25 APRIL 2000. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 9 februari 1999 tot oprichting van het Belgisch Overlevingsfonds. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-05-2000 en tekstbijwerking tot 16-01-2004).
Art. 1-8
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
1. " de wet " : de wet van 9 februari 1999 tot oprichting van het Belgisch Overlevingsfonds;
2. " het Fonds " : het Belgisch Overlevingsfonds, opgericht bij wet van 9 februari 1999;
3. " de Minister " : de Minister of Staatssecretaris tot wiens bevoegdheden de Internationale Ontwikkelingssamenwerking behoort.
Art.2. <KB 2004-01-19/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 16-02-2004> Wil er een financiële tegemoetkoming van het Fonds zijn, dan moeten de projecten deel uitmaken van programma's die er het strategisch uitvoeringskader van vormen.
De programma's en de projecten van de partners die ter goedkeuring aan de Minister worden voorgelegd, worden opgesteld overeenkomstig de schema's, opgenomen in bijlagen 1 en 2, die integraal deel uitmaken van dit besluit.
De partners bedoeld in artikel 6, 5°, van de wet, worden in drie categorieën ingedeeld :
1° internationale organisaties die een significante strategische inbreng hebben in de interventiedomeinen van het Fonds zoals gedefinieerd in artikel 5 van de wet;
2° erkende Belgische niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;
3° nationale of plaatselijke overheden alsmede niet-gouvernementele organisaties van de begunstigde landen.
Termijnen moeten gerespecteerd worden zowel door de partners bij de voorstelling van de programma's en de projecten als door de Minister bij hun onderzoek :
1° het programma en de planning van de projecten moeten worden ingediend vóór 15 december van het jaar dat voorafgaat aan hun uitvoering;
2° met uitzondering van de projecten voorgelegd door de nationale of plaatselijke overheden van de begunstigde landen, dienen de technische dossiers van de projecten die ingediend zijn voor cofinanciering op het budget van het lopende jaar, ten laatste op 31 maart van het jaar voorgelegd zijn;
3° een eerste advies betreffende de ontvankelijkheid van de programma's en de projecten zal worden medegedeeld aan de partner binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf hun indiening.
Art.3. <KB 2004-01-19/35, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 16-02-2004> De werkgroep zoals bedoeld in artikel 7 van de wet wordt als volgt samengesteld :
1° zoveel leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers als er fracties zijn die vertegenwoordigd zijn in de Conferentie van de voorzitters; elk lid heeft een plaatsvervanger; naast een voorzitter van de werkgroep, wordt ook een ondervoorzitter verkozen uit de parlementaire vertegenwoordigers;
2° een vertegenwoordiger van elk van de vier volgende internationale partnerorganisaties : het " International Fund For Agricultural Development " (IFAD), het " United Nations Children's Fund " (UNICEF), het " United Nations Capital Development Fund " (UNCDF) en de " Food and Agriculture Organisation " (FAO);
3° twee vertegenwoordigers van elk van de twee Belgische federaties van niet-gouvernementele organisaties : de " Vlaamse federatie van NGO's voor Ontwikkelingssamenwerking " (COPROGRAM) en de " Fédération francophone et germanophone des Associations de Coopération au Développement " (ACODEV);
4° drie vertegenwoordigers van de Directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) aangeduid door de Minister.
De werkgroep komt minstens eenmaal per jaar samen, vóór 30 juni.
De Directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) verzorgt het secretariaat van de werkgroep.
Art.4. Ten minste 75 % van de uitgaven die jaarlijks op de begroting van het Fonds worden uitgetrokken, wordt bestemd voor de subsidiëring van projecten die door internationale ontwikkelingsorganisaties of door in België erkende niet-gouvernementele organisaties worden ingediend.
Het Fonds financiert de verschillende gekozen projecten naar rata van een percentage van hun totale budget, dat als volgt wordt vastgelegd :
1° 90 % voor de projecten voorgelegd door de nationale of lokale overheden of door NGO's van de begunstigde landen;
2° 85 % voor de projecten voorgelegd door de Belgische NGO's;
3° maximum 45 % voor de projecten voorgelegd door de organisaties van de Verenigde Naties die werken met leningen;
4° maximum 60 % voor de projecten voorgelegd door de " Fondsen van de Verenigde Naties " die werken met giften;
5° 85 % voor de projecten voorgelegd door andere internationale ontwikkelingsorganisaties die werken met giften.
De budgettaire middelen, toegekend door het Fonds, voor de realisatie van de projecten, ingediend door de Belgische NGO's, kunnen tot het beloop van 15 % van het totaalbudget gebruikt worden voor de betaling van de kosten voor NGO-coöperanten die in het kader van de projecten werken, met inachtneming van artikel 16, § 2, en artikel 17, van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties.
Voor de uitvoering van de projecten toevertrouwd aan de " Belgische Technische Coöperatie " in het kader van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de " Belgische Technische Coöperatie " in de vorm van een vennootschap van publiek recht, gelden de beheersmodaliteiten zoals voorzien in het beheerscontract tussen de Belgische staat en de " Belgische Technische Coöperatie ".
Art.5. De maatregelen die getroffen worden om te zorgen voor een regelmatige, betrouwbare en controleerbare follow-up, worden vastgelegd in het programma en in de technische dossiers van de projecten.
De Minister bepaalt ieder jaar, vóór 31 augustus, de projecten en de programma's die voor evaluatie, in de loop van het volgende jaar, in aanmerking komen, zoals voorgeschreven in artikel 5 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking.
De evaluatieverslagen van de projecten en programma's worden medegedeeld aan de werkgroep, zoals bedoeld in artikel 7 van de wet, met het oog op het formuleren door deze van aanbevelingen betreffende de strategische oriëntaties van het Fonds.
Art.6. De Minister legt het programma van de in artikel 13 van de wet genoemde informatiecampagne vast, uiterlijk op 15 november van het jaar vóór dat waarin het programma gerealiseerd wordt.
Art.7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.
Art.8. Onze Minister bevoegd voor de Internationale Samenwerking is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 april 2000.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Buitenlandse Zaken,
L. MICHEL
De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking,
E. BOUTMANS
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. Presentatieschema van een programma voor het verbeteren van de voedselzekerheid van de gezinnen, voorgesteld door een partnerorganisatie.
Het voorgestelde schema moet duidelijk het strategische kader van het programma aangeven over een periode van een tiental jaren, in overeenstemming met de wet van 9 februari 1999 tot oprichting van het Belgisch Overlevingsfonds, en een coherent geheel van doelstellingen op korte en middellange termijn bevatten.
Bij de beoordeling van het programma zullen met name de volgende elementen in overweging worden genomen :
1° structuur, mandaat, strategische visie, capaciteit enz. van de organisatie;
2° doelstellingen van het programma in partnerschap met het Fonds;
3° landen waarvoor de interventie is bestemd;
4° begunstigde doelgroepen;
5° coherentie van de aanpak;
6° ontwikkelingsrelevantie;
7° duurzaamheid/ impact;
8° methodologische benadering;
9° visie van de partner met het oog op het versterken van de institutionele capaciteiten van de lokale partners en de begunstigde gemeenschappen (empowerment, ownership);
10° werkmethodes, en methodes voor opvolging en evaluatie;
11° indicatief budget voor het programma.
Art. N2. Bijlage 2. Presentatieschema van een project in uitvoering van het programma.
Het presentatieschema dient de volgende elementen te bevatten :
1° een verantwoording van de interventie en zijn context (ontstaansgeschiedenis, geografisch kader en andere ontwikkelingsactoren in het interventiegebied, analyse van de problemen en van de voorgestelde oplossingen; analyse van de verschillende strategische opties; motivering van de gekozen strategieën; analyse van de verschillende institutionele opties voor de verwezenlijking; verantwoording van de gekozen optie; risicoanalyse; verwachte impact . );
2° een gedetailleerde voorstelling van de interventie (algemene doelstelling, specifieke doelstellingen, te behalen resultaten, activiteiten, coherentie tussen de doelstellingen en de activiteiten, analyse van de hypotheses en opgave van de indicatoren voor de opvolging en de impact ... );
3° het institutionele kader van de interventie;
4° de uitvoeringsmodaliteiten en het tijdsschema van de interventie;
5° de schikkingen inzake opvolging en evaluatie;
6° een halve-termijn bijsturing, samen met de administratie : de actoren van het project bereiden een verslag van zelfbeoordeling voor, met daarin een stand van zaken van de beoogde strategieën en de uitgevoerde activiteiten. Dit rapport wordt besproken en nagetrokken tijdens de opdracht voor tussentijdse evaluatie;
7° het budget (de regelingen inzake cofinanciering per partner en per interventiesector; de regelingen inzake beheer, budgetcontrole ... );
8° bijlagen (werkdocument voor de verschillende interventiesectoren; technische fiche van de belangrijkste activiteiten ... ).
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Buitenlandse Zaken,
L. MICHEL
De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking
E. BOUTMANS