12 MAART 2000. - Koninklijk besluit ter definiëring van de procedure voor machtiging van het storten in de Noordzee van bepaalde stoffen en materialen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-04-2000 en tekstbijwerking tot 13-11-2013)
Art. 1-11
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
- " Wet " : de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;
- " de Minister " : de Minister of Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de bescherming van het mariene milieu behoort;
- " het Bestuur " : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model Noordzee, handelend onder artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 29 september 1997 waarbij ze getransfereerd wordt naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;
- " het Samenwerkingsakkoord " : het samenwerkingsakkoord van 12 juni 1990 tussen de Belgische Staat en het Vlaamse Gewest ter vrijwaring van de Noordzee van nadelige milieu-effecten ingevolge baggerspecielossingen in de wateren die vallen onder de toepassing van de Conventie van Oslo;
- " dagen " : kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop de aanvraag tot machtiging werd neergelegd.
Art.2. De in artikel 18 van de wet vermelde procedure voor de toekenning van een machtiging voor het storten van baggerspecie en inerte materialen van natuurlijke oorsprong, samengesteld uit vast, chemisch onbehandeld geologisch materiaal, waarvan de chemische bestanddelen niet in het mariene milieu, vrijkomen, is deze die bepaald is in toepassing van Hoofdstuk VII van deze wet, met uitzondering van het storten van baggerspecie afkomstig van activiteiten door het Vlaamse Gewest ondernomen in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden zoals bepaald in artikel 6, § 1, X, laatste lid, van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, waarvoor de hiernavermelde bepalingen van toepassing zijn.
Art.3. De Minister is belast met het verlenen of weigeren van een machtiging tot het storten in zee van baggerspecie.
Art.4.[1 De machtiging is persoonlijk en onoverdraagbaar. Ze wordt verleend voor een duur van vijf jaar. De hernieuwing ervan is onderworpen aan het indienen van een nieuwe aanvraag.]1
----------
(1)<KB 2013-10-18/20, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-11-2013>
Art.5. De aanvraag ter verkrijging van een machtiging wordt aan het Bestuur gericht in één origineel exemplaar en vier afschriften.
Art.6. § 1. Het Bestuur beschikt over een termijn van vijftien dagen om de aanvrager in kennis te stellen van de ontvankelijkheid van zijn aanvraag. Het Bestuur beschikt over een termijn van dertig dagen om de aanvrager bijkomende inlichtingen te vragen. In voorkomend geval wordt de procedure geschorst tussen de datum van aanvraag voor bijkomende inlichtingen en de ontvangst van de inlichtingen.
§ 2. Het Bestuur maakt de aanvraag voor onderzoek en advies over aan de ambtelijke werkgroep voorzien door het samenwerkingsakkoord. Het advies is vereist binnen de zestig dagen.
Art.7. § 1. Binnen een termijn van negentig dagen, vaardigt de Minister het besluit uit houdende beslissing van de verlening of weigering van de machtiging. Dit besluit is met redenen omkleed. Het wordt zonder uitstel aan de aanvrager betekend en bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Ingeval van verlening, bepaalt de Minister in voornoemd besluit de voorwaarden waaronder het storten wordt toegelaten.
Art.8. Iedere wijziging, voorgesteld door de machtigingshouder, van de gegevens op basis waarvan de machtiging is toegestaan, zal het voorwerp uitmaken van een nieuwe aanvraag.
Art.9. De Minister mag een machtiging tot het storten in zee van baggerspecie wijzigen, schorsen of intrekken.
Art.10.De continue activiteiten met betrekking tot de milieu-effectenrapporten en milieu-effectenbeoordelingen die uitgevoerd worden in het kader van het samenwerkingsakkoord en die ten laste zijn van de machtigingshouder, worden geacht de verplichtingen inzake milieu-effectenrapport en milieu-effectenbeoordeling, vermeld in artikel 28, eerste paragraaf van de wet te dekken.
[1 Deze activiteiten maken het voorwerp uit van een vijfjaarlijks synthese-rapport dat door het Bestuur aan de Minister wordt voorgelegd en dat vergezeld is van aanbevelingen ter ondersteuning van de ontwikkeling van een versterkt milieubeleid. Na verloop van twee en een half jaar in de machtigingsperiode wordt door het Bestuur een vooruitgangsverslag aan de Minister overgemaakt.]1
----------
(1)<KB 2013-10-18/20, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 13-11-2013>
Art. 11. Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 maart 2000.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu,
M. AELVOET