Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

22 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen. (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij BVR2016-06-24/15, art. 103, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2016) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-01-2001 en tekstbijwerking tot 01-09-2016)



Inhoudstafel:

TITEL I. - De ambtenaren van het federaal bestuur van de Staat, de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen, het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie, evenals van de publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten.
Art. 3-8
HOOFDSTUK III. - Werving en stage.
Art. 9
HOOFDSTUK IV. - Loopbaan.
Art. 10-13
HOOFDSTUK V. - Tuchtregeling.
Art. 14
HOOFDSTUK VI. - Schorsing in het belang van de dienst.
Art. 15
HOOFDSTUK VII. - Administratieve standen.
Art. 16-20
HOOFDSTUK VIII. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging.
Art. 21-25
HOOFDSTUK IX. - Geldelijk statuut.
Afdeling 1. - Geldelijk statuut van de ambtenaren.
Art. 26-29
Afdeling 2. - Geldelijk statuut van de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personen.
Art. 30
TITEL II. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 31-35



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

  2006031453 



Artikels:

TITEL I. - De ambtenaren van het federaal bestuur van de Staat, de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen, het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie, evenals van de publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. § 1. Ambtenaar is elkeen die, in vast dienstverband, tewerkgesteld is bij het federaal bestuur van de Staat, in de diensten van een Gemeenschaps- of Gewestregering, in de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of in de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie.
  Voor de toepassing van deze titel dient onder " ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie " te worden verstaan de ambtenaren die opdrachten vervullen die aan de Franse Gemeenschap te beurt vallen en die voortaan door de Franse Gemeenschapscommissie worden uitgeoefend krachtens artikel 138 van de Grondwet.
  § 2. De ambtenaar bevindt zich in een statutaire stand. Hieraan kan slechts een einde worden gemaakt in de bij dit besluit bepaalde gevallen.
  § 3. Tot ambtenaar kan enkel worden benoemd diegene die aan de volgende algemene toelaatbaarheidsvereisten voldoet :
  1° van een gedrag zijn dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
  2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  3° aan de dienstplichtwetten voldoen;
  4° de medische geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt.
  § 4. De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

Art.2. § 1. Onverminderd paragraaf 2, wordt aan de personeelsbehoeften uitsluitend voldaan door ambtenaren die aan de bepalingen van dit besluit onderworpen zijn.
  Niettemin kunnen bij arbeidsovereenkomst personen in dienst worden genomen, uitsluitend om :
  1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de tijd beperkte acties hetzij voor een buitengewone toename van het werk;
  2° ambtenaren te vervangen bij gehele of gedeeltelijke afwezigheid, ongeacht of ze in dienstactiviteit zijn of niet, wanneer de duur van die afwezigheid tot vervanging noopt en waarvan de modaliteiten worden bepaald in het statuut;
  3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen, waarvan de lijst vooraf wordt bekendgemaakt door elke uitvoerende macht;
  4° te voorzien in de uitvoering van taken die een bijzondere kennis of ruime ervaring op hoog niveau vereisen, beide relevant voor de uit te voeren taken.
  § 2. Het in artikel 9, tweede lid, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen bedoelde decreet kan bepalen dat voor de activiteiten die een publiekrechtelijke rechtspersoon verricht in mededinging met andere publieke of private marktdeelnemers voor deze activiteiten aan de personeelsbehoeften wordt voldaan door personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen.
  Wanneer de publiekrechtelijke rechtspersoon voor het wezen van zijn opdracht in mededinging treedt met andere publieke of private marktdeelnemers, kan voormeld decreet bepalen dat aan de personeelsbehoeften wordt voldaan door personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen.

HOOFDSTUK II. - Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten.
Art.3. Onverminderd hetgeen is bepaald in de artikelen 4 tot en met 8, regelt het statuut de rechten, de plichten, de onverenigbaarheden, evenals de voorwaarden inzake cumulatie van activiteiten.

Art.4. De ambtenaren oefenen hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van hun hiërarchische meerderen.
  Zij dienen daartoe de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe zij behoren, na te leven.

Art.5. § 1. De ambtenaren behandelen de gebruikers van hun dienst welwillend en zonder enige discriminatie.
  § 2. Buiten de uitoefening van hun ambt vermijden de ambtenaren elke handelwijze die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten.
  Zelfs buiten hun ambt doch ter oorzake ervan, mogen de ambtenaren rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art.6. De ambtenaren hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt.
  Het is hun enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privé-leven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van het organisme waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.
  De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd.

Art.7. § 1. De ambtenaren hebben recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling. Het statuut legt de nadere regels terzake vast.
  § 2. De ambtenaren houden zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.
  De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.
  Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

Art.8. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

HOOFDSTUK III. - Werving en stage.
Art.9.§ 1. Het statuut bepaalt, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 1, § 3, de algemene voorwaarden waaraan moet worden voldaan om als ambtenaar te worden aangeworven. Bijzondere wervingsvoorwaarden kunnen worden opgelegd wanneer de aard van het ambt het vereist.
  Als ambtenaar kan enkel worden aangeworven diegene die houder is van het diploma of studiegetuigschrift dat, ingevolge het betrokken statuut, overeenstemt met het niveau van de betrekking waarin wordt aangeworven.
  [1 Voorafgaand aan de vergelijkende selectie kan een afwijking van de in het tweede lid bedoelde diplomavereiste worden toegestaan, bij een met redenen omklede beslissing van de in het statuut aangewezen overheid,
   1° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift van een lager niveau, in geval van schaarste op de arbeidsmarkt, na advies van de instantie die instaat voor de selectie;
   2° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een getuigschrift van competenties verworven buiten diploma dat toegang geeft tot het niveau waarin zich de betrekking bevindt waartoe de functie waarvoor de selectie wordt georganiseerd, behoort. Dit getuigschrift wordt uitgereikt of erkend door het orgaan dat het statuut aanduidt en voor de geldigheidsduur dat het statuut bepaalt.
   In de oproep tot kandidaten wordt elke afwijking vermeld.]1
  § 2. De selectieprocedures voor vacante betrekkingen worden ten minste in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd met inachtneming van een redelijke termijn tussen de publicatie van de vacature en de uiterste datum van kandidaatstelling.
  § 3. Het statuut regelt de procedure, de wijze van vaststelling van de wervings- en selectieproeven en criteria, evenals de bekendmaking ervan. De werving en selectie geschiedt in ieder geval op grond van een objectief wervingssysteem dat, naar vorm en inhoud, de nodige waarborgen biedt inzake gelijke behandeling, verbod van willekeur, onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
  § 4. Wanneer in een stage wordt voorzien, bepaalt het statuut de nadere regels, de duur, het te volgen programma evenals de evaluatiecriteria.
  Wanneer de overheid gedurende of op het einde van de stage tot afdanking beslist, krijgt de betrokkene, behalve in het geval van een zware fout, een opzeggingstermijn van drie maanden.
  De stagiairs zijn geen ambtenaren in de zin van dit besluit. Indien het statuut in een stage voorziet, zijn de stagiairs onderworpen aan de bepalingen van dit besluit vermeld in de hoofdstukken II, V, VII en IX, afdeling I en in de artikelen 23 en 25.

  GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 9. (VLAAMSE OVERHEID)  § 1. Het statuut bepaalt, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 1, § 3, de algemene voorwaarden waaraan moet worden voldaan om als ambtenaar te worden aangeworven. Bijzondere wervingsvoorwaarden kunnen worden opgelegd wanneer de aard van het ambt het vereist.  Als ambtenaar kan enkel worden aangeworven diegene die houder is van het diploma of studiegetuigschrift dat, ingevolge het betrokken statuut, overeenstemt met het niveau van de betrekking waarin wordt aangeworven.  [1 Voorafgaand aan de vergelijkende selectie kan een afwijking van de in het tweede lid bedoelde diplomavereiste worden toegestaan, bij een met redenen omklede beslissing van de in het statuut aangewezen overheid,   1° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift van een lager niveau, in geval van schaarste op de arbeidsmarkt, na advies van de instantie die instaat voor de selectie;   2° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een getuigschrift van competenties verworven buiten diploma dat toegang geeft tot het niveau waarin zich de betrekking bevindt waartoe de functie waarvoor de selectie wordt georganiseerd, behoort. Dit getuigschrift wordt uitgereikt of erkend door het orgaan dat het statuut aanduidt en voor de geldigheidsduur dat het statuut bepaalt.   In de oproep tot kandidaten wordt elke afwijking vermeld.]1  § 2. [2 ...]2  § 3. Het statuut regelt de procedure, de wijze van vaststelling van de wervings- en selectieproeven en criteria, evenals de bekendmaking ervan. De werving en selectie geschiedt in ieder geval op grond van een objectief wervingssysteem dat, naar vorm en inhoud, de nodige waarborgen biedt inzake gelijke behandeling, verbod van willekeur, onafhankelijkheid en onpartijdigheid.  § 4. Wanneer in een stage wordt voorzien, bepaalt het statuut de nadere regels, de duur, het te volgen programma evenals de evaluatiecriteria.  Wanneer de overheid gedurende of op het einde van de stage tot afdanking beslist, krijgt de betrokkene, behalve in het geval van een zware fout, een opzeggingstermijn van drie maanden.  De stagiairs zijn geen ambtenaren in de zin van dit besluit. Indien het statuut in een stage voorziet, zijn de stagiairs onderworpen aan de bepalingen van dit besluit vermeld in de hoofdstukken II, V, VII en IX, afdeling I en in de artikelen 23 en 25.
  ----------
  (1)<KB 2010-06-13/22, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 11-07-2010>
  (2)<BVR 2014-10-03/06, art. 32, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2014>

HOOFDSTUK IV. - Loopbaan.
Art.10. Het statuut regelt de organisatie van de loopbaan van de ambtenaar. Het garandeert daarbij openheid en doorzichtigheid.
  De betrekkingen worden gerangschikt in niveaus. De gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt gewaarborgd bij de rangschikking van de betrekkingen.
  Onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 9, § 1, tweede lid, kan het statuut inzake loopbaanorganisatie voorzien in vormen van competentiebeheer waarbij de ambtenaar, al dan niet tijdelijk, toegang krijgt tot een betrekking van een ander niveau.

Art.11. § 1. Het statuut bepaalt de algemene regels inzake bevorderingsvoorwaarden en -procedures.
  Het kan voorzien in een vlakke loopbaan die bestaat in opeenvolgende benoemingen van een ambtenaar tot een betrekking van een steeds hogere trap van hetzelfde niveau zonder dat de permanente betrekking vacant is en zonder dat de betrokkene zijn kandidatuur moet indienen.
  Indien evenwel de vacature van een betrekking een voorwaarde is voor de bevordering en indien in deze betrekking niet bij selectieproef moet worden voorzien, stellen de in het eerste lid bedoelde regels eveneens ten minste vast :
  1° de verplichting van een voorafgaande vacantverklaring van de betrekkingen;
  2° de termijn tussen de oproep tot sollicitaties en het indienen ervan;
  3° een procedure van vergelijking van de sollicitaties.
  § 2. Het statuut bepaalt tevens de regels en de procedures voor de evaluatie van de ambtenaren die effectief in dienst zijn, (...). <KB 2000-12-22/55, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 09-01-2001>
  Indien de evaluatie leidt tot een eindvermelding waaraan het statuut rechtsgevolgen verbindt, voorziet het in een beroepsprocedure bij een commissie met ten minste adviesbevoegdheid. Behoudens, in voorkomend geval, de voorzitter, worden deze commissies samengesteld voor de ene helft uit leden aangewezen door de overheid en voor de andere helft uit leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties van het personeel. Deze paritaire samenstelling geldt niet voor de commissie die kennis neemt van de beroepen, ingediend door leidende ambtenaren. Het beroep is opschortend.

Art.12. Het statuut kan in een mandaatstelsel voorzien voor de managementfuncties. Voor een ambtenaar die wordt aangewezen voor een mandaat wordt de duur van het mandaat meegerekend in de administratieve en geldelijke anciënniteit. Hij geniet bovendien de geldelijke rechten die verbonden zijn aan de uitoefening van dit mandaat.

Art.13. Er kan een beroep worden gedaan op een ambtenaar van een andere overheid onder de voorwaarden vastgesteld door het statuut dat het personeel beheerst dat onder de benoemende overheid ressorteert.
  Onverminderd een eventueel samenwerkingsakkoord dat in andere modaliteiten van overgang voorziet, kan de andere overheid aan de betrokken ambtenaar een opzegperiode van ten hoogste drie maanden opleggen.

HOOFDSTUK V. - Tuchtregeling.
Art.14. § 1. De ambtenaren die hun plichten niet nakomen, kunnen het voorwerp zijn van een tuchtprocedure.
  § 2. Slechts de volgende tuchtstraffen kunnen uitgesproken worden :
  1° terechtwijzing;
  2° blaam;
  3° inhouding van wedde;
  4° verplaatsing bij tuchtmaatregel;
  5° tuchtschorsing;
  6° lagere inschaling;
  7° terugzetting in graad;
  8° ontslag van ambtswege;
  9° afzetting.
  § 3. Het statuut bepaalt de voorwaarden en de beperkingen van de gevolgen van de in paragraaf 2 bedoelde tuchtstraffen, de procedure, de waarborgen en de termijnen voor de uitspraak, evenals de termijnen van verjaring van de feiten die aanleiding kunnen geven tot een tuchtvordering, met inbegrip van het uitgangspunt ervan, evenals de termijnen en gevolgen van doorhaling van een tuchtstraf.
  De in het eerste lid bedoelde regels waarborgen ten minste :
  1° dat geen enkele tuchtstraf wordt opgelegd dan nadat de ambtenaar, na behoorlijk te zijn opgeroepen, vooraf in zijn middelen van verdediging is gehoord, over alle feiten die hem ten laste worden gelegd;
  2° aan de ambtenaar om zich in elke stand van de tuchtprocedure door een verdediger van zijn keuze te laten bijstaan;
  3° de mogelijkheid van de ambtenaar om voorafgaandelijk zijn dossier te raadplegen;
  4° de openbaarheid van de zittingen indien de ambtenaar daarom verzoekt;
  5° het recht dat niemand het voorwerp kan zijn van een tuchtvordering voor reeds bestrafte feiten behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen en zich voordoen binnen de verjaringstermijn van de tuchtvordering;
  6° dat de overheid die de tuchtstraf uitspreekt niet dezelfde is als die welke haar voorstelt;
  7° dat indien meer dan één feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, dit niettemin slechts aanleiding kan geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf;
  8° het recht op een georganiseerd administratief beroep bij een commissie met ten minste een adviesbevoegdheid. Deze commissie wordt voorgezeten door een magistraat en is bovendien, behalve voor de leidende ambtenaren, samengesteld uit bijzitters aangewezen voor de ene helft door de overheid en voor de andere helft door de representatieve vakorganisaties van het personeel;
  9° dat de overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken geen zwaardere straf kan opleggen dan die welke in laatste instantie werd voorgesteld en waarbij slechts rekening wordt gehouden met de feiten die de tuchtprocedure hebben gerechtvaardigd;
  10° dat de straf geen gevolg kan hebben dat voorafgaat aan het uitspreken ervan;
  11° dat van de met redenen omklede beslissing zonder verwijl kennis wordt gegeven aan de ambtenaar.
  § 4. De in paragraaf 2, 5°, bedoelde tuchtschorsing wordt uitgesproken ten hoogste voor drie maanden en mag geen aanleiding geven tot een inhouding van wedde die hoger ligt dan die welke bedoeld is bij artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

HOOFDSTUK VI. - Schorsing in het belang van de dienst.
Art.15. § 1. Wanneer het belang van de dienst het vereist, kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst volgens een door het statuut vastgestelde procedure, met inbegrip van een recht op beroep.
  De in het eerste lid bedoelde regels waarborgen ten minste :
  1° het recht van de ambtenaar om vooraf te worden gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd;
  2° aan de ambtenaar de bijstand in elke stand van de procedure door een verdediger van zijn keuze;
  3° het recht op beroep bij een commissie met ten minste adviesbevoegdheid opgericht overeenkomstig artikel 14, § 3, 8°.
  § 2. Wanneer de ambtenaar strafrechtelijk wordt vervolgd of tuchtrechtelijk wordt vervolgd wegens een ernstig vergrijp waarbij hij op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan de overheid die de schorsing in het belang van de dienst uitspreekt, beslissen dat die schorsing een inhouding van wedde en een ontzegging van bevorderingsaanspraken in zich houdt.
  In voorkomend geval kan tegen deze maatregelen, tezamen met de schorsing in het belang van de dienst, een beroep worden ingesteld als bedoeld in § 1.
  De wedde mag met niet meer worden verminderd dan zoals in artikel 14, § 4, is vastgesteld.
  § 3. Indien aan de ambtenaar, na afloop van het onderzoek van zijn geval, een schorsing als tuchtstraf wordt opgelegd, werkt die schorsing, in afwijking van artikel 14, § 3, tweede lid, 10°, terug tot een datum die evenwel de dag niet mag voorafgaan waarop de bij toepassing van paragraaf 1, eerste lid, getroffen maatregelen uitwerking hebben gehad. In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.

HOOFDSTUK VII. - Administratieve standen.
Art.16. Onverminderd hetgeen is bepaald in de artikelen 17 tot en met 20, bepaalt het statuut de administratieve standen en de gevolgen ervan op het recht op wedde en op bevordering tot een hogere wedde, op de administratieve anciënniteit en op de loopbaanaanspraken. Het regelt tevens de administratieve anciënniteiten en de berekeningswijze ervan.

Art.17. In ieder geval geniet de ambtenaar :
  1° bij volledige arbeidsprestaties, een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur ten minste gelijk is aan die bepaald in artikel 10 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen of in elke andere bepaling die ze mocht wijzigen;
  2° van het vrouwelijk geslacht, voor de moederschapsbescherming, ten minste de voordelen bedoeld in de artikelen 24 tot en met 27 en in artikel 31 van het bovenvermeld koninklijk besluit van 19 november 1998 of in elke andere bepaling die ze mocht wijzigen;
  3° die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, de voordelen bedoeld in de artikelen 41 en 46, §§ 1 en 2, van het bovenvermeld koninklijk besluit van 19 november 1998 of in elke andere bepaling die ze mocht wijzigen;
  4° de voordelen die vermeld zijn in de artikelen 65 tot en met 67 van het bovenvermeld koninklijk besluit van 19 november 1998 of in elke andere bepaling die ze mocht wijzigen;
  5° het recht dat de gemiddelde maximum arbeidsduur 38 uur per week niet overschrijdt.

Art.18. Deelneming van een ambtenaar aan een georganiseerde werkonderbreking kan voor de ambtenaar slechts het verlies van zijn wedde tot gevolg hebben.

Art.19. § 1. Voor de bepalingen van het statuut die de afwezige ambtenaren in een administratieve stand plaatsen met recht op wedde, bevordering tot een hogere wedde, administratieve anciënniteit of loopbaanaanspraken, is vooraf de goedkeuring van de inzake pensioenen bevoegde federale overheid vereist.
  § 2. Bovendien zijn de overheden waarop dit besluit van toepassing is, ertoe gehouden de inzake pensioenen bevoegde federale overheid in te lichten van elk ontwerp of voorstel van decreet, ordonnantie of reglement houdende maatregelen die een weerslag kunnen hebben op de toestand inzake pensioenen van hun definitief benoemd of ermee gelijkgesteld personeel.
  De in het vorige lid bedoelde overheden zijn er eveneens toe gehouden de inzake pensioenen bevoegde federale overheid in te lichten van elk ontwerp dat hen voor goedkeuring wordt overgemaakt door een publiekrechtelijke rechtspersoon die onder hun toezicht staat en dat enige weerslag zou kunnen hebben op de toestand inzake pensioenen van het definitief benoemd of ermee gelijkgesteld personeel van het bedoelde organisme.

Art.20. De uitoefening door de ambtenaren van door de federale wetgever opgelegde verplichtingen, plaatst de betrokkenen in een administratieve stand waarvan de gevolgen inzake recht op wedde, op bevordering tot een hogere wedde, inzake administratieve anciënniteit of loopbaanaanspraken door Ons worden bepaald na advies van de regeringen.

HOOFDSTUK VIII. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging.
Art.21. Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van inruststelling, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of dit besluit.

Art.22. De afschaffing van de betrekking die de ambtenaar bekleedt, kan geen aanleiding geven tot het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar of tot ontslag.
  Het statuut bepaalt een procedure van reaffectatie van de ambtenaren wier betrekking wordt afgeschaft.
  De ambtenaar in reaffectatie behoudt zijn rechten op wedde en zijn loopbaanaanspraken; de periode van reaffectatie wordt in aanmerking genomen in de administratieve en in de geldelijke anciënniteit.

Art.23. Ambtshalve en zonder opzegging wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van ambtenaar voor :
  1° de ambtenaar van wie de benoeming niet regelmatig is, op voorwaarde dat, met uitzondering van arglist of bedrog, die onregelmatigheid door de overheid die hem heeft benoemd is vastgesteld binnen de termijn bepaald voor het instellen van beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure;
  2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvoorwaarde, de ambtenaar die de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, die aan de dienstplichtwetten niet meer voldoet of wiens medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;
  3° onverminderd artikel 18, de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;
  4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
  5° de ambtenaar die om tuchtredenen wordt ontslagen van ambtswege of afgezet.

Art.24. Het statuut regelt de ambtsneerlegging ingeval van ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid.
  Het bepaalt de procedure tot verklaring van beroepsongeschiktheid en de evaluatiecriteria. Het voorziet daarbij in een recht op beroep bij een commissie met ten minste adviesbevoegdheid opgericht overeenkomstig artikel 11, § 2, tweede lid.
  Het bepaalt tevens de voorwaarden waaronder aan belanghebbenden een vergoeding kan worden verleend.

Art.25. Geven tevens aanleiding tot ambtsneerlegging :
  1° het vrijwillig ontslag volgens de door het statuut bepaalde nadere regels;
  2° de inruststelling.

HOOFDSTUK IX. - Geldelijk statuut.
Afdeling 1. - Geldelijk statuut van de ambtenaren.
Art.26. Onverminderd hetgeen is bepaald in de artikelen 27, 28 en 29, bepaalt iedere overheid in zijn statuut de bezoldigingsregeling van zijn personeel. Deze wordt bepaald in functie van het niveau, de aard van de opgedragen taken en de vereiste competenties.

Art.27. § 1. Binnen elk niveau bepaalt het statuut de weddeschalen in functie van de aard van de opgedragen taken en de vereiste competenties. Voor elke weddeschaal wordt een minimum- en maximumwedde bepaald.
  § 2. Voor elk niveau wordt een maximumwedde door Ons bepaald na advies van de betrokken overheden.
  Voor elk niveau wordt een minimumwedde door Ons bepaald na akkoord van de betrokken overheden.

Art.28. De bedragen volgen de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld of overeenkomstig elke bepaling die haar mocht wijzigen.

Art.29. De ambtenaar heeft ten minste recht op :
  1° een jaarlijkse bezoldiging overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries;
  2° een vakantiegeld overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur;
  3° een eindejaarstoelage waarvan het globaal bedrag nooit lager mag zijn dan dat vastgesteld door het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;
  of enige andere bepaling die voormelde koninklijke besluiten mocht wijzigen.

Afdeling 2. - Geldelijk statuut van de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personen.
Art.30. De personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen hebben recht op de weddeschaal, het gewaarborgd minimumloon, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en de vergoedingen, toelagen en premies gelijkwaardig aan die van een ambtenaar met hetzelfde of een gelijkwaardig ambt.

TITEL II. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.31. De woorden "met uitzondering van de leidende ambtenaren" uit het eerste lid van artikel 11 § 2 van dit besluit worden opgeheven de dag waarop het evaluatiesysteem voor de federale leidende ambtenaren in werking treedt.

Art.32. Het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, wordt opgeheven.

Art.33. Voor de toepassing van de teksten die worden uitgevaardigd ter uitvoering van dit besluit wordt dit in het Nederlands " koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes " of " APKB " en in het Frans " arrêté royal fixant les principes généraux " of " A.R.P.G. " genoemd.

Art.34. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 6, dat slechts in werking treedt zes maanden na de bekendmaking ervan.

Art. 35.Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen is belast met de uitvoering van dit besluit.