16 JUNI 1999. - Koninklijk besluit houdende nadere bepaling van de gelijkwaardige vermindering van bedden, zoals bedoeld in artikel 5, § 4, eerste lid, van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-09-1999 en tekstbijwerking tot 12-08-2005)
Art. 1-9
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
1° "T-bedden" : bedden in diensten voor neuropsychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten;
2° "PVT-bedden" : bedden in psychiatrische verzorgingstehuizen;
3° "t-bedden" : bedden of plaatsen in diensten voor dag- of nachthospitalisatie voor neuropsychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten;
4° "a-bedden" : bedden of plaatsen in diensten voor dag- of nachthospitalisatie voor neuropsychiatrie voor observatie en behandeling van volwassen patiënten;
5° "Tf-plaatsen" : plaatsen voor psychiatrische gezinsverpleging;
6° "acute bedden" : bedden in diensten voor diagnose en voor heelkundige behandeling (kenletter C), bedden in diensten voor diagnose en geneeskundige behandeling (kenletter D), bedden in diensten voor geriatrie (kenletter G), bedden in diensten voor kindergeneeskunde (kenletter E);
7° "ROB-bedden" : bedden in erkende rustoorden voor bejaarden.
Art.2. Ziekenhuisbedden die op de datum van de bekendmaking van dit besluit afgeschaft zijn met toepassing van de normen inzake de bezettingsgraden, overeenkomstig artikel 20, § l, van het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen, kunnen geen aanleiding geven tot de ingebruikneming van PVT-bedden.
Art.3. De desaffectatie van 1 T-bed kan aanleiding geven tot de oprichting van 1,5 PVT-bedden.
Deze reconversie mag niet doorgevoerd worden indien de toepassing ervan tot gevolg heeft dat het aanbod van T-bedden daalt beneden 50 % van de voor deze bedden voorziene programmatie.
De desaffectatie van 1 t-bed kan aanleiding geven tot de oprichting van 1,1 PVT-bedden.
De desaffectatie van 1 a-bed kan aanleiding geven tot de oprichting van 1,1 PVT-bedden.
De desaffectatie van 1 Tf-plaats kan aanleiding geven tot de oprichting van 0,56 PVT-bed.
Art.4. De desaffectatie van 1 acuut bed kan aanleiding geven tot de oprichting van 2,7 PVT-bedden.
In de Gemeenschappen en Gewesten waar op 1 januari 1999 minder dan 50 % van de voor PVT bedden bepaalde programmatie gerealiseerd is kan de desaffectatie van 1 ROB-bed aanleiding geven tot de oprichting van O,44 PVT bed. Voor het hele Rijk kunnen aldus evenwel ten hoogste 500 PVT-bedden opgericht worden.
Art.5. De in de artikelen 3 en 4 bedoelde PVT-bedden mogen in geen geval gevestigd zijn op de campus van een ziekenhuis.
Art.6. Voor de toepassing van dit besluit dient het engagement tot reconversie te worden aangegaan (voor 1 juni 2000) in het kader van een herstructureringsplan dat ter kennis gebracht wordt van de bevoegde overheid van de betrokken Gemeenschap. Een afschrift van het bedoelde plan dient te worden overgemaakt aan de Ministers die respectievelijk de volksgezondheid en de vaststelling van de verpleegdagprijs van de ziekenhuizen onder hun bevoegdheid hebben. <KB 2000-02-18/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1999>
(Lid 2 opgeheven) <KB 2005-07-03/57, art. 1, 004 ; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(Lid 3 opgeheven) <KB 2005-07-03/57, art. 1, 004 ; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.7. Het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de regelen inzake de gelijkwaardige vermindering van ziekenhuisbedden vereist voor het bekomen van een bijzondere erkenning voor verzorgingsbedden, wordt opgeheven.
Art.8. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9. Onze Minister belast met Volksgezondheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 juni 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister belast met Volksgezondheid,
L. VAN DEN BOSSCHE
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN