11 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 4 en 14 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Art. 1-4
Artikel 1. Artikel 4, § 3 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen wordt aangevuld als volgt :
" 7. de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van Hoofdstuk III, Afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, en die gedurende minstens 24 maanden zonder onderbreking geen uitkeringen meer genoten hebben in het kader van de werkloosheidsreglementering. ".
Art.2. Artikel 14, § 2 van het voormeld koninklijk besluit van 7 december 1992 wordt vervangen door de volgende bepalingen :
" § 2. De werknemers voor wie het brugpensioen ingaat na 31 december 1992 en die in kennis werden gesteld van hun ontslag vóór 1 december 1992 evenals de werknemers voor wie het brugpensioen ingaat na 31 december 1992, in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het kader van Afdeling III van dit besluit voor zover de erkenning als onderneming in moeilijkheden of herstructurering werd afgeleverd vóór 1 december 1992, mogen beroepsactiviteiten uitoefenen voorzien in de reglementering die van toepassing is op de personen die genieten van rust- en overlevingspensioen.
De werknemers van ondernemingen, bedoeld in artikel 9, § 1, laatste lid, van onderhavig besluit, die een erkenning als onderneming in moeilijkheden bekomen hebben vóór 31 december 1993, mogen de beroepsactiviteiten zoals vermeld in het vorige lid uitoefenen.
De beroepsactiviteiten van de werknemers vermeld in het eerste en het tweede lid mogen niet uitgeoefend worden ten dienste van de laatste werkgever, zelfs al zijn deze werknemers tewerkgesteld door deze laatste of door derden in de hoedanigheid van loontrekkenden of zelfstandigen behalve om, volgens de voorwaarden vastgesteld door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de leiding van tewerkgestelde jongeren op zich te nemen.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt wat dient te worden verstaan onder beroepsactiviteit bedoeld in deze paragraaf. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan bijkomende of afwijkende modaliteiten en voorwaarden vaststellen, voor de toepassing op de werknemers bedoeld in het eerste en het tweede lid, van de reglementering inzake toegelaten beroepsactiviteiten die van toepassing is op personen die genieten van een rust of overlevingspensioen.
De werknemers van ondernemingen, bedoeld in artikel 9, § 1, laatste lid van onderhavig besluit, die een erkenning als onderneming in moeilijkheden bekomen hebben vóór 31 december 1993, mogen de beroepsactiviteiten zoals vermeld in het vorige lid uitoefenen.
De beroepsactiviteiten van de werknemers vermeld in het eerste en het tweede lid mogen niet uitgeoefend worden ten dienste van de laatste werkgever, zelfs al zijn deze werknemers tewerkgesteld door deze laatste of door derden in de hoedanigheid van loontrekkenden of zelfstandigen behalve om, volgens de voorwaarden vastgesteld door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de leiding van tewerkgestelde jongeren op zich ten nemen.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt wat dient te worden verstaan onder beroepsactiviteiten bedoeld in deze paragraaf. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan bijkomende of afwijkende modaliteiten en voorwaarden vaststellen, voor de toepassing op de werknemers bedoeld in het eerste en het tweede lid, van de reglementering inzake toegelaten beroepsactiviteiten die van toepassing is op personen die genieten van een rust of overlevingspensioen.
§ 3. De werknemers voor wie het brugpensioen ingaat na 31 december 1992 en die in kennis werden gesteld van hun ontslag na 30 november 1992 mogen geen beroepsactiviteiten uitoefenen zoals vermeld in het eerste lid van de vorige paragraaf, behalve indien de beroepsactiviteiten worden uitgeoefend met het oog op de opleiding van tewerkgestelde jongeren. Onverminderd de bepalingen van § 1 blijven deze werknemers voor de uitoefening van beroepsactiviteiten onderworpen aan de werkloosheidsreglementering.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt wat dient te worden verstaan onder tewerkgestelde jongeren bedoeld in het eerste lid en stelt de modaliteiten en voorwaarden vast waaraan de werkgevers en bruggepensioneerden moeten voldoen. ".
Art.3. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 4. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 april 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET