2 MAART 1999. - Ministerieel besluit houdende de nadere regels betreffende de subsidieverlening voor projecten in de thuiszorg. (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 20-03-1999 en tekstbijwerking tot 26-03-2004)
Art. 1-6
2001035237 2001035238 2004035455 2004035456 2005036198 2006036549 2008202827
Artikel 1. De aanvragen voor projectsubsidie worden aangetekend ingediend uiterlijk 31 maart van het jaar waarin de projectsubsidie wordt aangevraagd en dit aan de hand van een aanvraagdocument opgemaakt door de administratie.
De bijlagen van het aanvraagdocument omvatten minstens volgende stukken :
1° de documenten in verband met de statuten van de aanvrager;
2° de begroting die ten minste de raming van alle inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op de realisatie van het ingediende project omvat.
Als een verlenging van een project wordt aangevraagd - op voorwaarde dat de door de minister vastgelegde thema's deze verlenging toelaten - dan moet ook het financiële verslag en het werkingsverslag over het in het vorig jaar reeds gesubsidieerde project toegevoegd worden. Als dit project op de datum van de verlengingsaanvraag nog loopt, moet een geactualiseerde begroting en een tussentijds activiteitenverslag bij de aanvraag gevoegd worden.
De administratie kan steeds bijkomende stukken opvragen.
Onvolledig ingevulde aanvragen, aanvragen waarbij de bijlagen ontbreken of te laat ingestuurde aanvragen worden als onontvankelijk beschouwd. Deze aanvragen worden binnen één maand na het indienen door de administratie teruggestuurd aan de aanvrager.
Art.2. Volgende criteria worden gehanteerd om bepaalde aanvragen niet te honoreren :
1° een project dat wordt ingediend door een voorziening of vereniging die niet is opgericht als of door een rechtspersoon, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, van het hogergenoemde decreet;
2° een project dat in strijd is met de werkingsprincipes zoals omschreven in afdeling 3 van het hoger genoemde decreet van 14 juli 1998;
3° een project zonder precies omschreven doelstellingen;
4° een project dat geen duidelijke meerwaarde of perspectieven biedt;
5° een project dat geen methodologie ontwikkelt die structureel vertaald kan worden naar andere initiatiefnemers, naar de sector of aanverwante beleidsdomeinen;
6° een project dat uitsluitend investeringen betreft inzake infrastructuurwerken en/of uitrustingen;
7° (...); <MB 2004-03-04/35, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
8° een project dat behoort tot het gesubsidieerde takenpakket van de initiatiefnemer en waarvoor reeds een reguliere financiering bestaat of voorzien is, behalve wanneer het project op bijzondere wijze ondersteuning biedt aan het implementeren van de werkingsprincipes zoals beschreven in artikel 18 tot en met 23 van hetzelfde decreet;
9° een project dat gericht is op de implementatie van de kwaliteitsvereisten zoals opgenomen in het decreet van 16 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen;
10° een project over het organiseren van studie- en themadagen, congressen, colloquia die los staan van de actuele beleidsprioriteiten en die geen duidelijke meerwaarde hebben voor de overheid.
Als een organisatie meerdere projecten indient, dan dient deze organisatie zelf aan te geven aan welk project ze prioriteit wenst te geven.
(Een project moet ten vroegste op 1 juni van het jaar van de aanvraag aanvangen. Het eindigt uiterlijk op 31 augustus van het volgende jaar.) <MB 2001-02-14/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Op basis van de lijst van de projecten die ingediend werden voor 31 maart bepaalt de minister welke projecten in aanmerking komen voor subsidiëring. Dit gebeurt ieder jaar voor 15 mei.
Art.3. De vaststelling van het bedrag van de subsidie gebeurt door de minister. Hij houdt hierbij rekening met volgende principes :
1° de subsidiabele uitgaven van een project betreffen de kosten die rechtstreeks verband houden met het uit te voeren project, waarbij maximaal 20 % aan overheadkosten kan in aanmerking komen;
2° de maximale subsidie bedraagt F 3 000 000 en de minimale subsidie bedraagt F 50 000.
Art.4. De projectsubsidies worden als volgt uitbetaald :
1° de subsidie wordt overgeschreven op het rekeningnummer van de initiatiefnemer;
2° een eerste voorschot van 75 % wordt uitbetaald na ondertekening van het ministerieel besluit. Het saldo wordt uitbetaald na controle van het verslag, bedoeld in artikel 5. Om nauw aan te sluiten bij de realiteit van het uit te voeren project, kan de minister van dit principe afwijken.
Art.5. § 1. De initiatiefnemer dient binnen één maand na afloop van de werkingsperiode de aanwending van de subsidie te verantwoorden door een werkings- en financieel verslag over te maken aan de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van de Vlaamse Gemeenschap.
§ 2. Het werkingsverslag dient minimaal te omvatten :
1° een kritische beschouwing en toetsing van de vooropgestelde doelstellingen;
2° een verslag van de beoogde en bereikte resultaten en in voorkomend geval de redenen waarom de resultaten niet of slechts gedeeltelijk gehaald werken;
3° een omschrijving van de processen;
4° een toekomstperspectief.
§ 3. Het financiële verslag dient te beantwoorden aan volgende criteria :
1° de inkomsten en uitgaven moeten opgegeven worden. Uitgaven inzake de finalisering van het project (o.m. vakantiegeld bij uitdiensttreding, sociale verplichtingen inherent aan de eventuele ontbinding van de v.z.w.) moeten in de afrekening opgenomen worden;
2° het boekhoudkundig plan zoals gedefinieerd in het aanvraagdocument, bepaald in artikel 1 van dit besluit, moet worden gebruikt.
Art. 6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.
Brussel, 2 maart 1999.
De Vlaamse Minister van Cultuur, Gezin en Welzijn,
L. MARTENS