Details





Titel:

11 JULI 2001. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bedrag van de vergoedingen toegekend aan de voorzitter en aan de leden van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-08-2001 en tekstbijwerking tot 27-12-2023)



Inhoudstafel:


Art. 1-10



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1971082414  1971082415 



Uitvoeringsbesluit(en):

2023206379 



Artikels:

Artikel 1.Aan de voorzitter van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk wordt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van 2 974,72 EUR toegekend ter dekking van zijn verblijf- en representatiekosten.
  [1 De forfaitaire vergoeding bedoeld in het eerste lid, wordt met ingang van 1 januari 2024 gekoppeld aan spilindex 138,01.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-12-17/18, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.2. De voorzitter van dezelfde Hoge Raad heeft recht op de terugbetaling van de reiskosten onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.

Art.3. De effectieve en de plaatsvervangende leden en de deskundigen van dezelfde Hoge Raad, van zijn uitvoerend Bureau, van zijn Commissies ad hoc en van zijn vaste Commissies en de op de vergaderingen uitgenodigde personen, ontvangen voor elke dag waarop zij een vergadering bijwonen :
  1. 4, 95 EUR presentiegeld;
  2. als de vergadering wordt gehouden buiten hun verblijfplaats :
  a) de terugbetaling van de reiskosten in eerste klasse van hun verblijfplaats naar de plaats van de vergadering;
  b) de vergoeding voor verblijfkosten, bepaald voor de rangen 10 tot 14, onder de voorwaarden gesteld in het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.

Art.4. De bepalingen van artikel 3 zijn niet van toepassing op het personeel van het Rijk, van de Gemeenschappen en Gewesten, noch op het personeel van de instellingen, bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

Art.5. Het koninklijk besluit van 24 augustus 1971 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en van de vergoeding toe te kennen aan de leden van de Hoge Raad voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen wordt opgeheven.

Art.6. Het koninklijk besluit van 24 augustus 1971 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en van de vergoedingen toe te kennen aan de leden van de bedrijfscomités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen wordt opgeheven.

Art.7. Voor de periode van 1 april 2000 tot 31 december 2001 geldt in de plaats van het bedrag van " 2 974,72 EUR ", vermeld in artikel 1, het bedrag van " 120 000 BEF ".

Art.8. Voor de periode van 1 augustus 2000 tot 31 december 2001 geldt in de plaats van het bedrag van " 4,95 EUR ", vermeld in artikel 3, het bedrag van " 200 BEF ".

Art.9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 2000, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 1 en 2, die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2000 en van artikel 6, die in werking treden op de datum van omvorming van de bedrijfscomités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen tot vaste Commissies.

Art. 10. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 11 juli 2001.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Werkgelegenheid,
  Mevr. L. ONKELINX.