10 MAART 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieu-effectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag om bouwvergunning.
Art. 1-3
Artikel 1. Het artikel 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieu-effectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag om bouwvergunning, gewijzigd door de besluiten van 25 januari 1995 en 4 februari 1997 wordt aangevuld met de volgende bepalingen :
"18° De volgende landbouwprojecten voor zover niet opgenomen in sub 14° tot en met sub 17° :
a) projecten met betrekking tot de bestemming van woeste gronden of semi-natuurlijke gebieden voor intensieve landbouw in zoverre de oppervlakte 10 ha of meer bedraagt en het project geheel of gedeeltelijk gelegen is in :
- ofwel een volgens het plan van aanleg vastgesteld natuur- en/of reservaatgebied;
- ofwel een volgens het plan van aanleg vastgesteld ecologisch waardevol gebied;
- ofwel binnen de perimeter van een vogelbeschermingsgebied vastgesteld in toepassing van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en/of "Ramsar"-gebied;
b) waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden die een verlaging van de freatische grondwatertafel voor gevolg hebben in één of meer van de volgende gebieden :
- ofwel een volgens het plan van aanleg vastgesteld natuur- en/of reservaatgebied;
- ofwel een volgens het plan van aanleg vastgesteld ecologisch waardevol gebied;
- ofwel binnen de perimeter van een vogelbeschermingsgebied vastgesteld in toepassing van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en/of "Ramsar"-gebied;
c) kweekvijvers voor zalmachtigen met een oppervlakte van 10 ha of meer;
d) terugwinning van land op zee vanaf een oppervlakte van 10 ha of meer.
19° Transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen inzoverre de spanning 220 kV of meer en de lengte van de leidingen 15 km of meer bedraagt.
20° De volgende infrastructuurprojecten voor zover niet opgenomen in sub 1° tot en met 9°, in sub 12°, sub 13° en/of in sub 15° :
a) skiliften en kabelspoorwegen in zoverre de lengte 1 km of meer bedraagt en het project geheel of gedeeltelijk gelegen is in :
- ofwel een volgens het plan van aanleg vastgesteld natuur- en/of reservaatgebied;
- ofwel een volgens het plan van aanleg vastgesteld ecologisch waardevol gebied;
- ofwel binnen de perimeter van een vogelbeschermingsgebied vastgesteld in toepassing van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en/of "Ramsar"-gebied;
b) aanleg van wegen, havens (met inbegrip van visserij-havens) en luchthavens inzoverre het gaat om :
- de omvorming van wegen tot autosnelwegen;
- de omvorming van wegen tot autowegen;
- de aanpassing van hoofdwegen teneinde de inrichting van deze wegen aan te passen aan de inrichtingsprincipes voor het hoofdwegennet zoals gedefinieerd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen;
- de aanpassing van primaire wegen teneinde de inrichting van deze wegen aan te passen aan de inrichtingsprincipes voor het primaire wegennet zoals gedefinieerd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen voor zover de oorspronkelijke wegzate geheel of gedeeltelijk verlaten wordt;
- de aanleg en/of ingrijpende wijziging van visserijhavens;
- het verplaatsen en/of het verlengen van start- of landingsbanen van vliegvelden met een start- en landingsbaan van in totaal ten minste 2 100 m;
c) werken inzake kanalisering en regulering van waterwegen voor zover het gaat om kanalen en waterwegen bevaarbaar voor schepen van meer dan 1 350 ton;
d) stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of duurzaam opslaan van water wanneer de oppervlakte 50 ha of meer bedraagt;
e) trams, boven- en ondergrondse metro's, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke uitsluitend of overwegende voor personenvervoer zijn bestemd met een lengte van 10 km of meer;
f) aanleg van waterleidingen over lange afstand wanneer enerzijds de lengte buiten de bebouwde kom 10 km of meer en anderzijds de doorsnede van de leiding 1 meter of meer bedraagt;
g) aanleg van oliepijpleidingen geheel of gedeeltelijk gelegen in :
- ofwel een volgens het plan van aanleg vastgesteld natuur- en/of reservaatgebied;
- ofwel een volgens het plan van aanleg vastgesteld ecologisch waardevol gebied;
- ofwel binnen de perimeter van een vogelbeschermingsgebied vastgesteld in toepassing van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en/of "Ramsar"-gebied."
Art.2. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zijn, ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 maart 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering,
L. VAN DEN BRANDE
De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling,
Th. KELCHTERMANS
De Vlaamse minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke ordening,
E. BALDEWIJNS