26 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en fiscale schulden met toepassing van artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Art. 1-14
Artikel 1. Artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1978 en gewijzigd bij de wet van 6 juli 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
1° werken : de door de Koning bepaalde werkzaamheden;
2° opdrachtgever : eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
3° aannemer :
- eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
- iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers;
4° onderaannemer : eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen;
5° iemand die niet als aannemer is geregistreerd : de aannemer of onderaannemer die geen registratie als aannemer heeft bekomen of van wie de registratie als aannemer is geschrapt.
§ 2. De registratie als aannemer en de schrapping ervan worden verricht onder de voorwaarden, in de gevallen en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt. Daartoe richt de Koning commissies op waarvan Hij de opdracht, de samenstelling en de werking bepaalt.
Bovendien richt de Koning een stuurgroep op waarvan Hij de samenstelling en de werking bepaalt. De stuurgroep heeft als opdracht de eenvormigheid van de door de commissies getroffen beslissingen waarborgen, de goede werking van de secretariaten van de commissies regelen en de commissies bijstaan in geval van verhaal tegen een beslissing. De commissies behouden niettemin het recht de adviezen van de stuurgroep die betrekking hebben op algemene beginselen, te toetsen aan de feitelijke omstandigheden van elk individueel dossier.
Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van de commissie of van de stuurgroep in de handen van de voorzitter de eed af hun opdracht in volle onpartijdigheid te vervullen en de beraadslagingen waaraan zij deelnemen geheim te houden.
De beslissingen van de commissies zijn vanaf de kennisgeving aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven, uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen deze beslissingen kan binnen twintig dagen na de in het vierde lid bedoelde kennisgeving een verhaal worden ingesteld. Dit verhaal wordt ingesteld voor de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de algemene bevoegdheid welke aan deze rechtbank wordt toegekend door artikel 568 van het Gerechtelijk Wetboek.
Alvorens dit verhaal wordt ingesteld, kan de betrokkene, binnen twintig dagen na de in het vierde lid bedoelde kennisgeving, bij een ter post aangetekend schrijven, aan de commissie vragen om te worden gehoord; hij kan zich op de zitting door een raadsman laten bijstaan of vertegenwoordigen. Wanneer de betrokkene of zijn raadsman niet verschijnt na bij een ter post aangetekend schrijven te zijn uitgenodigd om tijdens de zitting van de commissie zijn recht om te worden gehoord, uit te oefenen, wordt hij geacht aan dat recht te verzaken. De commissie bevestigt of herziet haar beslissing en de in het vijfde lid vermelde verhaaltermijn van twintig dagen gaat slechts in op de dag waarop de betrokkene kennis is gegeven van die bevestiging of herziening.
De beslissingen van de commissies worden definitief indien binnen de in het vijfde of zesde lid beoogde termijn, geen verhaal is ingesteld door de betrokkene of door of vanwege de door de Koning aangeduide Ministers.
De beslissingen tot registratie en de beslissingen tot schrapping, met uitzondering van de motivering van deze laatsten, en het beschikkend gedeelte van de in kracht van gewijsde gegane uitspraken over het in het vijfde lid bedoelde verhaal worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De publicatie van de registratie als aannemer vermeldt de toegekende categorieën van werken en of de aannemer al dan niet de hoedanigheid van werkgever heeft.
Onverminderd het vierde lid hebben de beslissingen tot schrapping van de registratie als aannemer tegenover derden slechts uitwerking met ingang van de tiende dag van de eerste maand volgend op de bekendmaking van die beslissingen in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. De opdrachtgever die voor de in § 1 vermelde werken een beroep doet op een aannemer die niet is geregistreerd op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van zijn medecontractant.
De aannemer die voor de in § 1 vermelde werken een beroep doet op een onderaannemer die niet geregistreerd is op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van zijn medecontractant.
Wanneer daarenboven voor de in § 1 vermelde werken een beroep is gedaan op een of meerdere onderaannemers die niet geregistreerd zijn op het ogenblik van het afsluiten van de hen betreffende overeenkomst, is elke aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van elke niet geregistreerde onderaannemer die tussenkomt in de uitvoering van de werken die aan die aannemer zijn toevertrouwd.
Onder voorbehoud van de in het vijfde en het zesde lid vermelde bepalingen, zijn de artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek toepasselijk op de in de vorige leden bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid.
De in het derde lid vermelde aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de niet geregistreerde onderaannemer.
Ze wordt in chronologische volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, als de in het vorig lid vermelde aannemer nagelaten heeft de schulden van de niet geregistreerde onderaannemer binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen.
De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 50 pct. van de totale prijs van de werken toevertrouwd aan de niet geregistreerde aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde.
De hiervoor vermelde sociale schulden omvatten :
1° de betaling aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de bedragen verschuldigd bij toepassing van de socialezekerheidswetgeving en reglementering der werknemers met betrekking tot de kwartalen tijdens dewelke de betrokken werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande kwartalen;
2° de betaling van de bijdragen die verschuldigd zijn aan een Fonds voor bestaanszekerheid in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid met betrekking tot de kwartalen tijdens dewelke de betrokken werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande kwartalen.
De in deze paragraaf vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de sociale schulden van de niet geregistreerde vennoten van een tijdelijke vereniging of vereniging in deelneming die optreedt als aannemer of onderaannemer.
§ 4. De opdrachtgever die voor de in § 1 vermelde werken aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling niet is geregistreerd, een deel of het geheel van de prijs betaalt, is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten aan voormelde Rijksdienst, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.
De aannemer die, voor de in § 1 vermelde werken aan een onderaannemer een deel of het geheel van de prijs betaalt, is verplicht bij die betaling 35 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten aan voormelde Rijksdienst, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.
De aannemer is evenwel vrijgesteld van de verplichting tot inhouding en storting als vermeld in het vorig lid, indien de onderaannemer, volgens de door de Koning te bepalen modaliteiten, op het ogenblik van de betaling geen schuldenaar is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid of bij een Fonds voor bestaanszekerheid of voor de verschuldigde bedragen uitstel van betaling heeft gekregen zonder gerechtelijke procedure of bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing en de opgelegde termijnen strikt naleeft en als aannemer is geregistreerd. De Rijksdienst voor sociale zekerheid stelt te dien einde een publiek toegankelijke gegevensbank in, die bewijskracht heeft voor de toepassing van dit lid.
Wanneer de niet-geregistreerde aannemer een niet in België gevestigde werkgever is, die geen sociale schulden in België heeft en waarvan alle werknemers in het bezit zijn van een geldig detacheringsbewijs, zijn de inhoudingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, niet van toepassing op de aan hem verschuldigde betaling.
In voorkomend geval worden de bedragen die ter uitvoering van deze paragraaf zijn gestort, in mindering gebracht van het bedrag waarvoor de opdrachtgever of de aannemer, bij toepassing van § 3 aansprakelijk wordt gesteld.
De Koning bepaalt de inhoud en de voorwaarden en modaliteiten inzake toezending van de inlichtingen die de personen, bedoeld in het eerste en tweede lid van deze paragraaf, moeten verstrekken aan voormelde Rijksdienst.
De Koning bepaalt de nadere regelen volgens welke voormelde Rijksdienst de in toepassing van het eerste en tweede lid gestorte bedragen verdeelt ter betaling, aan de Rijksdienst of aan een Fonds voor bestaanszekerheid in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, van de bijdragen, de bijdrageopslagen, de verwijlintresten en de gerechtskosten die in welk stadium ook door de medecontractant verschuldigd zijn.
De Koning bepaalt binnen welke termijn dit bedrag kan worden aangerekend, alsook de modaliteiten van terugbetaling of aanwending van het eventueel saldo.
De Koning bepaalt binnen welke termijn de medecontractant het gestorte bedrag recupereert in de mate dat het niet aangewend wordt voor de in deze paragraaf bepaalde doeleinden.
§ 5. Onverminderd de toepassing van de sancties voorzien in artikel 35, eerste lid, 3°, is de opdrachtgever die de in § 4, eerste lid, bedoelde storting niet verricht heeft, benevens de betaling van het te storten bedrag, aan voormelde Rijksdienst bovendien een bijslag verschuldigd gelijk aan het te betalen bedrag.
Onverminderd de toepassing van de sancties voorzien in artikel 35, eerste lid, 3°, is de aannemer die de in de § 4, tweede lid, bedoelde storting niet verricht heeft, indien de onderaannemer niet geregistreerd was op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, benevens de betaling van het te storten bedrag, aan voormelde Rijksdienst bovendien een bijslag verschuldigd gelijk aan het te betalen bedrag.
De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de bijslag kan worden verminderd.
Als de in § 4, tweede lid, bedoelde storting niet werd verricht en de onderaannemer op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst was geregistreerd, is de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van de onderaannemer binnen de grenzen en voor de schulden vermeld in § 3.
De in het vorig lid vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de sociale schulden van de vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming die optreedt als onderaannemer.
§ 6. De vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming zijn onderling hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sommen die in uitvoering van dit artikel door de tijdelijke vereniging of de vereniging in deelneming verschuldigd zijn.
§ 7. Alvorens de werken aan te vatten, moet de aannemer, op wie de opdrachtgever beroep heeft gedaan, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten, aan voormelde Rijksdienst alle inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de belangrijkheid van de werken te ramen en er de opdrachtgever en, in voorkomend geval, in welk stadium ook, de onderaannemers van te identificeren. Indien tijdens de uitvoering van de werken andere onderaannemers tussenkomen, moet deze aannemer voorafgaandelijk de voormelde Rijksdienst hiervan verwittigen.
Daartoe moet iedere onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op een andere onderaannemer, voorafgaandelijk de aannemer daarvan schriftelijk in kennis stellen.
§ 8. De aannemer die niet handelt overeenkomstig de verplichtingen van § 7, is aan voormelde Rijksdienst een som verschuldigd die gelijk is aan 5 pct. van het totaal bedrag der werken, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die niet aan de Rijksdienst werden gemeld. De som die van de aannemer geëist wordt, wordt verminderd met het bedrag dat daadwerkelijk werd betaald aan de Rijksdienst door de onderaannemer met toepassing van de bepaling van het hierna volgende lid.
De onderaannemer die zich niet schikt naar de bepalingen van § 7, tweede lid, is aan de Rijksdienst een som verschuldigd gelijk aan 5 pct. van het totaal bedrag der werken, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die hij heeft toevertrouwd aan zijn onderaannemer of aan zijn onderaannemers.
§ 9. De Koning kan de toepassing van §§ 7 en 8 van dit artikel beperken tot de werken waarvan het totaal bedrag hoger is dan een door Hem te bepalen bedrag en waarvoor geen beroep is gedaan op een onderaannemer.
De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de som, die verschuldigd is ingevolge § 8, kan worden verminderd of kwijtgescholden.
§ 10. Dit artikel is niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon in de mate dat hij voor louter privé-doeleinden de in § 1 vermelde werken laat uitvoeren.
§ 11. Dit artikel blijft van toepassing in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden, inpandgeving, inbetalinggeving of in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering.".
Art.2. Artikel 30ter van dezelfde wet, vervangen door de wet van 6 juli 1989 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 20 juli 1991, 6 augustus 1993 en 30 maart 1994, wordt opgeheven.
Art.3. In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1978 en 6 juli 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "artikel 30bis, § 3, en zijn medecontractanten" vervangen door de woorden "artikel 30bis, § 4,";
2° in het eerste lid, 3°, worden de woorden "artikel 30bis, § 3," vervangen door de woorden "artikel 30bis, § 4,";
3° in het vierde lid worden de woorden "de hoofdaannemer bedoeld bij artikel 30ter, wat betreft de personen tewerkgesteld door de onderaannemer op de werf van de hoofdaannemer" vervangen door de woorden "de hoofdelijk aansprakelijke aannemer bedoeld bij artikel 30bis, § 3, tweede lid, wat betreft de personen tewerkgesteld door zijn medecontractant bij de uitvoering van de werken".
Art.4. Artikel 400 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 400. Voor de toepassing van de artikelen 401 tot 408 wordt verstaan onder :
1° werken : de door de Koning bepaalde werkzaamheden;
2° opdrachtgever : eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
3° aannemer :
- eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
- iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers;
4° onderaannemer : eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen;
5° iemand die niet als aannemer is geregistreerd : de aannemer of onderaannemer die geen registratie als aannemer heeft bekomen of van wie de registratie als aannemer is geschrapt.".
Art.5. Artikel 401 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 401. § 1. De registratie als aannemer en de schrapping ervan worden verricht onder de voorwaarden, in de gevallen en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt. Daartoe richt de Koning commissies op waarvan Hij de opdracht, de samenstelling en de werking bepaalt.
Bovendien richt de Koning een stuurgroep op waarvan Hij de samenstelling en de werking bepaalt. De stuurgroep heeft als opdracht de eenvormigheid van de door de commissies getroffen beslissingen waarborgen, de goede werking van de secretariaten van de commissies regelen en de commissies bijstaan in geval van verhaal tegen een beslissing. De commissies behouden niettemin het recht de adviezen van de stuurgroep die betrekking hebben op algemene beginselen, te toetsen aan de feitelijke omstandigheden van elk individueel dossier.
Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van de commissie of van de stuurgroep in de handen van de voorzitter de eed af hun opdracht in volle onpartijdigheid te vervullen en de beraadslagingen waaraan zij deelnemen geheim te houden.
§ 2. De beslissingen van de commissies zijn vanaf de kennisgeving aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven, uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen deze beslissingen kan binnen twintig dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving een verhaal worden ingesteld. Dit verhaal wordt ingesteld voor de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de algemene bevoegdheid welke aan deze rechtbank wordt toegekend door artikel 568 van het Gerechtelijk Wetboek.
Alvorens dit verhaal wordt ingesteld, kan de betrokkene, binnen twintig dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, bij een ter post aangetekend schrijven, aan de commissie vragen om te worden gehoord; hij kan zich op de zitting door een raadsman laten bijstaan of vertegenwoordigen. Wanneer de betrokkene of zijn raadsman niet verschijnt na bij een ter post aangetekend schrijven te zijn uitgenodigd om tijdens de zitting van de commissie zijn recht om te worden gehoord, uit te oefenen, wordt hij geacht aan dat recht te verzaken. De commissie bevestigt of herziet haar beslissing en de in het tweede lid vermelde verhaaltermijn van twintig dagen gaat slechts in op de dag waarop de betrokkene kennis is gegeven van die bevestiging of herziening.
De beslissingen van de commissies worden definitief indien binnen de in het tweede of het derde lid beoogde termijn, geen verhaal is ingesteld door de betrokkene of door of vanwege de door de Koning aangeduide Ministers.
§ 3. De beslissingen tot registratie en de beslissingen tot schrapping, met uitzondering van de motivering van deze laatsten, en het beschikkend gedeelte van de in kracht van gewijsde gegane uitspraken over het in § 2, tweede lid, bedoelde verhaal worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De publicatie van de registratie als aannemer vermeldt de toegekende categorieën van werken en of de aannemer al dan niet de hoedanigheid van werkgever heeft.
Onverminderd § 2, eerste lid, hebben de beslissingen tot schrapping van de registratie als aannemer tegenover derden slechts uitwerking met ingang van de tiende dag van de eerste maand volgend op de bekendmaking van die beslissingen in het Belgisch Staatsblad.".
Art.6. Artikel 402 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 402. § 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op een aannemer die niet is geregistreerd op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van zijn medecontractant.
§ 2. De aannemer die, voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op een onderaannemer die niet geregistreerd is op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van zijn medecontractant.
Wanneer daarenboven voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep is gedaan op een of meerdere onderaannemers die niet geregistreerd zijn op het ogenblik van het afsluiten van de hen betreffende overeenkomst, is elke aannemer, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van elke niet geregistreerde onderaannemer die tussenkomt in de uitvoering van de werken die aan die aannemer zijn toevertrouwd.
§ 3. Onder voorbehoud van de in § 4 vermelde bepalingen, zijn de artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek toepasselijk op de in de §§ 1 en 2 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid.
§ 4. De in § 2, tweede lid, vermelde aansprakelijkheid, wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de niet geregistreerde onderaannemer.
Ze wordt in chronologische volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, als de in het eerste lid, vermelde aannemer nagelaten heeft de schulden van de niet geregistreerde onderaannemer binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen.
§ 5. De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 35 pct. van de totale prijs van de werken toevertrouwd aan de niet geregistreerde aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde.
Zij kan worden aangewend voor de betaling in hoofdsom, verhogingen, kosten en interesten, ongeacht hun datum van vestiging, van :
1° alle schulden inzake directe en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen op de inkomsten met betrekking tot de belastbare tijdperken tijdens dewelke de betrokken werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande belastbare tijdperken;
2° alle schulden inzake voorheffingen met betrekking tot de periodes tijdens dewelke de werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande periodes;
3° de buitenlandse belastingschuldvorderingen waarvoor in het kader van een internationale overeenkomst de invorderingsbijstand is gevraagd.
§ 6. De in dit artikel vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de belastingschulden van de niet geregistreerde vennoten van een tijdelijke vereniging of vereniging in deelneming die optreedt als aannemer of onderaannemer.".
Art.7. Artikel 403 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 403. § 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken, aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling niet is geregistreerd, een deel of het geheel van de prijs betaalt, is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten bij de door de Koning aan te wijzen ambtenaar volgens de door Hem te bepalen modaliteiten.
§ 2. De aannemer die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken, aan een onderaannemer een deel of het geheel van de prijs betaalt, is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten bij de door de Koning aan te wijzen ambtenaar volgens de door Hem te bepalen modaliteiten.
De aannemer is evenwel, bij de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten, vrijgesteld van de verplichting tot inhouding en storting als vermeld in het eerste lid, indien de onderaannemer op het ogenblik van de betaling als aannemer is geregistreerd.
§ 3. In voorkomend geval worden de bedragen die ter uitvoering van dit artikel zijn gestort, in mindering gebracht van het bedrag waarvoor de opdrachtgever of de aannemer, bij toepassing van artikel 402 aansprakelijk wordt gesteld.".
Art.8. Artikel 404 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 404. § 1. Als de in artikel 403, § 1, bedoelde storting niet werd verricht, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en binnen de in artikel 354 bedoelde termijn als administratieve boete ten name van de opdrachtgever ingekohierd.
Als de in artikel 403, § 2, bedoelde storting niet werd verricht en de onderaannemer niet geregistreerd was op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en binnen de in artikel 354 bedoelde termijn als administratieve boete ten name van de aannemer ingekohierd.
De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de boete kan worden verminderd.
§ 2. Als de in artikel 403, § 2, bedoelde storting niet werd verricht en de onderaannemer op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst was geregistreerd, is de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van de onderaannemer binnen de grenzen en voor de schulden vermeld in artikel 402, § 5.
De in het eerste lid, vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de belastingschulden van de vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming die optreedt als onderaannemer.".
Art.9. Artikel 405 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 405. De vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming zijn onderling hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sommen die in uitvoering van de artikelen 402 tot 404 door de tijdelijke vereniging of de vereniging in deelneming verschuldigd zijn.".
Art.10. Artikel 406 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd wat de Franse tekst betreft bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 406. § 1. Het ter uitvoering van artikel 403 gestorte bedrag wordt eerst aangewend tot aanzuivering van de in artikel 402 vermelde belastingschulden, de boeten en vervolgens voor de schulden inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
§ 2. Voor ieder van de in § 1, bedoelde schulden wordt de aanwending in de navolgende volgorde toegerekend : eerst op de kosten, daarna op de nalatigheidsinteresten, vervolgens op de belastingverhogingen en tenslotte op de nog verschuldigde belastingen.
§ 3. De Koning bepaalt op welke wijze, onder welke voorwaarden en binnen welke termijn, de persoon op wiens schuldvordering het gestorte bedrag werd ingehouden, dit bedrag terugkrijgt in de mate dat het niet werd aangewend voor de gestelde doeleinden.".
Art.11. Artikel 407 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 407. De artikelen 402 en 403 zijn niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon in de mate dat hij voor louter privé-doeleinden de in artikel 400, 1°, vermelde werken laat uitvoeren.".
Art.12. Artikel 408 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 408. De artikelen 402 tot 407 blijven van toepassing in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden, inpandgeving, inbetalinggeving of in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering.".
Art.13. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.
Evenwel treden de bepalingen van artikel 30bis, § 4, tweede en derde lid van de genoemde wet van 27 juni 1969, zoals zij door artikel 3 van dit besluit worden vervangen, en van artikel 403, § 2 van het genoemde Wetboek, zoals zij door artikel 7 van dit besluit worden vervangen, voor zover de werken niet onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf vallen, slechts in werking op een door de Koning te bepalen datum. Tot die datum blijven de huidige bepalingen van artikel 30bis, § 3 van de genoemde wet en van artikel 402 van het genoemde Wetboek van kracht.
Art. 14. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 december 1998.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN
De Minister van Financiën,
J.-J. VISEUR