5 JULI 2001. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium voor wat betreft de handelingen en werken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning, het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar en de medewerking van een architect niet vereist zijn (VERTALING).
Art. 1-4
Artikel 1. De artikelen 262 tot en met 265 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juni 1999 tot bepaling van de lijst van handelingen en werken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning, het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar en de medewerking van een architect niet vereist zijn, worden vervangen door navolgende tekst :
" Art. 262. Voor zover de hierna vermelde handelingen en werken geen afwijking van de wettelijke, decretale of regelgevende bepalingen inhouden, is de stedenbouwkundige vergunning niet vereist voor :
1° het optrekken van voorlopige bouwwerken voor de infrastructuur van bouwwerven die betrekking hebben op toegelaten handelingen en werken, waaronder met name eetzalen, logeerruimtes, sanitaire ruimtes en onthaalbalies, tijdens de duur van de werken en voor zover de uitvoering ervan zonder onderbreking verloopt;
2° het plaatsen van thermische of fotovoltaïsche zonnecollectoren, voor zover :
a) de totale, aaneenliggende oppervlakte niet groter is dan 10 vierkante meter;
b) alle zonnecollectoren in het dak geïntegreerd of door middel van een ondersteunende constructie op het dak vastgezet zijn; in dat geval mag de op het dak liggende constructie niet dikker zijn dan 0,30 meter;
c) de collectoren in het geheel de vorm van een rechthoek hebben;
d) ze in het geheel nergens boven of onder het dak van het gebouw uitsteken;
e) ze evenwijdig lopen met de vlakken en de lijnen van bedoeld gebouw;
3° het uitvoeren van binnenhuis- of buitenhuisinrichtingen, van instandhoudings- of onderhoudswerken die de draagstructuur van het gebouw niet in gevaar brengen of die het gebouwde volume of het architectonisch uitzicht ervan niet wijzigen, op voorwaarde dat de stabiliteit van het gebouw niet bedreigd wordt;
4° het optrekken van nevengebouwen zonder verdieping achter een behoorlijk toegelaten gebouw, als belendend pand of zonder dat het tegen het hoofdgebouw leunt, waarbij volgende voorwaarden nageleefd moeten worden :
a) er mogen slechts twee nevengebouwen per eigendom worden gebouwd, waarvan slechts één tegen de woning mag worden opgetrokken;
b) de twee nevengebouwen mogen niet tegen elkaar worden opgetrokken;
c) de nevengebouwen mogen elk slechts een oppervlakte van 12 vierkante meter beslaan, niet hoger zijn dan 2,50 meter aan de dakgoot en dan 3,50 meter aan de nok, waarbij de hoogte gemeten wordt vanaf het natuurlijke niveau van de bodem;
d) de nevengebouwen moeten op minstens 1 meter van de gemeenschappelijke of in mede-eigendom opgetrokken afscheiding staan;
e) de buitenbedekking van de opgaande muren moet bestaan uit baksteen, natuursteen, pleisterkalk, hout, fijnkorrelig beton of glas;
f) het niet tegen de woning opgetrokken nevengebouw moet uit één enkel stuk bestaan, bedekt met een hellend dak waarvan beide vlakken dezelfde hellingsgraad en dezelfde lengte hebben;
g) het materiaal voor de buitenbedekking van het tegen de woning gebouwde nevengebouw moet van dezelfde aard zijn als dat van het bestaande gebouw;
h) minstens vijftien percent van de totale oppervlakte van het onbebouwde stuk grond moet overblijven;
5° in voor- en achtertuinen :
a) voor zover het bodemreliëf geen enkele ingrijpende wijziging ondergaat, het voorzien van een inrichting die overeenstemt met de bestemming als voor- en achtertuin, inzonderheid het aanleggen van paden, terrassen of plantenbakken, sierfonteinen of niet-overdekte vijvers en zwembaden met een maximumoppervlakte op de grond van 15 m2;
b) het plaatsen van tuinmeubilair zoals banken, tafels, stoelen, open haarden of barbecues, vuilbakken, compostbakken, pergola's of zuilen voor zover ze een totale hoogte van 2,50 meter niet overschrijden en op minstens 1 meter van de gemeenschappelijke afscheiding staan;
c) het plaatsen van kandelaberzuilen en verlichtingspalen zonder dat de door de grond weerkaatste lichtbundel verder mag reiken dan de gemeenschappelijke afscheiding;
d) het plaatsen van de toestellen die strikt noodzakelijk zijn voor het spel met een maximumhoogte van 3,50 meter;
e) het plaatsen van een volière die niet meer dan 12,00 vierkante meter beslaat en die niet hoger reikt dan 2,50 meter aan de goot en 3,50 aan de nok, waarbij die afstanden vanaf het natuurlijke niveau van de bodem worden berekend, voor zover deze volière vanaf de weg aan de achterkant van het gebouw staat en op minstens 3 meter van de gemeenschappelijke afscheiding;
f) het plaatsen van schuilplaatsen voor dieren, voor zover :
- de maximumoppervlakte niet meer bedraagt dan 12 vierkante meter per eigendom;
- ze op minstens 3 meter van de gemeenschappelijke afscheidingen staan;
- ze op minstens 20 meter van naburige woningen staan;
- ze niet hoger zijn dan 2,50 meter aan de goot en 3,50 meter aan de nok, waarbij die afstanden vanaf het natuurlijke niveau van de bodem worden berekend;
- de buitenbedekking van de opgaande muren bestaat uit baksteen, natuursteen, pleisterkalk, hout, traliewerk of fijnkorrelig beton;
g) het plaatsen van een bijenhuis of bijenkorven op minstens 20 meter van woningen of van het openbaar domein of op minstens 10 meter indien er tussen de bijenkorven of huizen en de woningen of het openbaar domein een volle wand of dergelijke staat en voor zover het volume van het bijenhuis een maximum lengte van 4 meter, een maximumbreedte van 2 meter en een totaalhoogte van 2,50 meter heeft;
h) het plaatsen, onverminderd artikel 263, 7°, van het wetboek, van hoogstens 2 meter hoge afsluitingen bestaande uit ofwel heggen met inheemse struiken ofwel paaltjes die onderling verbonden zijn door middel van één of twee dwarsbalkjes, ijzerdraad of breedmazig traliewerk dat in voorkomend geval steunt op een betonplaat of een muurtje met een hoogte van hoogstens 0,50 meter alsmede portalen en hulpdeuren met een maximumhoogte van 2 meter die een open uitzicht op het eigendom mogelijk maken;
i) het ingraven van water- of brandstoftanken, van draineersloten, zinkputten, sterfputten, greppels, inspectieputten, septische putten, het aanleggen van platen, ondergrondse leidingen en elk ander individueel systeem voor waterzuivering, voor zover ze verband houden met de infrastructuur die nodig is voor de inrichting van het (de) eigendom(men);
6° het plaatsen van radio- of televisieantennes of paraboolantennes die :
a) niet meer dan 1 vierkante meter beslaan;
b) aan de grond vastgehecht, in de voor- en achtertuinen die vanaf de weg aan de achterkant van de woningen gelegen zijn; indien de antennes op een ophoging of een dakvlak geplaatst zijn, moeten ze een kleur van dezelfde aard hebben als die van hun steunpunt;
c) op een minimumafstand van 3 meter van de gemeenschappelijke afscheiding opgesteld zijn;
7° de afbraak van losstaande of belendende bijgebouwen bij een behoorlijk toegelaten hoofdgebouw, voor zover :
a) de oppervlakte van die bijgebouwen minder bedraagt dan 12 vierkante meter;
b) ze niet op de rooilijn staan;
8° het plaatsen van installaties met een sociaal, cultureel, sportief of recreatief doel voor een maximumduur van zestig dagen;
9° het verrichten van volgende werken op het domein van de openbare weg :
a) voor rijwegen die niet breder zijn dan 7 meter en voor zover de grondslag van die rijwegen niet verbreed en de wezenskenmerken van het dwarsprofiel niet gewijzigd worden, het vernieuwen van de funderingen en van de bedekking van de rijwegen, bermen, straatboorden en trottoirs, behalve het wijzigen van de wegbedekking indien die uit natuursteen bestaat;
b) zonder de wezenskenmerken van het dwarsprofiel te wijzigen, het vernieuwen, het verplaatsen of het wegnemen van bijkomende elementen zoals brugleuningen, vangrails, schampranden, met uitzondering van steunmuren en geluidswerende panelen;
c) het aanleggen of wegnemen van waterafvoersystemen zoals greppels, sterfputten, platen, riolen en watervergaarbakken die minder dan 1,25 meter hoog zijn;
d) het aanleggen, vernieuwen of verplaatsen van kabels, buizen en leidingen in het openbaar domein;
e) het voorlopig inrichten van wegen met een maximale duur van twee jaar;
f) het uitvoeren van werken ter inrichting en voor plaatselijke verruiming van zones voor voetgangers, personen met verminderde beweeglijkheid of fietsers, alsook werken ter verfraaiing of beveiliging van bedoelde zones;
g) het plaatsen en vernieuwen van kleine openbare stadsvoorzieningen zoals zitbanken, tafels, stoelen, afvalbakken, kandelaberzuilen, plantenbakken, kleine waterpartijen;
h) het uitvoeren van werken ter inrichting van zones voor aanplantingen;
i) het plaatsen, verplaatsen of wegnemen van volgende systemen of voorwerpen :
- de verkeerstekens, met inbegrip van de draagsteun hiervan en de verkeersportalen, alsmede de beschermende omhulsels ( . );
- vastgehechte of verplaatsbare verkeerstekens voor het inperken van het verkeer of de parkeerplaatsen;
- controletoestellen op parkeerplaatsen zoals parkeermeters of parkeerautomaten;
- parkeerstangen voor tweewielers;
- buisleidingen voor al dan niet ondergrondse technische installaties zoals elektrische schakelkasten voor verkeerslichten of openbare verlichting, praatpalen, waterkranen, schakelkasten voor telediffusie;
j) het plaatsen, verplaatsen of wegnemen van straatverlichting;
k) het plaatsen, verplaatsen of wegnemen van hierna vermelde reclame- en aanplakzuilen :
- reclamezuilen waarvan de schacht een diameter van hoogstens 1,20 meter heeft en niet hoger is dan 3,50 meter;
- reclameborden die niet hoger zijn dan 2,50 meter en niet breder dan 1,70 meter en waarvan de nuttige oppervlakte 4,00 vierkante meter per zijde bedraagt;
l) het plaatsen of het wijzigen van de grondmarkering;
m) het plaatsen, het verplaatsen of het wegnemen van verkeersdrempels;
n) het plaatsen, het wegnemen of het vernieuwen van systemen voor de exploitatie van sporen en lijnen voor openbaar vervoer zoals bovenleidingsmasten, tekens, portalen, seinhuizen, en kasten of haltepalen voor de reizigers;
o) het plaatsen, onverminderd het voorafgaande verkrijgen van een wegvergunning, van een open seizoenterras in de horecasector, met een maximumoppervlakte van 50 vierkante meter;
10° het plaatsen van wildkansels in bosgebieden zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 9°, van het decreet van 14 juli 1994 tot wijziging van de jachtwet van 28 februari 1882;
11° het optrekken van verdedigingsgebouwen met een operationeel karakter of die strategisch geheim moeten blijven, voor rekening van het Ministerie van Landsverdediging en waarvan de lijst gezamenlijk door het Ministerie van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening wordt opgesteld.
Art. 263. Voor de hierna vermelde handelingen en werken is het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar niet vereist :
1° het optrekken van een al dan niet overdekt nevengebouw zonder verdieping achter een behoorlijk toegelaten gebouw, als belendend pand of zonder dat het tegen het hoofdgebouw leunt, waarbij aan de voorwaarden van artikel 262, 4°, van het wetboek niet wordt voldaan en voor zover er hoogstens twee per eigendom opgetrokken zijn en ze niet aan elkaar aangebouwd worden. Hun respectievelijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 35 vierkante meter;
2° in een bestaand gebouw :
a) het plaatsen of het wijzigen van vensters in het dakvlak op hoogstens één verdieping, waarbij de wijzigingen een oppervlakte van niet meer dan een kwart van de lengte van de betrokken opgaande muur mogen beslaan;
b) het plaatsen of het wijzigen van glaswanden in opgaande muren, op hoogstens één verdieping, waarbij de wijzigingen een oppervlakte van niet meer dan een kwart van de lengte mogen beslaan van de opgaande muur waarin deze handeling wordt uitgevoerd;
c) het opvullen van glaswanden in het dak of in de opgaande muur voor zover daarvoor hetzelfde bouwmateriaal wordt gebruikt als waarin het dak of de opgaande muur is opgetrokken.
3° in de voor- en achtertuinen die vanaf de weg aan de achterkant van de woningen gelegen zijn, de volières en schuilplaatsen voor dieren van meer dan 12 vierkante meter, de duivenhokken voor zover ze op minstens 3,00 meter van de gemeenschappelijke afscheidingen staan;
4° in de voor- en achtertuinen die vanaf de weg aan de achterkant van de woningen gelegen zijn, het aanleggen van een vijver of een openluchtzwembad, die niet bedoeld zijn in artikel 262, 5°, a, van het wetboek;
5° het optrekken van scheidingsmuren;
6° het optrekken van steunmuren;
7° het optrekken van afsluitingen, portalen en hulpdeuren die niet bedoeld zijn in artikel 262, 5°, h, van het Wetboek;
8° het aanleggen van parkeerplaatsen voor meer dan twee en minder dan tien voertuigen;
9° het aanleggen van een terrein voor minder dan vijf afgedankte wagens of minder dan 60 kubieke meter schroot, materiaal of afval, voor zover het geheel vanaf de weg aan de achterkant van de gebouwen staat;
10° het plaatsen van één of meerdere reclameborden of één of meerdere reclamezuilen of -panelen;
11° de afbraak van nevengebouwen die al dan niet tegen het hoofdgebouw leunen en opgetrokken zijn, die niet bedoeld zijn in artikel 262, 7°, van het Wetboek;
12° het aanleggen van één niet overdekt sportterrein per eigendom, voor zover de afstand tot de gemeenschappelijke afscheiding minstens 3 meter bedraagt en de afmetingen van het sportterrein niet meer bedragen dan 45 x 25 meter;
13° het uitvoeren van handelingen en werken die in overeenstemming zijn met de normale bestemming van binnenpleinen en tuinen, voor zover ze tot de handelingen en werken behoren, bedoeld in artikel 262, 5°, a) tot en met d), van het wetboek, maar de voorwaarden ervan niet vervullen;
14° het plaatsen van niet-ingegraven water- of brandstoftanken voor zover ze verband houden met de infrastructuur die nodig is voor de inrichting van het eigendom en niet bestemd zijn voor een handelsactiviteit;
15° het bebossen, ontbossen en vellen van losstaande hoogstammige bomen die geplant zijn in de groengebieden bepaald in een vigerend gewestplan alsmede van de bomen van een goed waarvoor een verkavelingsplan werd opgesteld, met uitzondering van de bijzondere bomen bedoeld in artikel 84, § 1, 11°;
16° het plaatsen op een gebouw van zonnecollectoren die niet bedoeld zijn in artikel 262, 2°, van het Wetboek;
17° het opstellen van verplaatsbare containers;
18° het plaatsen van één of meerdere vaste of verplaatsbare installaties die niet aaneengebouwd moeten worden;
19° het optrekken van antennes, met inbegrip van paraboolantennes, masten en andere gelijkaardige structuren, voor zover :
a) die handelingen en werken niet bedoeld zijn in artikel 262, 6°, van het Wetboek;
b) ze op een afstand tot de gemeenschappelijke afscheidingen staan die minstens evenveel bedraagt als bedoelde antennes hoog zijn;
c) die handelingen en werken niet ressorteren onder telecommunicatienetwerken, met name telefoonnetwerken, radiofoonnetwerken, radiotelefoonnetwerken en teledistributienetwerken;
20° de windgeneratoren voor zover ze :
a) niet ressorteren onder een net voor de elektriciteitsproductie en distributie behoren;
b) ze op een afstand tot de gemeenschappelijke afscheidingen staan die minstens evenveel bedraagt als bedoelde windgeneratoren hoog zijn;
21° de instandhoudings- en onderhoudswerken waarbij het architectonisch uitzicht van een gebouw gewijzigd wordt, zoals het wijzigen van het uitzicht van het bouwmateriaal van het dak of van de bedekking van de opgaande muren door zandstraling, verven, cimenteren of aanbrengen van pleisterkalk, het vervangen van sierstenen (baksteen of natuursteen), het vervangen van deuren en raamwerken
22° het wijzigen van de bestemming van een gebouw bedoeld in artikel 84, § 1, 6°, van het Wetboek voor zover geen handeling en werken hiervoor vereist zijn, dat een wijziging van het gebouwd volume of van het architectonisch uitzicht van het gebouw met zich meebrengt, met uitzondering van de in dit artikel bedoelde wijzigingen van het architectonisch uitzicht;
23° de handelingen en werken die betrekking hebben op een wijziging van de bestemming van een gebouw die niet bedoeld is in artikel 84, § 1, 6°, van het Wetboek voor zover ze geen wijziging van het gebouwd volume of van het architectonisch uitzicht van het gebouw met zich meebrengen, met uitzondering van de in dit artikel bedoelde wijzigingen van het architectonisch uitzicht;
24° de handelingen en werken waarvoor een op de datum van de aanvraag steeds geldig stedenbouwkundig attest nr. 2 afgeleverd werd na een gunstig advies ( . ) van de gemachtigde ambtenaar, voor zover :
a) deze handelingen en werken niet inhouden dat de bepalingen van artikel 114 van het Wetboek toegepast moeten worden;
b) de voorschriften inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw die voor de aanvraag gelden, niet gewijzigd werden sinds de datum van aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 2;
c) het college van burgemeester en schepenen, in voorkomend geval, de naleving van de in het advies van de gemachtigde ambtenaar opgelegde voorwaarden oplegt;
25 ° het optrekken in een bestaand gebouw van minstens twee woningen, studio's, flats of studentenkamers, voor zover de handelingen en werken die daarop betrekking hebben, geen wijziging van het gebouwd volume of van het architectonisch uitzicht van het gebouw met zich meebrengen, met uitzondering van de in dit artikel bedoelde wijzigingen van het architectonisch uitzicht;
26° de overdekte halteplaatsen voor reizigers van het openbaar vervoer;
27° het plaatsen, onverminderd het voorafgaande verkrijgen van een wegvergunning, van een open seizoenterras in de horecasector, met een maximumoppervlakte van 50,00 vierkante meter of van een overdekt seizoenterras in deze sector;
28° het plaatsen van bijenhuizen of bijenkorven die niet bedoeld zijn in artikel 262, 5°, g, van het Wetboek.
Art. 264. De medewerking van een architect is niet vereist voor :
1° handelingen en werken bedoeld in artikel 262 van het Wetboek;
2° de afbraak van nevengebouwen zonder verdieping of kelder;
3° de bouw van losstaande nevengebouwen die niet voor bewoning bestemd zijn zonder verdieping of kelder, waarvan de oppervlakte minder bedraagt dan 35,00 vierkante meter;
4° de bouw van broeikassen en veranda's die tegen het hoofdgebouw leunen voor zover ze :
a) ze gelijkvloers aangelegd worden;
b) ze maximum 3,50 meter diep zijn;
5° de gevoelige wijziging van het bodemreliëf;
6° het wijzigen van de bestemming, bedoeld in artikel 84, 6°, van het Wetboek;
7° de handelingen en werken bedoeld in artikel 263, 3° t.e.m. 5°, 7° t.e.m. 10°, 12° t.e.m.14°, 17° t.e.m. 23° en 26° t.e.m. 28° van het Wetboek.
8° het bebossen, ontbossen, vellen of snoeien van bomen of hagen;
9° de tenuitvoerlegging van het plan voor het beheer van een staats- of erkend natuurreservaat, goedgekeurd door de Regering krachtens artikel 14 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
10° de autokerkhoven, terreinen voor schroot, materiaal of afval, die niet bedoeld zijn in artikel 263, 9°, van het Wetboek.
Art. 265. De vrijstellingen bedoeld in artikel 262, 9°, in artikel 263, 2°, 5° t.e.m. 8°, 10° t.e.m. 12°, in artikel 263, 14° en 18°, voor zover deze handelingen en werken uitgevoerd worden in de voor- en achtertuinen die langs het wegennet gelegen zijn of tegen de voorgevel of zijgevel van het langs het wegennet opgetrokken gebouw aangelegd zijn, en in artikel 263, 19° t.e.m. 23°, 25° en 26°, zijn niet van toepassing :
1° in een beschermingsgebied bedoeld in artikel 187 van het Wetboek;
2° in een gebied dat valt onder de toepassing van het algemeen reglement op gebouwen van toepassing op beschermde gebieden van sommige gemeenten op stedenbouwkundig vlak, bedoeld in hoofdstuk XVII van boek IV van het Wetboek;
3° in een gemeentelijk grondgebied of een gedeelte daarvan waar het algemeen reglement op gebouwen in landbouwgebieden bedoeld in hoofdstuk XVII quater van boek IV van het Wetboek.
4° in een gebied dat valt onder de toepassing van het gewestelijk stedenbouwkundig reglement over de geluidskwaliteit van de bouwwerken in een luchthavenomtrek, bedoeld in hoofdstuk XVIIsexies van titel I van boek IV van het Wetboek.
Art.2. Dit besluit is van toepassing op de vergunningsaanvragen waarvoor een ontvangstmelding of -bewijs opgesteld werd vanaf de vijftiende dag na de inwerkingtreding ervan.
Art.3. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 4. De Minister van Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 5 juli 2001.
De Minister-President,
J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE
De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu,
M. FORET.