8 MEI 1998. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot wijziging van de reglementering betreffende het administratief statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen (VERTALING).
HOOFDSTUK I. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoeden hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 15 januari 1974, genomen ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van.het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager,
Art. 4-7
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 8-9
HOOFDSTUK I. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoeden hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Artikel 1. In artikel 20, lid 1 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1983 en bij het besluit van de Regering van 10 juni 1993, worden de termen "bedoeld bij artikel 18, 6°" vervangen door de termen "bedoeld bij artikel 18, 5.".
Art.2. In artikel 39, lid 1, van hetzelfde koninklijk besluit, wordt punt a), lid 2, opgeheven bij het besluit van 9 januari 1996 van de Regering, in de volgende formulering terug ingevoegd :
"Worden eveneens in aanmerking genomen de werkelijke diensten die vroeger werden gepresteerd in het onderwijs van de Franse Gemeenschap in een ander ambt van dezelfde categorie of in een andere categorie dan deze waarvoor de gegadigde zijn aanstelling als prioritaire tijdelijke vraagt sedert hij titularis is van de titel vereist voor dat ander ambt van dezelfde categorie of van een andere categorie.".
Art.3. Aan artikel 160, lid 3 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt g, opgeheven bij het decreet van 24 juni 1996, wordt in de volgende formulering terug ingevoegd :
"g. om een ander ambt in het onderwijs buiten het universitair onderwijs voorlopig uit te oefenen; ";
2° punt j, ingevoerd bij koninklijk besluit van 16 februari 1983 en opgeheven bij het decreet van 24 juni 1996, wordt in de volgende formulering terug ingevoerd :
"j. om in het universitair onderwijs een van de functies voorlopig uit te oefenen die opgenomen zijn in het koninklijk besluit van 31 oktober 1953 houdende bepaling van het statuut van de geagregeerden, de repetitors en de leden van het wetenschappelijk personeel van de Rijksuniversiteiten voor zover deze functie bezoldigd is ten laste van de werkingstoelage van de universiteit.".
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 15 januari 1974, genomen ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van.het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art.4. In artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977 :
1° worden in b, de woorden "of van de persoon met wie het personeelslid op het ogenblik van de gebeurtenis samenleeft" ingevoegd tussen de woorden "voor de bevalling van de echtgenote" en de woorden ": vier dagen;";
2° worden in c, de woorden "van de persoon met wie het personeelslid op het ogenblik van de gebeurtenis samenleefde" ingevoegd tussen de woorden "voor het overlijden van de echtgenoot(e)" en de woorden "van een bloedverwant of aanverwant van de le graad".
Art.5. Artikel 7 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het besluit van 2 januari 1992 van de Executieve, wordt in de volgende formulering terug ingevoerd :
"Art. 7. Het personeelslid bekomt ten hoogste een verlof van vier werkdagen voor het schenken van beenmerg. Dit verlof begint te lopen de dag waarop het beenmerg in de verzorgingsinstelling wordt afgenomen. Het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.".
Art.6. Hoofdstuk III van hetzelfde besluit, waarin de artikelen 14 tot 18 vervat zijn, opgeheven bij het decreet van 4 februari 1997, wordt in de volgende formulering terug ingevoegd :
"HOOFDSTUK III. - Verlof om tijdelijk een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen.
Artikel 14. § 1. Door de Minister of zijn afgevaardigde kan verlof toegekend worden aan de in artikel 1 bedoelde personeelsleden om in het onderwijs, buiten het universitair onderwijs, een van volgende ambten voorlopig uit te oefenen :
1° een selectieambt, wanneer het personeelslid vastbenoemd is in een wervingsambt dat toegang verleent tot dat selectieambt;
2° een bevorderingsambt, wanneer het personeelslid vastbenoemd is in een wervingsambt of een selectieambt dat toegang verleent tot dat bevorderingsambt;
3° een ambt dat recht geeft op een weddeschaal die gelijk of hoger is dan deze die zij genieten;
4° een ambt dat recht geeft op een weddeschaal die lager is dan deze die zij genieten.
Het in lid 1, 1°, 2° en 3°, bedoeld verlof van deze paragraaf wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het in lid 1, 4°, bedoeld verlof van deze paragraaf wordt niet bezoldigd maar is gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het in lid 1, 1°, 3° en 4°, bedoeld verlof van deze paragraaf kan toegekend worden voor alle prestaties die het personeelslid definitief of voor een gedeelte ervan levert.
§ 2. Door de Minister of zijn afgevaardigde kan verlof toegekend worden aan de in artikel 1 bedoelde personeelsleden om in het universitair onderwijs een van de ambten voorlopig uit te oefenen die vermeld zijn in het koninklijk besluit van 31 oktober 1953 houdende bepaling van het statuut van de geagregeerden, de repetitors en de leden van het wetenschappelijk personeel van de Rijksuniversiteiten voor zover deze functie bezoldigd is ten laste van de werkingstoelage van de universiteit.
Dit verlof wordt niet bezoldigd maar is gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het mag toegekend worden voor alle prestaties die het personeelslid definitief of voor een gedeelte ervan levert.
§ 3. De bepalingen van § 1 van dit artikel zullen desgevallend de toepassing van artikel 35 van het programma-decreet van 25 juli 1996 houdende verschillende maatregelen betreffende de begrotingsfondsen, de schoolgebouwen, het onderwijs en de audiovisuele sector tot gevolg hebben.".
Art.7. De artikelen 53bis en 53ter van ditzelfde besluit worden opgeheven.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.8. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998 uitgezonderd artikel 2 dat op 1 september 1998 in werking treedt.
Art. 9. De Minister-Voorzitster, tot wier bevoegdheid het onderwijs behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 mei 1998.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap :
De Minister-Voorzitster, belast met het Onderwijs, de Audiovisuele sector, de Hulpverlening aan de Jeugd, het Kinderwelzijn en de Gezondheidspromotie,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen,
W. ANCION