26 APRIL 1999. - Koninklijk besluit houdende oprichting van een Commissie voor de coördinatie van het antibioticabeleid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-07-1999 en tekstbijwerking tot 03-04-2018)
Art. 1-9
Artikel 1. Bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, wordt een Commissie voor de coördinatie van het antibioticabeleid opgericht, hierna " de Commissie " genoemd.
Art.2. De Commissie is bevoegd voor :
1° het verzamelen en ordenen van alle beschikbare informatie met betrekking tot het antibioticagebruik en de resistentie tegen antibiotica;
2° het publiceren van rapporten in verband met :
a) de evolutie van de resistentie tegen antibiotica;
b) het gebruik van antibiotica in de diverse ecosystemen in België;
3° het voorlichten en het sensibiliseren met betrekking tot :
a) de evolutie van resistentie tegen antibiotica;
b) de mogelijke risico's van onoordeelkundig gebruik van antibiotica;
4° het uitbrengen van aanbevelingen in verband met :
a) de detectie en de opvolging van resistentie tegen antibiotica bij micro-organismen die pathogeen zijn voor mens en dier en bij bacteriën die behoren tot hun normale flora;
b) het gebruik van antibiotica met een vergelijkbaar werkings- en/of resistentiemechanisme en dit in de diverse ecosystemen;
c) indicaties voor profylactisch en therapeutisch gebruik van antibiotica, en dit zowel in de humane geneeskunde als de diergeneeskunde;
d) de evaluatie en de opvolging van antibioticagebruik bij mens en dier;
e) de toepassing van internationale aanbevelingen rond het gebruik van antibiotica bij mens en dier;
5° het uitbrengen van aanbevelingen voor verder onderzoek met betrekking tot :
a) de ontwikkeling van resistentie tegen antibiotica;
b) de overdracht van resistentie tussen bacteriën en tussen verschillende ecosystemen.
Art.3.De Commissie is samengesteld uit :
1° de Directeur-generaal van het Bestuur van de Gezondheidszorgen van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, of zijn afgevaardigde;
2° twee vertegenwoordigers van de Algemene Farmaceutische Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu;
3° twee vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, en Kleine en Middelgrote Ondernemingen;
4° een arts, vertegenwoordiger van de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;
5° [1 een arts, vertegenwoordiger van de bevoegde dienst van Sciensano]1;
6° een dierenarts, vertegenwoordiger van het Instituut voor Veterinaire Keuring;
7° een dierenarts, vertegenwoordiger [1 van Sciensano]1;
8° een vertegenwoordiger van de Hoge Gezondheidsraad;
9° een vertegenwoordiger van het Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake Geneesmiddelen;
10° een vertegenwoordiger van de Doorzichtigheidscommissie;
11° twee vertegenwoordigers van de Geneesmiddelencommissie, waaronder respectievelijk een vertegenwoordiger van de Kamer voor de Humane Geneesmiddelen en van de Kamer voor de Diergeneesmiddelen;
12° twee vertegenwoordigers van het Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie, respectievelijk één vertegenwoordiger met een deskundigheid inzake dierengeneesmiddelen en inzake de humane geneesmiddelen;
13° een lid van het Wetenschappelijk Comité voor Onafhankelijke Informatie over Geneesmiddelen;
14° een arts, voorgedragen door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft;
15° een dierenarts, voorgedragen door de Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft;
16° acht leden, hetzij artsen, apothekers of dierenartsen, welke een bijzondere ervaring of erkende deskundigheid hebben in hetzij de microbiologie, hetzij het beleid inzake antibiotica, hetzij de evaluatie van het geneesmiddelenverbruik.
Van de leden, bedoeld in het eerste lid, 16°, het eerste lid, 16°, behoren ten minste twee tot een universitaire faculteit voor humane geneeskunde en twee tot een universitaire faculteit voor dierengeneeskunde met volledig leerplan.
Alle leden bedoeld in het eerste lid, worden door Ons benoemd, voor een periode van zes jaar, op voorstel van de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft en van de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, hierna " de Ministers " genoemd.
Het lid bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, is de voorzitter van de Commissie en zit tevens de vergaderingen van het Bureau, bedoeld in artikel 4, voor.
----------
(1)<KB 2018-03-28/02, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art.4. Het Bureau van de Commissie is samengesteld uit;
a) de voorzitter van de Commissie;
b) de secretaris van de Commissie;
c) vier leden van de Commissie, bedoeld in artikel 3, waaronder twee artsen en twee dierenartsen, die hiertoe worden aangewezen door de Ministers.
De vier leden, bedoeld in punt c) van het eerste lid, nemen ieder bij beurtrol gedurende achttien maanden het ondervoorzitterschap van de Commissie waar.
Het Bureau bekrachtigt alle rapporten en aanbevelingen, bedoeld in artikel 2, evenals de oprichting en de taakomschrijvingen van de werkgroepen bedoeld in artikel 5.
Art.5. De Commissie kan in haar schoot met betrekking tot bepaalde thema's werkgroepen ad hoc oprichten en bepaalt de samenstelling ervan.
Art.6. De Commissie kan voor de werkzaamheden van de werkgroepen beroep doen op deskundigen die zij aanwijst.
Art.7. De Commissie bepaalt haar werkingsregelen in een huishoudelijk reglement, dat door de Ministers dient te worden goedgekeurd.
Art.8. De Commissie en het Bureau worden bijgestaan door een secretaris.
De in het eerste lid bedoelde secretaris is een arts die wordt aangewezen door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.
Art. 9. Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Minister van Landbouw, en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.