9 MAART 2001. - Ministerieel besluit tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld van sommige leden van de beheerscommissies van de federale wetenschappelijke instellingen die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort en opgericht als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer en tot bepaling van de vergoeding toegekend aan hun rekenplichtige.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Presentiegeld van sommige leden van de beheerscommissies.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Functievergoeding voor de rekenplichtigen.
Art. 3
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 4-7
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op ieder van de federale wetenschappelijke instellingen die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort en die opgericht zijn als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer.
HOOFDSTUK II. - Presentiegeld van sommige leden van de beheerscommissies.
Art.2. § 1. Aan de personen aangewezen om zitting te nemen in de beheerscommissies van de Staatsdiensten met afzonderlijk beheer bedoeld in artikel 1 en die geen deel uitmaken van het Rijkspersoneel, wordt een presentiegeld per vergadering toegekend van 37,18 EUR.
Dit presentiegeld is voor rekening van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer waarvoor de betrokken persoon in de beheerscommissie zitting genomen heeft.
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel der ministeries, geldt voor het presentiegeld die gekoppeld is aan het spilindexcijfer 103,14.
§ 2. Aan de personen bedoeld in § 1 worden de reiskosten terugbetaald die zij werkelijk gemaakt hebben om zich van hun woonplaats naar de plaats van de vergadering te begeven.
De terugbetaling van de reiskosten gebeurt conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De personen mogen gebruikmaken van hun eigen voertuig om zich naar de plaats te begeven waar de vergadering plaatsvindt.
HOOFDSTUK III. - Functievergoeding voor de rekenplichtigen.
Art.3. De rekenplichtige van iedere Staatsdienst met afzonderlijk beheer bedoeld in artikel 1 ontvangt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van 2 903,63 EUR.
De vergoeding wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald. Ze is gelijk aan 1/12de van het bedrag waarvan sprake in het eerste lid en wordt tegelijk en in dezelfde mate als de wedde vereffend.
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel der ministeries, geldt voor de vergoeding die gekoppeld is aan het spilindexcijfer 103,14.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.
Art.5. Voor de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2001 geldt in de plaats van het bedrag van " 37,18 EUR ", vermeld in artikel 2, § 1, het bedrag van " 1 500 BEF ".
Art.6. Voor de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2001 geldt in de plaats van het bedrag van " 2 903,63 EUR " vermeld in artikel 3, eerste lid, het bedrag van " 117 132 BEF ".
Art. 7. De Secretaris-generaal van de Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 maart 2001.
Ch. PICQUE.