9 JULI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
Art. 1-9
Artikel 1. Artikel 78quater, vierde lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De toekenning van deze uitkering is echter beperkt tot een periode van ten hoogste 72 maanden. Deze beperking geldt niet vanaf de maand waarin de werknemer de leeftijd van 45 jaar bereikt. ".
Art.2. In artikel 116, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1993, 27 december 1993 en 19 juni 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) tussen het derde en het vierde lid worden de volgende leden ingevoegd :
" Een nieuwe werkloosheidsperiode in de zin van artikel 114, § 2, vangt aan na een werkhervatting als deeltijdse werknemer met behoud van rechten met inkomensgarantieuitkering, gedurende een ononderbroken periode van :
1° 24 maanden, wanneer de deeltijdse arbeidsregeling gemiddeld per week 18 uren bedraagt of ten minste de helft bedraagt van het normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de maatman;
2° 36 maanden, wanneer de deeltijdse arbeid waarvan de regeling beantwoordt aan de voorwaarden van 1° verricht wordt in een wedertewerkstellingsprogramma.
Het voordeel dat toegekend werd krachtens het vorige lid vervalt voor de periode tijdens dewelke de werknemer het werk hervat als deeltijdse werknemer bij dezelfde werkgever, indien de werkhervatting plaats vindt binnen de periode van 3 maanden te rekenen vanaf de aanvang van de nieuwe werkloosheidsperiode toegekend in toepassing van het vorige lid.
B) in het laatste lid worden de woorden " derde lid " vervangen door de woorden " derde of in het vierde lid ".
Art.3. Artikel 118, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993, wordt aangevuld als volgt :
" 5° indien het een werknemer betreft die het werk heeft hervat na 30 juni 2000 en ten minste 45 jaar was op het tijdstip van de werkhervatting, en voor zover het loon dat voorheen als berekeningsbasis gold, hoger is dan het laatste loon. ".
Art.4. In artikel 126 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 november 1994 en 22 november 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) het 3° wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 3° geen recht meer hebben op de aanpassingstoeslag voorzien in artikel 114, § 2; ";
B) het wordt aangevuld met het volgende lid :
" De werknemer die voorheen reeds de anciënniteitstoeslag genoot en na een werkhervatting aanspraak zou kunnen maken op de aanpassingstoeslag, is gerechtigd op de uitkering die geldt na de eerste 12 maanden, met inbegrip van een anciënniteitstoeslag, indien hij voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid, behalve de voorwaarde voorzien in dat lid, 3°, en voor zover deze uitkering hoger is dan de uitkering met aanpassingstoeslag waarop hij aanspraak zou kunnen maken. ".
Art.5. Artikel 131quinquies, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Het bedrag van de herinschakelingsuitkering waarop de werknemer bedoeld in artikel 78quater gerechtigd is, bedraagt, voor iedere kalendermaand waarin hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster in het kader van een erkende werkpost :
- 17 500 F, voor een minstens halftijds uurrooster, gedurende de eerste 36 maanden van een dergelijke tewerkstelling, in de volledige beroepsloopbaan;
- 22 000 F, voor een uurrooster van minstens 4/5 tijds, gedurende de eerste 36 maanden van een dergelijke tewerkstelling, in de volledige beroepsloopbaan;
- 6 000 F, na de eerste 36 maanden van een dergelijke tewerkstelling, in de volledige beroepsloopbaan. ".
Art.6. In hetzelfde besluit wordt een artikel 131septies ingevoegd, luidend als volgt :
" § 1. Het bedrag van de werkloosheids- of de wachtuitkering, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit vastgesteld in toepassing van de artikelen 100 of 103 voor de laatst vergoede werkloosheidsdag van de maand waarin de tewerkstelling met een arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde duur een aanvang neemt of van de daaraan voorafgaande maand, wordt verhoogd met een toeslag van 30.000 F, mobiliteitstoeslag genaamd, indien gelijktijdig voldaan wordt aan volgende voorwaarden :
1° de overeengekomen deeltijdse arbeidsregeling bedraagt gemiddeld per week 18 uren of ten minste de helft van het normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de maatman;
2° de werknemer voldoet op het tijdstip van de in dit lid bedoelde laatst vergoede werkloosheidsdag aan de voorwaarden inzake het statuut en de duur van de werkloosheid of van de daarmee gelijkgestelde gebeurtenissen voor het verkrijgen van een banenkaart, bedoeld in het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen;
3° het betreft een tewerkstelling die, gezien de afstand en de duur van de verplaatsing naar het werk en de duur van de afwezigheid, overeenkomstig de criteria bepaald krachtens artikel 51, § 2, niet als passend kan worden beschouwd; in geval van verhuis van de werknemer tijdens de kalendermaand waarin de tewerkstelling aanvangt of tijdens de daaraan voorafgaande maand, worden deze criteria toegepast rekening houdend met de voorgaande verblijfplaats.
De mobiliteitstoeslag kan slechts eenmaal worden toegekend.
§ 2. Het bedrag van de werkloosheids- of de wachtuitkering, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit vastgesteld in toepassing van de artikelen 100 of 103 voor de laatst vergoede werkloosheidsdag van de maand waarin de tewerkstelling met een arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde duur een aanvang neemt of van de daaraan voorafgaande maand, wordt verhoogd met een toeslag van 30.000 F, kinderopvangtoeslag genaamd, indien gelijktijdig voldaan wordt aan volgende voorwaarden :
1° de voorwaarden vermeld in § 1, eerste lid, 1° en 2°;
2° de werknemer wordt op de in dit lid bedoelde laatst vergoede werkloosheidsdag beschouwd als werknemer met gezinslast in de zin van artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, a) en de werknemer woont niet samen met een andere persoon in de zin van artikel 110, § 1, vierde lid.
De kinderopvangtoeslag kan slechts eenmaal worden toegekend.
§ 3. De in dit artikel bedoelde toeslagen zijn onderling cumuleerbaar en zijn tevens cumuleerbaar met de toeslag bedoeld in artikel 131. ".
Art.7. Artikel 133, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1993, 14 maart 1995, 22 november 1995, 22 december 1995, 9 juni 1997 en 8 augustus 1997, wordt aangevuld als volgt :
" 13° de werknemer die de mobiliteitstoeslag of de kinderopvangtoeslag bedoeld in artikel 131septies aanvraagt; dit dossier bevat een kopie van de arbeidsovereenkomst en, in geval van aanvraag van de mobiliteitstoeslag, het bewijs van het niet passend karakter van de dienstbetrekking. Dit dossier moet ingediend worden ten vroegste in de loop van de maand die de aanvang van de tewerkstelling voorafgaat en uiterlijk binnen de periode van 2 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de tewerkstelling een aanvang neemt De aanvang van de tewerkstelling wordt beschouwd als een wijzigende gebeurtenis voor de toepassing van artikel 148, 3°. ".
Art.8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2000.
Art. 9. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 juli 2000.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.