13 SEPTEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 juni 1994 tot het instellen van een visvergunning en houdende tijdelijke maatregelen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden.
Art. 1-5
Artikel 1. Artikel 8 van het koninklijk besluit van 21 juni 1994 tot het instellen van een visvergunning en houdende tijdelijke maatregelen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, gewijzigd bij koninklijk besluit van 4 augustus 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 8. Indien de eigenaar van een vissersvaartuig waarvoor een visvergunning werd afgeleverd, dit vissersvaartuig vervangt door een nieuwgebouwd vissersvaartuig, dan mag het motorvermogen van het nieuwgebouwd vissersvaartuig niet hoger zijn dan het onttrokken motorvermogen van het te vervangen vissersvaartuig uitgedrukt in kW. Daarenboven mag de brutotonnenmaat van een nieuwgebouwd vissersvaartuig dat uitgerust is met de boomkor, niet groter zijn dan 0,44 vermenigvuldigd met het onttrokken motorvermogen van het te vervangen vissersvaartuig uitgedrukt in kW.
Bij aangroei van de brutotonnenmaat kan de Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, na advies gevraagd te hebben aan de Overlegcommissie, over de eventuele toegenomen visserijcapaciteit, de visserij-inspanning van het nieuwgebouwd vissersvaartuig beperken tot de visserij-inspanning van het te vervangen vissersvaartuig.
In geen geval mag het nieuwgebouwd vissersvaartuig bedoeld in het vorige lid een brutotonnenmaat hebben die hoger is dan 385 BT, een motorvermogen dat hoger is dan 883 kW en een lengte over alles die groter is dan 38 meter.
Het gedeelte van het motorvermogen en/of de brutotonnenmaat dat niet kan benut worden door de bouwheer bedoeld in de vorige leden, komt ter beschikking van de Dienst.".
Art.2. Artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 december 1994 en 4 augustus 1996, wordt opgeheven.
Art.3. Artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 4 mei 1995, wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt :
"De bijzondere visserijrechten van onderdanen van andere lid-staten binnen de Belgische kustwateren worden bepaald door de rechtstreekse toepasbaarheid van de bepalingen van artikel 6, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 in binding met de bijlage I van deze verordening.".
Art.4. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De aanvragen voor samenvoeging van motorvermogens en/of visvergunningen ingediend door de eigenaars van vissersvaartuigen binnen een periode van dertig werkdagen vóór de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, komen niet meer in aanmerking voor samenvoeging.
Art. 5. Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 september 1998.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen,
K. PINXTEN