Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

20 SEPTEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven en tot opheffing van het ministerieel besluit nr. 21 van 5 mei 1999 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van de rubrieken XXIIIbis en XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, alsmede het ministerieel besluit van 25 augustus 1999, tot wijziging van het ministerieel besluit nr. 21 van 5 mei 1999 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van de rubrieken XXIIIbis en XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.



Inhoudstafel:


Art. 1-5
D. REYNDERS.



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1970072012  1999003322  1999003507 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Rubriek XXIIIbis van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " XXIIIbis. Leveringen van goederen door instellingen met sociaal oogmerk
  § 1. Het verlaagd tarief van 6 pct. is van toepassing op de levering van goederen, met uitsluiting van de goederen beoogd in artikel 1, § 8, van het Wetboek, van goederen opgesomd in artikel 35 van dit Wetboek, van de goederen onderworpen aan de belasting zoals beoogd in artikel 44, § 3, 1°, van hetzelfde Wetboek, van de goederen verkregen om te worden gebruikt als investeringsgoederen, van de kunstvoorwerpen of de voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten, welke de in § 2 beoogde instellingen verrichten binnen de voorwaarden voorzien in §3, onder voorbehoud van de in de §§ 4 en 5 opgenomen bepalingen.
  § 2. De toepassing van het verlaagd tarief van 6 pct. wordt voorbehouden aan de instellingen :
  1° van Belgisch recht of van recht van een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
  2° die geenszins het stelselmatig streven naar winstbejag tot doel hebben. Met het oog hierop bepalen de statuten onder meer dat de eventuele winst in geen geval mag worden verdeeld, maar daarentegen integraal dient te worden bestemd tot het handhaven of het verbeteren van de verstrekte handelingen. De statuten bepalen eveneens dat ingeval van liquidatie het totaal van het netto-actief opnieuw wordt geïnvesteerd in een andere instelling van dezelfde aard;
  3° die in hoofdzaak vrijwillig worden beheerd en bestuurd door personen die, noch voor zich persoonlijk noch via tussenpersonen, enig direct of indirect belang hebben in het exploitatieresultaat;
  4° waarvan het doel in de zin
  - van het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 houdende doorvoering van experimenten in verband met invoegbedrijven en leereilandprojecten, of van Hoofdstuk 3, Afdeling 3.5, van het besluit van de Vlaamse regering, van 17 december 1997, tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer;
  - van het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen op de inschakelingsbedrijven;
  - van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad van 27 april 1995 betreffende de erkenning van organismen voor socio-professionele inschakeling en de subsidiëring van hun beroepsopleidingsactiviteiten voor werklozen en laag geschoolde werkzoekenden gericht op het vergroten van hun kans op het vinden of terugvinden van werk in het raam van gecoördineerde voorzieningen voor socio-professionele inschakeling;
  - van het decreet van de Waalse Gewestelijke Raad en van de Waalse regering van 16 juli 1998 betreffende de voorwaarden waaronder de inschakelingsbedrijven worden erkend en gesubsidieerd;
  - van het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1998 houdende doorvoering van experimenten in verband met invoegbedrijven;
  - van de ordonnantie van de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 april 1999 betreffende de erkenning en de financiering van de inschakelingsondernemingen;
  - van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot uitvoering van het decreet inzake sociale werkplaatsen;
  of
  - van het besluit van de Waalse regering van 18 november 1999 tot wijziging van het besluit van de Waalse regering van 6 april 1995 betreffende de erkenning van de "Entreprises de formation par le travail" (Bedrijven voor vorming door arbeid),
  Bestaat in het tewerkstellen alsook in het verzekeren van de werkgelegenheid van de laag- of middelmatig geschoolde werkloze werkzoekenden die uit de traditionele arbeidscircuits zijn uitgesloten of bijzonder moeilijk bemiddelbaar zijn;
  5° en die daartoe erkend zijn door de overheid die door die decreten, besluiten of ordonnantie bevoegd wordt verklaard.
  § 3. De toepassing van het verlaagd tarief van 6 pct. is eveneens onderworpen aan de volgende voorwaarden waaraan samen moet worden voldaan :
  1° de in § 2 beoogde instelling moet haar werkzaamheden uitsluitend beperken tot de verkoop van goederen beoogd in § 1, die zij gratis aan huis bij particulieren of ondernemingen ophaalt of op een andere manier;
  2° deze instelling dient prijzen toe te passen die zijn goedgekeurd door de overheid, of prijzen die niet hoger liggen dan de goedgekeurde prijzen, of nog, voor handelingen waarvoor geen goedkeuring van prijzen plaatsvindt, prijzen die lager zijn dan die welke voor soortgelijke diensten in rekening worden gebracht door commerciële ondernemingen die aan de belastingen over de toegevoegde waarde zijn onderworpen;
  3° het voordeel van het verlaagd tarief mag niet van dien aard zijn dat het leidt tot concurrentievervalsing ten nadele van commerciële ondernemingen die aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.
  § 4. Het verlaagd tarief is van rechtswege niet meer van toepassing vanaf het ogenblik dat de instelling die er de toepassing van inroept, niet meer voldoet aan het geheel van de ter zake vereiste voorwaarden.
  § 5. De Minister van Financiën informeert zich bij de in § 2, 5° beoogde bevoegde overheden naar de door deze overheden verleende, ingetrokken of opgeschorte erkenningen.
  Hij licht diezelfde overheden in van gedane vaststellingen waarbij de toepassing van het verlaagd tarief vervalt of is komen te vervallen wegens het niet naleven van één of meerdere in § 3 bepaalde voorwaarden. ".

Art.2. Rubriek XXXV van tabel A van de bijlage bij hetzelfde koninklijk besluit nr. 20 ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " XXXV. Diensten verricht door instellingen met sociaal oogmerk
  § 1. Het verlaagd tarief van 6 pct. is van toepassing op de diensten, met uitzondering van het werk in onroerende staat in de zin van artikel 19, § 2, tweede lid, van het Wetboek, van de handelingen opgesomd in de (rubriek XXXI, § 3, 3° tot 6°), van de huidige tabel A, alsook van het onderhoud en de herstellingen van de goederen opgesomd in artikel 35 van het Wetboek, inbegrepen de leveringen van onderdelen, uitrustingsstukken en toebehoren die worden gebruikt voor de uitvoering van die werken, die de in § 2 beoogde instellingen verrichten binnen de voorwaarden voorzien in § 3, onder voorbehoud van de in de §§ 4 en 5 opgenomen bepalingen. <Erratum, zie B.St. 26.10.2000, p. 36.068>
  § 2. De toepassing van het verlaagd tarief van 6 pct. wordt voorbehouden aan de instellingen :
  1° van Belgisch recht of van recht van een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
  2° die geenszins het stelselmatig streven naar winstbejag tot doel hebben. Met het oog hierop bepalen de statuten onder meer dat de eventuele winst in geen geval mag worden verdeeld, maar daarentegen integraal dient te worden bestemd tot het handhaven of het verbeteren van de verstrekte handelingen. Deze statuten bepalen eveneens dat ingeval van liquidatie het totaal van het netto-actief opnieuw wordt geïnvesteerd in een andere instelling van dezelfde aard;
  3° die in hoofdzaak vrijwillig worden beheerd en bestuurd door personen die, noch voor zich persoonlijk noch via tussenpersonen, enig direct of indirect belang hebben in het exploitatieresultaat;
  4° waarvan het doel in de zin
  - van het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 houdende doorvoering van experimenten in verband met invoegbedrijven en leereilandprojecten, of van Hoofdstuk 3, Afdeling 3.5, van het besluit van de Vlaamse regering, van 17 december 1997, tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer;
  - van het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen op de inschakelingsbedrijven;
  - van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad van 27 april 1995 betreffende de erkenning van organismen voor socio-professionele inschakeling en de subsidiëring van hun beroepsopleidingsactiviteiten voor werklozen en laag geschoolde werkzoekenden gericht op het vergroten van hun kans op het vinden of terugvinden van werk in het raam van gecoördineerde voorzieningen voor socio-professionele inschakeling;
  - van het decreet van de Waalse Gewestelijke Raad en van de Waalse regering van 16 juli 1998 betreffende de voorwaarden waaronder de inschakelingsbedrijven worden erkend en gesubsidieerd;
  - van het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1998 houdende doorvoering van experimenten in verband met invoegbedrijven;
  - van de ordonnantie van de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 april 1999 betreffende de erkenning en de financiering van de inschakelingsondernemingen;
  - van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot uitvoering van het decreet inzake sociale werkplaatsen;
  of
  - van het besluit van de Waalse regering van 18 november 1999 tot wijziging van het besluit van de Waalse regering van 6 april 1995 betreffende de erkenning van de "Entreprises de formation par le travail" (Bedrijven voor vorming door arbeid),
  Bestaat in het tewerkstellen alsook in het verzekeren van de werkgelegenheid van de laag- of middelmatig geschoolde werkloze werkzoekenden die uit de traditionele arbeidscircuits zijn uitgesloten of bijzonder moeilijk bemiddelbaar zijn;
  5° en die daartoe erkend zijn door de overheid die door die decreten, besluiten of ordonnantie bevoegd wordt verklaard.
  § 3. De toepassing van het verlaagd tarief van 6 pct. is eveneens onderworpen aan de volgende voorwaarden waaraan samen moet worden voldaan :
  1° de in § 2 beoogde instelling moet haar werkzaamheden uitsluitend beperken tot de diensten beoogd in § 1;
  2° deze instelling dient prijzen toe te passen die zijn goedgekeurd door de overheid, of prijzen die niet hoger liggen dan de goedgekeurde prijzen, of nog, voor handelingen waarvoor geen goedkeuring van prijzen plaatsvindt, prijzen die lager zijn dan die welke voor soortgelijke diensten in rekening worden gebracht door commerciële ondernemingen die aan de belastingen over de toegevoegde waarde zijn onderworpen;
  3° het voordeel van het verlaagd tarief mag niet van dien aard zijn dat het leidt tot concurrentievervalsing ten nadele van commerciële ondernemingen die aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.
  § 4. Het verlaagd tarief is van rechtswege niet meer van toepassing vanaf het ogenblik dat de instelling die er de toepassing van inroept, niet meer voldoet aan het geheel van de ter zake vereiste voorwaarden.
  § 5. De Minister van Financiën informeert zich bij de in § 2, 5° beoogde bevoegde overheden naar de door deze overheden verleende, ingetrokken of opgeschorte erkenningen.
  Hij licht diezelfde overheden in van gedane vaststellingen waarbij de toepassing van het verlaagd tarief vervalt of is komen te vervallen wegens het niet naleven van één of meerdere in § 3 bepaalde voorwaarden. ".

Art.3. Worden opgeheven :
  1° het ministerieel besluit nr. 21 van 5 mei 1999 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van de rubrieken XXIIIbis en XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven;
  2° het ministerieel besluit van 25 augustus 1999 tot wijziging van het ministerieel besluit nr. 21 van 5 mei 1999 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van de rubrieken XXIIIbis en XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.

Art.4. Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2000.

Art.5. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 20 september 2000.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Financiën,

D. REYNDERS.