9 MAART 1999. - Ministerieel besluit houdende de toekenningsvoorwaarden van een projectsubsidie in het kader van het Vlaamse minderhedenbeleid voor 1999.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Toekenningsvoorwaarden.
Onverminderd de toepassing van artikel 68, laatste lid, van het besluit van de Vlaamse regering dienen, om voor een subsidie in aanmerking te komen, projecten te voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art. 2-7
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° decreet : het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;
2° besluit van de Vlaamse regering : het besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 1998 betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra en diensten voor het Vlaamse minderhedenbeleid;
3° project : een project als bedoeld in artikel 43 van het decreet;
4° minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan personen.
HOOFDSTUK II. - Toekenningsvoorwaarden.
Onverminderd de toepassing van artikel 68, laatste lid, van het besluit van de Vlaamse regering dienen, om voor een subsidie in aanmerking te komen, projecten te voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art.2. De projecten moeten kaderen in een van de volgende doelstellingen van het strategisch plan voor het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden, meer bepaald :
1° het verhogen van het maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak voor het voeren van een minderhedenbeleid;
2° het verhogen van de emancipatie en participatie van de minderheden die blijvend in ons land zijn gevestigd;
3° het uitwerken en operationeel maken van een onthaalbeleid voor nieuwkomers;
4° het voorzien van een menswaardige opvang en begeleiding op het vlak van welzijn, gezondheidszorg en onderwijs voor die personen die hier zonder verblijfsstatuut verblijven.
Art.3. De projecten moeten betrekking hebben op één of meerdere van volgende beleidssporen :
1° het emancipatiebeleid, zoals bepaald in artikel 4, § 1, 1°, van het decreet;
2° het onthaalbeleid, zoals bepaald in artikel 4, § 1, 2°, van het decreet;
3° het opvangbeleid, zoals bepaald in artikel 4, § 1, 3°, van het decreet.
Art.4. De projecten, ingediend in het kader van het emancipatiebeleid, richten zich bij voorkeur op volgende thema's :
1° stimuleren van de eigen organisaties van etnisch-culturele minderheden, met specifieke aandacht voor de weinig georganiseerde groepen, zoals bijvoorbeeld woonwagenbewoners;
2° versterken van de maatschappelijke positie van allochtone jongeren die met achterstelling en uitsluiting geconfronteerd worden, waarbij bijzondere aandacht besteed wordt aan woonwagenjongeren en allochtone meisjes;
3° bevorderen van de inschakeling van erkende vluchtelingen en ontheemden op de arbeidsmarkt.
Art.5. De projecten, ingediend in het kader van het onthaalbeleid, richten zich bij voorkeur op het stimuleren van de intergemeentelijke samenwerking.
Art.6. De projecten, ingediend in het kader van het opvangbeleid, richten zich bij voorkeur op het ontwikkelen van methodieken en modellen om mensen zonder papieren te begeleiden met het oog op het activeren van hun dossiers, hetzij door de regularisatie van hun verblijf na te streven, hetzij door hen gericht te oriënteren naar een terugkeer.
Art. 7. Naast de prioritaire thema's bedoeld in artikelen 4 tot 6 kan een project ook nog betrekking hebben op volgende materies om voor subsidiëring in aanmerking te komen :
1° acties met een ruimer opzet, gericht op sensibilisering van de publieke opinie inzake multicultureel samenleven en het minderhedenbeleid;
2° op systematische en overdraagbare wijze bevorderen van de toegang voor etnisch-culturele minderheden tot algemene voorzieningen.
Brussel, 9 maart 1999.
L. MARTENS