26 NOVEMBER 1997. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap houdende wijziging van het besluit van 18 juli 1994 tot inrichting van een sociale dienst voor het personeel van het ministerie en van de regeringskabinetten van de Duitstalige Gemeenschap (VERTALING).
Art. 1-3
Artikel 1. Artikel 2 van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 18 juli 1994 tot inrichting van een sociale dienst voor het personeel van het Ministerie en van de regeringskabinetten van de Duitstalige Gemeenschap wordt vervangen door de volgende tekst :
" Artikel 2. Voor zover zij geen voordeel van een sociale dienst van een andere instelling genieten, zijn de begunstigden van de sociale dienst :
1° de personeelsleden van de kabinetten der ministers van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap die in deze hoedanigheid de vergoeding of kabinetstoelage, bepaald in artikel 10 van het besluit van de Regering van 28 juni 1995 betreffende de samenstelling en de werking van de kabinetten van de regeringsleden alsmede betreffende de personeelsleden van de diensten van de Regering aangewezen om in het kabinet van een lid van de federale Regering mee te werken, verkrijgen en wier wedde of kabinetstoelage door middel van de basisallocaties 11.11 en 11.20 van de Organisatieafdeling 10 - Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Programma 00 - Werkingskosten - uitbetaald wordt;
2° de personen die krachtens het besluit van de Executieve van 17 mei 1990 betreffende de kanselarij van de Executieve bij de voorzitter van de Executieve aangeduid worden;
3° de personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, wier wedde door middel van de basisallocatie 11.11 of 11.20 van de Organisatieafdeling 20 - Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, Programma 00 - Werkingskosten - uitbetaald wordt;
4° de personen die bij het Sport-, Cultuur-, Vrijetijds- en Toerismecentrum van Worriken aangenomen worden krachtens een arbeidsovereenkomst gesloten met de Duitstalige Gemeenschap;
5° de gepensioneerde bedienden die op het ogenblik van hun inrustestelling tot één van de categorieën opgenomen onder 1°, 2°, 3° of 4° behoorden;
6° de weduwen, weduwnaars en wezen wier echtgenoot of ouder op het ogenblik van zijn afsterven tot één van de categorieën opgenomen onder 1°, 2°, 3° of 4° behoorde;
7° de kinderen en de echtgenoten die ten laste zijn van een persoon die tot één van de categorieën opgenomen onder 1°, 2°, 3° of 4° behoort.
De onder 7° bedoelde kinderen en echtgenoten hebben geen recht op aanvraag.
De onder 1° tot 4° bedoelde personen moeten ten minste voor 3 maanden in dienst worden genomen.
De personen voor wie de Duitstalige Gemeenschap door middel van een begrotingsallocatie bedoeld in 1° een wedde voorlopig financiert die door een andere instelling terugbetaald wordt, worden uitgesloten. "
Art.2. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 3. De Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 26 november 1997.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
De Minister-President,
Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme,
J. MARAITE