelegd. Het GewOP dekt alle beleidsvormen zonder stil te staan bij de gewestelijke bevoegdheden. Het is dus raadzaam dat alle overheden zich slagvaardig inzetten om aan de uitvoering ervan deel te nemen.
  4. Naar een internationale samenwerking
  Het gewest is hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van verplichtingen aangegaan door de Federale Staat, betrokken in diverse beleidsvormen van strategische aard en dit op verschillende geopolitieke niveaus.
  Enerzijds worden de rol en de functie van de grenzen tussen de Europese landen steeds geringer. Anderzijds worden de sociaal-economische verhoudingen tussen de staten en gewesten steeds hechter, een evolutie die belangrijke gevolgen heeft op het vlak van ruimtelijke ordening.
  Deze vaststelling gaat nog beter op voor een klein gewest zoals het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat bovendien uiterst centraal gelegen is in Europa en dat, als hoofdstad van België en internationale stad, onderdak biedt aan een groot aantal internationale instellingen en ondernemingen. De gevolgen van deze evolutie verdienen dus een interregionale en transnationale benadering. Een gepast beheer van sectoren zoals vervoer, leefmilieu, sociaal economische verhoudingen met de rand, de negatieve aspecten van de vrije concurrentie,..., vereist internationale samenwerking.
  4.1. De duurzame ontwikkeling
  De meest strategische plannen van de steden en landen die zich op dit vlak een voortrekkersrol aanmeten, zijn geïnspireerd op de beginselen van de " duurzame ontwikkeling " als algemeen refertekader (Agenda 21, Federaal Plan voor Duurzame Ontwikkeling,...).
  De duurzame ontwikkeling wordt als volgt gedefinieerd : " de ontwikkeling die tracht te voorzien in de huidige behoeften zonder de mogelijkheid voor de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen " (BRUNDTLAND-rapport - 1987). Dit algemeen principe werd ontwikkeld tijdens de Top van de Aarde te Rio in 1992 en spitst zich toe op vier sterke ideeën :
  - duurzame ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen voor het leefmilieu en de mens, met de evolutie van de productie en het verbruik. " Echte antwoorden kunnen alleen worden gegeven indien ze worden geformuleerd in het kader van een globale visie van de gestelde problemen, de economische, sociale en milieugerichte kwesties moeten volledig zijn opgenomen in de beslissingsprocessen. Het doel van deze totale integratie is een ontwikkelingswijze te creëren die tegelijk realistisch is vanuit economisch oogpunt, gerechtvaardigd op sociaal vlak en ecologisch verantwoord. " (Federaal plan voor duurzame ontwikkeling);
  - duurzame ontwikkeling beoogt de ontwikkeling van sociale gelijkheid : dit moet leiden tot een vermindering van de sociale ongelijkheden en het bestrijden van de uitsluiting;
  - duurzame ontwikkeling houdt een rationeel beheer in van de niet-hernieuwbare natuurlijke rijkdommen;
  - dit veronderstelt de deelname van alle burgers op passend niveau en in het bijzonder van de zwakste groepen tegenover wie een positief discriminatiebeleid moet worden gevoerd om hen een gelijkwaardige kans op ontwikkeling te geven en een democratische dynamiek ingang te doen vinden.
  De duurzame ontwikkeling staat dus voor heel wat meer dan louter bekommernis om het leefmilieu. Het kan echter niet worden ontkend dat bepaalde aspecten van de algemene principes tegenstrijdig lijken; in sommige situaties lijken de waarden van de milieubescherming inderdaad in strijd te zijn met de waarden van de sociale rechtvaardigheid.
  Dus alleen die projecten die de drie pijlers op adequate manier met elkaar kunnen verzoenen, kunnen als duurzame ontwikkeling worden gekenmerkt.
  4.2. Europees Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief (EROP)
  In 1993 besloten de vijftien Europese ministers van Ruimtelijke Ordening te Leipzig om het Ontwikkelingsplan voor de Communautaire Ruimte uit te werken om het beleid inzake ruimtelijke ordening beter te doen aansluiten op het beleid dat reeds geruime tijd door de Europese Commissie werd gevoerd op het vlak van de gewestelijke ontwikkeling (Structuurfondsen). Het einddocument werd in 1999 na een lang overlegproces goedgekeurd in Potsdam. Dit document heeft een indicatieve waarde. Het zet de lidstaten er evenwel toe aan om deze opties in hun eigen wetgeving en uitvoerend beleid op te nemen.
  De hoofddoeleinden zijn gegroepeerd rond drie thema's :
  - ruimtelijke, polycentrische en evenwichtige ontwikkeling in de EU;
  - gelijkwaardige toegang tot de infrastructuren en de kennis;
  - behoedzaam beheer van de natuur en het cultureel patrimonium.
  Onder impuls van de Europese Commissie werden de laatste jaren operationele uitwisselings- en samenwerkingsprogramma's opgestart met het oog op het concretiseren en uitdiepen van de opties van het ESDP (INTERREG IIC en binnenkort IIIB voor de periode 2001-2006, cf. infra).
  De financiering van deze programma's zal in de toekomst aanzienlijk toenemen (300 miljoen euro alleen al voor het noord-westelijk Europees gebied waarvan Brussel deel uitmaakt). Bovendien zal de inzet bij de besprekingen van de positie van Brussel enorm zijn (eurocorridors, netwerken van steden,...).
  4.3. Tweede Structuurschets Benelux (TSSB)
  In juli 1997 besloten de ministers van Ruimtelijke Ordening van de drie betrokken landen het ontwerp van de Tweede Structuurschets Benelux als " politieke resolutie " goed te keuren. De eindfase werd door de ministers op 30 oktober 2000 te Namen goedgekeurd.
  De stedelijke problematiek is op transversale wijze terug te vinden in de drie hoofdthema's.
  De volgende doelstellingen vormen de grondslag voor de ruimtelijke visie van de ontwikkeling, zoals gewenst door de Benelux :
  - selectieve concentratie van stedelijke en economische activiteiten en het behoud van het " open " karakter van de landschappen;
  - behoud en uitbouw van polen met specifieke economische activiteiten;
  - duurzame mobiliteit door multimodaliteit;
  - behoud en ontwikkeling van de natuur;
  - uitgebreide landelijke ontwikkeling.
  De Structuurschets heeft de nadruk gelegd op het concept van het " Belgisch centraal stadsnetwerk ", dat nadien werd opgenomen in het EROP, dat bestaat uit de " Vlaamse Ruit ", namelijk Brussel, Gent, Antwerpen, Leuven en de " Waalse Driehoek ", gevormd door Brussel, Bergen, Charleroi en Namen.
  De ruimtelijke coördinatie van dit netwerk is - zoals dat ook voor de Nederlandse Randstad het geval is - onmisbaar voor de profilering ervan als Europese pool en om een oplossing te vinden voor belangrijke problemen inzake verkeer en ruimtelijke ordening.
  4.4. De transnationale samenwerkingszone van Noordwest-Europa (NWE) en bijbehorend Programma voor Communautair Initiatief INTERREG IIIBDe kern van het Noord west Europees gebied - een zone met uitgesproken verstedelijkte gebieden, inclusief het hinterland met meer landelijke kenmerken - is gelegen in de centrale regio van hoofdsteden, dit wil zeggen in de driehoek Brussel, Parijs en Londen. Dit is één van de dichtst bevolkte en drukste regio's van de Europese Unie.
  Het gebied NWE telt 171 miljoen inwoners, of 45 % van de totale bevolking van de EU, op een oppervlakte die niet meer bedraagt dan een kwart van de totale oppervlakte van de EU. Drievierde van de inwoners van NWE zijn woonachtig in een stedelijke omgeving.
  Het INTERREG-programma schept niet alleen mogelijkheden voor de ontwikkeling van visies en projecten op transnationale en transregionale schaal, die een directe weerslag hebben op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar het creëert tegelijk een forum waar de drie gewesten van het land elkaar kunnen ontmoeten, met elkaar overleg kunnen plegen, synergie in plaats van concurrentie kunnen ontwikkelen en met elkaar kunnen samenwerken. INTERREG biedt de Brusselse actoren een kader om deel te nemen aan transnationale samenwerkingsprojecten en op die manier bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in een transnationale context te plaatsen, waarbij zij zich bewust worden van een groter schaalniveau en een ruimer werkkader.
  De strategie van het programma voor NWE past in een veel bredere context van ruimtelijke ontwikkeling van de Europese ruimte. De transnationale samenwerking moet de fundamentele doelstellingen van de Europese Unie en de aanbevelingen van het EROP (Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief) in acht nemen en rekening houden met de communautaire prioriteiten zoals de TEN (transeuropese netwerken).
  5. Openbare/Privé-partnerships
  De middelen van de overheid zijn beperkt. Het is dus van essentieel belang dat het bedrijfsleven, van particulieren tot grote investeerders, wordt ingeschakeld in het kader van het stadsvernieuwingsbeleid of de verwezenlijking van grote projecten.
  De belangrijke partnerships die in Brussel tijdens de voorbije twintig jaar werden aangegaan tussen de overheid en het bedrijfsleven zijn onvoldoende. Het Gewest is er niet in geslaagd op grote schaal privé-investeerders te mobiliseren.
  Deze situatie is ongetwijfeld voor een deel te verklaren door een slechte definitie van de rol van iedere partij. De weinige bestaande partnerships beperken zich vaak tot medefinanciering zonder grote risico's voor de investeerders.
  Om het herwaarderingsproces, dat de voorbije jaren werd aangevat, te versnellen, moeten het gewest en de bedrijfswereld een ware partnershipcultuur opbouwen, gebaseerd op doelstellingen en binnen een duidelijk en stabiel kader. Investeringsprojecten van een zekere omvang, ingediend door de bedrijfswereld, moeten op een specifieke en kwalitatief hoogstaande manier worden begeleid. Deze partnershipcultuur moet rekening houden met de rentabiliteitseisen van de bedrijfswereld, en tegelijk deze de doelstellingen van algemeen belang, vastgelegd door de overheid, laten nastreven.
  In Brussel werden reeds meerdere partnerships aangegaan, hoofdzakelijk op het vlak van het leefmilieu (afvalverwerking, afvalverbranding, beheer van verpakkingsafval, waterzuivering), de stadsvernieuwing (gemengde vennootschappen in het kader van de stadsvernieuwingsopdrachten van de GOMB, wijkcontracten) of van de opwaardering van belangrijke terreinen zoals de haven of de oude kazernes (Rolin, Arsenaal, voormalig militair hospitaal). De vorm waarin deze partnerships werden gegoten, was min of meer complex : van de eenvoudige realisatie van vastgoedprojecten (financiering, bouw en verkoop van woningen op openbare terreinen) tot en met de concessie van opdrachten van algemeen belang zoals voor het nieuwe waterzuiveringsstation (studie, financiering, bouw, operationeel beheer en exploitatie gedurende 20 jaar door de bedrijfswereld voor de teruggave plaatsvindt).
  De balans van de eerste ervaringen moet samen met de bedrijfswereld worden opgemaakt en geëvalueerd teneinde de basis te kunnen leggen voor algemene principes waardoor het partnership kan worden gesystematiseerd en het toepassingsgebied ervan kan worden gedefinieerd.
  De Europese Commissie heeft reeds herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij bereid is het openbaar/privé-partnership op het niveau van de regio's te versterken, en dit in het kader van vernieuwingsacties. Zij heeft de beginselen waaraan het partnership moet beantwoorden als volgt verwoord :
  - de samenwerking tussen de overheidssector en de bedrijfswereld voor een bepaald project moet zo vroeg mogelijk tot stand worden gebracht;
  - de openbare sector moet de doelstellingen van het project heel snel duidelijk vastleggen;
  - de oprichting van ad hoc maatschappijen blijkt vaak de beste benadering te zijn. De lidstaten moeten alle hindernissen die de oprichting van dergelijke organen belemmeren, uit de weg ruimen;
  - elke partij moet, in principe, de risico's aanvaarden die ze het beste zelf in de hand kan houden en waar ze het meeste belang bij heeft om ze te controleren;
  - problemen in verband met milieubescherming moeten zo vroeg mogelijk tijdens de planningsfase van het project op een strategische manier worden geanalyseerd.
  6. Samenhang tussen het beleid in het gewest en in de rand
  Uit een studie van de interne verhoudingen in België werden onmiddellijk de interacties duidelijk tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de andere twee Gewesten. Dit kan verklaard worden door het grote aantal relaties tussen Brussel, Vlaanderen en Wallonië, en tussen Brussel en zijn onmiddellijke omgeving. Brussel is, naar het voorbeeld van elke andere grootstad, tengevolge van de stadsontwikkeling, inderdaad uitgegroeid tot een stadsgemeenschap waar op diverse domeinen intensieve interacties worden ontwikkeld tussen de stad en de rand. Deze stadsgemeenschap overschrijdt de institutionele grenzen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zodat een coherent beleid in de Brusselse stadsgemeenschap, waarvan de geografische delen gelegen zijn in Brussel, Vlaanderen en Wallonië, alleen met succes kan worden gevoerd door samenwerking en overleg.
  De rol van hoofdstad en de internationale rol van Brussel gaan ook veel verder dan de interacties van het stadsgewest. De ontwikkelingen van de Brusselse stadsgemeenschap moeten door Brussel, Vlaanderen en Wallonië echter op geïntegreerde wijze worden beschouwd.
  De bevoegdheid op het vlak van ruimtelijke ordening is echter volledig geregionaliseerd. Vandaar dat het overleg betreffende transregionale problemen momenteel plaatsvindt op het supranationaal niveau (Benelux en Europese Unie) om tot gemeenschappelijke standpunten te komen. Deze gezamenlijke visies zijn echter noodzakelijk wanneer zich gemeenschappelijke problemen voordoen die, bij gebrek aan dergelijke visies, op concurrentieel vlak zouden worden opgelost.
  Er dienen dus eveneens adequate overleg- en samenwerkingsstructuren te worden overwogen binnen de Belgische institutionele structuur zelf, teneinde de keuzes en maatregelen te bepalen aan de hand waarvan de politieke hoofdlijnen binnen de Brusselse stadsgemeenschap zodanig kunnen worden georiënteerd dat de drie gewesten er als winnaar uitkomen.
  Op dit ogenblik kan worden vastgesteld dat er drie plannen zijn die elk betrekking hebben op één functioneel grondgebied, namelijk dat van de Brusselse stadsgemeenschap : het Gewestelijk Ontwikkelingsplan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) en het " Schéma de Développement de l'Espace régional (SDER) ". De bedoeling van deze plannen is om, elk voor hun eigen grondgebied, een zo gunstig mogelijk omgevingsklimaat te scheppen, zowel voor de bevolking als voor de economische activiteiten. De drie plannen beogen eveneens rekening te houden met de gunstige weerslag van de grootstedelijke positie van Brussel.
  De situatie is veel moeilijker te beheren in geval van tendensen met een mogelijk concurrentieel karakter, bijvoorbeeld bedoeld om ondernemingen of nieuwe inwoners aan te trekken. In sommige gevallen is de bloei van de rand, hetzij op residentieel hetzij op economisch niveau, duidelijk in het nadeel geweest van Brussel. In andere gevallen leidt de sterke groei van de rand echter tot een natuurlijk samengaan van belangen. Een voorbeeld hiervan is de Vlaamse bereidwilligheid om de ontwikkeling van Vlaams-Brabant beter in de hand te houden waardoor een al te grote verloedering van gebouwen en activiteiten wordt vermeden.
  Het is daarom raadzaam om elke ontsporing van de interregionale concurrentie bij het ontwikkelen van een sterke samenwerkings- en overlegcultuur te voorkomen.
  7. Verbetering van de administratieve onthaalfuncties
  De onthaalfuncties van de administratieve diensten worden eerder negatief beoordeeld door de bevolking, de ondernemingen en de internationale instellingen die in Brussel gevestigd zijn.
  De gebruikers klagen herhaaldelijk over de logheid van de administratieve procedures in het algemeen. Het dubbel gemeentelijk en gewestelijk initiatiefniveau kan de oorzaak zijn van onbegrip, achterstand en onsamenhangende communicatie.
  De kwaliteit van het onthaal en de informatie, die door de gewestelijke administraties aan inwoners wordt verstrekt, is nog ruim onvoldoende. Het ter beschikking stellen van gewestelijke en gemeentelijke informatie op het Internet is reeds een aanduiding dat men in zekere mate bereid is tot modernisering, maar op het vlak van het updaten en het organiseren van informatie is de nodige kwaliteit nog ver te zoeken.
  Het probleem is ongetwijfeld het resultaat van een administratieve cultuur die nog al te weinig gericht is op de bevolking en op de gebruikers. Maar het is eveneens het gevolg van het gebrek aan duidelijke opdrachten, gebaseerd op precieze en probleemloos te interpreteren richtlijnen waardoor de administraties (zowel gewestelijke als gemeentelijke) hun rol in optimale omstandigheden kunnen vervullen.
  De verbetering van de onthaalfuncties van het Gewest betekent dat voortdurend inspanningen moeten worden geleverd voor de definitie van de na te streven doelstellingen, een makkelijke interpretatie en toepassing van de reglementen, alsook voor de invoering van beter geïntegreerde en hiërarchisch ingedeelde structuren.
  Deze verbetering zal ook tot stand kunnen worden gebracht door een goede opleiding van het personeel dat contact heeft met het publiek, het herbekijken van de openingsuren voor het publiek en de ontwikkeling van synergieën tussen de verschillende administraties teneinde de versnippering van informatie te verminderen.
  In navolging van wat reeds in vele openbare diensten (federaal, Waals Gewest, MIVB, NMBS,...) bestaat, dringt zich de oprichting op van een ombudsdienst die de moeilijkheden waarmee de gebruikers van de openbare diensten worden geconfronteerd kan bekijken vanuit een extern " objectief " gezichtspunt.
  De makkelijke toegankelijkheid tot administratieve documenten en de diverse reglementeringen zal enerzijds afhangen van de opmaak van meer gebruikersvriendelijke, en dus makkelijker te begrijpen teksten, wat uiteindelijk ook tot minder vergissingen zal leiden; anderzijds van de verbetering van de leesbaarheid van de administratieve teksten en in het bijzonder van een meer verzorgde vertaling en tot slot ook van de coördinatie, de codificering en de vereenvoudiging van de reglementering.
  De opleiding voor het onthaal en de verbetering van de leesbaarheid van de administratieve documenten vormen samen een onlosmakelijk geheel. De veranderingen moeten worden geïntegreerd en moeten met een gelijke snelheid worden doorgevoerd, want het dient tot niets om beambten op te leiden wanneer er geen synergie bestaat met de andere verbeteringen (opmaak van meer gebruikersvriendelijke formulieren, betere leesbaarheid van de administratieve documenten,...).
  8. Ontwikkeling van instrumenten voor de follow-up van de gewestelijke beleidsvormen
  De uitvoering van het stadsproject moet voortdurend worden opgevolgd. De stadsdynamiek is uiterst complex en moet regelmatig opnieuw worden beoordeeld. Wat zijn de trends op sociaal, economisch, demografisch, cultureel vlak, op het gebied van huisvesting... in Brussel, in vergelijking met het verleden, in vergelijking met de rand, in vergelijking met andere Belgische en buitenlandse steden. Wat zijn de beste praktijken die ook geschikt zijn voor onze gemeenten of steden. Hoe zullen de sterke en zwakke kanten van het gewest, die in dit document staan vermeld, verder evolueren.
  Om de ontwikkeling van een stad zoals Brussel correct te kunnen sturen moet men absoluut een antwoord trachten te vinden op al deze vragen. De evaluatie van het gevoerde beleid moet veel verder gaan dan de noodzakelijke follow-up van de verwezenlijkingen en de overeenstemming ervan met de oorspronkelijke doelstellingen. Bij de uitwerking van elk Gewestelijk Ontwikkelingsplan moeten eveneens de prioriteiten van het stadsproject worden geëvalueerd in het licht van de evolutie van de uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd.
  Het sturen van het GewOP impliceert in de eerste plaats het verzamelen van kwaliteitsgegevens in elk van de sectorale materies van het plan, maar ook het zoeken naar kwaliteit in de transversale aspecten van het gevoerde of te voeren beleid.
  Het gewestelijke onderzoek op het vlak van stadsontwikkeling is al te vaak het voorwerp geweest van kortetermijnbeheer, waarbij de voorkeur werd gegeven aan sectoraal onderzoek.
  Door de diepgaande verandering die de stedelijke wereld tijdens de voorbije jaren heeft ondergaan, moet de benadering van de gewestelijke ontwikkeling absoluut geïntegreerd worden in een totale aanpak.
  Er moet heel dringend een onderzoeksstrategie worden ontwikkeld die een antwoord op deze uitdaging biedt. Deze strategie mag niet het voorrecht van één enkel team zijn. Door het noodzakelijkerwijze globale en geïntegreerde karakter van dit onderzoek moet het - om met succes te kunnen worden voltooid - door multidisciplinaire teams worden uitgevoerd.
  Het gaat hier zowel om :
  - de ontwikkeling van een stuurinstrument voor het Plan, namelijk het " Permanent Strategisch Stuurcomité van het GewOP " en de bepaling van de opdrachten ervan;
  - de gemeenschappelijke uitwerking van onderzoekprogramma's op lange termijn betreffende de transversale aangelegenheden om de analyse van de nieuwe tendensen en hun mogelijke weerslag op de stadsontwikkeling regelmatig te kunnen updaten en om de stuurinstrumenten (relevante indicatoren, overzichten,...) bij te kunnen sturen;
  - de invoering van een permanent instrument voor de coördinatie van de bestaande studiediensten waardoor eveneens kan worden samengewerkt met de gemeenschappen en de gemeenschapscommissies.
  Bij de strategische sturing moet men zich kunnen steunen op de verslagen van de " follow-up comités " die in het leven worden geroepen voor elk operationeel domein en die gegevens in verband met hun werkterrein ter beschikking stellen. Het is te dien einde onontbeerlijk dat het gewest, in samenwerking met de gemeenschappen en de gemeenschapscommissies, zijn statistisch apparaat aanvult en zorgt voor een goede coördinatie tussen de bestaande instrumenten.
  Het opstellen en jaarlijks updaten van eenvoudige overzichten moet een constant debat aangaande de evolutie van de stad mogelijk maken. Deze overzichten moeten een beeld geven van de voornaamste realisaties die in de lijn liggen van de prioriteiten van het GewOP en ze met de doelstellingen confronteren. Zij dienen ook voor het bijhouden van een bepaald aantal synthetische indicatoren, zodat op een snelle manier kennis kan worden genomen van een eventuele wijziging van de grote gewestelijke tendensen. Tot slot zal eveneens een periodieke evaluatie van de weerslag van het gevoerde beleid moeten worden gemaakt.
  Aan de hand van de hierboven vermelde overzichten kan een stand van zaken worden gemaakt van de situatie binnen het gewest, kunnen de inspanningen worden aangepast, kunnen nieuwe actiepistes worden geïdentificeerd. Zij moeten als basismateriaal worden gebruikt wanneer aan het Parlement een " Staat van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest " wordt overgelegd.
  Het zal in het bijzonder van belang zijn om te bepalen of de indicator geldt voor gewestelijk of gemeentelijk niveau of dat hij moet worden opgesteld per wijk of per specifieke zone. In een enorm gediversifieerde gemeente zullen de gevolgen van een stadsvernieuwingsbeleid voor een wijk inderdaad niet kunnen worden gewaardeerd wat betreft de statistieken die betrekking hebben op de hele gemeente. Zo zullen door een meer precieze onderverdeling de zones waarin zich de ongelijkheden voordoen beter kunnen worden geïdentificeerd. In dit geval moeten de indicatoren per wijk worden gepreciseerd. Zij zullen eveneens worden gekozen op grond van de waarschijnlijke beschikbaarheid van de informatie.
  Men zal ook op zoek gaan naar de indicatoren aan de hand waarvan het gewest en zijn evolutie kunnen worden vergeleken met andere vergelijkbare Belgische en buitenlandse steden.
  Hieronder vindt u, bij wijze van voorbeeld, een niet-exhaustief overzicht van een aantal indicatoren inzake follow-up, prestatie of context, die nuttig kunnen zijn met betrekking tot de domeinen in dit hoofdstuk :
  Evolutie van de demografie (in ruime zin) :
  - migratie tussen Brussel en de rand;
  - gemiddelde en middelgrote inkomens;
  - onderwijsniveau van de bevolking;
  - doorsnee grootte en samenstelling van de gezinnen in vergelijking met de andere gewesten;
  - armoede-indicatoren.
  Fiscaliteit van de gezinnen :
  - de fiscaliteit in Brussel en in de andere gewesten;
  - evolutie van de inkomensstructuur van de Brusselaars;
  - evolutie van de vastgoedmarkt.
  Huisvesting :
  - aantal nieuwe woningen per wijk en per openbare en privé-operator;
  - aantal gerenoveerde woningen;
  - aantal bewoonde of leegstaande woningen;
  - bewoonde oppervlakte per inwoner;
  - aantal appartementen en eengezinswoningen;
  - verhouding eigenaars - huurders;
  - aantal woningen zonder klein comfort;
  - aantal renovatiepremies per type van initiatief;
  - vergunningen, uitgereikt naar rato van openbare en privé-projecten;
  - evolutie van de huurprijzen;
  - evolutie van de verkoopprijzen.
  Stadsvernieuwing :
  - plaatsbepaling van openbare en privé-projecten;
  - aantal premies, aangevraagd en verleend, en de bijbehorende bedragen;
  - gemeentelijke lijsten van onbewoonde gebouwen en onbebouwde terreinen;
  - premies voor de verfraaiing van gevels.
  Openbare ruimten :
  - gewestelijke investeringen in verhouding tot de lengte van de gewestwegen;
  - gemeentelijke investeringen in verhouding tot de lengte van de gemeentewegen;
  - oppervlakte van parken en openbare tuinen per inwoner;
  - groenvoorziening langs het wegennet;
  - aantal initiatieven;
  - kwalitatieve inventaris van de gewestelijke en gemeentelijke openbare ruimten en planning van de werken.
  Netheid en veiligheid :
  - misdaadcijfer;
  - weerslag van de preventiemaatregelen;
  - uitvoering van het plan Netheid;
  - statistieken en knelpunten inzake verkeersveiligheid.
  Gemeenschappelijke uitrustingen :
  - aantal onderwijsinrichtingen en schoolbezoek (analyse van de behoeften);
  - aantal plaatsen in kinderdagverblijven en de gekende behoeften;
  - plaats en aantal van de grote uitrustingen op gewestelijk vlak;
  - verdeling en verscheidenheid van de plaatselijke uitrustingen.
  Herwaardering van het patrimonium (en de bescherming van de binnenterreinen van de huizenblokken)
  - aantal beschermde gebouwen;
  - aantal beschermde gebouwen, hersteld in de oude staat, en bestemmingstype;
  - aantal premies in verband met de bescherming van het patrimonium.
  Deze objectieve indicatoren moeten worden aangevuld met opiniepeilingsindicatoren van het " barometer "-type, aan de hand waarvan het tevredenheidspeil van de bevolking wordt aangegeven.
  Mobiliteit :
  - aantal gebruikers van het MIVB-stadsnet en voor de NMBS-stations in het Hoofdstedelijk Gewest;
  - verkeersdrukte op de stads- en autosnelwegen;
  - investeringen voor vernieuwing en uitbreiding van de capaciteit van het openbaar vervoer;
  - verkeersdrukte op het wijkwegennet (zone 30);
  - lengte van de wijkwegen die tot zone 30 omgevormd zijn.
  Leefmilieu :
  - blootstelling aan lawaai;
  - luchtkwaliteit.

Art. N5. INHOUD.
  Conclusies van de vaststelling van het GewOP : een gewest op het kruispunt van wegen
  Het Stadsproject
  De inzet van het 1ste GewOP
  De uitdagingen van het stadsproject
  De prioriteiten van het stadsproject :
  PRIORITEIT 1 - De aantrekkelijkheid van het wonen versterken en het sociaal evenwicht bevorderen door een verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu via een geïntegreerd en ambitieus beleid, met name op het gebied van stadsvernieuwing, openbare ruimten, collectieve uitrustingen, netheid en patrimonium
  PRIORITEIT 2 - Dynamiek verlenen aan het geheel van de sectoren van de Brusselse economie met het oog op de ontwikkeling van de plaatselijke werkgelegenheid, waarbij erover gewaakt wordt dat de activiteiten verenigbaar zijn met het leefmilieu en de levenskwaliteit in de stad
  PRIORITEIT 3 - Een waardige en betaalbare woning garanderen voor alle Brusselaars
  PRIORITEIT 4 - Het stedelijk beleid voor renovatie, bescherming en verbetering van de huisvesting voortzetten door speciale aandacht te besteden aan de centrale buurten en aan de achtergestelde zones
  PRIORITEIT 5 - Uitvoering van een doeltreffend beleid voor ruimtelijke ordening gebaseerd op een planning inzake bodembestemming die past in de oriënteringen van het GewOP, de aangepaste reglementeringen op het gebied van stedenbouw en concreet gestalte geven aan doeltreffende instrumenten voor het grondbeleid
  PRIORITEIT 6 - Verhoging van de commerciële, culturele en toeristische aantrekkingskracht van het gewest
  PRIORITEIT 7 - Antwoorden op de sociale behoeften, in het bijzonder die van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, door verbetering van de doeltreffendheid van de systemen voor onderwijs en opleidingen, door de mobilisatie van middelen voor sociale actie en gezondheid en door de ontwikkeling van het aanbod aan collectieve uitrustingen
  PRIORITEIT 8 - Een mobiliteitsbeleid invoeren dat zowel op de verplaatsingen als op het parkeren steunt en dat kadert in de verbetering van de openbare ruimte, het levenskader en de bescherming van de woonwijken, meer bepaald door middel van een kwaliteitsgericht beleid van openbare werken en een modale omschakeling van de auto naar andere vervoersmiddelen
  PRIORITEIT 9 - Een rationeel beheer verzekeren van de hulpbronnen, een actief beleid voeren ter vermindering van de overlast door in de eerste plaats te streven naar een vermindering van het autoverkeer en het groene karakter van het gewest versterken
  PRIORITEIT 10 - Een strategie uitwerken die de interculturele, internationale en Europese aard van Brussel naar waarde schat, met eerbied voor het dagelijks leven van de inwoners
  PRIORITEIT 11 - De stedelijke leefbaarheid waarborgen door de veiligheid van personen en goederen
  PRIORITEIT 12 - Een wetenschappelijk beleid ontwikkelen dat gericht is op de nieuwe technologieën die bijdragen tot de economische groei, door erover te waken dat de onderzoeksresultaten voornamelijk via overdrachten tussen de academische wereld en de bedrijven in het gewest benut worden
  De transversale voorwaarden voor de uitvoering van het stadsproject

Art. N6. - Bijlage 1. - Opmaak van het GewOP - Gewestelijke administraties en organismen van openbaar nut die benaderd werden in het kader van hun bevoegdheden (art. 18 OOPS).
  Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting - Directie Planning
  Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting - Directie Stadsvernieuwing
  Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting - Directie Huisvesting
  Bestuur Uitrusting en Vervoer
  Bestuur Economie en Werkgelegenheid
  Bestuur Financiën en Begroting
  Bestuur Plaatselijke Besturen
  Gewestelijk Agentschap voor Netheid
  Bruxelles-Formation (Instituut voor de Beroepsopleiding voor volwassenen)
  Centrum voor Informatica voor het Brussels Gewest
  Bestuur van de Franse Gemeenschapscommissie
  Bestuur van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
  Bestuur van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
  Brussels Instituut voor Milieubeheer
  Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling
  Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp
  Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij
  Gewestelijke Vennootschap van de Haven van Brussel
  Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel
  Diensten van de secretaris-generaal - Directie Studies en Statistiek
  Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel.