Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

16 JULI 1998. - Koninklijk besluit tot uitvoering voor de pensioenstelsels van de openbare sector van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-08-1998 en tekstbijwerking tot 05-02-2010)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-12
HOOFDSTUK II. - Wijzigende bepalingen.
Art. 13-18
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 19-21



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1958043009  1984022160 



Uitvoeringsbesluit(en):

2010022095 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° "de wet" : de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde;
  2° "de pensioenstelsels van de openbare sector" : de pensioenstelsels bedoeld bij artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;
  3° "de beheersinstelling" : de instelling van sociale zekerheid bedoeld bij artikel 2, 2°, a) of b), van de wet van 11 april 1995, die een pensioenstelsel van de openbare sector beheert.

Art.2.Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, van de wet wordt onder dienstige inlichtingen verstaan, alle inlichtingen die de sociaal verzekerde op het gebied waarop zijn vraag betrekking heeft, duidelijkheid verschaffen over zijn persoonlijke toestand inzake pensioen. Deze inlichtingen worden verstrekt op basis van [1 de wetgeving die toepasselijk is]1 op de datum van de vraag.
  De in het eerste lid bedoelde inlichtingen betreffen :
  1° de voorwaarden voor de opening van het recht op pensioen;
  2° het pensioenbedrag op de door de sociaal verzekerde vastgestelde datum, alsook de elementen die in aanmerking werden genomen om dit bedrag vast te stellen;
  3° de sociale en fiscale afhoudingen die op het pensioen moeten worden toegepast.
  Voor zover het de sociaal verzekerde aanbelangt, wordt hij ook ingelicht over :
  1° de bepalingen van hoofdstuk I van Titel V van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;
  2° de verminderingen of de schorsing die op het pensioen kunnen worden toegepast met toepassing van de bepalingen inzake cumulatie;
  3° de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 april 1992 houdende toekenning van een vakantiegeld en van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten;
  4° de bepalingen van artikel 6 van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van de rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren.
  ----------
  (1)<KB 2010-01-20/05, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2010>

Art.3. De in artikel 3, vierde lid, van de wet bepaalde termijn van 45 dagen gaat in op de datum waarop de beheersinstelling de vraag om inlichtingen heeft ontvangen. Deze ontvangstdatum, die op onuitwisbare wijze op de vraag om inlichtingen moet voorkomen, is de datum waarop de beheersinstelling de vraag heeft geregistreerd.
  Indien verscheidene beheersinstellingen bevoegd zijn, zijn de bepalingen van het eerste lid op ieder van hen toepasselijk.

Art.4.[1 Voor de toepassing van artikel 10, eerste lid van de wet, is de ontvangstdatum van een pensioenaanvraag ingediend bij of overgezonden aan de beheersinstelling die bevoegd is voor de behandeling van alle of een gedeelte van de in die aanvraag bedoelde diensttijd, de datum waarop die instelling de aanvraag heeft geregistreerd. Deze ontvangstdatum, die op onuitwisbare wijze op de aanvraag zelf moet voorkomen, wordt aan betrokkene meegedeeld in het in artikel 9, tweede lid, van de wet bepaalde ontvangstbewijs.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-01-20/05, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2010>

Art.5.[1 § 1. De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in de pensioenregeling voor werknemers of in de pensioenregeling voor zelfstandigen, waaruit een periode van tewerkstelling blijkt gedurende welke de aanvrager of de overleden echtgenoot rechten heeft opgebouwd in een pensioenstelsel van de openbare sector, geldt als aanvraag voor een pensioen van dezelfde aard in dat laatste stelsel.
   De Rijksdienst voor Pensioenen of het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen zendt de in het eerste lid bedoelde aanvraag over aan de Pensioendienst voor de overheidssector.
   Indien uit een in het eerste lid bedoelde aanvraag een periode van tewerkstelling blijkt gedurende welke de aanvrager of de overleden echtgenoot rechten heeft opgebouwd in een pensioenstelsel dat niet door de Pensioendienst voor de overheidssector beheerd wordt, zendt deze de aanvraag over aan de bevoegde beheersinstelling.
   Het eerste tot en met het derde lid zijn eveneens van toepassing indien de tewerkstelling in een pensioenstelsel van de openbare sector wordt vastgesteld tijdens het onderzoek van de aanvraag of van een verhaal.
   § 2. De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in een pensioenstelsel van de openbare sector waarop de bepalingen van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector niet van toepassing zijn, waaruit een periode van tewerkstelling blijkt gedurende welke de aanvrager of de overleden echtgenoot rechten heeft opgebouwd in een ander pensioenstelsel van de openbare sector, geldt als aanvraag in dat stelsel.
   Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ontvangen door een andere beheersinstelling dan de Pensioendienst voor de overheidssector, zendt deze beheersinstelling de aanvraag over aan deze dienst. Indien deze dienst niet de bevoegde beheersinstelling is, zendt hij de aanvraag over aan de bevoegde beheersinstelling.
   Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing indien de tewerkstelling in een ander pensioenstelsel van de openbare sector wordt vastgesteld tijdens het onderzoek van de aanvraag of van een verhaal.
   § 3. Indien een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een enig pensioen met toepassing van de bepalingen van voormelde wet van 14 april 1965 werd ontvangen door een beheersinstelling die niet bevoegd is om dat pensioen toe te kennen, wordt de aanvraag geldig op de datum waarop ze door de onbevoegde beheersinstelling geregistreerd werd.
   § 4. Indien tijdens het ambtshalve onderzoek van het recht op een rust- of overlevingspensioen in de regeling voor werknemers vastgesteld wordt dat er een tewerkstelling is die recht kan geven op een pensioen van dezelfde aard in één van de pensioenregelingen van de openbare sector, heeft dit tot gevolg dat het recht op dat pensioen ambtshalve onderzocht wordt.
   De Rijksdienst voor Pensioenen brengt de Pensioendienst voor de overheidssector op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde tewerkstelling.
   Indien tijdens de in het eerste lid bedoelde periode van tewerkstelling pensioenrechten werden opgebouwd in een pensioenregeling van de openbare sector die niet beheerd wordt door de Pensioendienst voor de overheidssector, brengt deze de bevoegde beheersinstelling op de hoogte.
   De beslissing die genomen wordt door de bevoegde beheersinstelling heeft uitwerking op dezelfde datum als de beslissing die genomen wordt in de regeling van de werknemers.
   § 5. Indien tijdens het ambtshalve onderzoek van het recht op een rust- of overlevingspensioen in de regeling voor zelfstandigen vastgesteld wordt dat er een tewerkstelling is die recht kan geven op een pensioen van dezelfde aard in één van de pensioenregelingen van de openbare sector, heeft dit tot gevolg dat het recht op dat pensioen ambtshalve onderzocht wordt.
   Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen brengt de Pensioendienst voor de overheidssector op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde tewerkstelling.
   Indien tijdens de in het eerste lid bedoelde periode van de tewerkstelling pensioenrechten werden opgebouwd in een pensioenregeling van de openbare sector die niet beheerd wordt door de Pensioendienst voor de overheidssector, brengt deze de bevoegde beheersinstelling op de hoogte.
   De beslissing die genomen wordt door de bevoegde beheersinstelling heeft uitwerking op dezelfde datum als de beslissing die genomen wordt in de regeling van de zelfstandigen.
   § 6. Indien de beheersinstelling tijdens het ambtshalve onderzoek van het recht op een rust- of overlevingspensioen in een pensioenregeling van de openbare sector vaststelt dat er een tewerkstelling is die recht kan geven op een pensioen van dezelfde aard in een pensioenregeling van de openbare sector die beheerd wordt door een andere beheersinstelling, heeft dit tot gevolg dat het recht op dat pensioen ambtshalve onderzocht wordt.
   De beheersinstelling die het ambtshalve onderzoek heeft ingesteld, brengt de andere beheersinstelling op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde tewerkstelling.
   De beslissing die genomen wordt door de op de hoogte gebrachte beheersinstelling heeft uitwerking op dezelfde datum als de beslissing die genomen wordt in de regeling van de beheersinstelling die het ambtshalve onderzoek heeft ingesteld.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-01-20/05, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2010>

Art.6.[1 De beslissing van lichamelijke ongeschiktheid die overgezonden wordt aan de Pensioendienst voor de overheidssector heeft een ambtshalve onderzoek van het recht op het rustpensioen tot gevolg indien deze dienst de bevoegde beheersinstelling is.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-01-20/05, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2010>

Art.7.[1 Indien de aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of van een overlevingspensioen ingediend wordt bij een instelling van sociale zekerheid die niet bevoegd is inzake pensioenen en indien deze aanvraag overgezonden wordt aan de bevoegde beheersinstelling, geldt de ontvangstdatum van de aanvraag door de onbevoegde instelling van sociale zekerheid als ontvangstdatum van de aanvraag door de bevoegde beheersinstelling.
   De ontvangstdatum van de aanvraag bij de onbevoegde instelling van sociale zekerheid wordt vermeld op het ontvangstbewijs dat de bevoegde beheersinstelling aan de sociaal verzekerde verstuurt.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-01-20/05, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2010>

Art.8. De beslissing waarvan de sociaal verzekerde kennis wordt gegeven preciseert dat de aanvrager ertoe gehouden is aan de beheersinstelling het volgende mee te delen :
  1° iedere wijziging inzake burgerlijke staat;
  2° het verlies van kinderlast;
  3° de uitoefening door de gepensioneerde of zijn echtgenoot van iedere beroepsbezigheid, mandaat, ambt of post, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien, en iedere wijziging in dat verband;
  4° het genot door de gepensioneerde of zijn echtgenoot van een rust- of overlevingspensioen of -rente of een als zodanig geldend voordeel ten laste van een pensioenstelsel ingesteld krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of ten laste van het pensioenstelsel van een instelling van internationaal publiek recht;
  5° het genot door de gepensioneerde of zijn echtgenoot van een primaire ongeschiktheidsuitkering, een invaliditeitsuitkering of een werkloosheidsvergoeding toegekend krachtens een Belgische wetgeving of van voordelen van dezelfde aard toegekend krachtens een buitenlandse wetgeving of door een instelling van internationaal publiek recht;
  6° het genot door de gepensioneerde of zijn echtgenoot van een uitkering wegens loopbaanonderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties of van een brugpensioen toegekend krachtens een Belgische wetgeving of van voordelen van dezelfde aard toegekend krachtens een buitenlandse wetgeving of door een instelling van internationaal publiek recht;
  7° het genot door de gepensioneerde of zijn echtgenoot van een rente, een uitkering of een toelage toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of ten laste van een instelling van internationaal publiek recht tot herstel van de schade voortvloeiend uit een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte.
  De beslissing wijst de gepensioneerde erop dat het niet afleggen van de door het eerste lid opgelegde verklaring, voor de toepassing van artikel 21 van de wet, gelijkgesteld wordt met kwade trouw of bedrog.
  Het betalingsbericht dat aan de sociaal verzekerde wordt gestuurd geldt als kennisgeving en motivering :
  1° van de beslissing tot toekenning van een vakantiegeld of van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld, toegekend met toepassing van voormeld koninklijk besluit van 1 april 1992;
  2° van de beslissing tot indexering of tot perequatie van het pensioen;
  3° van de beslissing die ertoe strekt afhoudingen te verrichten op het pensioen in het kader van de sociale en fiscale wetgeving.
  De beslissing tot perequatie van een pensioen wordt geacht plaats te vinden op de laatste dag van de termijn bepaald bij artikel 10, eerste lid, van de wet.

Art.9. De in artikel 7 van de wet bepaalde kennisgeving is niet vereist voor de beslissingen waarbij een vakantiegeld of een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld geweigerd wordt met toepassing van voormeld koninklijk besluit van 1 april 1992.

Art.10. Voor de toepassing van artikel 8, tweede lid, van de wet is het materieel mogelijk het pensioen of ieder voordeel dat erop betrekking heeft ambtshalve toe te kennen in alle gevallen waarin de beheersinstelling naar aanleiding van een bepaald feit over de inlichtingen beschikt die het haar mogelijk maken te beslissen dat de sociaal verzekerde alle voorwaarden vervult waarvan de toepasselijke wet- en regelgeving de toekenning van dit pensioen of dit voordeel afhankelijk maken.

Art.11. § 1. Artikel 14, eerste lid, van de wet is niet toepasselijk op de betalingsberichten die met toepassing van artikel 9, eerste lid, gelden als kennisgeving en motivering van beslissingen tot het toekennen van een vakantiegeld of van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld, van de beslissingen tot indexering of tot perequatie en van de beslissingen die ertoe strekken afhoudingen te verrichten in het kader van de sociale en fiscale wetgeving.
  § 2. In afwijking van artikel 14, eerste lid, 4°, van de wet vermelden de beslissingen tot toekenning of tot weigering van een pensioen van de openbare sector, van een gewaarborgd minimumbedrag of van een begrafenisvergoeding enkel de inhoud van artikel 1017, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
  Indien de bevoegde rechtbank een vredegerecht is, moeten de in het eerste lid bedoelde beslissingen de in artikel 14, eerste lid, 2°, van de wet bepaalde vermelding niet bevatten.

Art.12. Met toepassing van artikel 3, vijfde lid, van de wet geeft de afgifte van een afschrift van een bestuursdocument aanleiding tot de inning van een recht waarvan het bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 augustus 1996 tot vaststelling van het bedrag van de vergoeding verschuldigd voor het ontvangen van een afschrift van een bestuursdocument.

HOOFDSTUK II. - Wijzigende bepalingen.
Art.13. In artikel 6, § 1, van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van de rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd :
  "De langstlevende echtgenoot is niet verplicht een aanvraag tot het verkrijgen van de begrafenisvergoeding in te dienen als hij is vrijgesteld van het indienen van een aanvraag om een overlevingspensioen met toepassing van artikel 21, § 1, eerste lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. Indien de langstlevende echtgenoot niet is vrijgesteld van het indienen van een aanvraag om een overlevingspensioen, geldt de aanvraag die wordt ingediend om het overlevingspensioen te verkrijgen als aanvraag van de begrafenisvergoeding.".

Art.14. Artikel 2, § 2, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 2. De langstlevende echtgenoot wiens huwelijk niet ten minste één jaar heeft geduurd en die geen enkele van de in § 1 bepaalde vrijstellingsvoorwaarden vervult, heeft recht op het pensioen gedurende één jaar te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op het overlijden. Indien de toekenning van het pensioen overeenkomstig artikel 21, § 2, afhankelijk is van het indienen van een aanvraag, moet de pensioenaanvraag op straffe van nietigheid bij de Administratie der Pensioenen toekomen binnen het jaar volgend op de overlijdensdatum.".

Art.15. Artikel 3, § 1, van voormelde wet van 15 mei 1984 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Art. 3. § 1. Het overlevingspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de echtgenoot overleden is. Indien de toekenning van het pensioen overeenkomstig artikel 21, § 2, afhankelijk is van het indienen van een aanvraag en indien die aanvraag niet bij de Administratie der Pensioenen is toegekomen tijdens het jaar volgend op de overlijdensdatum of op de geboortedatum van het in artikel 2, § 1, bedoelde postuum kind, gaat het overlevingspensioen evenwel in op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de aanvraag bij de Administratie der Pensioenen is toegekomen.
  De verklaring van afwezigheid overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek geldt als bewijs van het overlijden.".

Art.16. Artikel 6, tweede en derde lid van dezelfde wet worden vervangen door de volgende bepaling :
  "Wanneer er bij het overlijden van het personeelslid tegelijk een uit de echt gescheiden echtgenoot is en een langstlevende echtgenoot die recht heeft op het in artikel 2, § 1, bedoelde pensioen, verliest de uit de echt gescheiden echtgenoot, zelfs indien hij de leeftijd van 45 jaar niet heeft bereikt, zijn rechten op pensioen als zijn pensioenaanvraag niet bij de Administratie der Pensioenen is toegekomen tijdens het jaar volgend op de overlijdensdatum van zijn ex-echtgenoot. In dat geval wordt het volledige pensioen toegekend aan de langstlevende echtgenoot.".

Art.17. Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin het feit dat het recht doet ontstaan, zich voordeed. Indien de in artikel 21, § 2, bepaalde aanvraag niet bij de Administratie der Pensioenen is toegekomen binnen het jaar volgend op dit feit, gaat het wezenpensioen evenwel in op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de aanvraag bij de Administratie der Pensioenen is toegekomen.".

Art.18. Artikel 21 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 1. De langstlevende echtgenoot is niet verplicht een aanvraag om een overlevingspensioen in te dienen als de overleden echtgenoot reeds gerechtigd was op een rustpensioen dat werd beheerd door de Administratie der Pensioenen.
  De uit de echt gescheiden echtgenoot is niet verplicht een aanvraag om een overlevingspensioen in te dienen indien de overleden gewezen echtgenoot reeds gerechtigd was op een rustpensioen dat werd beheerd door de Administratie der Pensioenen en die administratie, op basis van de in het Rijksregister van de natuurlijke personen beschikbare gegevens, in staat is vast te stellen dat de uit de echt gescheiden echtgenoot de enige potentiële rechthebbende is.
  De wees die jonger is dan 18 jaar is niet verplicht een aanvraag om een overlevingspensioen in te dienen indien de overleden ouder reeds gerechtigd was op een rustpensioen dat werd beheerd door de Administratie der Pensioenen en die administratie, op basis van de in het Rijksregister van de natuurlijke personen beschikbare gegevens, in staat is vast te stellen dat de wees die jonger is dan 18 jaar de enige potentiële rechthebbende is. Hetzelfde geldt indien bij het overlijden van de gerechtigde op een overlevingspensioen uit de in het Rijksregister van de natuurlijke personen beschikbare inlichtingen blijkt dat de wees op dat ogenblik de enige potentiële rechthebbende is geworden.
  Voor de toepassing van het derde lid worden meerdere wezen die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben, zelfs uit verschillende huwelijken, beschouwd als één potentiële rechthebbende.
  In de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde gevallen wordt er ambtshalve beslist over de rechten op overlevingspensioen van de rechthebbende.
  § 2. In alle andere gevallen is de toekenning van het pensioen afhankelijk van het indienen van een aanvraag.
  § 3. De Koning bepaalt welke documenten moeten worden voorgelegd met het oog op het verkrijgen van een overlevingspensioen.
  § 4. Geen pensioen mag worden uitbetaald zolang het niet is voorzien van het visum van het Rekenhof.
  In afwachting van dat visum worden aan de belanghebbenden maandelijkse voorschotten toegekend, vastgesteld op basis van het vermoedelijk pensioenbedrag.".

HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.19. Hoofdstuk I heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art.20. Hoofdstuk II treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt en is enkel toepasselijk op rechthebbenden van personen die overleden zijn vanaf deze datum van inwerkingtreding.

Art. 21. Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 16 juli 1998.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Financiën,
  J.-J. VISEUR
  De Minister van Pensioenen,
  M. COLLA