Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

13 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van ambtenaren van het federaal administratief Openbaar Ambt die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied.
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Reglementaire bepalingen.
Art. 2-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. Dit besluit is toepasselijk op de ambtenaren die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4 en behoren tot de openbare diensten, zoals bepaald in artikel 1, § 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.
  Van de toepassing van dit besluit worden uitgesloten de ambtenaren die kunnen genieten van de stelsels van verlof voorafgaand aan de pensionering zoals bepaald werd door het koninklijk besluit van 25 september 1998 tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat- generaal Strafinrichtingen en door het koninklijk besluit van 22 maart 1999 tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor sommige ambtenaren van de operationele diensten van de Civiele Bescherming.
  Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder " Hoofd van Bestuur " voor wat de instellingen van openbaar nut betreft. " Leidinggevende ambtenaar ".

HOOFDSTUK 2. - Reglementaire bepalingen.
Art.2. De in artikel 1 bedoelde ambtenaren die ten minste de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt in de loop van 2000 en die op zestigjarige leeftijd ten minste twintig in aanmerking komende dienstjaren tellen voor de opening van het recht op rustpensioen in de openbare sector, hebben het recht om op hun verzoek in verlof te worden gesteld.
  De aanvraag geschiedt per aangetekende brief bij het hoofd van bestuur.
  Het verlof kan aanvangen op de eerste dag van de maand juni 2001, september 2001, december 2001, maart 2002 of juni 2002.
  De mogelijkheid om dit verlof aan te vragen blijft bestaan tot en met 30 april 2001.

Art.3. Het hoofd van bestuur bepaalt, rekening houdende met de behoeften van de dienst, voor elke datum opgenomen in artikel 2 welke verloven op elke datum mogen aanvangen.

Art.4. Het hoofd van bestuur kan deze ambtenaren ten belope van de vrijgekomen personeelskredieten vervangen, mits voorafgaand akkoord van de Minister van Begroting, ofwel gedurende de verlofperiode door de indienstneming van personeelsleden van niveau 3 of 4 in het kader van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van maximaal twee jaar ofwel door de werving van vastbenoemde ambtenaren van niveau 1 of 2+.

Art.5. In afwijking van artikel 4 kan het hoofd van bestuur rekening houdende met de behoeften van de dienst, vastbenoemde ambtenaren van niveau 3 of 4 werven mits voorafgaand akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting.

Art.6. § 1.- De verlofperiode wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld en de ambtenaar behoudt tijdens deze periode zijn rechten op bevordering in de weddeschaal die hij genoot voor de aanvang van het verlof. Hij verliest echter zijn aanspraak op een bevordering wanneer er als voorwaarde voor de bevordering vereist is dat er een plaats vacant is.
  § 2.- De ambtenaar is met verlof tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft. De ambtenaar gaat de verplichting aan het vervroegde wettelijke rustpensioen op te nemen bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

Art.7. § 1.- De ambtenaar, met verlof voorafgaand aan de pensionering, ontvangt een wachtgeld gelijk aan zeventig percent van zijn laatste activiteitswedde. Onder laatste activiteitswedde dient te worden verstaan de laatst toegekende brutojaarwedde, voorafgaand aan de aanvang van het verlof, die aan de ambtenaar zou worden uitgekeerd wanneer hij volledige prestaties zou volbrengen. Deze brutojaarwedde wordt eventueel verhoogd met de haard- en standplaatstoelage en de weddebijslagen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rustpensioen.
  § 2.- De ambtenaar ontvangt tevens het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.
  Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage zijn verschuldigd ten belope van 70 % van het bedrag dat aan het personeelslid zou worden uitgekeerd wanneer hij volledige prestaties zou volbrengen.

Art.8. Op de aanvraag tot voorafgaandelijke inverlofstelling en de datum van pensionering, kan na het indienen van de aanvraag niet meer teruggekomen worden.

Art.9. De statutaire personeelsleden die genieten van het in artikel 2 bedoeld verlof mogen, mits voorafgaande toelating, andere beroepsactiviteiten uitoefenen. Indien de inkomsten uit die beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie bepaald bij de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen overschrijden, wordt het wachtgeld verminderd of geschorst op dezelfde wijze als een rustpensioen.

Art.10. Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2001.

Art. 11. Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 13 maart 2001.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Begroting,
  J. VANDE LANOTTE
  De Minister van Pensioenen,
  F. VANDENBROUCKE
  De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen,
  L. VAN DEN BOSSCHE.