15 FEBRUARI 2000. - Koninklijk besluit tot regeling van de toegang van de cel voor financiële informatieverwerking tot het Rijksregister van de natuurlijke personen.
Art. 1-4
Artikel 1. Voor het vervullen van de taken bedoeld bij artikelen 11 tot 17 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, hebben de leden van de cel voor financiële informatieverwerking toegang tot de informatie beoogd in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, en tot de wijzigingen van deze informatiegegevens beoogd in artikel 3, tweede lid, van deze wet.
De voorzitter van de cel voor financiële informatieverwerking wijst, schriftelijk en bij naam, de personeelsleden van de cel aan die gemachtigd zijn om toegang te hebben uit hoofde van de functie die zij vervullen en van de noodzaak om kennis te nemen van de informatie.
Art.2. De met toepassing van artikel 1 verkregen informatie mag slechts worden gebruikt voor de in dat artikel vermelde doeleinden. Zij mag niet aan derden worden medegedeeld.
Worden voor de toepassing van het eerste lid niet als derden beschouwd :
1° de bevoegde procureur des Konings en nationaal magistraat;
2° de buitenlandse instellingen met opdrachten en geheimhoudingsverplichtingen van dezelfde aard als die van de cel voor financiële informatie-verwerking in de zin van artikel 17, § 2, eerste lid, van de wet tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld;
3° aan de eenheid voor de coördinatie van de fraudebestrijding van de Europese Commissie beoogd in artikel 17, § 2, lid 2 en lid 5, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld;
4° de controle-, toezichthoudende, of tuchtoverheden van de ondernemingen en personen beoogd in de artikelen 2 en 2bis van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, voor de vervulling van de taken beoogd in de artikelen 17, § 2, derde lid, en 22 van dezelfde wet.
Art.3. Elk jaar wordt de lijst van de overeenkomstig artikel 1 aangeduide personen met vermelding van hun functie opgesteld en wordt deze met dezelfde regelmaat overgemaakt aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 februari 2000
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE
De Minister van Justitie,
M. VERWILGEN
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS